Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Bothuyne heeft het woord.
Het is de bedoeling dat tegen 2020, in vergelijking met 1990, 20 procent van de geproduceerde energie afkomstig is van hernieuwbare energiebronnen. Deze doelstelling is zoals we allemaal weten vertaald naar bindende doelstellingen per lidstaat. Voor België gaat het tegen 2020 om 13 procent van de verbruikte energie die afkomstig moet zijn van hernieuwbare bronnen. Dat is middels het intra-Belgisch klimaatakkoord verdeeld naar doelstellingen per gewest. Uit dat akkoord blijkt dat de doelstelling hernieuwbare energie voor Vlaanderen neerkomt op een equivalente productie van 2156 megaton olie-equivalent tegen 2020 in vergelijking met 2005. Dit is ongeveer 10 procent hernieuwbare energie, mits de nodige verminderingen van het energieverbruik en verbetering van de energie-efficiëntie worden gerealiseerd.
Minister, u hebt een resem plannen uitgewerkt, een Wind-, Zonne- en Warmteplan, om die doelstelling effectief waar te maken. In haar recent advies ‘Een lift naar genoeg groene energie?’ geeft de SERV aan dat ze eraan twijfelt of de scenario’s die zijn vooropgesteld in de verschillende plannen ter stimulering van de productie van hernieuwbare energie effectief zullen worden waargemaakt. Daardoor durft de SERV zich de vraag stellen of Vlaanderen zijn doelstelling voor 2020 wel tijdig zal bereiken. In een van de scenario’s die ze uitwerkt in haar advies, beschrijft de SERV zelfs de vrees dat tegen 2020 de kloof tussen de vooropgestelde doelstellingen en wat effectief zal zijn waargemaakt, zou kunnen neerkomen op bijna 11.000 gigawattuur. In dat geval zou een bijkomend budget van 700 miljoen euro nodig zijn om de doelstellingen alsnog te halen, onder andere om hernieuwbare energie in het buitenland aan te kopen.
Het is natuurlijk bijzonder belangrijk dat we alle mogelijke inspanningen leveren om de 2020-doelstellingen te halen, maar we moeten toch ook al verder kijken. Uit de lopende besprekingen over een interfederale energievisie en Energiepact blijkt dat we zo snel mogelijk over goed onderbouwde prognoses voor de productie van hernieuwbare energie in 2025 en 2030 zouden moeten beschikken. Een potentieelanalyse van de verschillende bronnen van hernieuwbare energie, waarnaar u in uw antwoord op schriftelijke vraag 43 over de prognoses van hernieuwbare energie van oktober 2016 verwees, zou in dat verband ongetwijfeld erg interessante informatie kunnen aanleveren. U verklaarde dat de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) deze studie in 2017 zou afronden. Hopelijk kunnen we in het kader van de opmaak van dat interfederale Energiepact snel over de resultaten van deze potentieelanalyse beschikken en kunt u ze meteen ook meedelen aan deze commissie.
Minister, wat zijn uw bedenkingen, opmerkingen en antwoorden op het advies van de SERV ‘Een lift naar genoeg groene energie’? Op welke punten verschillen de uitgangspunten achter de scenario’s die u vooropstelt voor het Wind-, Zonne- en Warmteplan met het scenario waar de SERV zich op baseert? Wordt de aankoop van hernieuwbare energie van landen die hun doelstellingen ruim overschrijden, overwogen om de Vlaamse doelstelling te bereiken? Welke prijs zou hiervoor betaald moeten worden en welke stappen zijn er in dezen eventueel al gezet? Zijn er met de andere gewesten afspraken gemaakt dat bij het overschrijden van de doelstelling hernieuwbare energie, de beschikbare overschotten van dat ene gewest aangewend zullen worden om een eventueel tekort van een ander gewest bij te passen?
