Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer Bothuyne heeft het woord.
Voorzitter, deze vraag om uitleg sluit naadloos aan bij de actuele vraag over de knelpuntberoepen en -vacatures die we gisteren tijdens de plenaire vergadering hebben behandeld. Deze vraag om uitleg is iets meer gefocust. De aanleiding is een onderzoek van het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving (HIVA) over beroepsopleidingen.
Beroepsopleidingen zijn uiteraard van groot belang voor de creatie van kansen op de arbeidsmarkt. Vooral voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, zoals langdurig werklozen en dergelijke, kan een dergelijke opleiding wonderen doen. Een diploma is uiteraard ook belangrijk, maar biedt geen volledige garantie op werk. Er spelen ook andere factoren mee. Zo hebben we al jarenlang een handicap met betrekking tot de werkzaamheidsgraad van allochtonen op onze arbeidsmarkt.
Het HIVA heeft onder meer deze beide aspecten in een studie samengebracht. Hieruit blijkt dat nieuwkomers na een beroepsopleiding meer kansen op werk hebben dan de tweedegeneratiemigranten. Meer nog, ze hebben zelfs meer kansen op werk dan de werkzoekende Belgen.
In de studie wordt verder aangegeven dat vaak de hogere profielen tot opleidingen worden toegelaten. Uit een eerdere studie uit maart 2017 van het Steunpunt Inburgering en Integratie is alleszins gebleken dat de hogere profielen geen grote voorsprong op de middengeschoolden hebben. Hier spelen allicht de gebrekkige inzet van het beleid inzake het erkennen van verworven competenties en de erkenning van buitenlandse diploma’s door het National Academic Recognition Information Centre (NARIC) een rol. Beide zouden deze groep toch meer kansen moeten kunnen bieden.
Ik citeer de studie: “Gezien de vereisten van de overheersende economie in het Vlaamse landsgedeelte, zou de hypothese geopperd kunnen worden dat de weg naar de arbeidsmarkt meer open ligt voor hooggeschoolden dan voor anderen. Uit een analyse van het aantal personen die werk vinden, blijkt dat het vooral middengeschoolden zijn die een job vinden. De aantallen hooggeschoolden zijn beduidend lager, wat logisch is omdat er zich onder de onderzoekspopulatie minder hooggeschoolden bevinden. In relatieve aantallen, het procentuele aandeel, blijken de middengeschoolden vaker een job te vinden dan de hooggeschoolden. De laaggeschoolden blijven iets achter vergeleken met de beide andere groepen, maar ook de laaggeschoolden vinden systematisch meer werk naarmate de tijd voortschrijdt.”
Niet elke nieuwkomer komt automatisch bij VDAB terecht. Zelf kennen ze de organisatie uiteraard niet. Dat betekent dat de organisatie allicht onvoldoende kenbaar wordt gemaakt. De recente studie toont aan dat meer monitoring op zijn plaats is. Dat is ook al uit een eerdere studie gebleken. Ik citeer: “De monitoring van het inburgerings- en integratiebeleid beperkt zich tot het primaire traject, de VDAB heeft geen zicht op verblijfsduur en monitort nieuwkomers bijgevolg niet als een aparte groep, en bovendien gaan niet alle nieuwkomers naar de VDAB.”
We hebben dit ook vastgesteld. De bijkomende middelen die waren vrijgemaakt, waren berekend op een grotere instroom dan er uiteindelijk is geweest. “Hoewel professionele zelfredzaamheid – en bredere integratie op de arbeidsmarkt – dus een belangrijke beleidsdoelstelling is, ontbreekt het zicht op de arbeidsmarktpositie van nieuwkomers, op hoe hun loopbanen evolueren en is er geen zicht op de kenmerken van de tewerkstelling.”
De laatste conclusie die ik hier wil vermelden, heeft betrekking op de volgorde van en de wisselwerking tussen stage en opleiding. Het is een belangrijk onderdeel van het beleid meer in te zetten op werkervaring en op stages, maar blijkbaar kunnen hier nog een aantal kanttekeningen bij worden gemaakt. Voor de besproken doelgroep van de nieuwkomers en allochtonen is een stage vaak minder effectief indien ze niet door een opleiding wordt voorafgegaan. Hier geldt uiteraard het principe van maatwerk, maar de kennis van de Nederlandse taal is duidelijk nog altijd essentieel. Dit is misschien een beetje in tegenspraak met de idee van integratie door werk, waarbij de taalverwerving niet als een prioriteit wordt beschouwd.
