Verslag vergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand
Verslag
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Minister, het is een van de strategische doelstellingen van uw Brusselbeleid om de relatie tussen de Vlaamse Gemeenschap, de Vlaamse overheid, en de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) te versterken, te verbeteren, te herbekijken. U wilt tot een constructief en positief partnerschap komen, waarbij beide instellingen elkaar respecteren en in de toekomst kunnen versterken. Om dat te verwezenlijken, moet er een decreet komen dat de verhouding tussen de Vlaamse Gemeenschap en de VGC verbetert en verankert. Zo zou de VGC minder planlast en meer autonomie krijgen, terwijl de Vlaamse Gemeenschap een adequater instrumentarium aan controlemogelijkheden verwerft. Nu is alles gebaseerd op een decreet van 12 juli 1989 of zoiets, uiteraard naast de bepalingen in de bijzondere Brusselwet.
In 2015 behandelde de Vlaamse Regering de visienota, waar we ons volmondig hebben achter geschaard. De nota bevat de algemene principes waar een nieuw Brusseldecreet aan moet voldoen. Zoals gezegd: minder planlast en meer financiële zekerheid. Dat past binnen het hele politieke beleid van deze regering om voor gemeenten te zorgen voor minder planlast.
Een aantal principes daarbij waren inderdaad de overheveling van middelen, het oormerken van middelen, het decretaal verankeren van de dotatie, het opstellen van een meerjarenplan en dergelijke. Indien de beleidsdoelstellingen niet worden gehaald, worden de subsidies mogelijk gerecupereerd. Nu wachten we toch al even op dit Brusseldecreet. Het is uiteraard niet altijd evident om goede afspraken in een juridisch kader te gieten, maar het is wel noodzakelijk om tot een betere werking van de Vlaamse overheid – en haar plaatsvervangend lokaal bestuur, de VGC – in Brussel te komen.
We wensen een betere verhouding tussen de Vlaamse Gemeenschap en de VGC, ik verwijs naar het kerntakendebat. We wensen een bepaald evenwicht, uiteraard niet een betere behandeling dan de Vlaamse gemeenten, wel dat de Vlaamse Gemeenschap samen met de VGC beleidslijnen zou uitzetten. We wensen dat de Vlaamse Gemeenschap een stem krijgt, een belangrijke stem, bij de totstandkoming van een meerjarenplan van de VGC. Vlaanderen mag niet zomaar een schoonmoeder – al dan niet een vervelende – zijn voor de VGC. Als Vlaanderen investeert – de helft van het budget van de VGC komt nog altijd van Vlaanderen –, moeten we daar een belangrijke stem behouden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het Brusseldecreet?
Hoe zal Vlaamse Gemeenschap, gelet op de verminderde planlast voor de VGC en een mogelijke verankering van haar dotatie, afdoende controle kunnen uitoefenen opdat het beleid van de VGC voldoende overeenstemt met dat van de Vlaamse Gemeenschap?
Welke knelpunten staan de totstandkoming van een Brusseldecreet nog in de weg?
Minister Gatz heeft het woord.
Een van de belangrijke doelstellingen als Vlaams minister bevoegd voor de Brusselse aangelegenheden, is een betere samenwerking te bewerkstelligen met andere overheden en bestuurslagen. Een daarvan is de Vlaamse Gemeenschapscommissie, waar ik een betere rol- en bevoegdheidsverdeling tussen de Vlaamse overheid en de VGC nastreef. De VGC is enerzijds door haar expertise en terreinkennis de ‘Brusselpoot’ van Vlaanderen, en is anderzijds eveneens het autonoom lokaal Nederlandstalig bestuur, en is verder ook nog de brug tussen de Vlaamse overheid en de lokale besturen. Al deze functies samen geven al bij al een vrij complexe rol voor de VGC en maken onze relatie relatief complex.
Ik heb dit voornemen concreter vertaald in een nota van 17 juli 2015 en aan de Vlaamse Regering bezorgd.