Het verbeteren van de energie-efficiëntie is essentieel in het halen van de doelstelling hernieuwbare energie. Kunt u een stand van zaken geven van de verbetering van de energie-efficiëntie in Vlaanderen? Wat is de te verwachten productie van hernieuwbare energie in 2025 en 2030, en wat zal het aandeel van de hernieuwbare energie in de totale energiemix zijn? Is de potentieelanalyse van hernieuwbare energie van de VITO al opgeleverd? Wanneer kunnen wij dit rapport en deze analyse bekijken?
Minister Tommelein heeft het woord.
Mijnheer Bothuyne, dank u wel voor uw vraag. Ze is heel actueel vandaag. De SERV heeft enkele jaren geleden ook al berekeningen gemaakt over de certificatenoverschotten en de daaraan gekoppelde kosten. Deze berekeningen gingen in dezelfde richting als het rapport waarover deze vraag gaat, in die zin dat de geraamde kosten ook een maximale inschatting betroffen. Het is hun taak om mij te wijzen op potentiële risico’s verbonden aan beleidskeuzes, en het klopt dat in het verleden misschien te weinig geluisterd is naar de conclusies van de SERV.
Hoewel ik intellectueel het werk van de SERV begrijp, ondermijnen dergelijke rapporten het draagvlak voor hernieuwbare energie dat we samen met deze regering aan het opbouwen zijn.
Daarenboven stelde het Rekenhof dat de aangekondigde maatregelen en de vernieuwde energieheffing, die trouwens unaniem in het Vlaams Parlement is goedgekeurd, op middellange termijn het certificatenoverschot reduceren en bijdragen aan het beleid inzake hernieuwbare energie. We kunnen dus enkel maar vaststellen dat het Rekenhof, toch een gewaardeerde instelling op dat vlak, dat duidelijk stelt. Als de verhoogde quotumplicht die ook is ingevoerd, en de opkoopoperaties die we hebben uitgevoerd… Eind vorig jaar waren er grote twijfels over het overschot aan wkk-certificaten (warmte-krachtkoppeling), maar we hebben die in de laatste week van december wel degelijk opgekocht, met goedkeuring en medeweten van Europa. Met andere woorden, de markt van groenestroomcertificaten zal in 2021 een ideale marktwerking bereiken. Als we naar nul moeten gaan, hebben we geen ideale marktwerking. We hebben altijd een minimumaandeel aan groenestroomcertificaten nodig.
Het is gemakkelijk om theoretische rapporten te maken – ik maak die niet graag, wie mij kent weet, dat ik geen theoreticus ben, maar een man die probeert de dingen in de praktijk in gang te zetten en die zeer praktijkgericht werkt. Ik hou rekening met scenario’s waarvan de grootste pessimisten zelfs niet geloven dat ze ooit werkelijkheid zullen worden. Ik kan mij als minister niet permitteren, en ik wil dat ook niet doen, om Vlaanderen doelstellingen op te leggen die niet ambitieus genoeg zijn of die in de verste verte niet realistisch zijn. Ik zie grote titels verschijnen dat ik soms te optimistisch ben. Wel, ik heb in de commissie al duidelijk gezegd dat ik daar dus geen probleem mee heb. Ik word liever te optimistisch genoemd, dan dat ik een gebrek aan ambitie heb. Voor mij is dat duidelijk. Voor Vlaanderen is het belangrijk om ambitie te hebben. Vlaanderen moet optimistisch zijn in het behalen van doelstellingen, anders kunnen we beter onmiddellijk de boeken dichtdoen. In de voorbije jaren is dat veel te vaak het geval geweest.
Om tot een goede inschatting te komen, vertrek ik van de recentste statistieken en bepaalde groeicijfers. Daarnaast echter is het belangrijk om ook rekening te houden met niet-publieke gegevens, zoals de lopende aanvragen voor steun, de concrete contacten met bedrijven over hun vragen en hun investeringsplannen. In de voorbije weken zag ik dat een aantal grote bedrijven heel concrete plannen hebben, dan weet ik dat de zaak in gang aan het schieten is. Ik ben bij Volvo geweest en dat bedrijf kondigt spontaan aan dat het een concreet project van 12 gigawatt aan zonnepanelen aan het bestuderen is, ook wat participatie betreft. Er zijn nog andere grote bedrijven die mij ondertussen aankondigen dat ze werk maken van concrete projecten.