Minister, hebt u kennis genomen van de studie van het HIVA? Hoe staat u tegenover de aanbevelingen van het HIVA?
Op welke wijze worden nieuwkomers aangespoord om zich bij VDAB in te schrijven? Zolang ze geen erkend statuut hebben, kunnen ze niet worden geforceerd om zich in te schrijven. Hoe worden de erkende vluchtelingen en de subsidiair beschermden aangespoord om zich bij VDAB in te schrijven? Hebben we de voorbije maanden en jaren op dat vlak al lessen geleerd?
Heeft VDAB een diverse aanpak voor allochtone werkzoekenden en voor nieuwkomers? Klopt het dat VDAB geen zicht heeft op wie als nieuwkomer bij VDAB is ingeschreven? Uit het antwoord op een schriftelijke vraag blijkt dat binnen VDAB niet wordt gemonitord welke werkzoekende onder welk uitkeringsstatuut valt. VDAB heeft er dus geen zicht op wie als leefloner is ingeschreven. Allicht wordt een groot gedeelte van de nieuwkomers net door het OCMW doorgestuurd. VDAB weet niet of en hoe het met een bepaald OCMW moet samenwerken. Zou het zinvol zijn indien VDAB dit meer zou monitoren, meer zicht zou krijgen op dat onderdeel van de werkzoekendenpopulatie en op die manier ook de terugkoppeling naar de OCMW’s vorm zou geven?
Een ander element is de werkervaring. De individuele beroepsopleidingen (IBO’s) vormen een kernelement van uw beleid. Dit is een succesverhaal en het is positief dat hierop verder wordt ingezet. Hoe wordt echter bepaald of iemand eerst een beroepsopleiding moet volgen of meteen klaar is voor een stage of werkervaring?
Hoe zit het met onze opleidingen? Zijn er nog opleidingen waarvoor wachtlijsten bestaan en zijn er nog knelpuntopleidingen die niet of moeilijk ingevuld geraken? Hoe wilt u er, onder meer met de ondersteuning van het versnellingsplan en mobiele opleidingen, voor zorgen dat iedereen inzake scholing en opleiding alle kansen krijgt? Dit geldt zeker voor de mensen die nog ongekwalificeerd en langdurig werkzoekend zijn.
Minister Muyters heeft het woord.
De in deze studie bestudeerde doelgroep bestaat uit autochtone en nieuw ingestroomde 'personen van buitenlandse herkomst' , bij VDAB ingeschreven als werkzoekende, ingestroomd tussen 2008 en 2012. Ik wil toch een opmerking vooraf maken. Er zijn heel wat wijzigingen met betrekking tot het tewerkstellingsbeleid sinds deze studie – de omslag van een passief naar een actief tewerkstellingsbeleid – en er zijn heel wat maatregelen genomen. Aan een aantal conclusies van de studie zijn we intussen met nieuwe maatregelen en met wijzigingen in het beleid al tegemoetgekomen.
Ik ga niet op alles in detail in, maar ik ga op elk van de zes aanbevelingen even in. De eerste aanbeveling gaat over meten als basis voor beleidsleren en bijsturen. Informatie met betrekking tot het statuut van asielzoeker of nieuwkomer zal in de toekomst kunnen worden toegevoegd aan het dossier van de werkzoekende. De eerste stap – het verkrijgen van een machtiging bij de Kruispuntbank – is gezet. De technische realisatie kan nu volgen. Ik kom daar straks bij uw vijfde vraag nog op terug.
