Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de problemen in de gemeenschapsinstelling De Kempen
Vraag om uitleg over de opvolging van de acties van opvoeders in de gemeenschapsinstelling van Mol
Verslag
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, in de plenaire vergadering van 24 januari stelden ik en een aantal collega's van deze commissie u vragen naar aanleiding van de structurele problemen in De Kempen.
De medewerkers van De Kempen klagen het personeelstekort aan, wachtlijsten, een gebrek aan opvolging voor jongeren die meerderjarig worden, het uitblijven van een samenwerkingsakkoord met de kinderpsychiatrie en vooral een onvoldoende voorbereide omvorming tot een gemengde campus. Ook de andere gemeenschapsinstellingen rapporteren gelijkaardige problemen te hebben, deels toch. Er was niet enkel een korte staking maar nu ook een 24 urenstaking.
Het overleg op 30 januari bleek volgens de vakbonden een maat voor niets te zijn. Zij waren erg ontgoocheld. Vandaag was een nieuwe poging tot overleg gepland. Het personeel hoopt dat de houding van de administratie anders zal zijn. Tot dusver gaat het eerder om een welles-nietes en lijkt de administratie in een zeer defensieve houding te zitten, eerder dan in een luisterende houding die een zoektocht naar oplossingen zou kunnen vergemakkelijken. De problemen die zich daar voordoen, zijn erg complex. Ik heb een aantal vragen voor u. Ik heb geprobeerd ze wat te updaten ten opzichte van de vragen die ik had ingediend, omdat sedertdien heel wat is gebeurd.
Het eerste aspect gaat over de complexe organisatie van de integrale jeugdhulp. Het blijft ondanks de inspanningen erg moeilijk om hulpverlening vanuit de jeugdzorg specifiek vanuit de gemeenschapsinstellingen te stroomlijnen naar VAPH-voorzieningen (Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap) en kinderpsychiatrie. Wat gaat u daaraan doen?
Structureel zijn er eigenlijk te weinig middelen beschikbaar om op tijd een gepast hulpaanbod te bieden voor jongeren die niet meer mee kunnen. Zeker de uitstroom van GES+-dossiers (gedrags- en emotionele stoornis) blijft problematisch. Als de jongeren meerderjarig zijn, is er vaak geen naadloze overgang maar verdere gepaste hulpverlening. Hoe komt dat? Wat kunt u daaraan doen?
U hebt 36 GES+-bedden in 2017 aangekondigd en 15 in 2018. Dat blijft toch een beetje vaag. Vorig jaar hadden die 36 bedden er al moeten zijn maar het dossier loopt al meer dan zes maanden vertraging op. In Limburg en West-Vlaanderen zijn de instellingen er onderling nog niet uit wie de verantwoordelijkheid wil opnemen. Bovendien stopt in Limburg MPI Sint-Elisabeth met de GES+-werking. Dat zijn al zes plaatsen in min, zonder dat het duidelijk is wie die zal overnemen en wanneer.
De middelen die voorzieningen hebben om de bedden te upgraden naar GES+ zijn erg beperkt. De aangekondigde 51 GES+-bedden zijn namelijk geen extra plaatsen, het zijn omgevormde bedden. Het zijn 51 bestaande bedden die worden geüpgraded naar GES+. Dat wil ook zeggen dat die bedden momenteel niet vrij zijn. Kamers moeten worden aangepast en er moet worden geïnvesteerd in extra personeel. Hoe gaat u dat doen? Op welke termijn?
De achttien meisjes die in De Markt verblijven, hebben hoofdzakelijk een VOS-profiel (verontrustende situatie), waarbij ik me afvraag: wat na het nieuwe Jeugddelinquentiedecreet, waar kunnen zij terecht? Op dit moment verblijven twee van die meisjes permanent in een GIB-programma (Gestructureerde Individuele Begeleidingsleefgroep) waar een-op-eenprogramma mogelijk is omdat ze niet zomaar in een gewone leefgroepen kunnen functioneren. Dat wil zeggen dat er een onthaalleefgroep is die een gemengde leefgroep is, dus dat die twee als eerder zwak ingekleurde meisjes met jongens samenleven, waaronder minstens één met een GES+-problematiek. Het is niet zo dat, zoals in de krant stond, de contacten zich beperken tot onderwijs. Er is werkelijk minstens één gemengde leefgroep. Daarom heb ik een heel concrete vraag: wat kunt u daaraan doen?
U hebt ook laten weten dat er in 2017 18,5 vte’s extra werden vrijgemaakt voor gemeenschapsinstellingen in hun totaliteit. Voor De Kempen kwam het op 5,5 vte’s, waarvan er 2 al verworven waren. 2,5 extra kwamen er dus in functie van de transitie.
Maar in De Kempen zijn vorig jaar 6 startbaners vervroegd bedankt voor bewezen diensten en zijn er ook 10 vakantiejobs geannuleerd voor de zomer. Men is genoodzaakt daar te besparen. Je zou kunnen zeggen dat wat aan de ene kant wegvalt nog niet eens wordt gecompenseerd aan de andere kant. De vragen die men daar stelt naar meer personeel zijn niet overdreven, maar meer dan verantwoord. Zult u hen daarin tegemoetkomen?
Mijn laatste vraag gaat over het ziekteverzuim. Dat is de afgelopen zes maand bijzonder hoog. Nu is het zo dat gemeenschapsinstellingen altijd al wat hoger scoren dan het gemiddelde van de Vlaamse overheid. Er zijn wel wat ongevallen – niet alleen agressie-incidenten, maar bijvoorbeeld ook sportongevallen. Maar er is ook een hele sterke stijging van burn-outverschijnselen. Mensen moeten steeds vaker afhaken. En die afwezigheden worden pas vanaf de vijftiende dag afwezigheid opgenomen in een vervangingscontainer. Maar omdat er zoveel afwezigheden zijn die op elkaar worden gestapeld, zorgt dat er concreet voor dat er vaak echt een onderbezetting is in de leefgroep. Wat kunt u doen om tegemoet te komen aan die concrete zorg?
De heer Parys heeft het woord.
Mevrouw Van den Bossche heeft al een heel aantal dingen verteld. Ik refereer naar de plenaire vergadering van twee weken geleden, 24 januari 2018, toen ik met een aantal andere collega's vragen heb gesteld naar aanleiding van de gebeurtenissen in de gemeenschapsinstelling De Kempen in Mol. Vanuit het personeel werd een korte staking georganiseerd om een duidelijk signaal te geven aan de minister, onder andere wegens de gebrekkige omkadering voor die extra plaatsen voor meisjes. Het gaat dan zowel om de infrastructurele omkadering als uiteraard de omkadering in personeel. De personeelsleden schreven een open brief naar de minister met 21 vragen en sloten deze brief af met een aantal zeer concrete eisen.