De krijtlijnen daarvan zijn gekend. Daar worden twee processen vooropgesteld. Ten eerste, het ontwikkelen en verfijnen van de bestuurlijke instrumenten voor de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) door het hanteren van een strategisch meerjarenplan met strategische doelstellingen en een meerjarenbegroting die concreet vertaald worden in jaarplannen en een jaarlijkse doelstellingenbegroting. Ten tweede, de overheveling van de sectordecreten, strategisch geoormerkt, waarvan de verdeling van de middelen voor de lokale besturen vanaf deze legislatuur verloopt via het Vlaams Gemeentefonds, integreren in de algemene dotatie aan de VGC. Het gaat hierbij om middelen van het lokaal jeugdbeleid, lokaal cultuurbeleid, lokaal sportbeleid, het flankerend onderwijsbeleid, de stedenfondsmiddelen, de integratiesubsidies en de bestrijding van kinderarmoede.
Wat is nu de concrete stand van zaken? Er is wel degelijk veel en hard gewerkt achter de schermen. Er zijn al verschillende versies van een voorontwerp van decreet opgemaakt en in de verschillende fases geëvolueerd. Daarin worden vier onderling verbonden aangelegenheden geregeld. Ten eerste is er de dotatie aan de VGC. Het gaat dan om een correcte financiering en financiële zekerheid, dus ook het verduurzamen van de dotatie. Dat is een van de hoofddoelstellingen van het decreet. Ten tweede is er de overheveling van de middelen van de sectordecreten, strategisch geoormerkt, die voor de lokale besturen in Vlaanderen al eerder in het Gemeentefonds zijn opgenomen, naar de algemene dotatie van de VGC. Ten derde en ten vierde zijn er eerder twee aangelegenheden die technisch van aard zijn, namelijk de verfijning van het bestuurlijk toezicht waar nodig en de basis voor de aanpassing van het begrotings- en rekeningstelsel.
Het is de bedoeling om in een Brusseldecreet de overheveling van de sectormiddelen en het administratief toezicht op de VGC te regelen, waarbij zoveel mogelijk wordt gewerkt naar analogie met de beleids- en beheerscyclus (BBC) voor de Vlaamse gemeenten. Vlaanderen wil op die manier zijn relatie met de VGC modelleren op strategische hoofdlijnen. Het plaatst de VGC ook meer in een regierol en het beleid van de VGC krijgt vorm middels één integraal strategisch meerjarenplan. Het kader voor een strategisch meerjarenplan voor de VGC is op maat van de VGC, geïnspireerd op de concepten en de methodologie die gelden voor de Vlaamse lokale besturen.
Dat is het eerste uitgangspunt. Als ik over dit uitgangspunt spreek, dan spreek ik ook wel over het parallellisme met de groeivoet van de dotatie die op dit ogenblik niet is gegarandeerd. Dat is toch een belangrijke doelstelling die zou kunnen worden gerealiseerd in het voordeel van de VGC.
Anderzijds is er een specifieke aanpak op een aantal punten nodig. Het is geen Vlaams-Brusselse gemeente an sich, zo simpel is het ook weer niet. Er is de grote noodzaak aan overleg en afstemming over het globale Vlaamsegemeenschapsbeleid in Brussel tussen de Vlaamse overheid en de VGC. Er is ook de bijzondere positie en het karakter sui generis van de VGC als politieke overheidsinstelling in Brussel – u hebt terecht de wet van 1989 in herinnering gebracht –, waardoor sommige elementen niet van toepassing zijn op de VGC, bijvoorbeeld de wet op de openbaarheid van bestuur. Een aantal aspecten van BBC kunnen niet zomaar overgenomen worden, zoals op het vlak van personeelsaangelegenheden. Er is ook de specifieke rol van de Vlaamse overheid in Brussel, die voor heel wat aspecten vanzelfsprekend niet te vergelijken is met de verhouding tussen de Vlaamse overheid en de lokale besturen in het Vlaamse Gewest.
