Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting
Verslag
De heer Kennes heeft het woord.
Minister president, een heel aantal jaren geleden werd in de nasleep van de BBB-hervorming (Beter Bestuurlijk Beleid) een weging gedaan van alle agentschappen. Er waren toen verschillende categorieën, A, B, C en D, om een inschaling te maken van wat een goede verloning zou zijn voor bijvoorbeeld de raden van bestuur van de Vlaamse agentschappen.
Ondertussen is beslist om een en ander nog eens te laten evalueren door Hudson. Ze hebben op vraag van de Vlaamse Regering die vergoedingen tegen het licht gehouden. De opdracht was ook om te vergelijken of deze vergoedingen conform zijn met andere organisaties en wat de private sector als vergoedingen hanteert.
Het is goed dat er na al die jaren een degelijk onderzoek is gebeurd om dit allemaal in kaart te brengen. Geruststellend is dat bij de grote meerderheid van onze Vlaamse overheidsinstellingen is vastgesteld dat de vergoedingen in lijn zijn met wat een benchmark, een vergelijking zou opleveren.
Er is toch een minderheid van de onderzochte instellingen waar men nog gestoten is op hoge vergoedingen en soms zelfs, als je een aantal zaken bekijkt, veel te hoge vergoedingen. Er is verwezen naar De Lijn, de VRT en het Vlaams Energiebedrijf. In totaal gaat het om 24 instellingen.
Welke algemene conclusies kunnen uit het door de regering bestelde rapport getrokken worden? Kunt u verduidelijken over welke 24 instellingen het precies gaat?
Welke redenen worden er aangegeven voor het feit dat in die 24 instellingen te hoge vergoedingen betaald worden? Werd in de loop van het uitgevoerde onderzoek bij die instellingen ook gepeild naar de redenen? Waarom is dat zo gegroeid? Hebben ze destijds een verkeerde inschaling gemaakt? Is er niet met de juiste gegevens gewerkt? Is de opdracht ondertussen lichter geworden? Wat is de verklaring?
Zijn er ook instellingen waar vergoedingen uitbetaald worden die opvallend lager zijn dan wat in vergelijkbare organisaties en in de private sector gangbaar is? Zo ja, wat zijn daar de redenen voor? Is dit eigenlijk onderzocht?
Blijkbaar zou de regering van plan zijn om voor de voorzitters van de Vlaamse overheidsinstellingen nog slechts drie vergoedingsschalen te behouden, met name 5000, 9000 en 13.000 euro. Waarop zijn deze bedragen gebaseerd? Zijn die bedragen terug te vinden in de Hudsonstudie als een conclusie of een suggestie?
Aangezien er een aantal wijzigingen zijn aangekondigd en u de conclusies van dit rapport wilt omzetten in beleidsbeslissingen, is mijn vraag binnen welk tijdsbestek de Vlaamse Regering denkt deze aangekondigde aanpassing van de vergoedingen door te voeren.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Mijnheer Kennes, de vraag die ik heb laten beantwoorden door de studie van Hudson, had ik hier aangekondigd toen er destijds discussie was over dit onderwerp. Ik heb toen gezegd dat ik een studie in de markt zou laten zetten om na te gaan of de vergoedingen van de leden van de raad van bestuur van de organisaties die onder het toepassingsgebied vallen van het decreet Deugdelijk Bestuur, billijk zijn en of ze in lijn liggen met vergelijkbare publieke en private organisaties.
Bij de Vlaamse overheid is de meest gebruikte vorm van vergoeding een combinatie van een zitpenning per vergadering met een vaste jaarlijkse vergoeding.
Hudson heeft een indeling gemaakt op basis van de Europese kmo-definitie, wat een objectieve vergelijking mogelijk maakt. De vergelijkingsbasis is de totale bestuurdersvergoeding op jaarbasis. Dit is dus eventueel, zo niet meestal, een combinatie van een vaste vergoeding en zitpenningen.
In het algemeen is het bedrag van de totale bestuurdersvergoeding op jaarbasis lager bij de organisaties van de Vlaamse overheid dan bij vergelijkbare publieke en private organisaties die hebben deelgenomen aan het onderzoek. Dit bevestigt dus mijn aanvoelen dat ik enkele maanden geleden heb geuit, dat de Vlaamse overheid over het algemeen niet buitensporig veel betaalt aan haar bestuurders.