Minister, u liet toen, de dag erna, weten overleg te hebben met de personeelsleden van De Kempen. U zou luisteren naar de bezorgdheden die zij aanbrengen. In samenspraak met het agentschap Jongerenwelzijn en de directie zou u op zoek gaan naar een aantal oplossingen. Ondertussen is dat onderhoud er geweest en heeft het personeel gereageerd met een algehele staking gedurende 24 uur in de instelling.
Minister, mijn vragen aan u zijn kort en duidelijk. Welke afspraken hebt u gemaakt op het overleg van 25 januari en het overleg dat vandaag zal plaatsvinden? Welke van de concrete eisen uit die open brief van het personeel krijgen een positief antwoord van u en op welke termijn? Waaraan zult u niet kunnen voldoen? Er zijn in die open brief 21 vragen gesteld. Als u ons kunt vertellen waarom u niet kunt tegemoetkomen aan een aantal eisen of vragen van het personeel, dan kunnen wij daar ook een duidelijk zicht op hebben.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Collega's, aangezien ik de derde spreker ben over eenzelfde thema, verwijs ik naar de plenaire vergadering die we hebben gehad, de betogen die we daar hebben gevoerd en de vragen die hier al gesteld zijn. Ik wil vooral zelf niet veel spreken, maar vooral u horen, omdat ik ook benieuwd ben welke engagementen u hebt gehonoreerd naar de betrokkenen toe.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, laat me toe even kort voor de duidelijkheid de tijdslijn te schetsen sinds de open brief vanuit De Markt te Mol.
Op woensdag 17 januari ontvingen we de open brief. De dag nadien gingen we in overleg met het agentschap Jongerenwelzijn, met als boodschap: eerst overleg met het hoofdbestuur en de werknemersdelegatie. Dat lijkt mij ook een logische verwachting van het kabinet of vanuit mijn positie.
Op 24 januari, naar aanleiding van de eerste actie, antwoordden we op de eerste reeks vragen in het parlement. Daags nadien hadden we een vervolgoverleg met een werknemersdelegatie in functie van de ontwikkelingen in de jeugdhulp en de werklastnorm bij de consulenten. Dat overleg lag al langer vast. Daar werden kort ook de verzuchtingen inzake de problematiek in Mol besproken en werd verder overleg afgesproken. We zijn er trouwens van overtuigd dat de agenda voor de aanwezigen toen duidelijk was. Het ging inderdaad onder andere over een groeipad naar aanleiding van de werklastnorm voor de consulenten van de sociale diensten bij de jeugdrechtbank en de ondersteuningscentra jeugdzorg.
Ik denk dat er dus niet echt sprake was van een verwarring, gelet op de vraag die op de agenda stond. Dat ging toen wel degelijk over de consulenten. Maar, zoals ik heb gezegd, hebben de vertegenwoordigers van het personeel toen ook gesproken over de problematiek in Mol. Daar zijn afspraken gemaakt, uiteraard met betrekking tot de opvolging van de vragen die op de agenda stonden, en uiteraard ook over de problematiek in Mol.
Diezelfde dag is een stakingsaanzegging toegekomen. Dat is ons tijdens dat overleg meegedeeld. Op 30 januari werd een overleg georganiseerd – dat hebben we toen afgesproken – tussen het agentschap en de vakbonden over de punctuele zaken die de vakbonden hebben aangekaart. Dat werd dan gevolgd door een staking op 1 februari.
We hebben altijd duidelijk aangegeven dat nader overleg noodzakelijk is en dat we daar uiteraard ook voor openstaan. Er is dan een tweede overleg afgesproken met de syndicale organisaties. Dat overleg heeft vandaag plaatsgevonden.
We moeten onderstrepen dat we, zeker via het agentschap Jongerenwelzijn, continu de vinger aan de pols houden van de verzuchtingen op het terrein. Het is ook logisch dat we het agentschap aansporen om dat gesprek te voeren en te bekijken hoever we kunnen geraken in de praktische verzuchtingen en de antwoorden daarop.
Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat er altijd een cultuur van overleg is geweest en dat die altijd een logische systematiek volgde. We hebben overigens vorig jaar nog een aantal maatregelen genomen als gevolg van een overleg met de werknemersdelegatie. We bekijken periodiek dan ook of de systematiek groeit. Dus beweren dat we niet in overleg willen gaan of de signalen op het terrein niet horen, dat is echt niet correct. Ik denk eerlijk gezegd dat de werknemers dergelijke signalen niet geven. In januari is mij overigens nog gezegd dat ze wel degelijk beseften dat ze op mijn kabinet het gesprek kunnen voeren.
Focussen we nu op de maatregelen die we namen begin vorig jaar en die in 2017 werden uitgerold. Deze maatregelen waren duidelijk gekoppeld aan vier duidelijke evoluties die we samen met het agentschap en de werknemers van de gemeenschapsinstellingen bespraken. Die beslissingen kaderen tevens in eerder genomen beslissingen van de Vlaamse Regering. Dat is ten eerste de beslissing van de Vlaamse Regering van 3 april 2015 inzake het Vlaams detentiecentrum te Tongeren en uitbreidingen van de capaciteit van de gemeenschapsinstellingen; en ten tweede de beslissing van de Vlaamse Regering van 3 juli 2015 inzake de beleidsvisie uitbreiding gemeenschapsinstellingen en financiële meerjarenplanning.
Het waren maatregelen die zijn genomen in overleg met de vertegenwoordigers van het personeel, inzake de verhouding van onze gemeenschapsinstelling tot het private aanbod, acties inzake veiligheid en agressie, de aanpak van jongeren met een complexe problematiek en de aanhoudende nood aan beveiligde opvang voor meisjes. Dat waren de thema's waar we het toen over gehad hebben. Dat zijn de categorieën waarin de maatregelen kunnen worden ondergebracht.
Voor alle duidelijkheid, we namen deze maatregelen binnen de context van een steeds groeiende capaciteit in onze gemeenschapsinstellingen en investeringen in nieuwe infrastructuur. Zoals u weet, steeg de capaciteit van onze gemeenschapsinstelling tussen 2007 en 2017 van 222 naar 319. Dat is een stijging met ongeveer 100 plaatsen. Qua infrastructuur verwijzen we naar de opening van de nieuwe gebouwen in 2015 te Wingene en de 2 nieuwe leefgroepen op de campus te Beernem in mei 2016.
Ik overloop kort deze vier maatregelen. Het was onze bedoeling om de kernopdracht van de gemeenschapsinstellingen te versterken, namelijk te zorgen voor tijdelijke gesloten opvang, door meer samenwerking met private partners. In concreto gaat het over bijkomende investeringen die we deden bij private partners voor uitstroomtrajecten. We deden dat onder andere in 2 recente bewegingen voor jongens en meisjes. Zowel in 2015 als in 2017 werd aanzienlijk geïnvesteerd in bijkomende capaciteit voor uitstroom uit de gemeenschapsinstellingen. In 2015 voor jongens, 30 bijkomende modules dus 60 jongens extra op jaarbasis en dat is goed voor 800.000 euro, en in 2017 voor meisjes gekoppeld aan de tienerpooierproblematiek 36 bijkomende modules dus 70 meisjes extra op jaarbasis, kost iets meer dan 1 miljoen euro. Inzake operationalisering zal het aanbod in 2018 op kruissnelheid zijn en instaan voor 130 extra trajecten voor uitstroom uit de gemeenschapsinstellingen.
