Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Interpellatie over de aanpak van onveilige verkeerspunten ('zwarte punten')
Verslag
De heer Keulen heeft het woord.
Minister, collega’s, over de lijst van de zwarte punten zal er nog heel wat gediscussieerd worden. Los van de tekst die ik heb ingediend, is mijn ervaring in de politiek, en ik draai nu toch al heel wat jaren mee, dat de Vlaamse overheid heel vaak lijkt op het Vaticaan. Ik maak die vergelijking heel bewust. Ook in het Vaticaan zijn ze gewoon te werken voor de eeuwigheid.
Het grote probleem met de zwarte punten en alle achterstand die er is – en iedereen die lokale uitvoerende ervaring heeft weet dat – is dat zelden een fietspunt geïsoleerd wordt aangepakt. Het gebeurt wel eens, maar meestal gebeurt dat samen met de riolering, de verlichting, de weg. Men krijgt dan een gecombineerd dossier waar men met Infrax, Aquafin, de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM), het Agentschap Wegen en Verkeer (AWV) en alle gemeentelijke diensten rond de tafel moet zitten. En er is altijd wel een partij die niet kan volgen waardoor men voor datzelfde gevaarlijke punt voor de fietser en voetganger in trajecten terechtkomt die tot tien jaar kunnen duren omdat er bijvoorbeeld geen budget is voor de riolering. Bij de uitvoering van dergelijke werken zal uiteindelijk altijd het tempo van de traagste de uitvoering bepalen. Ik heb het in al die jaren nooit anders meegemaakt. Af en toe wordt wel eens geïsoleerd een fietspad aangepakt maar heel vaak maakt dat deel uit van gecombineerde dossiers en dan zijn we met een beetje geluk voor vijf jaar en met een beetje pech voor vijftien of twintig jaar vertrokken.
Ik heb de laatste dagen en week al heel wat debatten over dit onderwerp gevolgd, en wat de mensen niet begrijpen, is dat iedereen hetzelfde zegt maar dat er niets gebeurt. En er gebeurt niets omdat men altijd in een gecombineerd traject zit. Onze Vlaamse administratie wordt gekenmerkt door een structurele ziekte die men weliswaar probeert te doorbreken, namelijk de verkokering: iedereen op zijn eiland en iedereen voor zichzelf. En dan duurt het inderdaad een eeuwigheid voor men al die neuzen in dezelfde richting krijgt, al was het maar omdat de ene of de andere zijn budgetten voor dat jaar of voor het volgende jaar op andere projecten heeft ingezet. En dat is volgens mij de structurele handicap waar wij mee zitten. Het wegwerken van zwarte punten is altijd gekoppeld aan heel veel andere, ook maatschappelijk belangrijke investeringen zoals rioleringen, de weg zelf, de verlichting enzovoort. Vandaar ook het beeld dat Vlaanderen lijkt op het Vaticaan, waar men ook werkt voor de eeuwigheid. Iedereen blijft op zijn eiland zitten waar – en ik daag burgemeesters uit om me tegen te spreken – soms heel absurde discussies worden gevoerd.
Enkele kranten pakten op 22 februari uit met berichten over zwarte punten op het Vlaamse wegennet die onderdeel waren van het programma van zwarte punten waar geen ingreep gebeurd is, maar plots verdwenen deze plaatsen uit de lijst met zwarte punten.
Voor mij persoonlijk was dit geen nieuws. In 2016 hebben we in de plenaire vergadering en in de commissie enkele keren van gedachten gewisseld over de zwarte punten en kondigde u de dynamische lijst aan in plaats van de statische uit 2002, de tijd van de betreurde Steve Stevaert. U overhandigde de commissie toen ook een geactualiseerde lijst waar nog 309 van de oorspronkelijke 809 zwarte punten op stonden.
Ook eerder, in maart 2015, bij de rapportering van de zwarte punten, viel bij een heel aantal punten de mededeling ‘kleine ingreep’ te lezen en het bedrag van 0 euro, wat in de praktijk wil zeggen dat er om verschillende redenen niets gebeurd is aan het desbetreffende kruispunt.
In elke provincie zijn er zo wel enkele voorbeelden. Ik heb in mijn vraag een aantal voorbeelden gegeven uit Maasmechelen en Genk die als voorbeeld kunnen dienen voor de volledige Vlaamse regio.
Het uitgangspunt van zwarte punten, en ik wil het hier niet hebben over wat voor soort lijst en op basis van welke criteria een kruispunt als zwart aangezien kan worden, is dat er een oplossing voor de weggebruikers en hun veiligheid wordt geboden. In bepaalde gevallen kan dit perfect een kleine ingreep zijn: aanpassing aan de verkeerslichtenregeling of bijkomende wegmarkeringen.
In gevallen van structurele ingrepen, en dan hebben we het over ingrijpende werken aan de infrastructuur om bijvoorbeeld een rotonde of een fietstunnel te realiseren, is het normaal dat dit proces enige tijd in beslag neemt voordat het effectief wordt gerealiseerd.
In de plenaire vergadering van 21 februari erkende u ook dat de administratie wel wat feller mag doorduwen om met alle partners tot een consensus te komen, al moet gezegd dat de lokale besturen de situatie op het terrein vaak beter kunnen inschatten en hun inbreng zeker gewaardeerd moet worden.
Minister, ik heb een aantal specifieke vragen, naast mijn voorgaande bedenkingen over het verkokerde model dat onze Vlaamse administratie kenmerkt. Ondertussen hebben we weliswaar een omgevingsvergunning, maar dan nog moet de backoffice volgen als het gaat over stedenbouw aan de ene kant en milieu aan de andere kant. Dat verkokerde model is volgens mij de echte structurele handicap waardoor zaken te lang aanslepen.
Hoe ziet u de toekomst van de aanpak van de zwarte punten? Wordt het huidige consensusmodel opgegeven en zal er meer beslist worden vanuit de administratie?
Een dynamische lijst met gevaarlijke verkeerspunten op basis van ongevallenstatistieken is een methode waar niemand tegen kan zijn, alleen dient er dan een transparante voortgangsrapportage rond te bestaan. Plant u hieromtrent initiatieven?
Op het terrein zijn er heel wat verkeersonveilige punten aangepakt die tussen 2002 en nu veiliger gemaakt zijn, de opvolging is dus van cruciaal belang. Hoe zit dit met de zwarte punten die opgeleverd zijn met een kleine ingreep? Worden die ook verder opgevolgd en kunnen deze punten op termijn opnieuw opgenomen worden in de dynamische lijst?
De heer Rzoska heeft het woord.
De afgelopen week kwam de aanpak van de zwarte punten volop in het maatschappelijk debat. Jammer genoeg was de aanleiding een dodelijk ongeval op een kruispunt dat al sinds 2002 op de ‘historische’ Vlaamse lijst van aan te pakken kruispunten staat.
In de plenaire vergadering van 21 februari jongstleden wees u op de extra middelen die u sinds 2016 vrijmaakt om de zwarte punten versneld weg te werken. In 2016 ging het om 50 miljoen euro extra om de laatste 22 van de historische lijst aan te pakken – en waarvoor u vorige week nog eens 20 miljoen euro extra aankondigde – en 45 miljoen euro per jaar sinds 2016 om de zogenaamde ‘dynamische’ lijst weg te werken. Een dag later verklaarde u in de televisiestudio van Terzake dat u de vele miljoenen “niet buiten kreeg”.
Groot was dan ook mijn verbazing dat Tom Roelants, administrateur-generaal van het betrokken Agentschap Wegen en Verkeer (AWV), dit weekend in een interview met De Standaard op de vraag waarom op enkele punten geen oplossing mogelijk was, antwoordde: “Heel vaak om financiële redenen. Ik ken punten die tientallen miljoenen zouden kosten om goed op te lossen. We hebben een budget en we willen daarmee zo veel mogelijk locaties aanpakken, niet slechts een paar. De plekken die van de lijst verdwenen, waren niet heel gevaarlijk. Om daar zoveel geld aan te besteden, vonden we onverantwoord.”