De Vlaamse overheid betaalt in het algemeen ongeveer de helft van andere publieke organisaties en een derde van de private sector. Sommigen zullen zich herinneren dat ik toen bijvoorbeeld heb verwezen naar de vrije tribune van Herman Daems die de vergelijking maakte met de privésector. Hij zei dat de vergoedingen veel lager liggen dan in de privésector. Dit blijkt dus ook uit de studie. We zitten dus ongeveer op de helft van de andere publieke organisaties en op een derde van de private sector. De bedragen verschillen naargelang de omvang van de organisatie – er is een indeling in drie categorieën –, maar de verschillen zijn significant.
Hudson raadt in zijn aanbevelingen aan om daadwerkelijk bestuurdersvergoedingen toe te kennen, net omdat professionaliteit en inzet beloond moeten worden, ook als dat gebeurt bij een overheidsorganisatie.
Hudson heeft in zijn rapport ook aanbevelingen opgenomen over de hoogte van de vergoedingen, afhankelijk van de grootte van de organisatie en met een onderscheid tussen de voorzitter en de stemgerechtigde leden. Hiervoor heeft Hudson gekeken naar de resultaten uit het onderzoek bij een referentiegroep van publieke organisaties en van private organisaties. Hierbij werd gestreefd naar een goede mix tussen de gangbare vergoedingen van zowel de publieke als private organisaties.
Het rapport is in extenso gepubliceerd. U kunt dus alle gegevens daar terugvinden.
In het algemeen positioneren de richtcijfers van Hudson zich hoger ten opzichte van publieke organisaties en lager dan de richtlijnen die door Guberna en door het Instituut voor familiebedrijven werden voorgesteld voor private organisaties.
Voor de ‘gewone’ bestuurders en voor de regeringscommissarissen of regeringsafgevaardigden beveelt Hudson als totale vergoeding in kleine organisaties een bedrag aan van 2500 euro op jaarbasis. Voor middelgrote organisaties wordt dat 4500 euro, en voor grote organisaties 6500 euro. Voor de voorzitters stelt Hudson voor deze bedragen te verdubbelen.
Voor de 177 organisaties, 88,5 procent van de onderzochte organisaties, is er absoluut geen probleem: er worden ofwel geen vergoedingen uitgekeerd, ofwel zijn de vergoedingen in lijn met wat Hudson beschouwt als een bescheiden vergoeding of zelfs lager. Bij 23 organisaties, of 11,5 procent, ligt de vergoeding voor de leden van de raad van bestuur, de voorzitter en/of de regeringscommissaris boven de aanbeveling van Hudson. Het is niet altijd zo eenduidig. Er zijn ook verschillen die optreden. Er zijn regeringscommissarissen die soms meer krijgen dan een bestuurder. Dat is historisch gegroeid. Het is dus niet zo dat je kunt zeggen: het is altijd én de gewone leden én de regeringscommissaris of de voorzitter. Het verschilt van geval tot geval. Hudson heeft daar nader onderzoek naar gedaan. Voor 8 van de 23 organisaties is het verschil eerder gering en lager dan 130 procent van de richtcijfers die Hudson vooropstelt. De andere variëren dan in meerdere of mindere mate.
Het gaat, zoals ik al zei, om meerdere organisaties in uiteenlopende sectoren. De besluitvorming gaat soms ver terug in het verleden en is vaak op ad-hocbasis gebeurd. U weet dat we in het begin van de regeerperiode een aantal maatregelen hebben genomen, bijvoorbeeld een halvering van de vergoeding van de voorzitter van de Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel (BAM). Daar doet Hudson nu geen aanbeveling over omdat het een organisatie buiten categorie is, maar ook daar zal een aanpassing gebeuren. Idem voor de regeringscommissarissen bij BAM en bij de Limburgse Reconversiemaatschappij (LRM).
Met de studie hebben we nu een objectief instrument om de bestuurdersvergoedingen te beoordelen en bijkomend bij te sturen waar nodig.