Als we al die elementen in rekening brengen, zien we een aantal verschillen tussen het SERV-rapport en de aannames van het energieplan. Het SERV-rapport concludeert dat er een nog niet in rekening gebrachte kost zou kunnen ontstaan in de grootteorde van 700 miljoen euro en een kloof met de doelstelling die tot bijna acht keer groter kunnen zijn dan de Vlaamse Regering veronderstelt, zijnde bijna 11.000 gigawattuur in plaats van 1418 gigawattuur.
Dat zijn kunstmatig samengestelde worstcasescenario’s. Men mag dat doen van mij, die worstcasescenario's, maar dan moet je ook bestcasescenario's maken. Die worstcasescenario’s houden onvoldoende rekening met het feit dat er wordt gewerkt op het terrein, dat er een Zonneplan is, dat er een Zonnekaart is, dat er campagnes zijn, dat er een Windplan is. Men kan natuurlijk heel pessimistisch doen en ik zie dat ook: we kondigen een windplan Windkracht 2020 aan, en nog geen negen maand later zegt men dat het niet werkt. Nochtans weten we allemaal dat windmolens een doorlooptijd van vergunningen hebben van minstens twee jaar. Dit kan nog niet werken. We moeten rekening houden met wat komt, met wat in de planning zit. Dan lees ik uitspraken van bepaalde producenten die zeggen dat ze op dit moment geld pompen in windmolenprojecten. Met andere woorden, daar moeten we rekening mee houden, en niet met hoeveel windmolens er dit jaar zijn geplaatst. Ook daar zijn er trouwens grote verschillen tussen aankondigingen en eindresultaten.
Er worden verouderde prognoses van het Vlaams Energieagentschap (VEA) uit 2016 gebruikt die het VEA ondertussen heeft geactualiseerd, en gegevens overgenomen die nog geen rekening houden met de doelstellingen van de verschillende actieplannen. Als men grote berekeningen maakt, moet men minstens rekening houden met wat wij hier allemaal hebben beslist om in gang te zetten.
Voor zonne-installaties (pv) werd een scenario aangenomen met een jaarlijks bijkomend vermogen dat nauwelijks toeneemt tot 150 megawatt in 2020. We hebben dit al in 2017 overschreden. Men is plannen aan het maken dat ik iets niet zal halen in 2020, terwijl we dat het voorbije jaar al hebben overschreden. We moeten toch een klein beetje ernstig blijven.
Ook voor wind gebruikt de SERV een scenario met een laag bijkomend vermogen van 100 megawatt tussen 2016 en 2020. We weten ondertussen dat er in 2016 en 2017 in werkelijkheid veel meer dan 100 megawatt werd geïnstalleerd, namelijk ongeveer 130 megawatt in 2016, en in 2017 volgens voorlopige cijfers ongeveer 200 megawatt. Dat is meer dan het dubbele dan wat men aanneemt in de scenario's van de SERV.
Voor groene warmte uit biomassa werden gegevens van 2015 overgenomen als referentie voor 2020. 2015 was een warmer jaar dan normaal zodat de productie van groene warmte lager was. Verder zijn er grootschalige groenewarmteprojecten uit biomassa in 2016 en 2017 bijgekomen, zoals de warmtelevering van Stora Enso aan Volvo, dat ik zelf mee in gang heb mogen steken, en het Project Ecluse van Indaver, waar ik ook bij betrokken was samen met enkele andere collega's.
