Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Bertels heeft het woord.
Voorzitter, minister, mijn vraag werd eigenlijk getriggerd door de berichtgeving in diverse media over het doctoraatsonderzoek van Chaïma Ahaddour, die is verbonden aan de faculteit Theologie van de KU Leuven, over hoe de diverse religies in dit land omgaan met leven en dood, en – in dit concrete geval van mijn vraag – ook met zorgnoden. In die berichtgeving werd al snel de focus gelegd op de vraag of personen met een migratieachtergrond moeilijker de weg vinden naar de Vlaamse woon- en zorgcentra, en bij uitbreiding ook naar het hele professionele zorgaanbod voor ouderen.
Dat is een gegeven – sommigen zullen het een problematiek noemen – dat niet nieuw is. In 2009 al stelde de Vlaamse Ouderenraad immers vast dat senioren met een migratieachtergrond ondervertegenwoordigd zijn in het gebruik van dat professioneel zorgaanbod. Het verlangen om zo lang mogelijk thuis te blijven of in familiale kring te kunnen worden verzorgd, is er in het algemeen, bij alle ouderen, en zeker ook bij deze ‘nieuwere’ groep van senioren met een migratieachtergrond. We kunnen echter ook niet heen om de vaststelling, die ook al diverse keren is gemaakt, dat die groep een verhoogd risico loopt op het niet krijgen van de nodige kwalitatieve zorg. Als oorzaak wordt dan dikwijls gewezen op eventuele taalbarrières, op onvoldoende informatie over het zorgaanbod of wederzijdse vooroordelen die de zorgrelatie beïnvloeden. Die vooroordelen vond ik ook terug in diverse berichten hieromtrent. Een ander element dat natuurlijk ook in gedachten moet worden gehouden, is het verlangen of de behoefte om zijn culturele identiteit te kunnen beleven. Zo is er in de Chinese wijk in Antwerpen een ouderenzorgcentrum voor de Chinese diaspora.
Los van die oorzaken is het volgens mij echter ook van fundamenteel belang dat we de gelijkenissen benadrukken. Dat is in dat onderzoek ook naar boven gekomen. Ook personen met een andere cultuur, achtergrond of religie hopen in de eerste plaats dat ze vooral geen zorg nodig zullen hebben later, dat ze voor hun omgeving geen ‘last’ zullen worden. Als ze dan toch zorgbehoevend worden, hopen ze natuurlijk allemaal een goede zorg te zullen krijgen.
Dat is niet nieuw. U weet ongetwijfeld dat bijvoorbeeld het magazine Weliswaar al in 2011 een nummer wijdde aan die interculturele zorgbehoeften, met daarbij getuigenissen uit de praktijk. Daarnaast zijn er ook heel wat ziekenhuizen die reeds ‘best practices’ hebben verzameld inzake interculturele zorg. Dat weet u ook, neem ik aan. Ook in de rusthuizen is er reeds een onderzoek gebeurd, in 2011, door de vroegere Artesis Hogeschool in Antwerpen. Dat geeft volgens mij ook een genuanceerder beeld, maar natuurlijk vraagt men ook aandacht voor diversiteit bij het verzorgend personeel.
Ik heb het al gezegd: mede door al die elementen die ik al heb aangehaald, was ik eigenlijk een beetje verbaasd over de teneur van de berichtgeving die we hebben gezien rond 15 januari. Daarbij werd dan ook de vaststelling gemaakt dat er nog werk is wat dat intercultureel zorgkader betreft. Dat er nog werk is, dat is zeker. Daarmee ben ik het eens. Ik was echter toch een beetje geschrokken van de teneur dat we als het ware moeten starten van nul. Minister, daarom heb ik de volgende vragen voor u.
Kunt u de stellingname uit de berichtgeving bevestigen dat personen met een interculturele achtergrond nog te vaak hun weg niet vinden naar het professioneel zorgaanbod, en dat dat desgevallend samengaat met een risico op zorgnoden die onder de radar blijven? Beaamt u dat de informatie over de diverse mogelijkheden inzake ouderenzorg onvoldoende bekend is bij deze doelgroep? Hoe evalueert u desgevallend het bestaande aanbod inzake het aanbieden van intercultureel sensitieve zorg en gerichte informatieverstrekking voor bevolkingsgroepen die ondervertegenwoordigd zijn in het zorgaanbod binnen zowel de thuiszorg als de residentiële ouderenzorg?