Nog los van de vraag wiens bevoegdheid het is om punten van de lijst te halen, staat de uitspraak haaks op de communicatie van u als voogdijminister. Terwijl u de miljoenen niet besteed krijgt, haalt uw topman financiële redenen aan om het uitblijven van het wegwerken van de zwarte punten te verklaren. Als klap op de vuurpijl geeft hij aan de door u beloofde extra 20 miljoen euro hard nodig te hebben: “Het betekent in elk geval dat we binnenkort geen projecten moeten stilleggen. In een aantal gevallen zijn we klaar om een aanbesteding te doen. Het was tot nu toe niet zeker of dat zou lukken. Dankzij die 20 miljoen kunnen ze dit jaar gegund worden, in plaats van volgend jaar.” Roelants doet ook een opmerkelijke uitspraak over de onteigeningen in functie van de oplossingen op het terrein. Hij stelt dat AWV geregeld tot bij de rechter moet “om onteigeningen af te dwingen. Zo’n rechtszaak sleept gemiddeld vijf jaar aan. En we krijgen niet altijd gelijk.” Opmerkelijk, zeker aangezien er een dringende procedure bestaat voor onteigeningen en die zelfs de regel is op het moment dat naar een vrederechter wordt getrokken. Nog opmerkelijker: al verschillende jaren geleden heeft het Vlaams Parlement gezorgd voor het voluit kunnen aanwenden van alle instrumenten in functie van onteigeningen ten publieke nut.
Dat Roelants nu met een andere verklaring komt wat betreft de verschillende lijsten zwarte punten – er blijken nog 247 aan te pakken kruispunten te zijn, waarvan 214 op gewestelijke wegen – maakt het ‘lijstenverhaal’ nog ondoorgrondelijker. Het parlement heeft via schriftelijke en andere vragen zicht proberen te krijgen op de stand van zaken omtrent de ‘historische’ lijst en de nieuwe ‘dynamische’ lijst. Als de antwoorden op die vragen naast het interview van Tom Roelants worden gelegd, blijkt ook daar behoorlijk wat spanning op te zitten. Stilaan ontstaat het beeld van een minister die geen vat heeft op zijn administratie om een beleid rond verkeersveiligheid op te bouwen.
Bent u het eens met de uitspraak van de topman van AWV dat hij te weinig middelen heeft om de historische en de andere zwarte punten weg te werken? Hoe valt zijn uitspraak te rijmen met uw uitspraken en verklaringen in dit dossier in dit parlement en daarbuiten?
Waarom blijkt uw Agentschap Wegen en Verkeer niet volop gebruik te maken van de instrumenten rond onteigening die het Vlaams Parlement de afgelopen jaren heeft ontwikkeld?
Wat zijn nu de juiste cijfers in verband met de zwarte punten in Vlaanderen? Over hoeveel kruispunten gaat het nog?
Is er geen nieuwe taskforce nodig om binnen de administratie de krachten te bundelen om zo tot een versnelde aanpak van het wegwerken van oude én nieuwe zwarte punten te komen en om zo snel mogelijk nieuwe potentieel risicovolle punten op te sporen?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik dank u voor uw vragen. Het is vandaag Complimentendag: het zijn goede vragen.
Ik vertel niets nieuws als ik zeg dat voor mij en voor velen in deze commissie geldt dat verkeersveiligheid een absolute prioriteit is. We hebben op dat vlak al heel wat gerealiseerd op korte termijn. Het gaat vaak ook om weinig populaire maatregelen, zoals de verlaging van de maximumsnelheid op de gewestwegen van 90 naar 70 kilometer per uur, de hervorming van de rijopleiding en het hoger leggen van de lat, meer trajectcontroles en meer camera’s. Naast deze maatregelen, die niet zo bevorderlijk zijn voor onze populariteit, hebben we ook op het gebied van de infrastructuur vaak een tand bijgestoken met historisch hoge budgetten. Het algemene budget voor infrastructuurinvesteringen in het departement Mobiliteit en Openbare Werken is met ongeveer een derde gestegen. Daarbij ligt de focus zeer geregeld op verkeersveiligheid, en daar worden ook vaak de baten gerealiseerd. Overal waar we investeren, is het altijd onze bedoeling om te kijken naar de verkeersveiligheid.
Daarnaast werken we heel specifiek met een aanpak van 350 kruispunten per jaar. We nemen die onder de loep om na te gaan hoe we ze beter kunnen maken in functie van verkeersveiligheid en in de tweede plaats in functie van doorstroming. We werken ook gedisciplineerd en gefocust op de aanpak van zwarte punten. We doen dat met twee lijsten, niet om de zaken ingewikkelder te maken, maar om doelgerichter en efficiënter te kunnen werken.
Enerzijds is er een historische lijst van 809 zwarte punten, die ondertussen al dateert van 2002 en gebaseerd is op ongevallencijfers van ver daarvoor. Daarnaast werken we ook met een dynamische en geactualiseerde lijst. Daarmee proberen we korter op de bal te spelen en vooral niet alleen op lange termijn – grote maatregelen voor de eeuwigheid –, maar ook op korte termijn te werken. Ik zal dat in detail toelichten.
Die beide lijsten hebben dezelfde methodiek. Hoe bepaal je een zwart punt? Daarvoor hanteren we de ongevallencijfers van de drie voorgaande jaren, indien ze beschikbaar zijn. Die zijn niet altijd beschikbaar en zeker niet met eenzelfde periodiciteit. Als er op een punt minstens drie ongevallen zijn gebeurd en de ongevallenscore bedraagt minstens vijftien … U weet dat we een wat morbide rekening hanteren, namelijk vijf punten voor een dodelijk slachtoffer, drie punten voor een zwaargewonde, één punt voor een lichtgewonde. Samenvattend: als er op een plaats minstens drie ongevallen zijn gebeurd en de ongevallenscore bedraagt minstens vijftien op basis van drie jaren, dan komt dat op de lijst. Dat geldt zowel voor de dynamische als voor de historische lijst. Het is dezelfde methodologie.
De lijst van 809 zwarte punten wordt afgewerkt. Het AWV heeft destijds voor al die punten een analyse gemaakt van mogelijke oplossingen. Mijnheer Keulen, u hebt overschot van gelijk, meestal was dat met een grote aanpak voor de lange termijn. Het ging dus om serieuze werken met een grote mate van complexiteit en ook een hoge kostprijs, zeker in het geval van de resterende 22 punten op die lijst. Het is niet toevallig dat van de 809 er uiteindelijk 22 overblijven. Dat heeft natuurlijk te maken met het feit dat het meestal gaat over zeer complexe of gecontesteerde, en misschien ook wel dure werken.
Ik maak even een zijsprongetje naar uw verwijzing naar het interview met de heer Roelants. Vanzelfsprekend heb ik hem daarover aangesproken en hij was natuurlijk zeer ongelukkig met twee elementen, namelijk met de perceptie die werd gewekt alsof verkeersveiligheid geen prioriteit zou zijn. In het interview heeft hij dat zelf afgestreden. Hij heeft letterlijk gezegd: als we keuzes moeten maken, is de eerste prioriteit altijd verkeersveiligheid. Dat staat er letterlijk in. Alleen heeft men er een andere kop boven geplaatst, die hij zeer betreurt. Hij heeft daarvoor bij De Standaard een klacht geformuleerd.
Ik heb bij herhaling gezegd dat als we kruispunten, zwarte punten aanpakken en gaan investeren, de eerste prioriteit altijd verkeersveiligheid is, en in tweede orde doorstroming. Zowel bij de aanpak van nieuwe als bestaande kruispunten, proberen we altijd eerst te bekijken of we ze maximaal conflictvrij kunnen maken. Als dat niet het geval is – ook dat geef ik altijd toe, want soms kun je het niet maximaal conflictvrij maken –, dan bekijken we hoe we het toch maximaal conflictvrij kunnen maken en oog hebben voor de doorstroming.
Dan is er ook het element van het budget. Vroeger was dat wel een probleem, als het gaat over de historische lijst van die 809 zwarte punten. Budgettair werden er soms afwegingen gemaakt, en niet alleen budgettair, er werd ook een kosten-batenafweging gemaakt op basis van recentere ongevallencijfers.
Verwijzend naar dat interview, is het toch wel duidelijk dat die middelen vandaag wel ter beschikking zijn. We hebben een Verkeersveiligheidsfonds waaruit we kunnen putten. Dat is trouwens een rollend fonds, zodat we van een blok aan ons been af zijn, namelijk van het principe van de annaliteit van de begroting. De middelen in het Verkeersveiligheidsfonds gaan altijd mee. Er is dus een constante voeding van boete-inkomsten en inkomsten van de keuring. Het is een vaste financiering. We zijn er dus niet toe gehouden om de inkomsten jaarlijks uit te geven. Neen, dat blijft altijd staan en gaat jaar na jaar mee. Dat is een groot voordeel. Het zorgt natuurlijk voor een budgettaire zekerheid voor de aanpak van werken. We kunnen daar altijd uit putten. Momenteel zitten daar voldoende budgettaire middelen in.