In de schoot van de Vlaamse Regering is daarom overeengekomen dat we zo spoedig mogelijk, en uiterlijk voor de zomer van dit jaar, voor de 23 organisaties waar er vergoedingen zijn die hoger liggen dan aanbevolen, die zullen verminderen naar het niveau dat Hudson aanbeveelt. Zoals ik al zei, is ook afgesproken om de vergoeding van de voorzitter van BAM te verlagen. Daar is geen aanbeveling voor geformuleerd, maar uit de resultaten van het vergelijkend onderzoek dat Hudson opleverde, hebben we toch kunnen afleiden dat ook hier zich een vermindering opdringt. Tevens hebben we binnen de regering afgesproken dat we voor de gewone bestuurders en voor de regeringscommissarissen de vaste vergoeding alleen nog toekennen wanneer deze – behoudens overmacht – op jaarbasis minstens twee derde van de bestuursvergaderingen hebben bijgewoond. De aanbeveling van Hudson was eigenlijk om te werken met enkel zitpenningen per effectief bijgewoonde vergadering, maar in de regering is er terecht geoordeeld dat een bestuurder meer doet dan alleen maar actief zijn op een vergadering. Hij moet studiewerk doen, af en toe is er elektronische besluitvorming, een bestuurder is meer bezig dan het uur of de twee uren van de vergadering. We vinden het dus wel goed dat die vaste vergoeding blijft, maar anderzijds zeggen we toch ook dat je twee derde van de vergaderingen moet bijwonen, behoudens overmacht zoals ziekte of een ongeval.
Het is inderdaad zo dat er organisaties zijn die een lagere vergoeding toekennen dan wat Hudson aanbeveelt. Binnen de Vlaamse Regering is afgesproken dat organisaties, indien ze dit opportuun achten en op voorwaarde dat ze dit behoorlijk motiveren, de actuele vergoeding kunnen verhogen tot het bedrag dat Hudson aanbeveelt.
Iedere Vlaamse minister zal binnen haar of zijn bevoegdheden deze beslissing verder concretiseren en daartoe de nodige initiatieven nemen. In een aantal gevallen zal dat decretaal moeten gebeuren, in andere zal de algemene vergadering moeten beslissen. Het moet geval per geval worden onderzocht.
De heer Kennes heeft het woord.
Minister-president, ik dank u voor uw antwoord. Ik denk dat het goed is dat we die cijfers hebben omdat ze ook wat ingaan tegen de trend van de laatste maanden. Er zijn natuurlijk in Brussel en op andere plaatsen, soms ook in Vlaanderen en Wallonië, zaken naar boven gekomen die wantrouwen hebben gecreëerd en waarover mensen terecht verontwaardigd zijn. Ik denk dan ook dat het heel goed is dat er een studie gebeurt die aantoont dat het in Vlaanderen in grote lijnen goed zit en dat het heel goed is dat de Vlaamse Regering, waar het nog niet in lijn ligt, actie wil ondernemen. De zomer van 2018 lijkt me snel, maar het is goed dat men er geen gras over laten groeien.
Ik vind het ook correct dat men kiest voor de mensen die een vaste vergoeding krijgen en dat men ergens een limiet hanteert met de twee derde aanwezigheid. Dat lijkt me billijk. Men waardeert dit en zegt dat het om meer gaat dan enkel naar vergaderingen gaan. Zo wordt het vaak door de buitenwereld gepercipieerd, maar er is een permanente betrokkenheid voor bestuurders en het lijkt me dan ook correct dat het zo wordt gezegd.
Er zal misschien her en der wat moed nodig zijn bij diegenen die een lagere vergoeding hebben, maar waar het vanwege het klimaat niet goed overkomt om te vragen om die te verhogen. Ik denk dat dit wel mag gebeuren als het wordt geobjectiveerd.
Het is ook correct dat men zegt dat men in de overheidssector niet het grote geld moet verdienen, maar mensen mogen ook billijk worden vergoed. Je mag natuurlijk veel vrijwillig doen, dat is heel goed, maar men mag ook niet de indruk wekken dat diegenen die elders niet aan de beurt komen voor het grote geld, bij de overheid terechtkunnen. We moeten naar kwaliteit streven, en ik denk dat dat op deze manier gebeurt.