Een ander element zou het wegvallen van de productie van Max Green zijn. Inmiddels is het kader voor de steunverlenging vastgelegd. We hebben daarover al gediscussieerd in deze commissie en we hebben er ook over gestemd. In het kader van de berekening van de specifieke onrendabele top voor deze steunverlenging, hebben we inzage in een aantal commerciële gegevens. We hebben geen reden om te twijfelen aan de productie in 2020. Het is dan ook sterk overdreven om te beweren dat in een minder optimistisch scenario de kloof tot de hernieuwbare-energiedoelstelling zou toenemen tot bijna 5500 gigawattuur.
De inschatting op 1418 gigawattuur blijft realistisch vanuit de vooropgestelde hernieuwbare energieproductie, zoals aangenomen in het Energieplan.
Collega’s, het lijkt mij zelfs niet geheel onrealistisch – op het gevaar af om weer als té voluntaristisch en té optimistisch te worden benaderd – dat wij géén kloof zullen hebben en dat we de doelstellingen wel degelijk zullen halen.
Maar – en nu komt het – wij moeten verder denken. Dat is ook wel heel actueel in het kader van het Energiepact dat we afsluiten en het Energie- en klimaatplan dat we moeten opstellen. Als wij iets doen, moeten wij een strak plan opmaken. Dat is trouwens de discussie die vandaag aan de gang is in het Energiepact, collega's. Ik merk wat bewegingen en wat uitspraken. Ik stel alleen vast dat we absoluut niet ver van elkaar zitten. Het is heel duidelijk wat we allemaal willen. Eerst en vooral, benadruk ik nog eens het engagement om daar te geraken. Het is toch wel belangrijk dat we allemaal beseffen dat we ervoor moeten gaan. En hoe meer we zeggen: ‘Oei, zal dat wel lukken of zal dat wel gaan?’, hoe meer de investeerders zullen zeggen: ‘Oei, ze zijn niet zeker van zichzelf.’ Als een voetballer op het plein komt en toont dat hij bang is van de tegenstander, dan begint de tegenstander daar wel wat moed uit putten. Met andere woorden, we moeten ervoor zorgen dat we optimistisch zijn zonder te vervallen in overdreven voluntarisme. Daarmee ben ik het absoluut eens.
Ik denk dat een strak plan noodzakelijk is en dat het plan ook moet worden gemonitord. Dat geldt voor alles. Dat geldt niet alleen voor de hernieuwbare-energiedoelstellingen van alle gewesten. Dat moet in alle gewesten duidelijk worden. Ik heb mevrouw Marghem al een paar keer horen zeggen dat de gewesten dat moeten doen. Ja, we moeten dat doen. We doen dat ook en we zullen dat ook doen. We zullen dat strak monitoren. We zullen alarmbellen en knipperlichtsystemen inbouwen om te zien of we al dan niet moeten bijsturen. In de algemene bedenkingen is het trouwens ook heel duidelijk dat we een strak plan moeten maken voor die transitie. Met andere woorden, als wij de doelstellingen willen halen, dan moeten we de transitie mogelijk maken. Iedereen weet waarover dat gaat. Ook daar moeten wij een strak plan maken. Als wij die thermische productie moeten realiseren om die overgang mogelijk te maken naar de hernieuwbare-energiedoelstellingen, de flexibele installaties, dan moeten wij ook daar een zeer strak plan hebben. Dat moet inderdaad becijferd zijn en vastliggen. Maar dan moeten we dat ook op een realistische manier monitoren en niet op een amateuristische manier. Dan moeten we niet zeggen: ‘Oei, we hebben het voorbije jaar maar dat gehaald, dat betekent dat we volgend jaar niet meer zullen halen.’
De heren Gryffroy en Schiltz waren samen met mij op het IRENA-congres (International Renewable Energy Agency) in Abu Dhabi. Het was heel duidelijk: de productie van de hernieuwbare energie wereldwijd stijgt niet geleidelijk, maar zeer snel. Dit is een acceleratie, een versnelling. Daarom hebben we in Vlaanderen ook de Stroomversnelling, collega's. Het zal een versnelling zijn. Het is dus niet op basis van het verleden, maar op basis van een aantal realistische, haalbare, maar toch wel ambitieuze doelstellingen dat wij een strak plan moeten maken.