Ik keer nu terug naar de historische lijst. In het verleden zijn er sommige punten van die lijst verdwenen omdat men ervoor heeft geopteerd om andere, meestal kleinere maatregelen uit te voeren. Dat is ook niet compleet onzinnig, want de oplossingen die toen werden uitgewerkt voor de lange termijn, voor de eeuwigheid, blijken in actuele toestand niet altijd optimaal te zijn. Tijden veranderen, zwarte punten worden minder zwart en gelukkig maar, er zijn andere verkeersstromen, andere bebouwing. Dat is natuurlijk een nadeel als je werkt met zo'n historische, statische lijst. Die werd opgesteld in 2002. Vervolgens is men jaren bezig met de afwerking daarvan, en ondertussen zijn we al meer dan vijftien jaar later.
Ondertussen is de realiteit gewijzigd. De oplossing van vijftien jaar geleden is vijftien jaar later misschien niet altijd nuttig en efficiënt.
Van de lijst van 809 punten waren er in 2016 nog 22 waarvoor er – en ik heb gezegd dat het niet toevallig was – nog geen budgettaire afdekking was. Ik heb toen met middelen uit het Financieringsfonds voor Schuldafbouw en Eenmalige Investeringsuitgaven (FFEU) 50 miljoen euro extra uitgetrokken. Vandaag is de uitvoering van vijf van die punten bezig. De werken voor acht andere worden dit jaar aanbesteed. De negen resterende staan op de planning. Van de 50 miljoen euro die ik in 2016 het vrijgemaakt, is nu nog 15 miljoen euro beschikbaar. Er was onder andere een groot werk, de fly-over in Mechelen, dat op zich al goed was voor 20 miljoen euro. Om maar te zeggen dat er bij die 22 nog serieuze werken op het schap liggen. Op basis daarvan heb ik eerder ook al gezegd dat ik ervoor zal zorgen dat al wat op die lijst staat, kan worden gefinancierd. We hebben daarvoor het Verkeersveiligheidsfonds. We kunnen daar alvast in 20 miljoen euro extra voorzien. Opnieuw heb ik de luxe om dat te zeggen vanwege het feit dat dat een rollend fonds is: ook volgend jaar en de daaropvolgende jaren zal er voor grotere investeringen uit kunnen worden geput.
Naast die historische lijst heb ik ervoor geopteerd om ook met een dynamische lijst te werken. Die is volgens dezelfde methodiek tot stand gekomen: met dat puntensysteem. Daarmee kunnen we korter op de bal spelen. Het is vooral de bedoeling om te bekijken wat we kunnen doen op korte termijn en om niet alleen de werken voor de lange termijn en voor de eeuwigheid op te vatten. Voor alle duidelijkheid, het één sluit natuurlijk het ander niet uit. Van de punten op de lijst die in 2016 als bijlage bij een antwoord op een vraag van de heer Rzoska werd gegeven, is op 44 procent ingegrepen of zijn de werken nu gepland, zo meldt AWV mij. Ik heb ook gezegd dat we nu bezig zijn met het opstellen van een geactualiseerde lijst. Ik wil altijd zo kort mogelijk op de bal spelen. Ik wil op grond van de recentste ongevallencijfers op jaarlijkse basis bepalen wat vandaag de zwarte punten zijn die moeten worden aangepakt. Die zullen er, tot mijn spijt, altijd zijn, gelet op ons puntensysteem. Het gaat om punten die op korte termijn moeten worden aangepakt, met beperkte oplossingen, maar ook om punten voor de lange termijn.
Ik wil zeer transparant zijn. Ik bezorg te goeder trouw al die cijfers en lijsten. Ik stel echter wel vast dat ze soms – en dan heb ik het niet over de vraagstellers – te kwader trouw worden aangewend. Soms worden appelen met citroenen vergeleken. Ik geef het voorbeeld van de casuïstiek die werd aangehaald inzake Oostende en Hasselt. In 2016 werd het kruispunt van de Elisabethlaan en de Torhoutsesteenweg in Oostende inderdaad van de zwarte lijst gehaald. Men heeft daar een alternatieve oplossing naar voren geschoven. Die was inderdaad veel sneller en ze bleek bovendien tot op heden – hout vasthouden – efficiënt te zijn, in die zin dat sinds de aanpak in 2017 er nul letselongevallen hebben plaatsgevonden. Dat kruispunt was op de zwarte lijst terechtgekomen omdat er tussen 1999 en 2001 zeventien ongevallen waren geweest. Op basis van die gegevens zou dat punt niet meer in de lijst zijn opgenomen. Hetzelfde geldt voor een kruispunt in Hasselt, namelijk van de Paalsteenstraat en de Kempische Steenweg, dat destijds door AWV van de vaste lijst is geschrapt. Het was op de vaste lijst gekomen omdat er tussen 1999 en 2001 negentien letselongevallen waren geweest. Uit de recentste ongevallencijfers blijkt dat er de afgelopen jaren telkens één letselongeval is geweest. Ik weet dat dat er natuurlijk nog altijd één te veel is, maar dat verandert toch wel de periodiciteit. Het kruispunt komt op basis van die scores nu ook niet meer voor op de dynamische lijst. Het wordt echter wel aangepakt, weze het met andere oplossingen, bijvoorbeeld een afslagstrook en een lichtenregeling.
De dynamische lijst laat dus toe om sneller op de bal te spelen. Maar ‘sneller’ moet ook wel echt sneller zijn. Ik wil ook dat men voor elk punt op die lijst bekijkt waar een kleine ingreep nodig is. Kleine ingrepen moeten zo snel mogelijk kunnen uitgevoerd worden, al dan niet in afwachting van een grotere ingreep die zich zou kunnen aandienen en die dan zou moeten worden vertaald in een volgend investeringsprogramma. De opvolging daarvan is trouwens toevertrouwd aan een coördinator binnen het beleidsdomein MOW. Daar komen we straks misschien nog even op terug.
Men vraagt terecht waarom het bij het uitvoeren van de wegenwerken het allemaal zo verdomd lang moet duren tegen dat de ‘schup’ in de grond wordt gestoken. Dat is niet evident. Ik zal u een inkijk geven in ‘Het leven zoals het is: wegenwerken’. We hebben de verschillende stappen tussen de genese van de idee om een kruispunt aan te pakken tot de ‘schup’ in de grond op een rij gezet.
Volg even mee. Het voorafgaand studiewerk – inclusief de opmaak van een samenwerkingsovereenkomst met partners, de aanbesteding van de studie en de uitvoering – vraagt gemiddeld 6 tot 12 maanden. Daarna volgt de opmaak van een plan-MER en een RUP, dit vergt 12 tot 24 maanden. De opmaak en behandeling van een start- en projectnota op de gemeentelijke begeleidingscommissie (GBC) en de regionale mobiliteitscommissie (RMC) kost 12 tot 36 maanden. De opmaak van de ontwerpplannen vraagt 2 tot 6 maanden; een project-MER 6 tot 12 maanden; het uitvoeren van onteigeningen 12 tot 48 maanden; verkrijgen van een omgevingsvergunning 6 tot 12 maanden, dit loopt normaal gezien wel parallel met de onteigeningen. De aanbesteding van de werken, namelijk de opmaak van het bestek, de publicatie, de gunningsprocedure en de voorbereidende studies bij de werken vragen 7 tot 14 maanden. De voorbereidende werken, bijvoorbeeld het plaatsen van nutsleidingen, lopen op van 1 tot 6 maanden.
We hebben dat in kaart gebracht om te weten wat de gemiddelde doorlooptijd is van de stappen die moeten worden gezet vanaf het idee tot de ‘schup in de grond’. Als al deze stappen moeten worden doorlopen, duurt het dus minstens 58 maanden of 4 jaar en 10 maanden voor een schup in de grond kan. In het slechtste geval – als alles dus moeizaam gaat – duurt het zelfs 158 maanden of 13 jaar en 2 maanden voor een schup in de grond kan.
Gelukkig zijn er niet altijd een plan-MER en een RUP nodig, en moeten er niet altijd onteigeningen worden uitgevoerd. Alhoewel, iets van enige ‘ampleur’ – dat weet elke lokale burgervader evenzeer – in Vlaanderen vergt onteigeningen. Er zijn zelfs werken die niet vergunningsplichtig zijn, maar dat is dan echt een kleine schaal en niet de grote werken die we nu voor ogen hebben. In dit geval, als het enkel gaat om de verplichte stappen, is de doorlooptijd van heel het proces minimum 21 maanden en maximum 56 maanden. Zelfs als we abstractie maken van MER, RUP, onteigeningen en vergunning zitten we nog altijd met een serieuze termijn.