Daarnaast, zoals u weet, versterken we het GES+-aanbod (gedrags- en emotionele problematiek) binnen de voorzieningen voor het VAPH. We trekken de bestaande 72 plaatsen op tot 123, dus bijkomend 51 plaatsen. Ook dit zal zich doorheen 2018 laten voelen. Voor Antwerpen hebben we al in september vorig jaar, gelet op de druk, het aanbod in een GES+ voorziening versterkt. Het ging over 6 plaatsen bij MPI Oosterlo. Op korte termijn gaan we ook nog in onderhandeling met de GES+-voorzieningen uit Oost-Vlaanderen, Antwerpen en Limburg om een zo optimaal mogelijke spreiding over Vlaanderen te krijgen. Er zijn voldoende kandidaten die bereid zijn om aan dat grote engagement mee te werken. Om de spreiding te realiseren moeten we dus een aantal gesprekken starten.
Met deze beweging bouwen we verder op wat we in 2011-2012 deden door het installeren van de GES+. Het is nog niet zo lang geleden dat we daar een eerste belangrijke beweging maakten. Dit was toen een beweging die zich op het terrein liet voelen, we moeten er toch van overtuigd zijn als we dit nu opnieuw doen, dit ook een impact moet hebben op de uitstroom binnen onze gemeenschapsinstellingen. Het is onze intentie om dat in 2018 zo snel mogelijk operationeel te hebben.
Volledigheidshalve moeten we ook toevoegen dat we sinds het decreet Integrale Jeugdhulp de inspanningen voor zogenaamde knelpuntdossiers meer dan verdubbelden. Zoals u weet, was er voor het decreet geen mogelijkheid om via rugzakfinanciering soms moeilijke dossiers te deblokkeren. Momenteel doen we dat voor 164 jongeren, voor een bijkomend budget van ruim 2,2 miljoen euro.
Doorheen 2016 kwamen daarbij ook nog de 3 intersectorale zorgnetwerken, waarin een doorgedreven samenwerking plaatsvindt tussen kinder- en jeugdpsychiatrie, VAPH en Jongerenwelzijn, opnieuw met bijkomende middelen tot 75.000 euro. We zetten hier dus verder op in, maar zoals gezegd, we moeten dit continu evalueren en – daar ben ik van overtuigd en daar gaan we binnenkort een gedachtewisseling over hebben – vooral vereenvoudigen voor een goede opvang van jongeren met gedrags- en emotionele stoornissen.
Een tweede duidelijke maatregel, ook in overleg met de vakbonden, was de installatie van een zogenaamde GIB-unit (geïndividualiseerde begeleiding) op iedere campus.
Op die manier geven we een antwoord op het omgaan met complexe jongeren binnen onze gemeenschapsinstellingen. Concreet gaat het erover dat we de capaciteit van negen naar zes brengen voor zo’n leefgroep. Voor die leefgroepen houden we de personeelseffectieven, maar reduceren we het aantal jongeren dat in de leefgroep kan verblijven tot zes.
Ten derde – ook resultaat van het overleg – voorzagen we in bijkomend personeel voor veiligheid in de campussen Wingene, de Hutten en de Grubbe.
Tot slot was er de nood om op korte termijn te komen tot een flexibele inzet van de capaciteit, vanuit de toegenomen druk voor gesloten opvang voor meisjes en vanuit de vaststelling dat de afstanden vanuit het oosten van het land richting de huidige campus wel zeer ver is. We komen van een situatie waar er voor meisjes een 56-tal plaatsen waren, geconcentreerd in het westen van Vlaanderen. Door de inspanningen van de voorbije periode evolueren we nu naar 81 plaatsen.
We zijn er ons uiteraard van bewust dat dit voor de campus in Mol duidelijk een ingrijpende transitie was en is. Laat me nog maar eens zeggen – zoals ik in Terzake al zei – dat iedereen van ons beseft dat we daar kunnen rekenen op mensen die bijzonder geëngageerd zijn en echt wel grote inspanningen doen, waarvoor uiteraard alle waardering. We monitoren dus aandachtig het transitieplan en moeten constant bekijken waar het kan en moet worden bijgestuurd. Een aantal zaken die nu punctueel zijn opgesomd, vallen wat mij betreft daaronder. Als er vanuit het overleg heel concrete issues komen, dan wil ik met het agentschap overleggen om te kijken hoe ze daar reacties en antwoorden op kunnen geven.
We moeten er ook aan toevoegen dat de komst van de meisjes in Mol voor de regio’s Vlaams-Brabant, de Kempen en Limburg wel belangrijk is, gelet op de nood die wordt ervaren inzake de meisjesproblematiek. We beschikken in die regio ook over sterke partners in het private aanbod zoals De Wissel, Van Celst en De Praktijk die samen met de gemeenschapsinstellingen werken aan een snelle doorstroom. Verder behoort het zeker ook tot de mogelijkheden om in functie van de doelgroep bijkomende samenwerking met de kinder- en jeugdpsychiatrie te initiëren. Ook dat is een punt dat tijdens het overleg zeker ter sprake moet komen.
Met deze maatregelen werd er geïnvesteerd in 18,5 voltijdsequivalenten extra om de gemeenschapsinstellingen in hun opdracht te versterken.
Voor ik punctueel inga op een aantal zaken, wil ik toch nog eens herhalen dat onze gemeenschapsinstellingen ook wel in de uitrol zitten van een meer langetermijnvisie. Ik heb al verwezen naar het masterplan zoals het door de Vlaamse Regering in juli 2015 is vastgelegd.
Voor de site in Everberg betekent dit de start van werkzaamheden om naar een nieuwe infrastructuur te gaan. Daarnaast krijgt de moduleringsoefening van onze gemeenschapsinstellingen eindelijk – na zovele jaren – vorm in een voorontwerp van decreet betreffende het jeugddelinquentierecht. Er is dus geen sprake van een standstill, integendeel. Toch moeten we erover waken dat we de vele hervormingen doorspreken met het terrein en dat we niet telkens op een aantal incidenten reageren maar dat we proberen om de langetermijnperspectieven die we vastgelegd hebben geleidelijk aan uit te rollen en te moduleren. Nieuwe infrastructuur van Everberg hoort daar zeker bij.
Om de brug te maken naar het overleg met de werknemersdelegatie in Mol heb ik toch alvast een ding goed gehoord: we moeten zorgzaam zijn met te veel veranderingen op korte termijn. Dat heb ik in de reacties erg beluisterd.