Een tweede aanbeveling ging over het inzetten op beroepsopleidingen voor nieuwkomers. Technische competenties kun je verwerven via een beroepsopleiding. Specifiek in het kader van de knelpuntberoepen hebben we in het versnellingsplan de mogelijkheid van het derdebetalerssysteem opgenomen, en in mobiele opleidingen. Collega Bothuyne, ik denk dat we echt antwoord aan het geven zijn op die zaken. Het kan ook via een individuele beroepsopleiding (IBO) voor wie nog een aantal technische competenties moet bijschaven of verwerven. Met het pact tegen de krapte op de arbeidsmarkt zetten we hier extra op in.
Een derde aanbeveling gaat over de stages voor nieuwkomers met lager potentieel. Werkzoekenden met een nog grotere afstand van de arbeidsmarkt kunnen terecht in andere vormen van werkplekleren: de beroepsverkennende stage, de opleidingsstage, de werkervaringsstage. Als je vergelijkt tussen 2012 en nu, dan is een van de belangrijkste elementen dat we veel meer de opleiding en ervaring op de werkvloer promoten.
Een vierde en vijfde aanbeveling ging over de specifieke aanpak voor de tweede generatie en de aanpak van personen van buitenlandse herkomst als prioritaire doelgroep. Ik denk dat u intussen heel goed weet dat wij proberen om alle werkzoekenden meer en meer een aanbod op maat van hun competenties en afstand tot de arbeidsmarkt te geven. Alle bestaande VDAB-instrumenten zijn beschikbaar voor de werkzoekenden, ook voor de anderstalige werkzoekenden met een migratieachtergrond. De begeleiding voor de anderstalige werkzoekenden met een migratieachtergrond is op maat en is afgestemd op een anderstalig laagtaalvaardig Nederlands. Dat was uw vierde vraag, maar die is hiermee dus ook beantwoord.
Een zesde aanbeveling gaat over de loonkostsubsidies en gesubsidieerde tewerkstelling. We hebben in Vlaanderen de stap gezet van een passief tewerkstellingsbeleid naar een actief beleid. IBO is slechts een van de vormen van werkplekleren – ik heb er daarnet al andere genoemd – en vraagt ook een duidelijk engagement van de werkgever. Laat ons niet vergeten dat het bij IBO nog altijd de bedoeling is dat de werkgever, bij een sollicitatie, ook de wil heeft om aan te werven na een IBO. Dat is belangrijk om altijd voor ogen te blijven houden. Als je geen bedrijf vindt dat iemand wil opnemen voor IBO, dan kan die persoon ook niet starten in IBO en dan zal hij zich in andere programma's moeten trachten bij te schaven om toch die stap naar een job te kunnen zetten.
Werkzoekenden met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt hebben nood aan andere vormen van werkplekleren. Als je in een bedrijf niet aan de slag kunt met een IBO, is er nog werkplekleren, elk met eigen doelstelling en eventuele incentives voor zowel werkzoekende als werkgever. Zo heb ik de zes aanbevelingen overlopen. Ik denk dat u, samen met mij, kunt vaststellen dat wij op de meeste of op allemaal een degelijk antwoord hebben. Het is goed dat we sinds 2012 niet stil hebben gestaan – we staan nooit stil met VDAB, maar ook hier niet.
Nieuwkomers in Vlaanderen worden langs verschillende kanalen benaderd. Nieuwkomers, derdelanders, krijgen een oproepbrief van de gemeente om zich aan te melden bij het Agentschap Integratie en Inburgering. Als blijkt daar dat ze een professioneel perspectief hebben, worden ze doorverwezen naar VDAB voor inschrijving en verdere begeleiding. Dat is een eerste manier van benadering.
Ik heb met collega Theo Francken met VDAB en Fedasil een samenwerkingsovereenkomst afgesloten om asielzoekers bekend te maken met VDAB en doorverwijzing te garanderen. Daarnaast zijn er in alle provincies infosessies geweest voor de eigen medewerkers in samenwerking met OCMW ‘s en lokale integratiediensten. In het kader van ‘Integratie door werk’ wordt nauw samengewerkt met regionale partners om ook daar de bekendmaking te realiseren.