Ik verwees al naar het advies van de Vlaamse Ouderenraad van 2009, met tien aanbevelingen. In het advies bepleitte de Vlaamse Ouderenraad onder meer de creatie van een expertisecentrum, of een centrum dat de uitwisseling van best practices zou bevorderen, op het Vlaamse niveau dan. Vindt u dat nog nodig, of denkt u dat de uitwisseling van best practices al voldoende kan geschieden binnen het huidige woon- en zorgaanbod voor ouderen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik heb de krantenartikelen naar aanleiding van het doctoraatsonderzoek van mevrouw Chaïma Ahaddour van de Faculteit Theologie en Religiewetenschappen van de KU Leuven gelezen. Haar doctoraat past in een groter onderzoeksproject, onder leiding van professor Bert Broeckaert, over de omgang van diverse religies met de dood. Hoe kijken moslims met Marokkaanse roots naar sterven en de dood? Over die vraag heeft zij zich gebogen in haar doctoraat, dat ze onlangs verdedigde. Ahaddour stelde vast dat religie een centrale rol speelt, ook bij de tweede generatie, en dat er een afwijzende houding blijft tegenover woonzorgcentra. De onderzoekster heeft zich ook gebogen over de vaststelling dat slechts weinig Marokkaanse ouderen terechtkomen in de Vlaamse woonzorgcentra. Er blijken ter zake diverse barrières te zijn. Een van die barrières is het geloof. Marokkaanse ouderen gaan ervan uit dat er weinig rekening wordt gehouden met hun religieuze achtergrond: vijf keer per dag kunnen bidden, het vasten, hun lichamelijke integriteit … Dat laatste betekent dat een man door een man wordt gewassen en een vrouw door een vrouw. Met die bezorgdheden wordt nog te weinig rekening gehouden. Het is nog geen weerspiegeling van de diversiteit, aldus de onderzoekster.
Daarnaast is het ook een kwestie van cultuur. Een woonzorgcentrum wordt gezien als een plek waar kinderen hun ouders achterlaten en verwaarlozen. Het land van herkomst blijft het referentiepunt. Dat kinderen voor hun ouders zorgen, ook al wordt dat erg zwaar, blijft de norm. Nog andere elementen die meespelen, zijn het financiële plaatje, een taalbarrière en een beperkte kennis van de bestaande zorgfaciliteiten, zeker voor de moslimvrouwen van de eerste generatie. Dat zijn, samengevat, de dingen die de betrokkene in haar doctoraat naar voren brengt.
De analyse die ze maakt, bevestigt natuurlijk de signalen die we krijgen uit het werkveld, niet het minst omdat we vaststellen dat de samenleving wordt gekenmerkt door een toenemende diversiteit. Onze samenleving is niet enkel divers qua etnisch-culturele achtergrond, maar ook qua geloofsovertuiging, seksuele voorkeuren, inkomen, gezondheid, sociale vaardigheden enzovoort. Die trend zet zich door bij de oudere bevolking en vraagt van het ouderenzorgbeleid bijzondere aandacht voor de wensen en behoeften van specifieke doelgroepen bij ouderen.
Het aantal ouderen met een buitenlandse herkomst zal de volgende jaren toenemen, en er is natuurlijk ook de vraag om actief te kunnen blijven deelnemen aan het maatschappelijke leven. De specifieke aandacht voor hun cultuurgebonden verwachtingen en noden kan regionaal verschillen – stedelijk versus landelijk en tussen de provincies onderling – ten gevolge van maatschappelijke, economische en historische achtergronden. De Vlaamse Migratie- en Integratiemonitor 2015 schetst een goed beeld van de toenemende diversiteit in Vlaanderen. Het aantal ouderen met een buitenlandse herkomst zal de volgende jaren toenemen, voornamelijk geconcentreerd in de grootsteden. Wellicht of mogelijk zullen zij ook op een bepaald moment een beroep doen op informele en formele vormen van welzijns- en gezondheidszorg. Diversiteit in de samenleving betekent echter ook diversiteit in de welzijns- en gezondheidszorg, en dat is uiteraard geen geringe uitdaging. De vragen waarmee voorzieningen zich geconfronteerd zien op dit vlak, worden indringender en uitdagender, niet het minst omdat ouderen met een migratieachtergrond een heel diverse groep vormen, divers qua migratiegeschiedenis, land van herkomst en sociaal-economische situatie. Vaak zien ze zich ook geconfronteerd met heel specifieke problemen. Vaak zijn ze laaggeschoold, hebben ze een beperkte beheersing van de Nederlandse taal, hebben ze geen of onvolledige pensioenrechten opgebouwd en hebben ze een gebrekkige kennis van het welzijns- en zorgaanbod.