Dit zijn gemiddelde doorlooptijden, maar zelfs dan zijn er uitschieters. Ik heb enkele casussen om dit te duiden, uit die lijst van die 22 recente projecten. De N13 Wolfstee in Herentals tot R13 is aanbesteed. Ik geef de doorlooptijden daarvan mee. Dit project had een doorlooptijd van 40 maanden – 3 jaar en 4 maanden – alvorens de eigenlijke werken konden beginnen. AWV beschouwt dit als een optimaal verloop van de volledige procedure.
Een ander voorbeeld ligt in Knokke-Heist aan de Natiënlaan en de Knokkestraat. Het is een van de resterende punten uit de lijst van 2002 die dit jaar zal worden aanbesteed. Voorafgaand was er een lange discussie met de gemeente die een andere visie had op de uitwerking van dit gevaarlijk punt alvorens het voorontwerp kon starten. Uiteindelijk is men pas in 2012 kunnen starten met het studietraject. De voorafgaande studie duurde 11 maanden; het overleg GBC/RMC duurde 24 maanden; de onteigeningen en bouwvergunning duurden 31 maanden; de aanbesteding duurde 9 maanden; de voorbereidende werken duurden 6 maanden, die zijn nu reeds bezig.
Nadat er een akkoord was met de gemeente had dit project een doorlooptijd van 81 maanden, dat is 6 jaar en 9 maanden. De start van de eigenlijke werken is gepland voor de zomer, voor augustus of september van dit jaar, op voorwaarde dat de lopende aanbestedingsprocedure probleemloos verloopt.
Een derde voorbeeld is de N72, dat is de Donkweg in Zonhoven. Dit project heeft een zeer lange doorlooptijd van 179 maanden gekend. Alleen al de onteigeningen en de bouwvergunning namen 144 maanden in beslag. De onteigeningen hebben 12 jaar aangesleept. Dit zijn vooral projecten uit het verleden, maar dit is de realiteit.
We hebben gezocht hoe we sneller vooruit kunnen gaan, rekening houdend met alle verplichtingen zoals het MER en het RUP. Daar valt niet over te discussiëren. Dat volgt ook uit Europese regelgeving, daar gaat het niet over.
In een aantal gevallen wordt een project na goedkeuring op de GBC – waar de gemeente samenzit met onze administratie – toch nog op de regionale mobiliteitscommissie besproken, dat is niet nodig. Dat is niet noodzakelijk als er consensus is op de GBC. Doe dat niet maar ga gewoon door!
Ook wat betreft de studies die moeten worden uitgevoerd, worden er nog te veel specifieke studies aanbesteed waardoor er telkens een administratieve doorlooptijd is.
Elke studie moet dus opnieuw in de markt worden geplaatst, er moet opnieuw een openbare aanbestedingsprocedure komen, er moet opnieuw op worden ingeschreven en vervolgens moet er opnieuw worden gejureerd. Wat willen we doen? We willen die werkwijze aanpakken en meer werken met raamcontracten zodat niet elke studie afzonderlijk moet worden aanbesteed. Ik zeg dat ook met een beetje voorbehoud, gelet op de opmerkingen van het Rekenhof. Herinner u de discussies die we hier in het verleden hebben gevoerd met betrekking tot aanbestedingsprocedures en de discussies daarover. Dat is dus een volgende stap met de bedoeling om sneller te kunnen schakelen en vooruit te gaan.
Een andere belangrijke vertragende factor zijn de onteigeningen. Het is juist dat er beterschap is sinds de overdracht naar Vlaanderen. Problemen waar AWV vandaag mee kampt, zijn natuurlijk de lange doorlooptijden bij de dienst Vastgoedtransacties, aanslepende onderhandelingen om met de beste wil te proberen tot een consensus te komen met de betrokken onteigende. Ik heb u daarstraks het voorbeeld gegeven van een procedure van twaalf jaar. Het siert mijn administratie om onteigeningen in der minne te willen regelen, maar hierdoor slepen projecten soms zo lang aan dat in sommige gevallen oplossingen achterhaald kunnen zijn. Daarom heb ik opdracht gegeven om sneller de stap te zetten naar gerechtelijke onteigening – dat is niet plezant, maar we moeten dat soms wel doen –, maar ook om zoveel mogelijk voorbereidend werk – schattingen, onderhandelingen – zelf te laten doen, uiteraard in goed overleg met de dienst Vastgoedtransacties. We moeten natuurlijk altijd langs de dienst Vastgoedtransacties passeren omdat het de entiteit is die namens het Vlaamse Gewest de aktes moet verlijden. Het nieuwe Onteigeningsdecreet biedt een aantal instrumenten om te onteigenen, maar heeft vooral het voordeel dat het de verouderde onteigeningswetten vervangt. In de praktijk werd en wordt er immers reeds gezocht naar een minnelijke verwerving van de gronden zoals het Onteigeningsdecreet in een eerste fase verplicht voorschrijft alvorens over te gaan naar de gerechtelijke onteigening. Ik denk wel dat het Onteigeningsdecreet meer houvast biedt voor alle nieuwe gerechtelijke onteigeningen vanaf 2018 omdat de procedure uniform en transparanter geworden is. Dat is zeker een voordeel.
Daarnaast zijn er ook de juridische procedures die soms ons deel zijn en de uitvoering belemmeren. Er zijn juridische procedures in het kader van de bouwvergunningen. In de periode 2016-2017 zijn er negen beroepen aangetekend tegen de bouwvergunning. Daarbovenop zijn ook nog eens aannemers die in beroep gaan tegen de gunningsbeslissing. In de periode 2016-2017 hebben we voor ongeveer 709 miljoen euro aanbesteed. Ter waarde van 16 procent van dat bedrag is er geprocedeerd tegen de gunning van de werken. Dat komt nog eens bovenop het aanvechten van de bouwvergunning die natuurlijk door andere partijen wordt gedaan. We spreken over twee totaal verschillende partijen.
Een punt van kritiek op mijn administratie, maar volledig te goeder trouw, is dat men in het verleden altijd, zelfs al bij een dreiging van een juridische procedure maar vooral bij het opzetten van een juridische procedure, de schup niet in de grond heeft gestoken, om te verhinderen dat er nodeloos belastinggeld zou worden geïnvesteerd. Dat was de ratio. We hebben gezegd dat we hiermee stoppen. Uiteindelijk moet je de afweging maken. We geven trouwens ook een keislecht signaal naar diegenen die juridisch procederen: al bij voorbaat, zelfs al haal je geen gelijk, haal je alvast binnen dat de facto de werken worden opgeschort, ook al gaat er juridisch geen enkele opschortende werking uit van een juridische procedure die aanhangig wordt gemaakt, niet bij de Raad van State, niet voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen. In het verleden heeft men dat dus wel gedaan omdat men dacht dat er mogelijks een vernietiging of een schorsing van de werken zou komen, dat men zich zou moeten verantwoorden bij de belastingbetaler en dat men misschien de werken die al begonnen waren, zou moeten opbreken. Ik begrijp perfect dat men dat heeft beargumenteerd maar als je dat als lijn hanteert, zijn uiteindelijk de maatschappelijke kosten veel groter, want de kost van het stilleggen van al die projecten die gevat zijn door een juridische procedure, is veel groter dan de baten die je haalt doordat je vanuit een verkeerd begrepen goed huisvaderschap, de werken zou opschorten. Daarom vraag ik dus altijd gewoon door te gaan met onze investering en onze werken zoals vooropgesteld, ook al wordt er een juridische procedure aanhangig gemaakt. De enige uitzondering die ik misschien nog zou kunnen toelaten, is de schorsingsprocedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid (UDN) voor de Raad van State omdat die effectief op een korte termijn wordt uitgesproken. Bij mijn weten is het een procedure die gevat wordt door termijnen waarbij de Raad van State zich binnen een bepaalde termijn moet uitspreken. Dat kun je ook plannen.
De heer Rzoska vroeg ook of er geen nieuwe taskforce nodig is. Ik heb daarstraks gezegd dat ik binnen het Departement Mobiliteit en Openbare Werken iemand had aangeduid voor de coördinatie van de aanpak van die zwarte punten. Er is ook een rapportering naar het Vlaams Huis voor de Verkeersveiligheid. Dat lijkt mij het beste. Zo kan men daar ook de vinger aan de pols houden en kan men daar accuraat informatie krijgen.