We moeten dat ook monitoren. Het is meer dan het bepalen van het potentieel, het is ook monitoren wat er in de pijplijn zit, wat mogelijk is. En vooral is het wat ik dagelijks probeer te doen, namelijk het wegwerken van drempels en het faciliteren van projecten.
Indien de uiteindelijke Vlaamse doelstelling niet zal worden gehaald met interne maatregelen, dan zullen we inderdaad de aankoop van hernieuwbare energie moeten overwegen, zowel bij andere gewesten als bij lidstaten. Ik ben daar absoluut geen voorstander van. Ik ben er echt van overtuigd dat we dat kunnen halen en dat we dat niet zullen moeten doen. Ik wil ook wijzen op de jobs die gecreëerd worden, op de economische meerwaarde die er is bij hernieuwbare energie. Dat zijn jobs en een economische meerwaarde die híér worden gerealiseerd, in Vlaanderen. We moeten dat doen. Ik reken daarvoor op ieders medewerking.
De verwachte productie van hernieuwbare energie tegen 2025 en 2035 is onderdeel van het geïntegreerd Energie- en klimaatplan. Het is ook een onderdeel van het Energiepact dat er zal moeten liggen, hopelijk zo snel mogelijk. We zullen daar niet op vooruitlopen. Ik zal daar geen uitspraken over doen. Ik wil alleen maar heel duidelijk maken dat we niet ver van elkaar zitten. Voor mij is de discussie over nucleaire energie geen dogma, geen fetisj. Ik heb altijd gezegd: ‘We doen de oude auto niet weg vooraleer de nieuwe auto geleverd is.’ Maar we moeten natuurlijk wel alles doen om die nieuwe auto geleverd te krijgen. Op dat vlak ben ik een optimist. We zullen het Energie- en klimaatplan 2030 voorleggen aan de Vlaamse Regering. Ook het Energiepact zal waarschijnlijk binnenkort aan de Vlaamse Regering kunnen worden voorgelegd. Als voorbereiding hierop heeft Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) ook voor warmtepompen, voor diepe geothermie en voor biomassa potentiële analyses uitgevoerd die ter beschikking zijn op de website van het Vlaams Energieagentschap.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Een strak plan is inderdaad wat we nodig hebben. Een strakke monitoring is uiteraard ook positief.
U zegt dat men in die SERV-studie worstcasescenario’s berekent, eigenlijk op basis van achterhaalde cijfers en prognoses. Het zou misschien goed zijn mocht u ook formeel aan de SERV uw bedenkingen overmaken en de nieuwste cijfers ter beschikking stellen aan hen, zodat zij in de toekomst minder amateuristisch – zoals u het noemt – analyses kunnen maken. Het lijkt me nuttig om de dialoog met de SERV op dat vlak te organiseren en ervoor te zorgen dat ook deze belangrijke stakeholder mee is in uw beleid.
U hebt niet geantwoord op mijn vraag over het overleg met de andere gewesten en het eventuele overleg met andere landen in Europa mochten we de Vlaamse doelstelling niet bereiken. Ik weet dat u een optimist bent, maar uiteraard bent u ook een goede beleidsvoerder, die vooruitkijkt. Kunt u daarop nog even antwoorden?
Twee, is die potentieelanalyse van VITO volledig ter beschikking? (Opmerkingen)
Die staat op de website? Oké, dank u.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Het is positief dat u komt vertellen dat de monitoring niet enkel moet gebeuren op het productieniveau, het federale niveau, maar ook hier op gewestelijk niveau. Ik hoop dat Brussel en Wallonië dat ook doen. De gegevens omtrent vermogens bijvoorbeeld zijn vrij snel beschikbaar. U spreekt zelf van windmolens, vermoedelijk 200 megawatt voor 2017, maar de gegevens over mega- of gigawattuur zijn niet zo snel beschikbaar.