Het uitgangspunt – en we slagen daarin met het voorontwerp van decreet – is zo dicht mogelijk bij het model Vlaamse overheid/gemeenten te blijven vanuit de relatie Vlaamse overheid-VGC. Waar nodig en waar we het er over eens zijn, kunnen we afwijken.
Hoewel de meerderheidspartijen het over de algemene krijtlijnen eens zijn, moet ik vaststellen dat er inderdaad nog geen volledige eensgezindheid bestaat omtrent de concrete invulling van bijvoorbeeld het bestuurlijk toezicht, waarbij de vraag kan worden gesteld in hoeverre het bestuurlijk toezicht al dan niet een sterk gestuurde aanpak vereist en in hoeverre bepaalde keuzes juridisch ook hard kunnen worden gemaakt. We werken natuurlijk nog steeds in het concept van de wet van 1989.
Bovendien moet de Vlaamse Regering zich daarnaast ook bewust zijn van de bijkomende inspanningen die moeten worden geleverd om het vermelde instrumentarium voor de VGC te ontwikkelen en ter beschikking te stellen. Er is soms enige gevoeligheid aan weerszijden van de tafel, en die proberen we zo goed mogelijk te begrijpen en te vertalen in bijkomende teksten
Ondertussen werd de tekst besproken tijdens een interkabinettenwerkgroep (IKW) eind januari. Onze administratie werkt momenteel aan een nieuwe versie van het voorontwerp van decreet, waarin maximaal rekening wordt gehouden met de opmerkingen geformuleerd tijdens dit IKW en met de nog resterende opmerkingen vanuit de VGC-administratie. Die opmerkingen zijn zeer gedetailleerd en helpen ons om de volgende stap te kunnen zetten. Voor zover ik dat kan inschatten, zijn ze allemaal wel degelijk te beantwoorden. Ik zie geen majeure knelpunten meer.
Ik hoop dat we nu in een goede laatste rechte lijn zijn om dan in de loop van de maand maart, ook administratief, te kijken waar er nog knelpunten liggen. Dan zullen er een aantal dingen politiek moeten worden uitgeklaard, uiteraard op het niveau van de Vlaamse Regering, maar ook tussen mezelf en de VGC.
Met wat ik nu weet – ik hoop dat ik mij deze uitspraak niet beklaag –, denk ik wel dat we er kunnen geraken.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
U hoopt er te kunnen geraken. Ik hoop ook dat er kan worden geland. Ik begrijp dat er blijkbaar wel wat gevoeligheden bestaan aan weerszijden, bij de Vlaamse Gemeenschap en de VGC, over de nieuwe samenwerking. Ik kijk alleszins uit naar een ontwerp van tekst dat de parlementaire procedure kan doorlopen.
Ik kan u alvast zeggen wat voor ons van belang is. We spreken inderdaad over een constructie sui generis. Ik zal niet zeggen dat de VGC de Vlaamse stad is in Brussel, maar ze heeft natuurlijk wel bepaalde taken overgenomen omdat de lokale Brusselse besturen in gebreke blijven. Er is een reden waarom die VGC uiteindelijk werd opgericht.
Ik denk dat de verhouding – ik denk dat het in uw beleidsbrief en uw beleidsnota meermaals werd aangehaald – evenwichtig moet zijn en dat de VGC natuurlijk niet zomaar haar gang kan gaan: dotaties krijgen, middelen krijgen, inkanteling van sectorale middelen en ermee doen wat men wil. Als men dotaties krijgt in het kader van een meerjarenplan, moet men verantwoording geven en een bepaald beleid uitvoeren dat Vlaanderen vooropstelt.