De heer Keulen heeft het woord.
Minister, het klonk als een provocatie maar u hebt mijn casus eigenlijk helemaal bewezen. Vlaanderen is het Vaticaan. Ook in het Vaticaan werkt men voor de eeuwigheid. Dat bleek uit de voorbeelden die u geeft. We zitten met een totale verkokering van onze organisatie, onze Vlaamse administratie, en iedereen heeft dan ook zo zijn eigen reglementering. Er is op dat ogenblik niemand die de autoriteit heeft om op een zeker ogenblik te zeggen dat een aantal dingen parallel moeten gebeuren of dat deze en gene zich nu moeten inschrijven in het verhaal van de andere. Iedereen zit op zijn eiland, en werkt naar godsvrucht en vermogen en vooral heel ‘gelijkhebberig’ naast elkaar voort.
Minister, u hebt een aantal grote verdiensten. U hebt gezorgd voor meer budgetten. U zei dat men vroeger de schop in de grond liet steken want men wou niet door procedures worden ingelopen en belastinggeld verspild hebben. Het was vooral ook een techniek om te kleine budgetten toch zo efficiënt mogelijk te kunnen aanwenden. Als je hier lang genoeg zit, weet je precies hoe de vork aan de steel zit. Het was vooral een methode om te vermijden dat de schaarse middelen onbenut bleven. Dan liet men heel rap een project los om een ander aan te vatten. Maar u hebt gelijk, je geeft daarmee aan de geboren klagers het signaal dat je maar een kik hoeft te geven om op zijn minst een project uitgesteld te krijgen.
Collega's, de grond van de zaak is natuurlijk heel schrijnend, want we zeggen dat tegen onszelf. Mensen hebben ons gekozen om probleemoplossend te werk te gaan. Het gaat dan over de dingen die mensen op eigen kracht niet aankunnen. Dat heet dan de ‘res publica’, het algemeen belang. Dat is allemaal gegroeid met de beste bedoelingen maar het loopt helemaal mis. Iedereen weet dat wanneer er ergens een riolering moet komen en iedereen werkt mee en niemand werkt tegen, dat in Vlaanderen in het allerbeste geval zeven jaar duurt. Je krijgt dat aan geen kip nog verkocht, maar dat is wel de realiteit. Opnieuw, ik zeg dat ook tegen mezelf, op die manier gaat de geloofwaardigheid eraan.
Minister, in afwachting van het ideale, het goede al doen en dan inzetten op kleine werken, is een goede zaak. Aan de andere kant, specifiek ten aanzien van de lijsten: als bij projecten 0 euro staat, dan betekent dat wel dat er niets is gebeurd, totaal niets. Ik heb me in de commissie altijd met de problematiek van de zwarte punten beziggehouden. Als er in 2016 een lijst was waar nog 309 zwarte punten op stonden van de oorspronkelijke 809, en nadien werden er dat 22, dan hebben we op een zeker moment natuurlijk de ‘truc met de duif‘ toegepast. Opnieuw, het is geen verwijt, het is gewoon een vaststelling. Het zijn vaak projecten waar er partijpolitiek nauwelijks betwisting over is. Op een gemeenteraad zijn dat de punten waar het snelst een akkoord over kan worden bereikt.
Maar belangrijk zijn de budgetten. Uw voorgangers moesten een andere ‘truc met de duif’ toepassen. Bij de minste procedure of iets wat erop leek, moest men proberen de schaarste, de armoede te verdelen. U hebt nu gezorgd voor genoeg budgetten, dus daar moeten ze het niet voor doen. Ik denk alleen dat we toch ergens naar een bepaalde structuur moeten gaan in onze administratie. In Vlaanderen zal het altijd complex blijven, want we leven met heel veel mensen op een kleine lap grond. Maar op een zeker ogenblik zal je toch een aantal dingen waar iedereen van zegt dat ze moeten gebeuren, toch nog gedaan krijgen binnen een tijdspanne van vijf of zes jaar. Dat klinkt voor de buitenwereld nog onrealistisch lang. Dat was ook de inzet destijds van de commissie-Sauwens, van het decreet Complexe Projecten en van alles wat we daar nadien nog aan decreetgevend werk aan hebben gebreid. Ik denk dat er binnen uw administratie iets moet komen waar vergunningen, infrastructuur, onteigeningen zich kunnen vinden en waar iemand met een bepaald gezag wordt bekleed over wat het algemeen belang absoluut dient, namelijk het wegwerken van verkeersonveilige punten. Nu bepaalt de traagste het tempo. Dat wil niemand in deze commissie. Ik denk dat ik daarvoor bij u niet aanklop bij dovemansoren. Integendeel, want mijn ervaring daaromtrent en ook op andere punten met u is positief.
De heer Rzoska heeft het woord.
Minister ik wil u danken voor uw zeer uitgebreide antwoord waar ik zeer veel goede punten in heb teruggevonden. Misschien is het toch nog niet zo erg gesteld met die Complimentendag. Er zitten heel wat dingen in uw antwoord waar we mee aan de slag kunnen gaan.
Ik vind het zeer goed dat u duidelijk maakt dat voor u de verkeersveiligheid de absolute prioriteit is. Dat wordt niet in de weegschaal gelegd. Dat is een belangrijk signaal.
In verband met de punten die u naar voren schuift, vind ik het goed dat men binnen de administratie stilaan begint te beseffen dat het onaanvaardbaar is dat sommige dingen te lang duren, om God weet welke reden, en dat u als voogdijminister zeer duidelijk maakt dat we dit op een andere manier zullen moeten gaan doen. Wat u zegt in verband met de juridische procedures, vind ik zeer goed, dus niet stoppen op het moment dat er wordt gedreigd. Ook de onteigeningen moeten we eens goed bekijken, want het kan relatief snel gaan met de methode die we nu hebben. Dat was al een stukje aangepast, zoals collega Keulen ook aanhaalde, met de commissie-Sauwens en al wat wat daar is op gevolgd. Normaal gezien kan je bij een publiek nut via een vrederechter sowieso in de dringende procedure komen en relatief snel onteigenen. Dan wordt er bij het begin van de onteigening een bedrag door een schatter vastgelegd.
Dan kan de onteigende inderdaad een procedure opstarten, maar die werkt niet meer opschortend. Helemaal op het einde van de procedure wordt dan een uitspraak gedaan of de vergoeding al dan niet hoog genoeg was bij de onteigening. Dat zijn belangrijke principes, die men ook binnen AWV zou moeten hanteren om sneller vooruit te kunnen gaan.
Wat de lijsten betreft, is de verwarring langs onze kant vrij groot. Wij bevragen u daar geregeld over, met verschillende collega’s. Ere wie ere toekomt: het was collega Keulen die u op 28 april 2016 de vraag stelde of het feit dat er punten wegvielen uit die zwarte lijst, te maken had met te weinig financiën. U hebt toen geantwoord dat dat niets met geld te maken had. Ik heb het verslag van die commissie bij. Maar als ik dan lees dat de heer Roelants, toch uw topman bij AWV, zegt dat het met geld te maken heeft… (Opmerkingen van minister Ben Weyts)
Ja, van het verleden, maar de vraag ging niet over het verleden. De vraag was hoe het kwam dat sommige punten eruit vielen. U zei dat het niets te maken had met geld, en hij zei dat het met financiële middelen te maken had. Ik denk dat het logisch is dat een parlement zich dan afvraagt hoe het nu eigenlijk zit. Voor ons is het zeer moeilijk om te volgen. Het is tijd dat we nog eens een globale, doorzichtige rapportering krijgen van die zwarte punten.
Ik geef u nog een ander punt mee. Ook over de dynamische lijst van 2016 hebben we hier al verschillende keren vragen gesteld. Die dynamische lijst was gebaseerd op ongevallencijfers van 2011-2013, hebt u toen geantwoord. U zei daarbij dat u die cijfers heel laat doorkrijgt. Hebben we daar nu wat vooruitgang in geboekt? Ondertussen zitten we in 2018. Hoe is de lijst 2017-2018 opgebouwd? Zijn dat nog altijd ongevallencijfers die nog niet eens in deze zittingsperiode zitten? Daar haak ik in bij de vraag van collega Keulen: de methodiek moet duidelijk zijn, want op den duur kunnen we op het terrein niet meer volgen.