Ik ben dus blij dat de studie gemaakt is. Ik ben ook blij met de initiatieven die gebeuren om ze verdere uitvoering te geven. Ik denk dat we daarmee een beeld over de bestuurders in de publieke sector dat soms te negatief is, ook met daden kunnen counteren.
De heer Vandenbroucke heeft het woord.
Het is een bijzonder interessant rapport dat is opgeleverd. Het is goed dat dit onderzoek is gebeurd, minister-president. Het is ook goed dat de regering, nog voor de zomer, een aantal maatregelen neemt, want niettegenstaande de vergoedingen globaal correct ogen, zijn er toch een aantal zaken die eruit springen en moeten worden aangepakt.
Het valt mij op dat er soms zeer grote verschillen zijn in de vergoedingen die worden toegekend tussen de verschillende beleidsdomeinen, verschillen die ik niet altijd kan verklaren. Is het een soort cultuur die ermee gepaard gaat, een gewoonte, een traditie? Ik weet het niet. Er zijn ook aberraties zoals bijvoorbeeld de vaststelling dat de vaste jaarlijkse vergoeding in kleine entiteiten tot 40 procent hoger ligt dan in grote entiteiten. Dat zijn zaken die moeten worden gecorrigeerd.
Waar ik het niet mee eens ben, minister-president, is dat u zegt dat daar waar vergoedingen worden uitgekeerd die lager liggen dan wat Hudson aangeeft als redelijke vergoeding, deze moeten kunnen worden opgetrokken en dat u dat dan maar overlaat aan de beoordeling van die betrokken entiteiten zelf. Ik denk dat het risico ontstaat dat we uiteindelijk in totaliteit meer vergoedingen zullen uitkeren, als ze dat consequent zullen doen in de toekomst. In die beleidsdomeinen waar nooit sprake is geweest van hoge of hogere, of zelfs niet zo'n hoge vergoedingen, maar eerder een lagere of geen vergoedingen, en waar de zaken tot op heden perfect verlopen zijn, waar goede bestuurders kunnen worden aangetrokken, zie ik niet in waarom ze de bedragen zouden optrekken.
Maar ik kijk uit naar de beslissing die de regering daarover neemt nog voor de zomer.
De heer Rzoska heeft het woord.
Minister-president, het is een onderzoek waar ik om allerlei redenen zeer hard naar heb uitgekeken. Ik ben blij dat het er uiteindelijk is gekomen. Het is een zeer goed rapport waar we zeer veel uit leren. Ik vind ook dat een groot deel van de conclusies die u en de Vlaamse Regering daaruit trekt, toch wel de juiste zijn.
Ik heb toch wel een aantal opmerkingen. In het algemeen stoort het mij wel enigszins dat – oké dat private organisaties die worden aangezocht, weinig redenen hebben om te antwoorden – een aantal publieke entiteiten van de Vlaamse overheid niet eens de moeite hebben gedaan om te antwoorden. Daar heb ik het wat moeilijk mee, zeker als ik zie staan: opleidingscentrum van De Lijn, Livan Infrastructure, wat ook te maken heeft met tram, DBFM Scholen van Morgen. Het zijn allemaal organisaties die met behoorlijk wat overheidsgeld werken en waar men, zelfs na verschillende aanmaningen, blijkbaar niet de moeite heeft genomen om te antwoorden op de vragen. Ik vind dat persoonlijk jammer, zeker op het moment dat we naar transparantie streven.
Ik zie ook bij de aanbevelingen van Hudson – en daar hebt u minder over gezegd – dat men toch wel vaststelt, zelfs al haalt men de mensen zonder stemrecht uit de raad van bestuur, dat het aantal stemgerechtigde leden in de publieke entiteiten nog altijd hoger ligt dan het aantal leden in de raden van bestuur van private organisaties. Wordt daar ook naar gekeken? Is men ook van plan om na te gaan of het niet met wat minder bestuurders kan? Men heeft het vrij eerlijk gedaan: men trekt de niet-stemgerechtigde leden eraf, maar dan zit men nog altijd bovengemiddeld.