Laat ons daarom toe, gelet op een aantal vragen, te focussen op de stand van zaken van de gesprekken, die overigens deze namiddag nog verder gevoerd worden. Ik wil daar kort een aantal dingen over zeggen.
Een belangrijk punt dat de vakbonden aanhalen, is het stijgend ziekteverzuim. We zullen bekijken of er maatregelen kunnen worden genomen om dit zowel op de korte, zoals zuurstof creëren voor zo snel mogelijke vervangingen, als op de lange termijn aan te pakken door te investeren in een meer doorgedreven humanresourcesbeleid. Dit is zeker een van de zaken die we momenteel bespreken. Verder zijn er ook vragen over onderwijs en dagbesteding. Ook hier moeten we bekijken in het raam van het nakende jeugddelinquentierecht wat daar mogelijk is en of we met Onderwijs daarover een gesprek kunnen voeren. Een terugkerend issue is ook de zorgzwaarte van sommige jongeren. Hierbij spraken we al af dat er op iedere campus een unit komt voor geïndividualiseerde begeleiding. Dat betekent dat we leefgroepen hebben met een omkadering voor negen jongeren maar waar maar zes jongeren verblijven met af en toe een time-out.
Rond infrastructuur zullen we de inspanningen bekijken om een aantal werken te versnellen.
Wat de meisjes betreft: het was inderdaad een inhoudelijke keuze om voor meisjes de capaciteit te verhogen en ook een betere spreiding van het aanbod te realiseren. Deze beweging kadert in een aangroei van het aantal nettoplaatsen met bijna honderd gedurende de voorbije tien jaar. Ik wil nogmaals nadrukkelijk bevestigen dat aan de hand van wat uit het overleg komt, ik ervoor opensta om concrete issues in het transitieplan te herbekijken.
Ik heb gezegd dat we ook met Onderwijs het overleg voeren met betrekking tot de vragen die te maken hebben met onderwijs en dagbesteding. We moeten kijken hoe we het onderwijs binnen onze gemeenschapsinstellingen verder kunnen optimaliseren.
Aan de hand van wat vandaag in de onderhandelingen is afgesproken, ga ik uiteraard terug met dat agentschap aan tafel zitten om uit te zoeken hoe we een aantal zaken beter kunnen concretiseren of kunnen finaliseren, als dat het resultaat zou zijn van de gesprekken die lopende zijn.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, als ik me niet vergis, wordt er op korte termijn wat potentiële zuurstof geboden aan De Kempen. Men is met het agentschap in gesprek over een versterking van het personeel, maar dat zou enkel gaan over een korte periode. Bijvoorbeeld zou dat gaan over een jaar, waarin men wat extra kan doen. Terwijl de vraag van de gemeenschapsinstelling, deze maar ook andere, veeleer structureel van aard is. Wellicht zou uw kabinet toch een signaal moeten geven over de aard van de oplossingen. Moeten die structureel zijn of moeten ze voor een korte tijd worden geïnstalleerd in functie van een kortstondige oplossing van de huidige problematiek? Bent u van plan om er daarna een vervolg aan te breien? Of is het enkel voor de korte termijn?
Waar men aangeeft veeleer blij mee te zijn, is dat er ruimte zou komen om een GIB-leefgroep te maken voor meisjes, los van de GIB-leefgroep voor jongens, waardoor er geen gemengde leefgroepen meer zouden zijn. Daar zou wel wat perspectief worden geboden, heb ik begrepen. Een antwoord op de vele ziektegevallen bij personeel en de moeizame vervangingen door te zeggen dat een hr-manager dat gaat bekijken, dat is niet helemaal waar men naar op zoek is. Men wil gewoon sneller kunnen vervangen. Na vijftien dagen, dat kan in zeer veel contexten erg logisch zijn, maar in de context waar personeel uw instrument is, en men zonder dat personeel de veiligheid en de pedagogische vereisten niet meer kan invullen zoals nodig, zal men gewoon een uitzondering op die regel moeten kunnen maken. Wordt daaraan gedacht? Een louter hr-beleid kan dat niet oplossen.
Mijn fractie vraagt zeker niet om dat algemeen uit te rollen in de Vlaamse administratie, maar voor dergelijke instellingen lijkt het wel zinvol daar een uitzondering op te maken.
Minister, het is goed dat u zegt dat u een samenwerking met de psychiatrie wil initiëren. Hoe gaat u dat doen? De doelstelling naar de VAPH-instellingen verloopt niet naar wens. Daarin bent u enkel zelf aan zet, terwijl psychiatrie ook federaal wordt geregeld. Denkt u dat u die zaken sneller kunt initiëren? Hoe zult u dat doen?
Aangezien er veel meisjes met een VOS-problematiek worden ondergebracht, waar kunnen ze een plek vinden na het Jeugddelinquentiedecreet? Dat is een concrete zorg. Die meisjes zullen er nadien nog blijven. Hoe denkt u dat op te vangen?
Minister, u hebt bijzonder veel gezegd, maar u hebt weinig geantwoord op mijn vragen. Eerlijk gezegd, ik begrijp dit niet goed. We hebben een tijdlijn die ons situeert in 2015, waar we zeggen dat we plaats gaan maken voor meisjes in De Kempen. We zijn vandaag drie jaar later en nu zegt u in antwoord op onze vragen: ‘We gaan bekijken of we bepaalde infrastructuurwerken kunnen versnellen.’ Dat begrijp ik gewoonweg niet. In 2015 is er zogezegd een masterplan opgemaakt. Ik vind dat masterplan nergens. Als u op de link van de website van het agentschap Jongerenwelzijn klikt, dan komt u op een andere pagina terecht. Ik vraag me af of dat masterplan wel bestaat. Is dat toen opgemaakt?
Minister, hoe komt het dat we er in drie jaar tijd niet in kunnen slagen veiligheidsdeuren te installeren of apart sanitair in het onderwijsgedeelte voor jongens en meisjes, of prikkelarme ruimtes in die gemeenschapsinstelling? Ik begrijp dat echt waar niet. Ik vraag me eerlijk af: hoe komt dat? Wat is daar gebeurd? Wat is daar misgegaan?
Minister, u hebt een heel lange uitleg gegeven over de historiek. U begint de specifieke historiek met het overleg met het personeel op 17 januari, maar in de open brief die we allemaal hebben gelezen, staat heel duidelijk dat het eerste overleg dateert van 27 november tussen de administrateur-generaal van Jongerenwelzijn en de vakbondsvertegenwoordiging. Ik begrijp niet dat we sinds 27 november – nu zijn we februari van het daaropvolgende jaar – in Belgaberichten nog steeds dingen lezen als: ‘We gaan eens luisteren naar wat de vraag is van het personeel.’ De vragen zijn duidelijk. Ik heb er alle begrip voor dat u niet op alle 21 vragen van het personeel tegelijk ja kunt zeggen. Niemand verwacht dat ook, maar ik begrijp nog altijd niet op welke van die 21 vragen er nu een positief antwoord zal komen, en op welke er geen antwoord is of dat u zegt: dat kunnen we niet doen of dat is iets voor de veel langere termijn. Ik begrijp dat dat een antwoord kan zijn, maar niet dat het zo vaag is.