Informatie met betrekking tot het statuut van asielzoeker zal in de toekomst kunnen worden toegevoegd aan het dossier van de werkzoekende. De eerste stap in het realiseren van de daarvoor noodzakelijke gegevensstroom is reeds gezet, VDAB beschikt over de noodzakelijke machtiging en kan nu de technische realisatie vormgeven. De mogelijkheid om elektronische gegevensstromen op te zetten met de OCMW’s, wordt geëxploreerd. Collega Bothuyne, ik ga ervan uit dat we in de toekomst meer zicht en meer mogelijkheden hebben dan vandaag het geval is.
De inschatting of een werkzoekende al dan niet een traject moet starten met een beroepsopleiding, gebeurt aan de hand van gesprekken, eventueel aangevuld met een testing zoals bijvoorbeeld een versnelde technische screening voor anderstaligen. Daarbij worden vorige werkervaringen, studies, opleidingen besproken. Op basis van deze informatie worden de stappen in het traject naar werk in kaart gebracht. Als uit de inschatting blijkt dat de werkzoekende slechts een beperkt aantal technische competenties moet verwerven en dit op korte termijn kan realiseren, dan is een IBO aangewezen, zeker als je een werkgever vindt die die stap wil zetten. De bemiddelaar probeert dus, in overleg met de werkzoekende, het juiste instrument in te schatten.
Er zijn nog opleidingen waar wachtlijsten voor bestaan, bijvoorbeeld heftruckchauffeur en zorgopleidingen. Bij heftruckchauffeur gaan we het probleem oplossen met extra uitbesteding. Dat is de filosofie van het derdebetalerssysteem. Voor de zorgopleidingen zijn de wachtlijsten vaak te wijten aan het startmoment van onderwijs. Daar kunnen we moeilijk aan verhelpen. Voor een aantal technische beroepsopleidingen is het anderzijds vaak niet eenvoudig om voldoende kandidaten te vinden. De laatste maanden daalt het aantal werkzoekenden met ambities om in de bouw aan de slag te gaan sterk, waardoor de uitdaging om de opleidingscentra volledig gevuld te krijgen ook daar toeneemt. Het versnellingsplan, met onder meer de mobiele opleidingen en het wegnemen van drempels voor opleidingen, moet leiden tot een versnelde activering van de beschikbare arbeidsreserve. Gisteren zijn we daar ook uitvoerig op ingegaan in de plenaire vergadering. We verwachten daarnaast extra instroom uit de screening van de langdurig werkzoekenden om alle plaatsen in te vullen.
Collega Bothuyne, ik denk dat ik hiermee al uw vragen heb beantwoord. Ik denk dat u ook ziet dat we heel actief antwoorden in de praktijk op wat de HIVA-studie naar voren bracht.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is inderdaad goed dat er al stappen zijn gezet sinds 2008-2012, gelukkig maar. Er zijn ook veel goede stappen gezet met een aanbod op maat als leidmotief.
Het inschalen en inschatten van de capaciteit en mogelijkheden van de werkzoekende is natuurlijk essentieel. U hebt gelijk, er is altijd de filter van de werkgever, wat betreft de toeleiding naar IBO. Anderzijds moeten we ervoor zorgen dat die inschaling zo juist mogelijk is zodat werkzoekenden niet nodeloos moeten wachten of tijd verliezen op een aanbod dat wellicht niet komt vanwege een gebrekkige inschaling.
Voor de instroom van nieuwkomers bij VDAB zijn inderdaad verschillende kanalen opgezet en verschillende informatiestromen opgezet. Alleen blijkt nog altijd dat de instroom naar VDAB lager is dan oorspronkelijk ingeschat. De kanalen die we hebben gebruikt, waren allicht toch onvoldoende om iedereen te bereiken. Worden er nieuwe initiatieven genomen om nieuwkomers die ergens wel zijn maar niet in een traject zijn gekomen en ook niet aan het werk zijn, alsnog te bereiken? Het zijn mensen die, hoe langer ze hier zijn, eventueel een vogel voor de kat zijn. Hoe vroeger we nieuwkomers kunnen inschakelen in een traject, hoe hoger de motivatie en hoe hoger de slaagkansen. Waar is de rest en wat doen we om die andere mensen ook effectief te bereiken?