Onderzoek leert dat ouderen met een migratieachtergrond meer met chronische aandoeningen worden geconfronteerd dan autochtone ouderen, zoals diabetes mellitus, meer overgewicht, hart- en vaatziekten, COPD, psychische aandoeningen en meer fysieke beperkingen in het dagelijks leven. Men voorspelt dat dementie bij hen zal stijgen de komende jaren, sneller dan bij de autochtone ouderen. Dat komt omdat risicofactoren zoals overgewicht, hoge bloeddruk, diabetes en een lage opleiding vaker voorkomen in deze bevolkingsgroep. Dementie is voor velen onder hen een onbekend verschijnsel. Men wijt de vergeetachtigheid aan het ouder worden en kent het niet als een ziekte. Daardoor wordt vaak geen of laat hulp gezocht, waardoor de kans op overbelasting van de mantelzorgers groot is. Mede door het taalprobleem en de lage opleiding zijn allochtone ouderen niet steeds bij machte om hun klachten te verwoorden.
Hoewel er bij ouderen met een migratieachtergrond traditioneel meer hulp komt van de familie en zij verhoudingsgewijs minder een beroep doen op thuiszorg en residentiële ouderenzorg, kunnen we verwachten dat ook zij in toenemende mate een beroep zullen doen op informele en formele vormen van welzijns- en gezondheidszorg. Voor de jonge generatie met een migratieherkomst zal het immers niet meer zo vanzelfsprekend zijn om, naast werk, scholing en gezin, de ouders of schoonouders te verzorgen. Omgaan met die diversiteit vraagt dus ook van de sector een toenemende interculturele competentie, een attitude die aanzet tot begrip voor en kennis over anderen en hun cultuur. Zorgverleners kunnen uit die competentie de gepaste vaardigheden en bekwaamheden puren om aangepaste zorg te verlenen.
Om de zorg en de toegang tot de zorg af te stemmen op deze vragen, op de nieuwe vragen en noden van oudere migranten is een transitie nodig naar een cultuursensitief zorg- en welzijnsaanbod, dat aansluit bij de wensen en behoeften van de oudere migranten en waar zijzelf en hun mantelzorgers een actieve inbreng in hebben. Anderzijds is het ook nodig dat allochtone oudere personen, hun contactpersonen of gemeenschappen worden aangemoedigd om hun verwachtingen en noden op het vlak van zorg en ondersteuning te expliciteren, bespreekbaar te maken. Met andere woorden, alle betrokken actoren dienen te worden aangemoedigd en ondersteund om cultuursensitieve zorg- en dienstverlening te ontwikkelen, die een integraal onderdeel uitmaakt van kwaliteitsvolle zorg. Goede ouderenzorg veronderstelt dat de oudere persoon erkend wordt in wat voor hem of haar van waarde is, in zijn achtergrond en zijn leefgewoonten. Het Woonzorgdecreet stelt dat erkende thuiszorg- en woonzorgvoorzieningen bijzondere aandacht voor diversiteit als werkingsprincipe in acht moeten nemen. In de conceptnota ‘Residentiële ouderenzorg, een échte thuis voor kwetsbare personen’, die de Vlaamse Regering op 1 december van vorig jaar goedkeurde, is expliciet bepaald dat woonzorgcentra een diversiteitsbeleid op het vlak van zorg- en ondersteuningsbeleid moeten voeren. Met andere woorden, het woonzorgcentrum moet zo veel mogelijk trachten de zorg en ondersteuning af te stemmen op de specifieke noden van de cliënten, eigen aan hun identiteit, levensbeschouwing en/of cultuur.
