Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, waar personeel wordt tewerkgesteld, zijn arbeidsongevallen mogelijk, en dus komen er ook op scholen arbeidsongevallen voor. In 2016 werden 5622 ongevallen met personeelsleden geregistreerd op de school of het centrum zelf, en 1818 ongevallen op weg naar school of tijdens een dienstverplaatsing. Dat blijkt uit het antwoord van de minister op mijn recente schriftelijke vragen. Ook als men dat getal afzet tegenover het grote aantal personeelsleden op school, is dit nog altijd veel.
Als bedenking bij de cijfers gaf de minister in haar antwoord mee: “Binnen het convenant Preventie en Bescherming in het Vlaams Onderwijs, afgesloten tussen het departement Onderwijs en Vorming, de onderwijsinspectie, de onderwijsverstrekkers en de federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg (WASO), worden verschillende initiatieven ontwikkeld ter bevordering van de veiligheid van onderwijspersoneel. Het uitwerken van het lokaal preventie- en veiligheidsbeleid behoort tot de autonomie en verantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling zelf.”
Het klopt dat elke school een preventie- en veiligheidsbeleid ontwikkelt, en de preventieadviseurs spelen hierbij een belangrijke rol. Het lijkt mij interessant om hen nog sterker te helpen en te begeleiden bij het terugdringen van arbeidsongevallen.
Minister, ik heb een bijzonder grote waardering voor de preventieadviseurs in onze scholen. Ook in het verleden, in vorige legislaturen, heb ik daar meermaals mijn waardering voor uitgedrukt en er vragen over gesteld.
Loopt de evolutie van het aantal arbeidsongevallen in het onderwijs gelijk met die in andere sectoren? Is het wenselijk om de beleidsmaatregelen inzake preventie in andere sectoren te analyseren om ze zo mogelijk ook te gebruiken in de onderwijssector? Op welke manier kunnen de preventieadviseurs in de specifieke context van het onderwijs bijdragen tot vermindering van het aantal ongevallen? Zijn hiervoor gerichte bijkomende beleidsmaatregelen nodig of wenselijk? Zo ja, welke? Of zijn er bepaalde zaken die nu reeds gebeuren die opnieuw onder de aandacht moeten worden gebracht van de onderwijsinstellingen?
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer De Meyer, ik beantwoord de twee vragen tezamen. De dienst arbeidsongevallen van het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AGODI) behandelt de arbeidsongevallen van het onderwijspersoneel. Deze dienst staat onder andere in voor de erkenningen en de verwerking van de consolidatiebeslissingen door Medex voor alle personeelsleden uit de onderwijsinstellingen die het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming betaalt en de contractuele personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, de autonome hogescholen en alle personeelsleden van de Universiteit Gent.
Ook cijfers over het totaal aantal arbeidsongevallen worden op nationaal niveau geregistreerd en zijn raadpleegbaar bij Fedris, het Federaal agentschap voor beroepsrisico’s. Deze gegevens bevatten onder andere de frequentiegraad van de arbeidsongevallen per activiteitensector. De frequentiegraad is de verhouding van het totale aantal ongevallen op de arbeidsplaats met de dood of een volledige ongeschiktheid van ten minste een dag tot gevolg tot het aantal uren blootstelling aan het risico, vermenigvuldigd met 1.000.000 om een werkbaar cijfer te krijgen. Ik weet niet of u mee bent met die formule…
De frequentiegraden kunnen per onderwijsniveau opgevraagd worden, maar het betreft hier gegevens op nationaal niveau. Er kunnen dus geen specifieke cijfergegevens voor het Vlaams onderwijs opgevraagd worden. Op nationaal niveau stellen we bijvoorbeeld vast dat de frequentiegraad voor het lager onderwijs gemiddeld 15,53 bedroeg en voor het secundair onderwijs 18,17. Voor het aso bedroeg dit in detail 17,37 en voor het technisch, beroeps- en buitengewoon secundair onderwijs 24,61. Ter vergelijking, voor de sector ziekenhuizen bedroeg de frequentiegraad in 2016 13,1, maar ook binnen deze sector zijn er veel verschillen, bijvoorbeeld algemene ziekenhuizen versus psychiatrische ziekenhuizen. Dat zijn dus nationale cijfers en geen specifiek Vlaamse cijfers.
Zoals u zelf aangeeft, zijn arbeidsongevallen op plaatsen waar mensen tewerkgesteld worden steeds mogelijk. Het komt er uiteraard op aan om arbeidsongevallen zo veel mogelijk te vermijden. Dat is uiteraard de verantwoordelijkheid van de werkgever of het schoolbestuur. De preventie van arbeidsongevallen is een van de belangrijkste onderdelen van het welzijnsbeleid dat iedere werkgever en dus ook elk schoolbestuur moet uitwerken en toepassen. De risico’s waaraan de werknemers worden blootgesteld, moeten worden opgespoord en zo volledig mogelijk worden uitgeschakeld. Dit moet onder meer gebeuren door middel van een risicoanalyse en het nemen van de daaruit voortvloeiende preventiemaatregelen.