Over mijn tweede vraag hebben we een aantal maanden geleden een discussie gehad. Het is me niet helemaal duidelijk – en ik snap wel dat u een stap wilt zetten –, maar het gaat over alles wat te maken heeft met de regeringscommissarissen. In het rapport van Hudson, op pagina 111, wordt toch een belangrijk onderscheid gemaakt. Ze stellen voor om niet naar een vergoeding te gaan als die toezichtsfunctie deel uitmaakt van de taakomschrijving in zijn of haar entiteit. Herinner u de discussie. Ik heb geen probleem met regeringscommissarissen die van buitenaf komen, maar heel wat regeringscommissarissen zijn mensen die uit een kabinet te komen.
Ik heb toen de vraag opgeworpen of dit niet een soort verlengde is van de opdracht die men binnen een kabinet heeft als adviseur. Zij maken daar wel een onderscheid in. Ik heb u daar iets minder over horen zeggen. U hebt het wel gehad over de samenstelling van de vergoeding, wat natuurlijk een belangrijk aandachtspunt is, maar men maakt daar op bladzijde 111 een soort van onderscheid in waar ik graag uw mening over zou horen. Is dat geen discussie die we zouden moeten kunnen voeren, zeker gezien de vragen die toch zijn opgeworpen?
Mijn laatste vraag heeft te maken met zitpenningen en sluit voor een deel aan bij wat de heer Vandenbroucke heeft gezegd. Er zijn inderdaad een aantal uitzonderingen die in het rapport naar boven komen en waar inderdaad exuberante bedragen worden betaald waarvan u terecht zegt dat u dat op korte termijn zult aanpakken. Ik vind het ook goed dat u een duidelijke en strikte deadline hebt: het is belangrijk dat u daar snel op ingrijpt. Maar wanneer ik het rapport van Hudson bekijk, zie ik daarnaast ook grote cultuurverschillen tussen verschillende entiteiten. Wanneer we kijken naar balanstotalen en het aantal mensen dat actief is, de vte’s, dan zien we daar een aantal tegenstrijdigheden, of toch op het eerste gezicht zaken die haaks op elkaar staan. U bent nu zeer dicht bij de aanbevelingen gebleven die Hudson zelf doet, maar wanneer ik de cijfertabellen in de bijlage bekijk, dan zie ik nog een aantal zaken die me opvallen en waarvan ik denk dat het misschien de moeite waard is om te bekijken of we ook daar niet moeten gaan naar één soort van zitpenning, niet enkel gezien de grootte maar ook het balanstotaal. Nu zijn er tussen verschillende sectoren maar ook intern soms heel grote verschillen. Die kunnen misschien ontstaan zijn als gevolg van traditie- of cultuurverschillen, maar dan is het nu toch het moment om dat aan te pakken.
Ik sluit me ook aan bij de heer Vandenbroucke dat het nu een verkeerd signaal zou zijn dat wie nu onder de lat scoort, nu plots bij wijze van spreken zijn vergoeding naar boven zou bijstellen.
De heer Diependaele heeft het woord.
Ik sluit me aan bij de vraagstellers en bij de collega’s van de oppositie dat het een goede zaak is dat die studie is uitgevoerd. Als overheid hebben we de plicht om onszelf voortdurend in vraag te stellen en na te gaan of die praktijken correct verlopen. Het is natuurlijk een beetje gevaarlijk om je als overheid te vergelijken met privépraktijken: daar zijn altijd een aantal verschillen. Maar als men dan toch iets richtinggevends nodig heeft, dan lijkt dit me wel een goede oplossing.
Heel wat zaken zijn historisch gegroeid. Zij zijn nu naar boven gekomen en kunnen worden aangepast. De belangrijkste conclusie uit heel de studie voor mij, en ik steun daarin de heer Kennes, is dat men niet kan zeggen dat er een gigantisch groot cultuurprobleem bestaat bij die verschillende instellingen. Wanneer 90 procent van die instellingen vergoedingen betaalt die lager liggen, dan is het wantrouwen waarvan sprake, niet geheel terecht.