Omdat we ons ervan bewust zijn dat dit een belangrijke uitdaging is, heeft het agentschap Zorg en Gezondheid eerder deze maand een oproep gelanceerd voor een opdracht die ertoe moet dienen de toegang tot kwaliteitsvolle cultuursensitieve zorg en ondersteuning te verbeteren voor ouderen met een migratieachtergrond die een beroep willen doen op semiresidentiële of residentiële zorg. Het project heeft als doel om, vanuit een leerproces met de woonzorgvoorzieningen en vertegenwoordigers van etnisch-culturele gemeenschappen, de hefbomen aan te reiken voor een kwaliteitskader voor cultuursensitieve zorg en ondersteuning in de Vlaamse woonzorgvoorzieningen.
Die opdracht kadert in de beleidsperspectieven van vraaggestuurde en persoonsgerichte zorg en ondersteuning, zorg en ondersteuning op maat, vermaatschappelijking van de zorg en toegankelijkheid en kwaliteit van zorg. Ik ben ervan overtuigd dat we voor bepaalde doelgroepen, waaronder personen met een migratieachtergrond, inderdaad inspanningen moeten doen om zorg te kunnen bieden, met wat mij betreft het inclusieve als uitgangspunt. Daarin is voor onze residentiële zorg trouwens ook zo voorzien in het decreet.
De overheid kan dit proces faciliteren en ervoor zorgen dat expertise en kennis ter zake met elkaar worden gedeeld. Meerdere initiatieven werden reeds genomen in de ouderenzorg. Studiedagen met betrekking tot het verlenen van de juiste zorg aan ouderen met een migratieachtergrond en het toegankelijker maken van de ouderenzorg voor die doelgroep werden financieel ondersteund door de Vlaamse overheid. Dankzij projectsteun kon bijvoorbeeld een dienst voor gezinszorg, met name Familiehulp, op zoek gaan naar aangepaste manieren om het brede aanbod in de thuiszorg beter kenbaar te maken bij de allochtone doelgroep en de zorg op maat te verfijnen. De bevindingen en oplossingen uit het project werden zowel in hun methodiek van hulpverlening als in hun beleid geïntegreerd.
Ik verwijs ook graag naar lokale projecten, zoals het kofferproject van de provincies Limburg en Oost-Vlaanderen en het OCMW van Antwerpen of het BILOBA Huis, een collectief woonproject voor allochtone senioren in het midden van de Brabantwijk in Schaarbeek. Het Kenniscentrum Welzijn, Wonen en Zorg uit Brussel heeft eveneens over dit onderwerp al wat ervaring opgedaan via diverse projecten. Voorbeelden van goede praktijken zijn alvast beloftevol en inspireren. In 2017 subsidieerden we tevens het ESF-project ‘innovatief wijkzorgmodel op maat van een kwetsbare buurt’, dat in samenwerking met diverse diensten voor gezinszorg in Brussel mensen met een migratieachtergrond en mantelzorgervaring bijschoolde en begeleidde tot cultuursensitieve zorgambassadeurs.
In het kader van het beleidsperspectief van de vermaatschappelijking van de zorg willen we nog werk maken van een beleid van cultuursensitieve zorg, in dialoog met de doelgroep. Dat gaat dan over de ouderen met een migratieachtergrond en hun mantelzorgers. We zijn er immers van overtuigd dat dit enorme kansen en mogelijkheden biedt om de toegankelijkheid van de ouderenzorg voor personen met een migratieachtergrond te verbeteren. In essentie gaat het mijn inziens om een bewustwordingsproces over de hele lijn en het besef dat een transitie nodig is om cultuursensitieve zorg en ondersteuning ingang te doen vinden in onze Vlaamse ouderenzorg. Mogelijk zal dat proces zich veeleer voordoen binnen de grote steden, waar de concentratie van ouderen met een migratieachtergrond het grootst is.
Ik kan u ten slotte mededelen dat de onderzoekster werd uitgenodigd op het kabinet voor een gesprek, ook met het agentschap Zorg en Gezondheid, om haar bevindingen en inzichten te delen, zodat we daar rekening mee kunnen houden bij de verdere uitbouw van de projecten die we op het vlak van cultuursensitieve zorg beogen op te zetten in de woonzorgcentra, de dagverzorgingscentra, de centra voor kortverblijf en de groepen van assistentiewoningen.