Als we het hebben over Onderwijs, waarvan u zegt dat u er ook overleg mee gaat opstarten, dan heeft mijn fractie een heel concrete vraag. Voor jongeren die worden geschorst op hun school omdat ze bijvoorbeeld in een gemeenschapsinstelling terechtkomen, blijven er wel onderwijsmiddelen naar die school vloeien. Is het een onderdeel van het gesprek dat u met Onderwijs zult opstarten dat die middelen dan ook naar de gemeenschapsinstelling kunnen gaan, waar de jongeren effectief worden opgevangen?
Als het gaat over GES+, dan maak ik me natuurlijk zorgen. U zult begrijpen waar die zorgen vandaan komen, want er worden inderdaad meer gewone plaatsen omgevormd tot GES+-plaatsen. Op zich is het positief dat er meer GES+-plaatsen komen, maar de vraag is of we het probleem niet aan het doorschuiven zijn. Het is niet dat er extra plaatsen bij komen in het totale aanbod, het zijn gewone plaatsen die GES+-plaatsen worden. Daardoor zullen GES’ers weer langer moeten wachten voor ze een plaats kunnen vinden.
Minister, ik blijf dus met heel veel vragen zitten na uw antwoord. Mijn grote vraag is en blijft: hoe kan het dat wij er op drie jaar niet in slagen om zestien plaatsen voor meisjes bij te maken, op een manier die met het personeel in een mooie transitie wordt vormgegeven, en op zo’n manier dat de gemeenschapsinstelling ook infrastructureel in orde is gebracht?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, ik zal misschien eerst ingaan op datgene waarmee u bent begonnen. U hebt een historiek van het overleg gegeven. U hebt op een gegeven moment ook gezegd dat er een cultuur van overleg is en dat, als we andere signalen van het terrein zouden krijgen, dat niet zou kloppen. U zegt dat werknemers dat signaal ook niet geven. Ik kan u oprecht tegenspreken wat dat betreft: ik krijg het signaal van diverse medewerkers dat ze niet het gevoel hebben dat ze zijn gehoord, dat ze niet het gevoel hebben dat er een cultuur van overleg is. In die zin denk dat dat er toch eens moet worden bekeken waar dat dan schort. Zij hebben immers veeleer het gevoel dat het soms dagen, weken of maanden duurt voor er echt een inhoudelijk antwoord komt op hun klachten.
U zegt dat het toch duidelijk was dat het overleg over de consulenten op 25 januari was ingegaan. Dat was duidelijk voor die mensen, maar u was het ook wel die in de plenaire vergadering en de pers zei dat er dan een overleg was gepland. Dat overleg zou over iets anders gaan, maar in de media hebt u toch minstens de indruk gegeven dat het dan ook hierover zou gaan. Als die verwarring, als het al een verwarring is, er is gekomen, dan denk ik niet dat dat het werkveld kan worden verweten.
Uiteindelijk gaat het echter over de inhoud, met uw voorstellen. Er zijn een aantal maatregelen waarin u vooruitgang aankondigt. Dat is een goede zaak. De piste van de GIB-units lijkt me bijvoorbeeld interessant. Dat was ook een vraag die uit de voorziening zelf komt. Ik sluit me wel aan bij de vraag van mevrouw Van den Bossche: in welke mate zijn die maatregelen die u aankondigt, permanent of tijdelijk? Soms heb je een tijdelijke maatregel nodig, bijvoorbeeld qua opleiding van personeel en zo, maar sommige zaken zullen permanent moeten zijn. Het is voor mij dus niet duidelijk hoe definitief, permanent of tijdelijk dat is. Als ik het goed begrijp, gaan die GIB-units eigenlijk ten koste van de totale capaciteit, omdat er minder worden binnengelaten voor hetzelfde personeel, terwijl ik eigenlijk had begrepen dat de vraag was dat men in extra begeleiders zou voorzien om dat mogelijk te maken, dat men hetzelfde aantal jongeren in een groter aantal leefgroepen zou opdelen. Misschien kunt u daar licht op werpen.
Heel veel voorstellen zijn nog niet beantwoord. Wat dat betreft, sluit ik me aan bij de heer Parys. U zegt bijvoorbeeld over de psychiatrie en die combinatie dat daar nog overleg over moet zijn, dat dat mogelijk blijft. Wat het onderwijs betreft, dat wilt u bekijken binnen het jeugddelinquentierecht en in overleg met Onderwijs. De vraag is wel: wanneer gaat dat dan duidelijk zijn? Als we immers moeten wachten tot het jeugddelinquentierecht hier in het parlement is goedgekeurd, en dan is er nog de uitvoering daarvan, dan denk ik dat we toch al vlot een jaar verder zijn. Ik ga er dus van uit dat er op een aantal zaken ook sneller een antwoord moet komen dan wat er nu is gepland.
De heer Parys stelde de volgende vraag eigenlijk al. U hebt een aantal maatregelen behandeld, maar een aantal niet. De heer Parys verwees naar de veiligheidsdeur en het apart sanitair, maar er zijn ook andere zaken, zoals de aparte container voor logistieke diensten en de verhoging voor de GI-jongeren. Dat zijn een aantal concrete vragen waarop u niet bent ingegaan. Dat hoeft daarom niet mondeling. Kunnen we eventueel schriftelijk een overzicht krijgen van hoe u op de diverse vragen bent ingegaan?
Ik wil eindigen met een meer fundamentele opmerking. U hebt een aantal capaciteitsuitbreidingen die gepland waren of al zijn uitgevoerd, opgesomd. Die zijn zinvol. Ik zal geen enkele ervan in twijfel trekken. Alleen is de vraag hoe we hier structureel uit gaan geraken. Dat is niet met 35 plaatsen hier of 16 daar, hoe nuttig en zinvol die ook zijn, maar ik denk dat heel de jeugdhulp, en ook die meer ambulante, meer preventieve, meer vroege vormen van jeugdhulp, een fundamentele injectie nodig heeft. Anders blijft dit aanslepen. Pas als we ervoor kunnen zorgen dat er minder jongeren instromen in die gemeenschapsvoorziening, en er dus meer preventief wordt gewerkt, als er sneller op de bal kan worden gespeeld, als er veel meer ambulant kan worden ingezet, dan zullen we echt oplossingen bieden in plaats van van crisis naar crisis te gaan.