Iets waar ik bijzonder blij om ben, is de vooruitgang in de dossiersamenstelling van de werkzoekende bij VDAB zodat we eindelijk weten met welk statuut welke werkzoekende wordt begeleid. Dat is belangrijk. Er is een groeiende groep OCMW-cliënten en leefloners. Er is een groeiend bewustzijn bij OCMW's om, daar waar het mogelijk is, mensen richting de arbeidsmarkt toe te leiden. VDAB en OCMW zijn op dat vlak essentiële partners. Dan is een goede gegevensuitwisseling en ook terugkoppeling belangrijk. Als een OCMW-cliënt in VDAB wordt ingeschreven, moet ook het OCMW op een of andere manier op de hoogte kunnen worden gebracht van de evoluties in het traject dat wordt uitgetekend voor betrokkene. Als u zegt 'geëxploreerd', dan kunnen we nog niet zeggen dat het al volledig operationeel is, maar wel dat we in een soort testfase zitten. Mocht u nog meer informatie kunnen geven over die testfase en wanneer we dan volledig operationeel zouden kunnen zijn, dat zou me zeker ook interesseren.
Dan kom ik bij de knelpuntenopleidingen. Het is inderdaad belangrijk om bijvoorbeeld voor heftruckchauffeur, wat op zich kortdurende opleidingen zijn en waar een grote vraag naar is op de arbeidsmarkt, extra uitbesteding te doen om de capaciteit te vergroten. Dat is zeer positief. Misschien moet er voor zorgopleidingen en andere worden nagegaan of er in voortrajecten misschien stappen kunnen worden gezet en of er op een creatieve manier kan worden omgegaan met de realiteit van het onderwijssysteem zodat werkzoekenden geen maanden thuis zitten, wachtende op een opleiding die zou moeten starten.
In onze regio hoor ik van IBO-consulenten het simpele statement dat er gewoon geen kandidaten meer zijn, geen werkzoekenden meer zijn in de regio om in te stromen in IBO, zeker in bepaalde sectoren zoals in de bouwsector, zoals u aangeeft. Ik ben blij dat u heel ambitieus bent wat betreft de verdubbeling van het aantal IBO's, maar het zal geen evidentie worden.
Mevrouw Kherbache heeft het woord.
Minister, inburgering en integratie van nieuwkomers of van personen met een migratie-achtergrond is van cruciaal belang. U weet dat ik daar heel veel aandacht aan heb besteed de afgelopen jaren. Vandaar ook mijn heel grote bezorgdheid over de malaise binnen het Agentschap Integratie en Inburgering, omdat het agentschap een heel belangrijke schakel is naar de verschillende andere levensdomeinen die van belang zijn voor integratie, onder andere werk. U gaf ook aan dat de wisselwerking tussen de onthaalinitiatieven en VDAB zeer belangrijk is om nieuwkomers op weg te helpen naar de arbeidsmarkt. Ik vind het goed dat er een goede afspraak is met een federale instelling, Fedasil, maar ik hoop dat u toch ook met veel aandacht de problematiek opvolgt binnen het agentschap. We kunnen het ons echt niet permitteren dat er daar een kink in de kabel komt.
Ik heb een informatieve vraag. U geeft aan dat het hier gaat over cijfers die betrekking hebben op de periode 2008-2012. Intussen is er wel veel gebeurd. Als je de cijfers ziet, zijn er een aantal dingen die ik verontrustend vind – en uzelf ook –, wetende dat een op drie van de werkzoekenden op jaarbasis een buitenlandse herkomst heeft. Dat is een grote groep. Het valt ook op dat die groep, niet-EU'ers, gedurende negen maanden werkloosheid aan geen enkele actie heeft deelgenomen. Ik denk dat we dat niet mogen aanvaarden. Dit kan niet, lijkt mij. Ook blijkt uit het onderzoek – en dat is algemeen geweten – dat zeker voor nieuwkomers een beroepsopleiding zeer belangrijk is om skills, eigen aan onze arbeidsmarkt, aan te leren. Uit de cijfers van dit rapport blijkt dat slechts 8 procent van de instroom in de onthaaldiensten uiteindelijk in een beroepsopleiding terechtkomt. Dat staat in het onderzoek. Ik hoop dat het bij u toch ook zeker de drang oproept om te zeggen dat het niet voldoende is.