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik zou daar twee zaken aan willen toevoegen. Ten eerste heb ik een opmerking. Ik heb bewust de vraag ruimer gesteld en niet alleen verwezen naar Marokkaanse moslimimmigranten, omdat ik vind dat het belangrijk is, als we praten over de interculturele zorg, dat we de toenemende diversiteit, waarnaar u ook hebt verwezen, erkennen. Het gaat over veel meer dan alleen maar oudere Turkse of Noord-Afrikaanse immigranten, of ouderen met die origine. We hebben ook veel meer ouderen met een andere culturele afkomst, gaande van Nederlanders tot Zuid-Europeanen – de vroegere beweging – tot mensen uit de nieuwe EU-lidstaten. We moeten met die toenemende diversiteit rekening houden. Ik weet wel dat het onderzoek daar deels over ging, maar ik vond dat de teneur waarbij dit werd verengd tot alleen moslims van Noord-Afrikaanse of Turkse origine, de sector tekortdoet. Er is immers een tweede diversiteit, waarnaar u ook terecht hebt verwezen: we moeten rekening houden met de verschillende lokale situaties. U heb het stedelijkheid versus landelijkheid genoemd, als ik het goed heb begrepen. Dat moeten we zeker doen, want qua situatie is dat niet gelijkmatig verspreid over ons Vlaamse grondgebied.
Met die vaststelling kom ik bij mijn tweede punt en mijn bijkomende vragen. U verwijst terecht naar de noodzaak om een evenwicht te zoeken tussen de noden en verwachtingen van ouders met een migratieachtergrond en wat we in die sector kunnen aanbieden als zorg. We moeten streven naar cultuursensitieve zorg, we hebben die discussie gevoerd in het kader van het Woonzorgdecreet, en we moeten bijkomende interculturele competenties ontwikkelen. Ik heb heel bewust specifiek verwezen naar het project in de ziekenhuizen met betrekking tot de interculturele bemiddelaars, waar die pilootprojecten een aantal jaren geleden gestart zijn. U bent er niet op ingegaan of het werken met interculturele bemiddelaars of sociale tolken, zoals ze vroeger heetten, waar we ervaring mee opgedaan hebben in de ziekenhuiswereld, wat zeker in de stedelijke gebieden positief beoordeeld moet worden, een piste is die verder bewandeld kan worden.
U hebt ook verschillende al dan niet lokale initiatieven genoemd met betrekking tot kennisdeling. Het blijft voor mij een vraag of die kennisdeling nu niet te fragmentair is. Ik denk dat de woonzorgcentra of de professionele thuiszorg daar te veel actief naar op zoek moeten gaan, zeker in landelijke gebieden.
De heer Persyn heeft het woord.
De problematiek is uitvoerig geschetst en de minister heeft een breed antwoord gegeven. Vanuit onze fractie treed ik het belang van een cultuursensitieve aanpak zeker bij, ook in de verschillende contexten die de heer Bertels heeft geschetst. Het gaat zeker niet alleen over één bepaalde nieuwe bevolkingsgroep. We zitten in een superdiverse samenleving met mensen die van overal en vanuit alle socioculturele achtergronden komen. Ik kan er alleen maar voor pleiten om naast het cultuuraspect, zoals de vraag om een man door een man te laten wassen, of een vrouw te laten verzorgen door een vrouw, en andere gevoeligheden die veel breder gaan dan de moslimgemeenschap, ook voldoende aandacht te hebben voor een breed palet aan taalbeheersing in de woonzorgcentra en andere zorginstellingen voor alle oudere bewoners. Als ze een klein CVA gehad hebben of een begin van dementie vertonen, vallen ze terug op hun kinderlijke taalregisters. Dan kunnen ze niet meer geholpen worden door mensen van de eigen cultuur, die wel een Frans of Arabisch register hebben, maar niet de kindertaal van, bijvoorbeeld, de mensen die uit Noord-Afrika komen. Ik zie dat bij tal van andere bevolkingsgroepen. Dat geldt evenzeer voor Vlamingen in Brussel, die hier vijftig of zestig jaar geleden zijn komen werken en die nu geholpen worden door jonge mensen vanuit de migratie, die hard hun best gedaan hebben om niet enkel Frans maar ook Nederlands te leren, maar iemand die op zijn Limburgs of West-Vlaams dialect terugvalt, echt niet meer kunnen helpen. Dan blijkt dat enkel nog de directe naasten soelaas kunnen bieden, zo niet verloopt de communicatie met handen en voeten. Dat is vaak pijnlijk. Het is niet omdat er mensen op de gang lopen uit dezelfde bevolkingsgroep of uit zwart Afrika dat ze die personen ook meteen verstaan. Een bijkomend aandachtspunt is volgens mij dus taaldiversiteit op de werkvloer.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Het interculturele vraagstuk vraagt inderdaad om een maatschappelijk debat dat niet evident zal zijn. Het gaat niet alleen over de vraag hoe we mensen van allochtone origine de weg gaan laten vinden naar woonzorgcentra, maar vooral ook hoe we meer diversiteit kunnen krijgen binnen de zorgverlening.