U hebt daarstraks over een ander thema, de ouderen, gezegd dat er nood aan is dat de volgende regering een groeipad maakt. Ik denk dat we dat voor de jeugdhulp absoluut ook nodig hebben, dat men voor de diverse domeinen die er zijn, eens een ernstig groeipad moet opmaken, waarbij diverse politieke partijen zich bereid verklaren om die uitbreiding waar te maken. Nu blijven we immers ter plaatse trappelen, en al die carrousels die er met jongeren gebeuren, vloeien daar ook uit voort. Omdat er te weinig plaats is, gaan jongeren van crisisbed naar crisisbed, van tijdelijke naar tijdelijke opvang. Het is maar als we dit structureel aanpakken dat we echt een antwoord geven op een vraag, in De Kempen, maar eigenlijk van heel de sector.
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Dit is hier ook al dikwijls aan bod gekomen. We kunnen er nog heel lang over praten, want het is een belangrijke problematiek. Er is heel veel gezegd. Wat ik heb genoteerd, is een heel opvallende uitspraak van het personeel: dat zegt dat het de expertise niet heeft om adequaat te helpen. Dat is hier ook al dikwijls aan bod gekomen. Als een jeugdinstelling zoveel kinderen, ook met psychische problemen, moet opvangen, dan zou het ook logisch zijn, ondanks alle inspanningen die er al zijn gebeurd qua ‘outreachend’ werken en dergelijke, mocht die instelling bijvoorbeeld ook een psychiater of een aantal psychologen hebben om het team dagelijks bij te staan.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Misschien toch het volgende als algemene commentaar. Ik denk, in alle eerlijkheid en alle bescheidenheid, dat ik het overleg met syndicale organisaties nooit heb geschuwd. Er is echter een ‘maar’ voor mij: er is wel, denk ik, de verwachting dat eerst alle mogelijke inspanningen gebeuren om zaken die door het personeel worden aangekaart en die van belang zijn op de werkvloer, aan te pakken binnen de instelling, met de directie, en als dat niet lukt in overleg met het hoofdbestuur.
En dan kijken we hoe we, in overleg met het hoofdbestuur, eventueel ook een gesprek organiseren op het kabinet, waar ik uiteraard aan deelneem. In al die jaren dat ik minister van Welzijn ben geweest, heb ik dat altijd zo gedaan, en tot op heden toch vaak met behoorlijk resultaat. Als het nu de bedoeling is dat de minister in de commissie van het parlement, onder het online oog van iedereen die ernaar kijkt, gaat zeggen wat we daar gaan doen en wat daar, terwijl ondertussen syndicale vertegenwoordigers met onze directie en ons hoofdbestuur moeten overleggen, dan doe ik daar niet aan mee. Dat is geen manier om die zaken op een correcte manier, in sociaal overleg, te behandelen.
We moeten dat overleg niet uit de weg gaan, integendeel. We moeten daar onze verantwoordelijkheid in nemen. Maar ik ga niet urbi et orbi hier vandaag in een commissie, om kwart over zes, een aantal dingen zeggen – ‘die deur gaan we zo doen en dat gaan we zo schuiven’ – terwijl daar overleg over bezig is. Ik volg dat overleg zeer intens op. We bekijken uiteraard wat het resultaat daarvan is en welke stappen we daarin nog kunnen zetten.
Zoals ik al gezegd heb, mevrouw Van den Bossche, ben ik mij absoluut bewust van het feit dat, als de mensen op het terrein zeggen dat er daar en daar in die transitie nog echte organisatorische problemen zitten, we die transitie moeten kunnen bijsturen. Ik ben het daar absoluut mee eens. U hebt een aantal dingen gesuggereerd waarvan ik kan zeggen dat ik het op zich wel de moeite vind en het belangrijk genoeg vind om te kijken hoe ons agentschap daarop reageert en wat we daaromtrent eventueel kunnen verbeteren.
Dan kom ik bij de beslissing van de Vlaamse Regering die destijds is genomen over de toekomst en de visie over de uitbreiding van de capaciteit in de gemeenschapsinstellingen. Mijnheer Parys, uiteraard hebben we die capaciteit ondertussen uitgebreid, ook voor meisjes. Dat is wel degelijk gebeurd. Ik wil er ook op wijzen dat de dingen die ik opgesomd heb, ook het resultaat zijn geweest van overleg dat we gehad hebben. Het is alsof u zegt: ‘Wat een oen zit daar? Die heeft jaren niets gedaan.’ Ik heb vier maatregelen genoemd die we in 2017 genomen hebben. Units van negen voor zes gasten met dezelfde bestaffing. Voor de veiligheid van het personeel hebben we extra investeringen gedaan. We hebben op een aantal punten wel degelijk, in overleg, een aantal initiatieven genomen in het jaar 2017, die uiteraard op dit moment in uitvoering zijn.
Wat het masterplan en de visie betreft, wil ik nog even aangeven dat we in Everberg zeer binnenkort van start gaan. De werken aan het leefgroepgebouw A zullen dit jaar starten. Dat wil zeggen dat op 16 april wordt gestart met de nieuwbouwwerken, om dan daarna over te gaan tot de afbraak van de oude leefgroepen op Everberg. Die werken starten dus in april. Men heeft mij verzekerd dat daaromtrent de nodige beslissingen zijn genomen.
Dat plan wordt wel degelijk uitgevoerd, maar dat is natuurlijk een plan op langere termijn. Het eerste wat in dat plan moet gebeuren, is de infrastructuur in Everberg klaarmaken, want we willen Tongeren sluiten. Dat is een van de gemeenschappelijke overwegingen die daarin aan bod moeten komen en daar ook een rol in spelen.
Uiteraard is de doorstroom een van de cruciale zaken. Want opnieuw: het is niet correct om alleen te focussen op de capaciteit van de gemeenschapsinstellingen. We moeten ook kijken naar de doorstroom, de zorgvuldigheid ervan, de trajecten, de continuïteit van de ondersteuning die we kunnen aanbieden. Dat is zeer essentieel, want we kunnen met dezelfde capaciteit vaak veel meer doen, als we maar kunnen zorgen dat we bereidheid hebben bij diegene die zo kort mogelijk bij de leefomgeving van de betrokkene in staat is om die gast een goede ondersteuning en een thuis of een opvang te geven. Dat is cruciaal.
Ik moet eerlijk zeggen dat ik de bedenkingen als ‘GES+ is een upgrade van bestaande plaatsen, en dus een slecht idee’ niet goed versta. In het uitbreidingsbeleid zetten we zeer sterk in op persoonlijke assistenten en persoonsvolgende systemen, nu al. De logica van dit soort redenering is dat we onze voorzieningen beginnen te equiperen om de werkelijke opvang te doen van die mensen, van die jonge gasten, die zeer zwaar gespecialiseerde vormen van zorg en ondersteuning nodig hebben. Ik vind die transitiebeweging een zeer verdedigbare beweging. Geeft die een antwoord op de vraag naar meer ondersteuning en capaciteit? Ik ben er mij goed van bewust dat we daar nog niet zijn, dat we een voldoende dekkend budget hebben om al die vragen te beantwoorden. Maar dat we de voorzieningen proberen te interesseren voor de opvang van jongeren met gedrags- en emotionele stoornissen, vind ik eerlijk gezegd een goede benadering.