We kunnen wel heel veel zonnepanelen plaatsen, maar december en januari waren deze keer zeer slechte maanden. We kunnen heel veel vermogen hebben, maar we moeten ook gigawattuur hebben.
Ik ben het er helemaal mee eens dat we in Vlaanderen die monitoring veel beter kunnen doen, stringent, en zodat deze kan worden gekoppeld met de federale monitoring.
Ik heb een strategische vraag. In Duitsland, het is nog niet beslist, zegt men toch dat men die 2020-doelstelling waarschijnlijk niet gaat halen en wil men dat verschuiven naar 2030; dat is ter sprake gekomen. Is het een strategisch goede keuze om ons te engageren om de doelstelling te halen en pas helemaal op het einde, als we zien dat we het niet halen, in het buitenland te gaan kopen? Of moeten we nu al…
Men riskeert dan hoge prijzen, terwijl er landen zijn die nu al onderhandelen met elkaar en een soort optie nemen aan interessante prijzen. Is het niet strategischer om dat nu al te doen? Om te kijken naar andere landen en eventueel opties te nemen? Als het dan toch niet wordt gehaald, is het beter om aan deze prijzen te kopen dan op het laatste moment.
De heer Danen heeft het woord.
Het is sowieso een moeilijke zaak om langetermijnprognoses te stellen. We hebben in het verleden gezien dat zaken die men eertijds heeft voorspeld, vaak mislukken, omdat men het beleid moet bijsturen, en ook omdat technologische ontwikkelingen moeilijk te voorspellen zijn. Ik vraag niet aan u dat u dat wel kunt of doet, dat zou veel gevraagd zijn.
We moeten, denk ik, wel de zaak heel goed monitoren. Ik wil toch eens van u horen op welke manier u dat wilt doen. Als dan blijkt dat we de doelstellingen niet kunnen halen, zullen er uiteraard andere maatregelen moeten worden genomen. Mijn vraag is nu toch vooral: hoe wilt u dat van nabij monitoren om ervoor te zorgen dat we toch zo dicht mogelijk bij de meest positieve prognoses blijven?
Ik ben een beetje verbaasd. De afspraken met de andere gewesten zijn gemaakt rond burden sharing. Dat is al een hele tijd geleden gebeurd. Ik herinner me dat ik toen samenwerkte met voormalig Waals minister van Energie Furlan en ondertussen zijn we al twee ministers verder in Wallonië. De afspraken rond eventuele tekorten en overschotten liggen vast.
Er zijn ook al informele contacten geweest met andere landen die hebben gezegd dat ze bereid zijn om rond de tafel te zitten. Dat is wel het verschil tussen het optimisme en het pessimisme rond het behalen van de doelstellingen. Ik ben ervan overtuigd dat we de doelstellingen kunnen halen in 2020 en dat we daar alles moeten voor doen. Er zal een versnelling komen, ook in de andere gewesten, ook in Wallonië en Brussel.
Mijnheer Gryffroy, u hebt gelijk, december en januari waren bijzonder zonnearme maanden, dat was historisch zelfs. Maar u zegt er niet bij dat er wel veel wind was, dat was waarschijnlijk ook historisch. Zo kan ik het ook. 'Er was weinig zon in de voorbije twee maanden!' Maar dat er veel wind was, dat zegt dan niemand. Ik kan niet inschatten hoeveel zon we volgend jaar of over twee jaar of vijf jaar krijgen en hoeveel wind er zal zijn.
Als ik berekeningen maak, dan wil ik die realistisch maken. Men voert discussies over het werkelijke vermogen of de productie op een bepaald moment en hoeveel geïnstalleerd vermogen. Ik ken alleen het geïnstalleerd vermogen en ik kan ervan uitgaan dat er straks ook nog enkele zonnerijke maanden komen. Het zou weleens kunnen dat februari en maart in vergelijking met andere jaren bijzonder zonnerijk worden. Niemand zegt dat de komende maanden allemaal zonnearm zullen zijn. Ik denk dat we daar toch een klein beetje moeten beseffen dat we op dat vlak niet te pessimistisch mogen zijn.