Na een ernstig arbeidsongeval moet de preventiedienst van de betrokken school altijd een onderzoek naar de oorzaken ervan uitvoeren, met de bedoeling de nodige preventiemaatregelen voor te stellen om een herhaling van een dergelijk ongeval te voorkomen. De schoolbesturen zijn, zoals gezegd, verantwoordelijk voor de uitbouw van een integraal preventie- en welzijnsbeleid.
Het Ministerie van Onderwijs probeert de onderwijsinstellingen zo goed mogelijk te ondersteunen bij het uitwerken van hun veiligheidsbeleid via het convenant Preventie en Bescherming in het Vlaams Onderwijs. Dit convenant werd in 2010 ondertekend door het departement Onderwijs en Vorming, de onderwijsinspectie, de onderwijsverstrekkers en de federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg (FOD WASO).
De doelstellingen van het convenant zijn: ten eerste, een volwaardige integratie van het welzijnsbeleid op het werk nastreven, enerzijds voor schoolbesturen in hun hoedanigheid als werkgever en anderzijds op het terrein van de door hen verstrekte opleidingen; ten tweede, een solide samenwerking en wisselwerking tot stand brengen tussen de vertegenwoordigers van het onderwijs en de FOD WASO om zo onze onderwijsinstellingen voldoende te ondersteunen; ten derde, een gestructureerd overleg tussen de betrokken partijen tot stand brengen over de toepassing in het onderwijs van de regelgeving waarvoor FOD WASO bevoegd is.
Voor de uitvoering van het convenant werd een begeleidingscommissie opgestart met als opdracht de opvolging van de naleving van het convenant; het coördineren van de organisatorische aspecten; de begeleiding van de instellingen; technische adviesverlening; en het kanaliseren van de communicatie tussen de partijen.
Binnen het convenant zijn er ad-hocwerkgroepen opgericht om complexere thema’s onder specialisten uit te klaren en van daaruit voorstellen naar de commissie te formuleren. Het grote voordeel van deze ad-hocwerkgroepen is dat de onderwijskoepels en het GO! mee aan tafel zitten en betrokken worden.
De vertegenwoordiging van de FOD WASO en van experten buiten de onderwijswereld in de begeleidingscommissie en de verschillende werkgroepen, zorgt er ook voor dat preventiemaatregelen, uitgewerkt in andere sectoren, ook binnen onderwijs kunnen worden toegepast. Daarvoor bestaat een handleiding die door de FOD WASO erkend wordt als voorbeeld van goede praktijken.
Mijnheer De Meyer, mijn antwoord is heel technisch, maar dat was uw vraag ook. Wat de cijfergegevens betreft kan ik niet volledig zijn, gewoonweg omdat de cijfers niet gedetailleerder bestaan.
Minister, ik had al heel wat cijfers gekregen in antwoord op mijn schriftelijke vraag.
Ik wil drie elementen aanbrengen. Gelukkig zijn de ongevallen in de onderwijssector eerder van lichte aard. Jammer genoeg zijn er toch heel wat met een licht blijvend letsel, in tegenstelling tot de ongevallen op weg naar school of op weg van school naar huis. Hier is natuurlijk de verantwoordelijkheid van de scholen geringer, maar die van steden en gemeenten veel groter. Belangrijk is dat in elke stad of gemeente specifieke aandacht bestaat voor schoolingangen en de verkeerscontext daar.
Wat me wel interesseert voor het onderwijs, minister, en dat bleek voor een deel al uit uw antwoord, zijn de verschillen. Voor het basisonderwijs en het aso zijn er minder ongevallen, in het tso en het bso zijn er meer. Dat is niet verwonderlijk. Het zou interessant zijn om te weten in welke context die ongevallen gebeuren. Zijn dat ongevallen in praktijklessen, in lessen lichamelijke opvoeding of in labo’s? Zo zouden preventie-adviseurs meer gericht kunnen werken op de contexten die de meeste risico's inhouden.
Deze vraag is ook een vorm van waardering voor het werk dat die preventieadviseurs op onze scholen verrichten. Als je praat met deze mensen kom je tot de conclusie dat ze hoe dan ook een sterke inzet hebben en heel waardevol werk presteren. Mochten we nog iets beter kunnen lokaliseren in welke context de meeste ongevallen gebeuren, dan zouden we de preventie nog kunnen versterken.
Collega's, elk arbeidsongeval is er één te veel. De Waaslandhaven ligt in mijn achtertuin en ik bezoek daar heel wat bedrijven. De meeste arbeidsongevallen gebeuren in chemische bedrijven, of toch zeer veel, in de administratieve gebouwen. Bijvoorbeeld mensen houden de leuning van de trap niet vast, en vallen van de trap. Het is een bizar gegeven maar daar gebeuren vrij veel arbeidsongevallen in een relatief gevaarlijke omgeving. In de rest van het bedrijf worden de mensen hard gedrild om op te letten. In dat kader, minister, heb ik bijkomende vragen.