Wat mij betreft, zijn er zeer veel positieve dingen, minister. We zijn er hier met zijn allen allang kamerbreed van overtuigd dat we het snel willen oplossen. En daarbij zijn ook die tijdelijke oplossingen van belang. U hebt het interview met de topman uiteraard ook gelezen. Dat gaat over de situatie in Gent, en het feit dat die al zeer lang op die lijst staat. Zijn antwoord was: “We wilden daar meteen voor de structurele oplossing gaan. We dachten dat die op korte termijn te realiseren was, maar dat bleek niet haalbaar te zijn.” Voor punten die al zo lang op de lijst staan, moeten we toch durven te kijken naar kleine ingrepen die men alvast kan doen. Ik ga nu niet dat ene kruispunt nemen en dat dan extrapoleren naar alle andere. U hebt trouwens een aantal voorbeelden aangehaald die niet door mij naar voren zijn geschoven. Maar ik denk dat het belangrijk is dat we snel een screening doen van wat lang duurt, van wat nog wat langer dreigt te duren, en van wat we bij wijze van spreken morgen al kunnen doen met, zoals het soms negatief wordt genoemd, een ‘verfpotmaatregel’ of het aanpassen van een verkeerslicht of eventueel zelfs het afsluiten van een wegvak. Zo kun je al op korte termijn naar minder conflicten gaan op die kruispunten.
Minister, we moeten met zijn allen vooruit. U wilt ook vooruit. We zouden met z’n allen toch de ambitie moeten hebben – en die hebt u – om daar dicht op te blijven zitten, om ervoor te zorgen dat we in Vlaanderen ook in het aantal verkeersdoden bij fietsers en voetgangers een omslag kunnen maken. Want ik geef grif toe dat die cijfers in het algemeen gedaald zijn, maar bij die specifieke groep niet.
De heer Van Miert heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw uitgebreide en duidende antwoord. Op de meeste vragen die collega’s Keulen en Rzoska u gesteld hebben, is er toch een goed antwoord gekomen.
In mijn reactie wil ik voornamelijk blijven in de lijn van de reactie die ik ook al gaf bij de vraagstelling van collega Rzoska in de plenaire zitting van vorige week. Ik wil eerst en vooral nog eens zeggen dat deze minister, zowel als zijn voorgangers, altijd de intentie hebben gehad om alles in te zetten op verkeersveiligheid, zowel op het vlak van middelen als op het vlak van personeel, en om er kost wat kost voor te zorgen dat die onveilige verkeersinfrastructuur verdwijnt, en wel zo snel mogelijk.
In die zin, collega’s, vind ik persoonlijk dat de verklaringen van de heer Roelants niet alleen ongelukkig waren, zoals de minister zelf verkondigde, maar soms ook ongepast voor iemand in zijn functie. In een privéomgeving zouden dergelijke zaken in ieder geval niet gesmaakt worden. Maar goed, dat is een persoonlijke noot.
Vanuit onze fractie, minister, geven wij u natuurlijk ook alle steun voor de maatregelen u gaat treffen om die administratieve afwikkelingen te versnellen en zo naar een effectievere uitvoering van de werken te kunnen gaan.
Ik sluit me ook heel graag aan bij collega Keulen, als het gaat over die verkokering. Hij heeft er zelf een heel goede beeldspraak bij gebruikt. We kennen dat allemaal vanuit de lokale mandaten. Het is niet evident om al die betrokken instanties op elkaar af te stemmen, niet alleen geldelijk, maar ook qua wetgeving en ruimtelijke ordening.
Ik heb misschien veeleer een suggestie dan een vraag, minister. U sprak over het aanduiden van een coördinator binnen uw administratie. Misschien is het een idee om iemand aan te stellen met veeleer communicatieve skills en human skills, dan wel een techneut. Ik denk dan bijvoorbeeld aan een type als de intendant die in Antwerpen voor het hele Oosterweeldossier heeft gezorgd, iemand met een onafhankelijke status ten aanzien van alle betrokken partijen, die veeleer een verbindende functie heeft, dan wel een zweepfunctie als topfunctionaris.
De heer Vandenbroucke heeft het woord.
Ik sluit me ook graag aan bij de vragen van de collega’s. Minister, u bent uw antwoord begonnen met te benadrukken dat er heel wat inspanningen geleverd worden, ook in deze legislatuur, om de verkeersveiligheid te verbeteren. U hebt een aantal concrete maatregelen opgesomd. Ik kan die uiteraard beamen, en ik denk dat ik namens iedereen spreek als ik zeg dat die kamerbrede steun genieten.
Ik ben ook heel blij dat we in de recentste statistieken zien dat die ook resultaten beginnen af te werpen. De kritische vragen die vandaag en afgelopen weken zijn gesteld naar aanleiding van het ongeval in Gent, doen daar absoluut geen afbreuk aan.
Collega's, de zogenaamd statische lijst die is opgesteld in 2002, mag gerust als een verdienste worden bestempeld. In 2002 waren het andere tijden. Deze lijst heeft ervoor gezorgd dat verkeersveiligheid jaar na jaar een van de prioriteiten bleef in het investeringsprogramma van AWV. Van de 809 zwarte punten die destijds op die lijst zijn terechtgekomen, zijn honderden punten effectief veiliger gemaakt. En je kunt inderdaad discussiëren over een statische versus dynamische methodiek. Maar de lijst heeft zeker zijn verdienste gehad.
Ik heb nog enkele bedenkingen en concrete vragen. Een eerste bedenking betreft het interview met de heer Roelants. Ik vind het altijd goed wanneer mensen uit de administratie, zeker hoofdverantwoordelijken, in alle openheid en eerlijkheid kritische vragen beantwoorden voor het publiek. Maar aan de andere kant was ik toch wat verbijsterd door een aantal antwoorden, zoals op de vraag of verkeersveiligheid niet altijd voorrang heeft op doorstroming. Want de heer Roelants heeft daarop duidelijk gezegd dat hij niet achter dat idee staat. Ik ben blij dat u daar wél achter lijkt te staan.
Een tweede bedenking gaat over de duurtijd van de projecten. U hebt daar zeer concreet op geantwoord. U hebt verwezen naar juridische procedures, onteigeningen en dergelijke meer. Dat is een feit waar je niet naast kunt kijken. Maar ik verwijs ook naar een aantal concrete cases. Zo heeft de heer Beenders in Hasselt gepeild naar het uitblijven van de aanpak van een bepaald zwart punt. Het antwoord luidde: ‘De onteigening kost te veel geld, we pakken het punt dus niet aan.’ Ik verwijs ook naar Gent, Oostakker. Dat punt staat al zestien jaar op de lijst. Daar kunnen allerlei redenen voor zijn. Ik vind het niet ernstig dat de administratie in een eerste reflex – want zo'n ongeval werpt uiteraard heel wat vragen op – meteen verwijst naar een briefwisseling van de laatste anderhalf jaar met de stad Gent om de hete aardappel door te schuiven – of daar lijkt het althans op. Ik vind dat niet ernstig wanneer het gaat over een zwart punt dat al zestien jaar op de lijst staat.
Ik heb een vraag over die nieuwe werkwijze, de dynamische lijst. U zegt: ‘De dynamische lijst wordt gemaakt op basis van de ongevalscijfers van de drie voorgaande jaren. Zo kunnen we meteen zien welke kruispunten er als prioritair aan te pakken uitschieten. Op korte termijn proberen we dan meteen ingrepen te doen. Dat kunnen soms beperkte ingrepen zijn.’ Ik vind dat een zeer goed idee. Maar hoe plant u dat eigenlijk op de lange termijn? Want uiteraard fluctueren die ongevalsstatistieken. Uiteraard fluctueren de verkeersstromen. Uiteraard veranderen inzichten en technieken die worden gebruikt op het terrein. En uiteraard zijn de budgetten niet oneindig. Ik vraag mij af hoe er op wat langere termijn kan worden gepland in het kader van de nieuwe methodieken die u hier hebt uitgelegd.
Ik heb nu het beeld van een dynamische lijst, die op basis van de meest recente gegevens wordt gemaakt, en waar datgene wat niet op korte termijn kan worden aangepakt, uiteindelijk níét zal worden aangepakt. Want vroeg of laat verdwijnt een kruispunt uiteraard door fluctuerende verkeersstromen en fluctuerende ongevalscijfers van die lijst. Verdwijnt dat dan volledig uit het zicht van uw administratie?
Ten slotte, collega's, lijkt het mij nog altijd een nuttig idee om de heer Roelants uit te nodigen en samen erover na te denken hoe we de zaken nog beter kunnen aanpakken.
De heer De Clercq heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, er is al heel veel gezegd. De manier van debatteren en de vraagstellingen getuigen van het feit dat dit thema meerderheid en oppositie overstijgt. We moeten dit thema samen sereen, maar daadkrachtig zeer ernstig nemen, aanpakken en oplossen.