We hebben een oproep gedaan. We hebben kandidaturen ingewacht. Er is een evaluatie gemaakt van de vorige GES+-operatie – trouwens de eerste, die we in de vorige legislatuur gedaan hebben. Daaruit is gebleken dat men toch van oordeel is dat men beter units maakt van zes plaatsen om de competenties die nodig zijn – en dat is toch een aanzienlijk engagement – te kunnen waarmaken. We hebben Antwerpen gedaan, omdat dat het meest dringende was. We zijn nu in overleg – budgettair is dat voorzien – om te kijken wat er in de toekomst in dit jaar daaromtrent kan gebeuren om die doorstromingsmogelijkheden te vergroten.
Ik hoor vertellen – ik spreek nu vanuit mijn parate kennis – dat het niet meer zo is dat er nog zeer veel jongeren in onze gemeenschapsinstellingen zitten die daar zeer lang verblijven. Die realiteit ligt al een tijd achter ons. Dat is toch wel belangrijk, om te mogen zeggen dat het effect van die beweging er in de voorbije jaren wel geweest is. Maar het is terecht dat onze medewerkers zeggen dat dat een populatie is die een zodanige complexiteit heeft, dat dat ook niet de beste setting is om daarvoor de juiste zorg te geven. De boodschap is dus: kun je ook in het private aanbod in die capaciteit voor die jongeren voorzien?
Wat de vragen naar de personeelsvervangingen betreft, denk ik in alle bescheidenheid dat we zullen moeten proberen te overleggen in een dubbele beweging. Ik kan de legitimiteit van sommige van die verzuchtingen best begrijpen, maar als mensen vragen dat er snel gereageerd wordt, dan moeten we ook eerlijk zeggen dat dat niet zal zijn door dat allemaal zeer recurrent en met alle mogelijke personeelsplannen te voorzien. Dat zal niet gaan. U bent toch al beslagen genoeg om te weten dat dat zo niet zal werken.
Ik denk dat er zal moeten worden gekeken naar wat zeer snel kan, om dan ook te kijken wat het perspectief is. Ik denk dat het agentschap dat ook wil doen. Aan dat perspectief zal in ieder geval op de een of andere manier moeten worden gewerkt naar aanleiding van het nieuwe regelgevende kader.
Ik ben het er natuurlijk mee eens dat een medewerker voor hrm het probleem niet zal oplossen. Dat is evident. We zijn het er samen over eens dat het ziekteverzuim, mensen die er niet zijn omdat ze ziek zijn, van een zodanige omvang is dat we daar ernstig naar moeten kijken, en dat een signaal is dat we ernstig moeten nemen. De mensen die daar werken en hun vertegenwoordigers hebben daar een punt. Dat betekent niet alleen de kwestie van de vervanging. Dat zit daar ook bij, maar we moeten ook eens kijken of we nog andere zaken in het hrm-beleid moeten aanpakken. Maar nogmaals, voor mij is dat voorwerp van het overleg dat we daaromtrent kunnen houden. In het gesprek dat ik had met de vertegenwoordigers, dat zoals gezegd in hoofdzaak ging over de consulentenkwestie, werd ernaar verwezen of een aantal zaken meer globaal zouden kunnen. Maar goed, dat is voorwerp van het gesprek dat daarover kan worden gevoerd.
We hebben de vraag gesteld aan Onderwijs of er mogelijkheden zijn. Ook daar is het niet zo dat mijn collega heeft gezegd daar een pasklare oplossing voor te hebben. Een van de redeneringen is de redenering die u hebt geciteerd. Ik kan niet zeggen dat ik er vandaag al een akkoord over heb, maar ik denk wel dat we die piste moeten bewandelen, zeker in functie van het nieuwe jeugddelinquentierecht. Wat kunnen we doen rond onderwijs? Ik heb begrepen dat een van de kwesties die de mensen daar erg bedrukt heeft, is dat we wel mensen hebben die dagonderwijs geven, maar dat door een aantal omstandigheden, zoals ziekte, er onderbrekingen zijn geweest. Dat heeft zeker meegespeeld in de noodsignalen die door de medewerkers zijn uitgestuurd.
Mijn conclusie is dat we met het agentschap gaan kijken wat het resultaat van het overleg is tot nu toe. Dan moeten we gaan kijken of er nog een aantal zaken zijn die nog beter als antwoord worden geformuleerd op de vragen. Ik hoop dat we in dat overleg een akkoord kunnen bereiken. Nogmaals, dat is waar we echt voor willen gaan.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, ik heb zeker begrip voor het feit dat u hier niet alle kaarten op tafel kunt leggen. U houdt die nog een beetje tegen de borst in functie van het overleg dat met u zou plaatsvinden. Ik zou voorstellen dat u dat eerder snel doet, om een escalatie van stakingsaanvragen te vermijden. Ik denk dat de administratie vandaag heeft gepoogd zo ver te gaan als ze kon.
De vraag naar een structurele oplossing is belangrijk. Ik snap dat u gemakkelijker en sneller een antwoord kunt geven op wat er dit jaar nog gebeurt dan over uw begroting van de komende jaren. Enerzijds omwille van de massa die u hebt aan personeelsmiddelen en anderzijds het perspectief dat u samen met uw collega's zou kunnen bediscussiëren in de ministerraad, denk ik dat het toch mogelijk moet zijn om al wat perspectief te geven naar een horizon verder dan dit jaar. Dat is een beetje met alles verbonden. U zegt dat we niet gewoon moeten rekenen op een hrm-manager om dat ziekteverzuim in te dijken, dat er misschien wel structurele oorzaken zijn en dat we niet enkel moeten kijken naar snellere vervangingen, die volgens mij wel nog altijd nodig zijn, maar toch. Daar geef ik u gelijk in. Wat speelt daar? Voor het personeel staat de werkdruk op één. De enige manier om die werkdruk te verlagen, is zorgen voor voldoende personeel. Wanneer er voldoende collega's zijn om in die leefgroepen te werken, zal ook de uitval omwille van burn-out en hoge stress wellicht lager zijn. Alles hangt natuurlijk een beetje samen.