Ja, mijnheer Danen, ik ben er van overtuigd dat een zeer strakke monitoring belangrijk is. Het moet wel een monitoring zijn die rekening houdt met bewegingen die kunnen komen, die toch ook weer wel geloven in een aantal zaken, die geloven in innovatie, die geloven in vernieuwing en versnelling. Daarvoor is absoluut een groter draagvlak nodig. Ik merk trouwens met alle initiatieven die we nu aan het nemen zijn, dat het draagvlak bij de bevolking en de gemeenten aan het groeien is. Dat vraagt tijd. Trouwens, collega's, in Nederland waar de sense of urgency vrij groot is omdat ze de omschakeling moeten maken van gas naar hernieuwbare energie, wat ze jarenlang hebben nagelaten, omdat ze gas genoeg hadden, en andere mogelijkheden hadden, gaat de versnelling nu ontzettend hard.
Met andere woorden, als de sense of urgency bij iedereen is doorgedrongen, dan zal het sneller gaan. Elke maand worden er ook opnieuw bestaande drempels weggenomen, die mensen tegenhouden om een aantal dingen te doen.
Ik ga nog eens herhalen dat het woord ‘engagement’ belangrijk is. We willen ervoor gaan. Dat is onze doelstelling. Als we het buiten onze wil om niet halen, dan kan niemand ons iets verwijten. Dan hebben we alles gedaan om hetgeen we met elkaar hebben afgesproken ook te realiseren. Als men natuurlijk de zaken niet haalt door eigen schuld, door het feit dat men een gebrek aan vertrouwen heeft en men constant het draagvlak aan het ondermijnen is, dan moeten we in feite enkel naar onszelf kijken. Ik zou dus voorstellen dat we toch proberen de discussies op dat vlak af te ronden, dat we proberen te zeggen ‘oké, we gaan er nu voor’, en dat we inderdaad – ik ga het nu nog eens herhalen – geen oude wagens wegdoen vooraleer de nieuwe wagens zijn geleverd.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, dank u wel. De vraag over de wagens was eigenlijk de vorige, maar ik begrijp uw vergelijking. (Opmerkingen van minister Bart Tommelein)
U hebt gelijk wat de kernuitstap betreft. Ik was eigenlijk niet van plan om over kernenergie te spreken, maar bij dezen dan toch. Over die kernuitstap is beslist, en het is aan ons om niet dezelfde fout te maken als paars-groen in 2002-2003. We moeten er met deze regering voor zorgen dat er een waardig alternatief wordt uitgewerkt. Dat alternatief moet wat ons betreft zo veel mogelijk bestaan uit hernieuwbare energie en energiebesparing. Minister, u zegt dat die potentieelanalyse van VITO voor 2030 ergens ter beschikking staat. Nu, ik vind ze niet terug, dus het zou leuk zijn, mocht u die studie bezorgen aan de commissie. Dan beschikken we minstens over de juiste gegevens om het debat te voeren.
Wat monitoring betreft, kan ik me alleen maar aansluiten bij wat u zelf zegt en bij de collega’s: die moet zo strak mogelijk zijn, om de geloofwaardigheid van ons verhaal zo groot mogelijk te maken. Wordt vervolgd.
Mag ik nog eventjes? We gaan alle gegevens die het parlement vraagt, ter beschikking stellen. Dat is ook geen enkel probleem. U zegt echter iets wat ik niet heb gezegd. Ik wil u er toch opmerkzaam op maken dat ik wel een aantal uitspraken heb gedaan, maar dat ik het woord ‘kernuitstap’ hier niet heb gebruikt. Niet.
Vandaag heb ik dat woord in deze commissie ook nog niet gebruikt, collega Bothuyne.
Collega’s, we lezen tussen de regels door, en we begrijpen elkaar op een goede manier.
De vraag om uitleg is afgehandeld.