Minister, ik dank u voor uw zeer transparante toelichting, ook wat betreft de doorlooptijden. Dit voelt echt niet goed aan. Ik denk dat we dat samen zo aanvoelen. Het punt dat de heer Keulen maakt, is zeer terecht. Het gaat hier niet over schuld of boete, het gaat erom dat we dat samen in de toekomst moeten aanpakken.
Er zijn een aantal Europese insteken in verband met termijnen, maar voor de rest gaat het om Vlaamse regelgeving. En de Vlaamse regelgeving – nogmaals: geen schuld of boete – dat zijn wijzelf, dat zijn de verkozenen des volks, dat is de regering die is samengesteld op basis van politieke meerderheden. We zouden er toch in moeten slagen om, zonder tekort te doen aan insteken van burgers of van stakeholders, die tijden op een slimme, gerichte manier beknopter te maken. Daar zijn wij aan zet. Het lijkt mij nuttig om daar iets aan te doen, eventueel in de geest van een commissie-Sauwens of binnen de administratie, met geregelde terugkoppeling naar de commissie, samen met minister Schauvliege bevoegd voor ruimtelijke ordening – want het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Daar kunnen we echt zelf iets aan doen. Dus laat ons daarmee beginnen.
Ten tweede, verwijs ik naar het punt waarmee collega Vandenbroucke geëindigd is. U hebt een coördinator aangeduid binnen de administratie. U zegt dat men constructief samenzit, ook met lokale overheden. Maar dat nam soms veel tijd in beslag, omdat er knopen moesten worden doorgehakt. Het lijkt mij goed dat er ook een terugkoppeling is, een voortgangsrapportage, naar de commissie, zodat we daar openlijk over kunnen spreken en samen druk op de ketel kunnen zetten. Dat hoeft niet te gebeuren vanuit een negatieve insteek, maar vanuit een positieve gezamenlijke verantwoordelijkheid en de wil om dat op een meer gerichte, snellere en betere manier samen te kunnen realiseren.
Dit waren mijn twee concrete voorstellen.
De heer Ceyssens heeft het woord.
Collega's, we hoeven er niet over te discussiëren: zoals de heer Rzoska zegt, ligt de verkeersveiligheid niet op de weegschaal. We zijn het er over de partijgrenzen heen mee eens dat daar niet over kan worden gemarchandeerd of onderhandeld.
Nochtans, minister, als we het voortgangsrapport van het Vlaams Verkeersveiligheidsplan bekijken, vind ik dat nog altijd problematisch.
Ik heb gezien dat in 2015 18 procent van het totale aantal doden en zwaargewonden fietsers waren. Dat stijgt in 2016 tot 28,7 procent. De totaliteit is gedaald, maar het absolute aantal fietsers is hetzelfde gebleven. Aangezien de totaliteit is gedaald, is het percentage fietsers gestegen. We kunnen blijven discussiëren over punten en komma’s of over 1 of 2 procent, maar we mogen die tendens niet naast ons neerleggen.
Mijnheer De Clercq, ik ben het volledig met u eens. We kunnen niet stellen dat het allemaal aan de lange vergunningsprocedures ligt, want dat zijn ook Vlaamse procedures. Het probleem zit niet in de timing van de vergunningsprocedures. Als we naar de benchmark kijken, blijken we bij de snelsten in Europa te horen. Het gaat om de tijd die tussendoor verloren gaat.
Mijnheer Keulen, u hebt verwezen naar het overleg, naar de verkokering en naar de tegenstrijdige adviezen van administraties. Hierdoor is veel te veel tijd nodig voor een dossier finaal kan worden ingediend en gaat oneindig veel tijd verloren.
Minister, wat ik graag van u zou willen horen, is niet ‘Het leven zoals het is: werken’ of een opsomming van hoe lang alles duurt. We hebben uw administratie hierover in het verleden gedurende drie maanden in de commissie-Sauwens bevraagd. Ik zou graag van u vernemen wat er mankeert en wat we inzake nieuwe procedures kunnen doen. We hebben toen kamerbreed met heel het Vlaams Parlement 76 aanbevelingen gedaan. Wat mij betreft, zijn de twee belangrijkste resultaten hiervan de omgevingsvergunning en het decreet betreffende complexe projecten.
Het is een discussie voor een andere commissie, maar op het ogenblik dat de omgevingsvergunning, die iedereen zo belangrijk vindt, moest worden ingevoerd, heb ik vastgesteld dat een aantal stedenbouwkundige ambtenaren vragen hadden en dat Vlaanderen opnieuw op zijn kop stond. Alles werd opnieuw in vraag gesteld. De omgevingsvergunning is er nu. Dat is belangrijk want die omgevingsvergunning moet precies het net aan de kaak gestelde probleem van de verkokering voorkomen. De omgevingsvergunningscommissie moet ervoor zorgen dat de Vlaamse overheid eindelijk een integraal advies uitbrengt.
Het decreet betreffende complexe projecten moet zorgen voor eengemaakte openbare onderzoeken en besluiten, waartegen eenmaal een bezwaar kan worden ingediend. Zodra de procedure loopt, kan dit bezwaar worden ingediend.
Het decreet betreffende complexe projecten is al wat langer van kracht. De omgevingsvergunning is pas sinds 1 januari 2018 van kracht. Ik zou graag van u horen of er volgens uw agentschap onvolkomenheden aan de procedures zijn waardoor nog nodeloos veel tijd verloren gaat. Toen de omgevingsvergunning tot stand kwam, is uw administratie uitgebreid bevraagd. Ik wil van uw administratie niet horen dat het allemaal lang duurt. Dat is misschien leuk om eens tegen elkaar te zeggen, maar dat brengt nul oplossingen met zich mee. Ik zou graag de insteek van uw agentschap over die nieuwe procedures horen. Zijn er nog problemen?
Ik wil ook opmerken dat in verband met de onteigeningen dringend een tandje bij moet worden gestoken. Ik kan in verband met fietspaden dossiers van onder het stof halen waarvoor het Agentschap Wegen en Verkeer al drie jaar in een onteigeningsprocedure zit. Dat gaat niet vooruit, niet omdat het agentschap geen akkoorden kan krijgen, maar omdat er gewoon te weinig capaciteit is om met de mensen te onderhandelen. Hierdoor blijven de dossiers liggen.
Ik doe een oproep aan alle leden van deze commissie. Als het Agentschap Wegen en Verkeer aanbevelingen doet om de zaken te versnellen, moeten we ook durven beslissen. Hoewel ook dit weer voor een andere commissie is, stel ik vast dat we soms durven spreken over de bezwaren die bij het begin van een procedure moeten worden ingediend. Indien iemand dat niet doet, moet hij er op het einde van de procedure ook niet meer mee afkomen. Als we in Vlaanderen dergelijke stellingen durven innemen, is het kot te klein en stappen er mensen naar het Grondwettelijk Hof omdat we de burgers monddood maken. Het is een van beide. Ofwel proberen we onze procedures te versnellen, ofwel willen we dat niet, maar moeten we hier niet verklaren dat het allemaal veel te lang duurt.
Tot slot doe ik ook een warme oproep met betrekking tot die punten waarvoor alles al tien of vijftien jaar stilligt. We moeten ook naar voorlopige maatregelen kijken. Daar wordt misschien schamper over gedaan. De heer Rzoska heeft het over verfpottenmaatregelen, maar ook die maatregelen kunnen helpen.
Minister, ondertussen heb ik nog een concrete vraag. De huidige vergunningsprocedure is er en heeft een zeer lang tracé doorlopen. Alle partijen hebben hieraan meegewerkt en aanbevelingen aan de Vlaamse Regering gedaan. Er is decretaal werk verricht. Ik zou het graag horen indien er nog problemen zijn om de zwarte punten op te lossen, zodat wij daar als decreetgever iets aan kunnen doen.
Minister Weyts heeft het woord.
Wat dat laatste punt betreft, is het niet mijn bedoeling om de procedures te hekelen of de schuld door te schuiven en te stellen dat het kalf elders ligt gebonden. Ik heb gewoon getracht een realistisch beeld te schetsen. Met betrekking tot verschillende stappen, zoals onteigeningen, juridische procedures of de kortetermijnaanpak, heb ik in mijn antwoord onmiddellijk geduid waar volgens mij de verbeterpunten zitten waaraan recent is gewerkt of waaraan nog wordt gewerkt. Ik denk dat dit duidelijk is.