Ik denk ook dat er voldoende controlemechanismen moeten bestaan. Als ik het goed voor heb, staat in het decreet van 5 juli 1989 dat de begroting van de VGC moet worden goedgekeurd door de Vlaamse minister van Begroting. Ik denk dat dat heel beperkt is en dat aan de hand van een ministerieel besluit de begroting wordt goedgekeurd. Ik denk niet dat ze in het verleden ooit niet is goedgekeurd, terwijl ik toch af en toe hoor dat er fricties of spanningen blijven bestaan. Er moeten dus voldoende controlemechanismen worden ingebouwd. Waar ik ook al jaren voor pleit, is voor een soort van rapporteringsplicht. We hebben het daarstraks gehad over het feit dat u waarnemend lid bent maar u hebt ook een controlerende bevoegdheid. Dat vergemakkelijkt enerzijds de zaken omdat u er daadwerkelijk bij bent, maar anderzijds is het ook een sui-generissituatie. Een controlemechanisme is dus van belang. Rapportering is eveneens van belang. Tussentijdse evaluaties van meerjarenplannen moeten ook mogelijk zijn. Voor ons is het van belang dat het duidelijk is waar geld dat de Vlaamse overheid ter beschikking stelt, naartoe gaat. Wanneer blijkt dat niet wordt gevolgd wat is afgesproken in een meerjarenplan, moet er toch een mogelijkheid zijn om subsidies zo mogelijk te recupereren.
Naast het controlemechanisme en de rapportering moet er ook controle worden uitgevoerd om na te gaan of beleidsdoelstellingen door de VGC worden gehaald. Voor alle duidelijkheid: de VGC is een orgaan dat, wat ons betreft, een bepaalde bevoegdheid heeft als regisseur, in een regierol. Het is ook een ondergeschikt, plaatsvervangend bestuur, zoals in uw beleidsnota een beleidsbrief staat. Er moet een goede samenwerking zijn, maar ook controle en rapportering over de middelen en over de beleidsdoelstellingen.
Ik kijk zeker uit naar de teksten van zodra die hier worden besproken.
De heer Poschet heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, deze vraag geeft ons de gelegenheid om eens ons standpunt te boek te laten stellen in het verslag van deze commissie.
Ik denk dat we allemaal naar een nieuw evenwicht willen tussen de VGC en de Vlaamse Gemeenschap, maar ik denk dat voor de ene evenwicht iets anders betekent dan voor de andere. Als je het verslag zult nalezen, zal men zien dat bij de vorige spreker vooral de woorden ‘controle’, ‘onderschikking’, ‘rapportering’ en ‘terugvordering van subsidies’ zullen terugkomen en het woord ‘partnerschap’ een keer terloops uitgesproken zal zijn geweest.
Bij ons – en ik denk dat ook het Vlaams regeerakkoord daarover spreekt – gaat het over partnerschap tussen de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Die bisnota van 17 juli 2015 is voor ons de leidraad, althans toch voor de huidige legislatuur, want wij willen royale partners zijn die uitvoeren wat we samen hebben afgesproken. Daarbij is de algemene doelstelling, en ik citeer: “Betere en efficiëntere afspraken tussen de Vlaamse Gemeenschap en de VGC als lokaal bestuur in Brussel met eigen opdrachten en verantwoordelijkheden.” Dat is het hoofddoel. Daarbij is van belang dat we vertrekken van het subsidiariteitsbeginsel, en dat staat er ook letterlijk in. “Het is het Vlaams bestuursniveau dat het dichtst bij de Brusselaars staat en meer beleidsruimte voor de VGC betekent ook verantwoordelijkheid en verantwoording afleggen.” Met andere woorden: het gaat hier over vrijheid en verantwoordelijkheid, wat inderdaad kan worden gekoppeld aan de algemene filosofie van de Vlaamse Regering inzake lokale besturen, namelijk responsabilisering en autonomie.
Er is ook al verwezen naar het huidig van kracht zijnde Brusseldecreet van 1989. Voor ons is het nog altijd een zeer mooi decreet omdat het zeer kort en helder was. In de memorie van toelichting staat: “De Vlaamse Executieve wil resoluut werk maken van de responsabilisering en de autonomie van de gedecentraliseerde besturen. Dit ontwerp van decreet bevat dan ook een eerder soepele toezichtsregeling die tegelijkertijd de uitdrukking wil zijn van het volledige vertrouwen van de Vlaamse Gemeenschap in de Vlaams-Brusselse gemeenschap en haar mandatarissen.”