Hebt u zicht op het aantal mensen dat arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, of invalide blijft na een arbeidsongeval in de onderwijssector? Het is niet zo dat de andere ongevallen, die niet gepaard gaan met invaliditeit, niet belangrijk zijn, maar deze categorie van ongevallen heeft wel een veel grotere impact. Iemand die zijn voet verzwikt, kan na een week of vier, vijf terug aan het werk. Dat is iets heel anders dan iemand met blijvende arbeidsongeschiktheid. Ik zou in de cijfers graag een beetje differentiatie krijgen.
Hebt u zicht op het aantal ongevallen waarbij een derde betrokken is? Deze vraag is bij AGODI te bekijken, omdat je bij een arbeidsongeval ook een subrogatieverklaring moet afleggen. Dat wil zeggen dat AGODI mag terugvorderen indien er een aansprakelijke derde is. Daar kunnen we wel uit afleiden in welke mate er al dan niet een betrokken derde is.
Kunnen we in die arbeidsongevallen – dat kan AGODI ook denk ik – een onderscheid maken tussen lesgevend en ondersteunend personeel?
De scholen beschikken ook over heel wat poetspersoneel en mensen die technische klussen uitvoeren. Kunnen we dat onderscheid maken? Kunnen we ook het onderscheid maken tussen het buitengewoon onderwijs en het gewoon onderwijs? Op die manier kunnen we wat zicht krijgen op de cijfers en weten op welk punt we al dan niet gerichte campagnes kunnen voeren.
Ik stel soms vast dat de preventieadviseurs hier keihard aan werken, maar er soms zelf ook compleet zot van worden. Ze zeggen dat men een bril moet opzetten als men slijpt, maar het antwoord is dan dat het maar voor even is. Als dan even wordt weggekeken, kan toch een ongeluk gebeuren en kan een metaalsplinter in het oog belanden, met alle gevolgen van dien.
Minister, ik dank u alvast voor uw verdere verduidelijking of toelichting.
Minister, ik heb nog een kleine aanvullende vraag. In welke mate omvat de preventie ook aandacht voor slachtofferhulp bij leerlingen? Ik verklaar me nader. Als een praktijkleerkracht slagerij zijn hand in een vleeshakmachine steekt, kan ik me voorstellen dat dit ook voor de leerlingen vrij traumatisch is. (Rumoer)
In welke mate voorziet de preventie hierin?
Mijnheer Daniëls, wat de cijfergegevens betreft, stel ik voor dat u een schriftelijke vraag stelt. Ik kan bij de administratie nakijken wat ik kan krijgen, maar u moet begrijpen dat ik die cijfers niet uit het hoofd ken. De heer De Meyer heeft al heel wat cijfers opgevraagd. Misschien moet u eens kijken naar de antwoorden op zijn schriftelijke vragen. Dit lijkt me typisch een onderwerp voor een schriftelijke vraag, want het antwoord kan dan in de toekomst altijd worden geraadpleegd.
Mijnheer Cordy, u hebt nog een aanvullende vraag gesteld. Ik moet dat eens bekijken. Ik ga ervan uit dat dit in het algemeen beleid wordt opgenomen. Ik moet het eens nakijken.
Mijnheer De Meyer, misschien heb ik geen antwoord gegeven op uw globale vraag. U hebt in uw vraagstelling verklaard dat er geen daling van het aantal ongevallen is. Op zich klopt dat. Het absolute aantal is niet gedaald. Ik heb u echter de moeilijke formule voor de frequentiegraad gegeven. De frequentiegraad is de verhouding tussen het absolute aantal arbeidsongevallen en het aantal uren tijdens dewelke mensen aan het risico zijn blootgesteld. De leerlingenaantallen stijgen immers mee. Het is interessant dat we tussen 2012 en 2016 een procentuele daling met bijna 29 procent zien. Hoewel het absolute aantal niet is gedaald, moeten we naar de verhouding kijken op basis van de formule die ik u in begrijpend lezen heb proberen voor te lezen. We zien een daling.
We hebben de vergelijking gemaakt met de sector van de menselijke gezondheidszorg en met de sector van de maatschappelijke dienstverlening en huisvesting. Daar zien we respectievelijk een daling van 14 tot 12 procent en van 17 tot 15 procent. In het onderwijs daalt dit van 10 tot 7 procent. Dit betekent dat er voor alle sectoren een daling is met ongeveer 14 procent en dat de daling in het onderwijs sterker is dan in alle sectoren samen.
Dit zou eigenlijk kunnen aantonen dat onze preventieadviseurs zeer goed werk leveren en dat de scholen op dit vlak een zeer goed beleid ontwikkelen. Zo eindig ik met uw woorden. U hebt verklaard een grote appreciatie te hebben voor het werk dat onze preventieadviseurs leveren. Deze cijfers tonen de grote meerwaarde aan van wat zij in onze scholen presteren.
De heer De Meyer heeft het woord.
Ik ben het volledig eens met de conclusie van de minister.
De vraag om uitleg is afgehandeld.