Iedereen geeft hier ook aan dat de overheid de plicht heeft om mensen aan wie ze vraagt om hun verantwoordelijkheid op te nemen binnen die overheid, daar correct voor te vergoeden. In die zin begrijp ik de logica niet, mijnheer Vandenbroucke en mijnheer Rzoska, wanneer jullie zeggen dat het wel correct is dat de 10 procent die boven de studie van Hudson zit, wordt verlaagd maar niet dat wie daaronder zit, op zijn minst de toelating krijgt om die op te trekken. We zijn het er allemaal over eens dat enerzijds de Hudsonstudie een goede richting aangeeft en dat anderzijds mensen die hun verantwoordelijkheid opnemen binnen de overheid, daarvoor een correcte vergoeding krijgen. We volgen die logica wel voor het verlagen van deze die erboven zitten, maar staan die niet toe voor deze die eronder zitten. Daarvan ontgaat me de logica. Ik vind dat dit ook getuigt van weinig vertrouwen in onze overheidsinstellingen. Ik denk dat de regering hier een goed voornemen maakt: degenen die erbovenuit schieten, moeten naar beneden worden gehaald, maar we moeten wel het vertrouwen geven aan die instellingen om zelf uit te maken om al dan niet te verhogen.
De idee dat dit plots zou leiden tot een inflatieval van die vergoedingen is niet waar. We mogen niet vergeten dat die instellingen dat ook allemaal moeten inpassen in hun eigen begrotingen. Het is niet dat zij daar plots veel geld voor bij krijgen van de Vlaamse overheid; zij moeten daar zelf voor instaan. Zij zullen dus wel tweemaal nadenken voor ze die verhogen. Het getuigt volgens mij echter van vertrouwen in de autonomie van die instellingen dat wij hun de kans en de ruimte geven zonder te vrezen dat dit tot nieuwe scheeftrekkingen zou leiden.
Volgens mij zijn de conclusies die de Vlaamse overheid verbindt aan de onderzoeksresultaten van Hudson, de enige juiste conclusies.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Ik stel vast dat het parlement tevreden is dat deze studie heeft plaatsgevonden en dat de resultaten bekend zijn gemaakt. We beschikken daarmee over goed materiaal om mee aan de slag te gaan. Ik dank iedereen voor die positieve waardering.
Belangrijk is, en dat is ook gezegd door de heren Kennes en Diependaele, dat er geen misbruiken zijn vastgesteld. Er zijn geen grote aberraties, er zijn een aantal vergoedingen die vaak historisch zijn gegroeid of door voortzetting van vennootschappen of instellingen die al bestonden, en die boven de richtprijs liggen, maar schandalen zijn daar niet aan bod gekomen. Dat is, zoals de heer Kennes zei, belangrijk in deze tijden waar regelmatig wel dat soort zaken opduikt.
De regering heeft beslist om zich daaraan te conformeren. De vergoedingen die te hoog zijn, gaan naar beneden, naar de richtprijs. De richtprijs is een aanbeveling van Hudson. Men kan daar inderdaad over discussiëren. Ik heb u de vergelijking gegeven: de mediaan van onze vergoedingen ligt lager dan die van de publieke sector waarmee is vergeleken, ligt lager dan de private. Vanuit de beoordeling van de organisaties heeft Hudson een aanbeveling gedaan. Wij hebben besloten die over te nemen. We doen dat ook niet als een algemene maatregel maar voor die instellingen, mijnheer Rzoska en mijnheer Vandenbroucke, waar de vergoedingen lager liggen. Het is niet zo dat ze moeten aanpassen, maar we geven hun wel die kans. Dat is ook omdat Hudson zegt, ook in lijn met de aanbeveling van de code-Buysse III, dat inzet en verantwoordelijkheid moeten worden beloond. Een overheid kan het niet maken te zeggen dat de vergoeding die boven die richtprijs zit, naar beneden moet en dat wie daaronder zit of helemaal geen vergoeding krijg, ernaar kan fluiten. Dat is geen correct beleid.
We laten dat over aan de autonomie van die instellingen, zij kunnen dat zelf beslissen. Zij kunnen beslissen dat ze het houden bij wat het was omdat dat een goede vergoeding is, maar als zij menen dat ze geroepen kunnen worden om op te trekken, dan moeten ze dat ook op een gemotiveerde manier doen. Dit is een heel correcte en wijze maatregel die niet zal leiden tot afwijkingen, want de limiet blijft natuurlijk de vergoeding zoals die naar boven komt in Hudson.