Ik vind het goed dat u het structureel wilt benaderen. De oplossingen zullen wat mij betreft ook structureel moeten zijn. Ik begrijp dat u in een laatste fase dat overleg zelf wilt gaan voeren. Ik heb er ook wel vertrouwen in dat u dat zult doen op een manier die tot oplossingen zal leiden. Mijn vraag is wel om dat zo snel mogelijk te doen.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, voor alle duidelijkheid: ik heb u geen oen genoemd. Dat was zeker niet mijn bedoeling. Dit voelt bij mij aan alsof u de vis probeert te verdrinken bijvoorbeeld door spraakverwarring te creëren. Het is heel duidelijk dat ik niet heb geïnsinueerd dat het een slecht idee is om in bijkomende middelen te voorzien voor GES+. Waar ik wel op heb gewezen, is dat het om een omzetting gaat van plaatsen die vandaag al bestaan. Dat wil zeggen dat als er tien plaatsen zijn waarvan we nu vijf GES+-plaatsen voorbehouden, er vijf plaatsen minder zijn in het reguliere aanbod. Ik heb erop willen wijzen dat daar langere wachtlijsten dreigen te ontstaan, wat ook weer een probleem kan zijn voor de uitstroom uit de gemeenschapsinstellingen. We mogen geen spraakverwarring creëren en zeggen dat GES+ precies niet zo’n goed idee is. Het is een goed idee, het is een idee dat leidt tot betere omkadering voor bepaalde jongeren die daar nood aan hebben, maar het leidt niet tot extra plaatsen, waardoor hoe meer je in GES+-omkadering voorziet voor bestaande plaatsen, hoe minder plaatsen er zijn voor reguliere jongeren, als ik hen zo mag noemen. Dat is toch wel iets heel belangrijks om op te wijzen in deze discussie.
U zegt dat het niet meer bestaat dat jongeren heel lang in dergelijke gemeenschapsinstellingen blijven zitten. Minister, er zijn nog altijd jongeren die daar anderhalf jaar zitten. Dat kan inderdaad niet de bedoeling zijn. Ik vind het goed dat daaraan wordt gewerkt, maar het heeft een weerslag op de rest van de plaatsen.
U zegt dat psychiatrie moeilijk is. Collega Taelman heeft een punt gemaakt dat ik al eens eerder heb gemaakt. Ik treed haar volmondig bij. Eigenlijk hebben we daar een psychiatrische afdeling. Uit studies is gebleken dat meer dan 80 procent van de populatie van gemeenschapsinstellingen een of meerdere psychiatrische problematieken heeft.
Ik heb u al eens gevraagd om in meer psychiatrische omkadering te voorzien voor het personeel, wat dan weer tot minder ziekteverzuim zou leiden. U hebt toen gezegd dat u dat niet doet, omdat dat niet uw taak is, maar de taak van de federale overheid. Wij pleiten er dan toch ten minste voor dat er zorg voor de zorgenden zou zijn en dat het personeel, nadat het een incident meemaakte, ook effectief een beroep kan doen op een psycholoog om ervoor te zorgen dat daar ook iets aan wordt gedaan zodat die toestand houdbaar of meer houdbaar wordt voor de mensen die er werken.
Minister, middelen voor onderwijs, dat is goed, en ik hoop echt dat u ze kunt losweken, want vandaag worden middelen die voorbehouden zijn voor de opvoeding van die jongeren, eigenlijk gedraineerd naar het onderwijs voor de jongeren in de gemeenschapsinstellingen. Ook dat leidt tot druk op de ketel.
Minister, u zegt dat u er niet aan meedoet om om kwart over zes uw antwoord op de 21 punten die gevraagd zijn door de vakbondsafgevaardigden, aan het parlement te vertellen. Ik heb er nog enig begrip voor, maar de vraag is natuurlijk waarom we vandaag overleg moeten houden met de vakbondsvertegenwoordiging over dingen die allang beslist zijn. Waarom moet er overleg zijn over een veiligheidsdeur in een leefgroep in een gemeenschapsinstelling? Dat is totaal onlogisch. Dat overleg zou er niet mogen zijn, want die deur had er drie jaar geleden moeten zijn. Dat ik u nu vraag of die deur er gaat komen en wanneer, lijkt me een logische vraag om vandaag te stellen en eentje waar u gerust ja of nee op kunt zeggen zonder dat daardoor heel uw onderhandeling in de soep draait.
De vraag is dus waarom er overleg moet zijn over een veiligheidsdeur in een parlement vandaag, en dat legt de vraag bloot die ik daarnet ook al heb gesteld: hoe komt het dat we op dit punt zitten? Dat is de essentiële vraag. Die transitie is niet goed aangepakt en daardoor zitten we vandaag met een plenaire vergadering en met een commissie Welzijn die zich over een veiligheidsdeur in een leefgroep in een gemeenschapsinstelling moeten buigen. Dat is het punt dat ik probeer te maken en dat u heus ook wel begrijpt.
Mijn laatste vraag gaat over het jeugddelinquentierecht, waar we, denk ik, voor een heel belangrijke hervorming staan. Die hervorming staat of valt met de geloofwaardigheid van de uitvoering. De uitvoering, dat zijn de gemeenschapsinstellingen, want die worden alleen maar voorbehouden voor wat we vandaag MOF’ers (als misdaad omschreven feit) noemen, en in de toekomst onder dat nieuwe jeugddeliquentierecht vallen. Als we niet kunnen zorgen dat er genoeg plaats is en dat er de juiste omkadering is, dan mogen we nog zo'n mooie tekst goedkeuren in dit parlement, dan zal de geloofwaardigheid van het nieuwe jeugddelinquentierecht, nog voor het op de boeken staat, nog voor het is gepubliceerd in het Staatsblad, al een behoorlijke knauw hebben gekregen. En dat wil ik graag vermijden.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Naar mijn aanvoelen zijn we over veel fundamenteler zaken aan het praten dan over enkele een deur en is het wel een fundamenteel debat.
Ik ben het ermee eens dat het nieuwe decreet geloofwaardig moeten zijn, maar als je de adviezen leest, dan komt daarin heel duidelijk naar voren dat het gaat om capaciteit en slagkracht van gemeenschapsinstellingen, maar ook ruimer. Er staan vormen van internering in voor psychiatrie voor minderjarigen. Dat is momenteel onbestaande.
We gaan inderdaad gemeenschapsinstellingen voorbehouden voor jongeren die een misdrijf hebben gepleegd, maar waar gaan we naartoe met al die jongeren die in een problematische opvoedingssituatie of een verontrustende opvoedingssituatie zitten? Ik denk daarbij nu onder meer aan die meisjes. 90 procent van die meisjes zijn zogenaamde VOS’ers en gaan ergens anders naartoe moeten. Maar waarheen? Dat brengt mij bij een heel fundamentele vraag: gaan we inderdaad, zoals in het rapport van Child Focus stond, voor slachtoffers van tienerpooiers in een afzonderlijke en, ook fysiek, aparte opvang voorzien? Ik denk dat er op het terrein nog heel veel nodig is om tot een gedegen en sluitende jeugdhulp te komen.
Minister, ik heb u horen zeggen dat u het overleg niet in de commissie wilt voeren. Ik ga ervan uit dat u ons op de hoogte gaat houden van verdere evoluties en dat we, zodra alles rond is, een verslag krijgen.
Ik hoor u ook zeggen dat, als we snel willen gaan, we niet recurrent kunnen zijn. Ik hoop dan dat er snel antwoorden op acute problemen worden gegeven, maar dat wel wordt nagegaan welke zaken recurrent moeten worden gemaakt of eventueel op een andere manier vorm kunnen krijgen in een structurele oplossing.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.