Mijnheer Keulen, ik zal het even verduidelijken. U hebt verwezen naar de lijst. Als er nul staat, betekent dit niet dat het niet is aangepakt, maar dat de middelen uit de reguliere budgetten en niet van het FFEU afkomstig zijn. Ik snap dat de legende misschien niet al te duidelijk is, maar dat is de verklaring.
Wat de ongevallencijfers betreft, de nieuwe lijst die we hanteren, is gebaseerd op de ongevallencijfers van 2014, 2015 en 2016. Je kunt daar kritiek op hebben, maar alle begrip ervoor dat die ongevallencijfers en de verwerking daarvan, via de politie, en ook via ziekenhuizen, denk ik, wel wat tijd vergt. Ons grootste probleem is echter vooral geweest dat ze niet met een vaste periodiciteit worden gerapporteerd. Je krijgt dus een hele tijd niks, een jaar niks qua ongevallencijfers, en vervolgens krijg je in één keer alles van de afgelopen jaren. Dat biedt tot op heden weinig houvast om op door te gaan. De lijst waaraan we nu de laatste hand leggen, is dus gebaseerd op de ongevallencijfers van 2014, 2015 en 2016.
We willen natuurlijk ook die maatregelen op korte termijn. Dat is net de essentie van de aanpak met de dynamische lijst: ervoor zorgen dat je altijd kort op de bal kunt spelen, en dat je eigenlijk ook altijd je prioriteitenlijst aanpast. Dat heeft natuurlijk een nadeel, een keerzijde van de medaille. Ik verwijs naar wat de heer Vandenbroucke vraagt. Als je een dynamische lijst aanlegt, bijvoorbeeld voor 2018, dan zeg je dat je die punten allemaal op korte termijn gaat aanpakken en dat je er ook al aanduidt voor de lange termijn. Het kan zijn dat op het moment van de vastlegging of wanneer je klaar bent om vast te leggen, dat zwart punt geen zwart punt meer is en dat er andere prioriteiten zijn. Dan moet je ook het lef hebben om te beslissen eerst iets anders te doen. Dat is natuurlijk de keerzijde van een dynamische lijst. Je maakt de keuzes op basis van de meest actuele prioriteitenlijst. Wat is het voordeel van de historische lijst? Er is een foto genomen op één moment, in 2002, maar die foto vergeelt. Het voordeel is echter dat je duidelijkheid hebt: je komt wel aan de beurt met je zwart punt, zij het dat dat misschien wel wat zal duren, maar je komt aan de beurt. De keerzijde van een dynamische lijst is dat je die zekerheid eigenlijk niet hebt. Het kan zijn dat je zwart punt in een geactualiseerde prioriteitenlijst is gestegen in de lijst, maar het kan zijn dat het gewoon uit de prioriteitenlijst is gevallen. Dat is dan misschien ook weer positief, omdat het dan minder zwart is geworden, eerlijk gezegd – ‘elk nadeel heb z’n voordeel.’
Bijvoorbeeld in Oostakker zijn we nu ook bezig met het aanpassen van de lichtenregeling. Dat is nu heel concreet, verwijzend naar die dramatische omstandigheden. Wat de lange termijn betreft, dat heb ik gezegd.
Voor alle duidelijkheid, de coördinator is al aangeduid, net vanuit de hervorming die we hebben doorgevoerd. De ratio die ik ter zake heb gevolgd, is dat het departement nog meer de regierol op zich moet nemen en ‘au-dessus de la mêlée’, boven de vervoersmodi, boven de entiteiten moeten staan, die zich specifiek toespitsen op hun eigen vervoersmodus. Daarom is er iemand uit het Departement Mobiliteit en Openbare Werken aangeduid. Ik heb daar wel vertrouwen in.
Wat het interview van de heer Roelants betreft, ik heb daarop geantwoord. Voor alle duidelijkheid, verkeersveiligheid is altijd onze prioriteit bij de aanpak van kruispunten en andere investeringen. De budgetten voor de afwerking van die lijst van 22 zijn misschien in het verleden niet altijd aanwezig geweest, omdat er trouwens toen ook een veel grotere massa van projecten was en er dus ook een grotere budgettaire massa nodig was, maar vandaag zijn die budgetten wel aanwezig. Extra budgetten zijn natuurlijk altijd mooi meegenomen, maar ik denk dat de krapte op de arbeidsmarkt een van de grootste gevaren is die ik in de toekomst op ons zie afkomen. Je ziet nu al dat bij de aannemers de gretigheid toch wel daalt om in te schrijven op offertes. Je ziet ook dat het moeilijker wordt om mensen sneller ’s nachts of in de weekends te laten werken. Dat zijn problemen waar we nu naartoe gaan. Het wordt allemaal iets krapper. Je ziet ook al onmiddellijk een weerslag op de prijzen. We zien toch al een stijging van de prijzen van de offertes. We hebben twee jaar terug eigenlijk heel scherpe prijzen binnengehaald. Bijvoorbeeld voor de sluis van Terneuzen hebben we net op het gepaste moment de offerte in de markt kunnen zetten en hebben we zeer scherpe prijzen gekregen. Mochten we diezelfde offerte nu herhalen, dan denk ik dat we al een aanzienlijk hogere offerteprijs zouden krijgen.
De heer Keulen heeft het woord.
Ik denk dat we samen eigenlijk een van de meer interessante debatten, gedachtewisselingen hebben gehad. Dat is het immers vooral. Collega De Clercq, maar ook collega Ceyssens, heeft er terecht naar verwezen: de verkeersveiligheid ligt hier niet in de weegschaal. We zeggen immers samen dat we meer verkeersveiligheid willen. Minister, ‘fair enough’, u bent onze grootste advocaat, onze beste advocaat om dat ook op het terrein te realiseren.
Collega Van Miert, ik wou gewoon nog aanvullend zeggen dat het geen kwestie van communicatie is. Immers, en dan gebruik ik een nieuwe uitsmijter, als alles communicatie wordt, wordt alles leugen. Dat werkt dus niet. Niet praten is slecht. Dan verlies je te veel. Als je te veel praat, dan gelooft ook geen mens dat. Je zult iets moeten doen aan de structuur, aan de organisatie, en daar zijn we samen voor verantwoordelijk, en wat dat betreft, is het inderdaad twaalf uur. De commissie-Sauwens had ter zake immers een doorbraak moeten betekenen, maar we blijven in de praktijk toch gewoon rondjes draaien. Dat is niet goed voor onze geloofwaardigheid en dat komt ultiem ook de verkeersveiligheid niet ten goede.
De heer Rzoska heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, ik sluit me eigenlijk aan bij collega Keulen. Ik denk dat het een interessant en goed debat was. Ik ben het met hem eens dat we als politici samen oplossingen moeten zoeken, omdat iedereen eigenlijk die zorg voor die verkeersonveiligheid naar voren schuift.
Minister, ik ben ook tevreden met uw antwoorden waarbij de administratie toch wel wat strakker een aantal principes naar voren schuift. Ik heb nog een kleine bedenking die we misschien kunnen bespreken tijdens een voortgangsrapportage over de zware punten. We zijn nog maar net gestart met die dynamische lijst, maar we moeten daar wel mee opletten. U zegt dat dynamisch betekent dat ook sommige prioriteiten kunnen verschuiven. Dat is de facto het geval bij een dynamische lijst, maar ik blijf me wel vragen stellen over het feit dat – en we kunnen niet anders – die telkens gebaseerd zijn op ongevallencijfers van een aantal jaren daarvoor. Dat is ook de reden waarom ik u vroeg naar de laatste lijst die eigenlijk gebaseerd is op ongevallencijfers uit 2014, 2015 en 2016. Ik wil vermijden dat we hier in de toekomst een discussie voeren over het feit dat een zwart punt ooit op de lijst stond, maar er om een of andere reden weer af is gevallen. Ik pleit er niet voor om opnieuw de statische lijst in te voeren, maar we moeten wel voorzichtig zijn met deze methodiek wanneer die cijfers gebaseerd zijn op cijfers van 2 à 3 jaar eerder. We mogen geen prioriteiten van de lijst halen terwijl de ongevallencijfers niet onmiddellijk of nog niet aansluiten op de dynamische lijst. Dat is een kleine overweging om die methode nog eens goed te bekijken bij een voortgangsrapportage.
We leggen er nu de laatste hand aan. We zijn bijna klaar voor 2018. We hebben de ongevallencijfers tot en met 2016. Er zit maar 1 jaar tussen, dus dat sluit wel redelijk goed aan.
De interpellatie en de vraag om uitleg zijn afgehandeld.