Bij berichten in de krant ging het niet alleen over het niet vinden van de weg naar hulp maar ook over een aantal barrières waarover we ons de komende jaren zullen moeten buigen. Er zijn al voorbeelden aangehaald: hoe gaan we aanvaarden dat ouderen kunnen eisen enkel verzorgd te worden door verzorgenden van hetzelfde geslacht of hoe gaan we om met de houding van een aantal moslimverzorgenden of -verpleegkundigen ten aanzien van homo’s en lesbiennes, die steeds meer de weg vinden naar de woonzorgcentra?
Als we in een woonzorgcentrum voor een bepaalde groep halalmaaltijden bereiden, of bepaalde voedingsmiddelen niet meer mogen aanbieden, wie gaat dan de meerkost betalen? Die vraag is al gesteld tijdens een hoorzitting door een rusthuisdirecteur: moet die kost gespreid worden over alle bewoners? Het zal misschien geen gemakkelijk debat zijn, maar het is wel een noodzakelijk debat.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Dat laatste kan ik onderschrijven. We hebben beslist om daaromtrent al een traject op te zetten. Het zal uiteraard niet gaan over één bevolkingsgroep in de samenleving, maar het zal breder zijn. Het is ook de bedoeling om de gemeenschappen daarbij te betrekken. De redenering was: we gaan proberen een leerproces op te zetten met woonzorgvoorzieningen en vertegenwoordigers van de etnisch-culturele minderheden om te kijken welke hefbomen we mee moeten nemen of een referentiekader kunnen zijn voor wie daarmee aan de slag wil om te streven naar meer kwaliteit. Zoals mevrouw Saeys aangeeft, kan het niet de bedoeling zijn dat elk woonzorgcentrum dat apart moet exploreren en bevroeden. Ik vrees dat dit niet de beste weg is. We moeten kijken naar de dingen die we kunnen aanbieden aan de sector, die daar zijn eigen keuzes in moet maken en zijn eigen beleid mee moet voeren.
Mijn aanvoelen is dat we daar met de sector een traject in moeten afleggen dat kan leiden tot het formuleren van hefbomen en het zoeken naar goede praktijken. Die inzichten moeten dan binnen de sector gedeeld worden. Dat traject is opgestart en daar zijn budgettaire schikkingen voor getroffen.
De heer Bertels heeft het woord.
Ik dank mijn collega’s en ik vind ook dat we een positieve benadering moeten laten insijpelen in onze samenleving wat betreft cultuursensitieve zorg. Daar zijn we allemaal mee bezig. Dat geldt voor de Vlaamse Gemeenschap in haar geheel. We moeten die interculturele competenties versterken met inachtneming van het aanbod dat we kunnen doen en de noden die kunnen gelden voor de ouder wordende bevolking in Vlaanderen.
Minister, dat u een traject opstart met de sector, moeten we aanmoedigen. We moeten dat snel op een positieve manier voorbereiden om een aantal barrières en vooroordelen die nog overeind blijven, weg te werken. We hebben daar een bredere en snellere benadering voor nodig, want die diversiteit is een feit. Al wie in de zorgsector werkt, verdient dat we hun tools aanreiken om die diversiteit goed te kunnen aanpakken zodat iedereen de zorg krijgt die hij of zij verdient. Daar moeten we werk van maken.
We zullen binnenkort ongetwijfeld terugkomen op de oproep van het agentschap voor cultuursensitieve zorg.
De vraag om uitleg is afgehandeld.