We moeten ook niet veronderstellen dat wij geen mensen met kennis, expertise en ervaring moeten aantrekken. Wij moeten niet bovenmatig hoog verlonen maar wij moeten een correcte vergoeding geven aan wie verantwoordelijkheid opneemt voor het geheel, soms met zware verantwoordelijkheden en heel ingewikkelde dossiers. Daarom is ook een onderscheid gemaakt tussen kleine, middelgrote en grote en zijn er een aantal die buiten de aanbeveling blijven.
Mijnheer Rzoska, elke minister zal dus de nodige maatregelen nemen. Als een instelling zich heeft veroorloofd om niet te antwoorden, betekent dit natuurlijk niet dat zij buiten de scope blijven. Er zal voor elk van de instellingen, waar nodig, opgetreden worden.
Wij hebben meer bestuurders dan in de private sector, volgens Hudson. We moeten er natuurlijk ook rekening mee houden dat er ook een aantal waarnemende leden zijn, dat er ook vaak regeringsafgevaardigden zijn die daar deel van uitmaken, maar daar zijn geen cijfers voor. Er zijn geen correcte objectieve cijfers om te zeggen dat de raad van bestuur bestaat uit zus of zoveel personen. We moeten er ook rekening mee houden dat een regering als aandeelhouder vaak bestaat uit twee, drie of vier partijen. Een overheid is aandeelhouder, benoemt haar bestuurders om daar het beleid dat worden gevoerd door de Vlaamse Regering, vorm te geven. Maar ik herhaal dat daar geen afwijkingen zijn. Naar aanleiding van de operatie deugdelijk bestuur die ik heb doorgevoerd, zorgen we ervoor dat het aantal bestuurders niet verhoogt. Vandaar dat dit soms een complexe situatie is. Wanneer men naar een derde onafhankelijke bestuurders moet gaan, moeten een aantal bestaande bestuurders uittreden. Die operatie is volop bezig. Dat leidt niet tot een verhoging, maar het is wel een aanvulling ten opzichte van de vertegenwoordigers van de aandeelhouder zelf.
Wat de regeringscommissaris betreft, gaan wij ervan uit dat het altijd een bijkomende opdracht is ten aanzien van de bestaande opdracht. Men moet naar die vergaderingen gaan, men moet die dossiers instuderen. Die opmerking van Hudson wordt door de regering niet gevolgd.
En dan kom ik bij de vergoedingen die buiten categorie zijn. Bij PMV en LRM gaat het om correcte vergoedingen. Mensen laten zich geen vergoeding uitbetalen voor de dochtervennootschappen, voor zover ik weet. Minister Muyters zorgt ervoor dat tal van die dochters bij PMV worden ingekanteld zodat er nog één raad van bestuur is die dan ook gaat over de verschillende entiteiten. Ik verwijs naar bijvoorbeeld de Vlaamse Erfgoedkluis. Dat is geen aparte dochter meer, maar is ingekanteld bij PMV. De taak wordt uiteraard nog volop uitgevoerd, maar leidt er niet meer toe dat er aparte bijkomende bestuursvergoedingen worden uitbetaald.
PMV heeft een portefeuille van ongeveer 1,2 miljard euro. Als je dat vergelijkt met een privaat investeringsfonds, dan zijn de vergoedingen daar absoluut niet te hoog. Wie met die bestuurders praat, weet ook dat dat zeer belangrijke vergaderingen zijn met zeer zware dossiers waar men zich sterk op moet voorbereiden om te komen tot gefundeerde beslissingen. Hetzelfde geldt bij LRM. Ik wil die mensen niet stigmatiseren. Er zijn ook mensen die afstand doen van hun vergoedingen en die zich al gestigmatiseerd hebben gevoeld in de media. Zodra wij objectieve cijfers en bedragen hanteren, wil ik daar volop achter staan omdat die mensen verantwoordelijkheid nemen.
BAM is een uitzondering in die buitencategorie. Ik herhaal dat wij hebben gehalveerd, dat was een erfenis met een vergoeding van 150.000 euro. We hebben die gehalveerd naar 75.000 euro. Die is naar mijn aanvoelen nog te hoog, en daar zullen we dan ook een maatregel nemen.
We zullen vorm geven aan de aanbevelingen zodat we op dat vlak een verantwoordelijke daad van goed bestuur stellen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.