Daarnaast pleiten wij ook – en dat staat ook in de bisnota – voor een regelmatig sterk en gestructureerd ambtelijk overleg. Er is ook al gesproken over een sterk politiek overleg. Weerom denk ik dat we tot een win-winsituatie moeten komen en niet moeten vertrekken van onderschikking en terugvordering van middelen.
Ik vraag me trouwens af in hoeverre dat al gebeurd is bij de op dit moment 308 Vlaamse gemeenten. Ik zou dat misschien eens moeten opvragen bij de minister van Binnenlands Bestuur.
Minister, ik heb twee vragen voor u.
U en ook de bisnota gaven een lijst van in te kantelen en te oormerken sectorale subsidies. We hebben hier al eens discussie gevoerd over de gemeentelijke ontwikkelingssamenwerkingsubsidies. Eigenlijk wordt de mogelijkheid daarvoor opgeheven voor Brussel-Hoofdstad. U hebt toen, misschien in een vlaag van voluntarisme, de suggestie gedaan dat u een oplossing zou kunnen bedenken in het Brusseldecreet. Ligt die piste nog op tafel?
En twee, als u spreekt over een groeivoet, gaat dat dan over een groeivoet op de dotatie alleen of over het totale middelenpakket dat vanuit de Vlaamse Gemeenschap aan de VGC wordt doorgeschoven? Ik denk trouwens dat dat in totaal een 40 procent van de VGC-werkingsmiddelen betreft.
Minister Gatz heeft het woord.
Ik zal niet ingaan op de standpunten van beide parlementsleden. Zij geven inderdaad aan waar bepaalde zaken elkaar raken en moeten worden overbrugd. Op zich maakt het deel uit van het ‘constructieve contentieux’.
Mijnheer Poschet, het minder goede antwoord is dat ik geen oplossing heb gevonden voor het probleem van de ontwikkelingssamenwerking. Het betere – en misschien wel veel betere – antwoord is dat het wel degelijk de bedoeling is dat, als we een akkoord hebben – want alles is natuurlijk met alles verbonden –, de groeivoet die momenteel vanuit de Vlaamse Regering aan de Vlaamse gemeenten in het Gemeentefonds wordt toegestaan, wel degelijk op de globale, dus ook ingekantelde sectorale dotaties, op de financiële massa die van Vlaanderen naar de VGC gaat, zou worden toegepast. Dat is op dit ogenblik het uitgangspunt.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Ik neem aan dat de heer Poschet de voorbije dagen en maanden toch ook gevolgd heeft wat er zich opnieuw heeft afgespeeld in Brussel. Dat zijn toch zaken die totaal onverantwoord zijn. Voor alle duidelijkheid: de VGC is daar niet in betrokken. (Opmerkingen van Joris Poschet)
Dat heeft er inderdaad niets mee te maken. Maar wanneer ik dan spreek over loyale partners, over controletoezicht, dan denk ik dat dat meer dan op zijn plaats is.
Tegelijkertijd heb ik inderdaad ook gesproken over partners, over vertrouwen. Maar wanneer er vertrouwen en overleg is, moet men ook aanvaarden dat er controle en toezicht zou zijn. Dan blijft men goede vrienden. Goede afspraken maken telkens goede vrienden. Ik ben absoluut voorstander van vrijheid en verantwoordelijkheid, maar ik wil ervoor zorgen dat dit nooit afglijdt naar 'vrijheid, blijheid'. Ik denk dat niemand daarmee gediend is. Ik denk dat ook de VGC ermee gediend zou zijn dat er goede afspraken zijn en inderdaad een vertrouwen, een goed overleg, een partnerschap, maar tegelijkertijd ook een vorm van toezicht, een vorm van controle voor een lokaal bestuur in Brussel dat aanzienlijke subsidies krijgt van de Vlaamse overheid en dat inderdaad bepaalde taken te vervullen heeft, in het belang van de Vlaamse Gemeenschap hier in Brussel.
Ik dank u.
De vraag om uitleg is afgehandeld.