Zo kom ik bij mijn informatieve vraag. Ik lees de cijfers die betrekking hebben op de periode 2008-2012. U geeft aan dat u intussen van alles hebt gedaan. Er is de vraag van collega Bothuyne. Hoe is het eigenlijk vandaag met de resultaten? Mocht u ze hebben, kunt u ze dan bijvoegen aan het verslag? Anders zal ik een schriftelijke vraag moeten stellen. Maar ik denk dat u zichzelf toch ook die vraag moeten stellen: hoe zit het met de deelname aan acties, hoe zit het met de instroom van de groep in beroepsopleidingen, hoe zit het met het afroomeffect? Dat is toch ook een belangrijk aandachtspunt van het onderzoek, namelijk dat we moeten zorgen dat de maatregelen ook terechtkomen bij degenen die ze het hardst nodig hebben.
Minister Muyters heeft het woord.
Ik kan niet zeggen dat ik de cijfers heb, maar er zijn er nog heel wat verschenen in de krant over instroom enzovoort.
U moet een aantal dingen toch ook begrijpen. Een heleboel van die instromers zijn analfabeet, kennen de taal niet. Soms heb ik de indruk dat ze ook vrij snel op de arbeidsmarkt komen, terwijl onze opleiding voor jonge mensen drie, vier, vijf of twaalf jaar duurt. Dat zijn verwachtingen die niet kloppen. Dat wil ik toch zeggen. Als ik zie dat 56 procent van de instromers in het Antwerpse niet geschoold is, dan mag men ook niet verwachten dat we hen binnen het jaar aan het werk hebben.
U zegt dat 20 tot 30 procent van de mensen die ingeschreven zijn in VDAB, aan geen enkele actie heeft deelgenomen. Als dat zo zou zijn, vind ik dat een onaanvaardbaar cijfer. Ik denk niet dat dat vandaag nog het geval is, maar ik weet niet of we die cijfers zelf hebben, omdat het onderscheid tot nu toe niet bestond. Wij kunnen vandaag – en dat is al vaak naar voren gekomen – bij het begeleiden van iemand niet zien of het een asielzoeker was, of wat het statuut van die persoon was. Ik denk dat u weet dat dat niet kon. Ik heb dat daarnet ook geantwoord. Het is niet omdat je niet uitkeringsgerechtigd bent, dat je niets hoort. Vanaf het moment dat je ingeschreven bent bij VDAB, wordt een traject opgezet. Ik denk niet dat het nu nog kan dat iemand negen maanden niets hoort. We gaan dat nog versterken. Zelfs diegenen waarvan we denken dat ze zelfredzaam zijn, zullen in de toekomst nog sterker worden opgevolgd.
Je kunt denken dat iemand zelfredzaam is, maar achteraf kan blijken dat dat niet zo is. Ook daar proberen we altijd opnieuw te verfijnen. Ik blijf vinden dat het werk dat VDAB doet, zeer goed is. We zouden meer in het buitenland moeten gaan kijken hoe het er daar aan toegaat. Als ik in het buitenland kom, probeer ik dat altijd mee te nemen. Ik moet al eens voor Sport en voor Economie in het buitenland zijn, en waar ik kan, probeer ik te kijken wat er aan arbeidsbemiddelingsdiensten bestaat. Tot nu toe heb ik er nog geen gevonden die doet wat wij allemaal doen. Ik wil niet zeggen dat we continu moeten verbeteren, maar als we de internationale cijfers bekijken, staan we inzake begeleiding van werklozen heel sterk. Laten we dat niet vergeten.
Mevrouw Kherbache, er is ook een goede samenwerking tussen VDAB en het Agentschap Integratie en Inburgering. Dat wil ik u meegeven. Ik heb Fedasil genoemd, maar ook met dit agentschap is er geen probleem qua samenwerking met VDAB, voor zover mij bekend is.
Collega Bothuyne, over het inschatten van de capaciteit ben ik het helemaal met u eens. Dat is essentieel. Een deel blijft altijd subjectief. Dat kan worden geobjectiveerd door tests. We moeten vertrouwen hebben in de bemiddelaars van VDAB dat ze dat op de beste manier doen.
Wat u zegt over de instroom van nieuwkomers, vind ik moeilijk, omdat we ze nooit kunnen verplichten. Ik ga ervan uit dat ze met alle initiatieven die we hebben genomen, de informatie hebben. Je kunt bijna niet de informatie niet hebben gekregen. Dan is het nog altijd aan hen om de stap te zetten om zich in te schrijven bij VDAB. Als dat niet gebeurt, zitten we vast. We kunnen niet beginnen met een opleiding te verzorgen, met bemiddeling te doen, als ze zich niet inschrijven bij VDAB. Ik zou niet weten welke stappen we nog meer dan nu kunnen zetten.
Ik ga ervan uit dat we met alle genoemde elementen, ook met de samenwerking met het agentschap, alle stappen zetten, dat alle anderen die met die mensen in aanraking komen, weten dat VDAB bestaat en wat die kan doen voor die mensen. Dan is het aan hen om die stap te zetten. Wij kunnen niet meer doen dan dat. Ik ben altijd bereid om te zien of er nog iets is dat we kunnen doen, maar ik zie zelf niet meer wat. We zijn samen met het OCMW aan het bekijken welke gegevens op welke manier nuttig kunnen zijn, wat we wel of niet samen kunnen doen en hoe we dat gaan doen.
De IBO is niet vanzelfsprekend, dat is juist. We moeten werkgevers hebben die iemand willen aanwerven, dus we moeten plaatsen hebben bij de werkgevers. Vandaar de vraag in het pact tegen krapte aan werkgevers om meer plaatsen open te stellen. De filosofie van de IBO is dat ze maximaal binnen de zes maanden – behalve enkele, zoals de curatieve IBO – kunnen worden aangeworven bij dat bedrijf. Een bemiddelaar moet overtuigd zijn dat de werkzoekende dat kan binnen de zes maanden, en de werkgever moet overtuigd zijn dat hij binnen de zes maanden een goede werkkracht heeft. Dat zal niet eenvoudig zijn. De krapte op de arbeidsmarkt maakt dat wie werkzoekend is, nu al in het traject van de IBO kan stappen.
Collega Bothuyne, door de langere weg die we volgen, tot twee jaar toe, kunnen we bij de langdurig werkloze werkzoekenden, door de stappen die vooraf worden genomen, meer mensen vinden die op het einde van hun traject met een IBO kunnen beginnen. Een stage kan voorafgaan aan een IBO, en op die manier krijg je meer mensen die geschikt zijn om de stap te zetten vanuit de IBO. En zes maanden daarna: hiep, hiep, hoera, aan het werk.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, ik dank u voor de bijkomende informatie. We zijn vol ongeduld. Onze arbeidsmarkt leeft op, onze bedrijven hebben het uiteraard moeilijk om te wachten. Anderzijds hebben we nog altijd een grote groep met potentieel, onder andere bij de nieuwkomers, bij OCMW-cliënten en andere niet-actieve mensen op de arbeidsmarkt.
De initiatieven die worden vooropgesteld, zijn goed. Het exploreren van de gegevensuitwisseling tussen OCMW en VDAB, is echt wel essentieel. Elk debat om het wat ruimer te trekken, elk debat over de eindigheid van de werkloosheidsuitkering is zinloos zolang dat aspect niet helemaal is uitgewerkt, zolang we niet zeker zijn dat werkzoekenden die geen uitkering meer krijgen van de sociale zekerheid en op de bijstand terugvallen, niet in een vergeetput terechtkomen. Op dat vlak zijn er nog heel wat stappen te zetten. Die stappen zijn ook bij de VDAB te zetten.
De discussie over het aantal mensen dat als bemiddelaar werkt bij VDAB, is opnieuw aangetrokken door professor Struyven. Ook op dat vlak kunnen we nog stappen vooruit zetten. ‘Iedereen bemiddelaar’ is het actieplan bij VDAB, maar de resultaten daarvan zijn misschien nog iets te weinig snel zichtbaar op dit moment. Er ligt dus nog veel werk op de plank.
De vraag om uitleg is afgehandeld.