Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Persyn heeft het woord.
Collega's, vlak voor het kerstreces keurden we in de commissie en nadien in de plenaire het decreet inzake de oprichting van Vlabzorginvest goed. Vlabzorginvest is een fonds dat opgericht werd om de achterstand inzake zorgvoorzieningen in de Vlaamse Rand en Vlaams-Brabant aan te pakken en weg te werken. Voor dit fonds voorziet de Vlaamse Regering in een jaarlijks budget van 2,5 miljoen euro dat overgekomen is vanuit de provinciale middelen. Dit budget wordt toegekend aan Vlabinvest: een autonoom provinciebedrijf dat nu reeds bestaat en voorziet in infrastructuursubsidies voor particuliere woningen in de Vlaamse Rand en Vlaams-Brabant. U weet dat de grond- en huizenprijzen daar bij de hoogste zijn van het land. Over de werking van dit decreet heb ik enkele vragen voor u.
Onlangs kreeg ik een brief in handen gestuurd door ‘Vlabinvest Wonen en zorg’, het nieuwe orgaan dat zowel Vlabinvest als Vlabzorginvest gaat coördineren, waarbij Vlabinvest Wonen en zorg naar aanleiding van het lanceren van Vlabzorginvest een intentiebevraging doet bij de zorgactoren. Welke zorgactoren hebben deze brief ontvangen? Wat is de brede bedoeling van deze bevraging?
Hebt u al weet van zorgactoren die gereageerd hebben op dit schrijven? Hoeveel zijn er dat? Binnen welke termijn verwacht u de antwoorden van de aangeschrevenen?
Welke criteria zullen nadien worden gehanteerd bij de toekenning van de subsidies vanuit Vlabzorginvest?
Wanneer zal Vlabzorginvest operationeel zijn en kunnen de eerste subsidiedossiers worden ingediend door geïnteresseerden?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, in alle eerlijkheid, wij zijn daar niet van op de hoogte. Het programma van Vlabzorginvest wordt door de provincie uitgevoerd. Het provinciebedrijf heeft die brieven uitgestuurd. Wij hebben daar zelf geen kennis van.
Ik begrijp dat men in een eerste fase probeert inzicht te krijgen in wat er vanuit de sectoren die in het decreet genoemd zijn, leeft aan vragen en intenties om infrastructuur te realiseren.
Het is wel belangrijk dat het decreet voorziet in structureel overleg tussen het beleidsdomein en het provinciebedrijf om te kijken waar effectief de bijdrage van het provinciebedrijf op een juiste manier kan gebeuren. We zijn er absoluut tevreden over dat dat laatste in het decreet is geregeld omdat afhankelijk van de sector waarover we spreken, het investeringssysteem verschillend is als het gaat over de terugbetaling van de zorg of de exploitatiefinanciering. Als u basisinvesteringen wilt faciliteren van voorzieningen die initiatief willen nemen en dus het aanbod willen uitbreiden, dan moet u dat kunnen doen op een manier dat degene die de investering doet, relatief eenvoudig kan weten dat, zodra de investering gerealiseerd is, hij of zij ook mag rekenen op de terugbetaling of de bijdrage vanuit het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) in dit geval. Dat kan voor alle sectoren verschillend zijn.
Ik geef een voorbeeld. In de kinderopvang is het natuurlijk duidelijk dat er in het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA) subsidies worden gegeven aan kinderopvanginitiatieven als ze inkomensgerelateerde kinderopvang (IKG) organiseren. Maar als iemand daar een ondersteuning vanuit de provincie voor wil hebben en dat gaat combineren met VIPA en dergelijke meer, dan gaat hij waarschijnlijk uit van de veronderstelling dat het een herlokalisatie of herconditionering is dan wel dat het een nieuwe is. Als het een nieuwe is, dan gaat hij die investering alleen doen als hij kan rekenen op het feit dat als de zaken klaar zijn en in gebruik kunnen worden genomen, er dan ook erkenningen zijn voor IKG-plaatsen.
Iets anders is het met de residentiële ouderenzorg, waar we met een systeem van erkenningskalender zitten. Nog anders is het in de persoonsvolgende financiering personen met een handicap, waar we geen garanties aan plaatsen meer geven maar budgetten aan de betrokkenen toekennen.
In die zin is het voor ons van belang dat, zodra men in de provincie een zicht heeft op wat men eventueel aan activiteiten zou kunnen ondernemen, we dan de kans krijgen om met de provincie aan de tafel te zitten om te zien hoe we die duw in de rug door de provincie in het perspectief kunnen brengen van onze erkenningen en programmatiebeleid op het Vlaamse niveau.
De heer Persyn heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het antwoord. Ik was een van de eindredacteurs van het decreet. We hebben inderdaad rekening gehouden met dat structureel overleg met het oog op erkenningen en programmatie omdat we daar geen apart spoor wilden leggen. Ik ben het volledig met u eens dat we rekening moeten houden met beschikbaarheid van erkenningen. De PVF is een ander verhaal. Dat wordt inderdaad in hoofde van de rechthebbende toegekend.
U begrijpt dat de insteek van mijn vraag een beetje gericht was op een zo breed en impartiaal mogelijke verspreiding van het aanbod dat nu gebeurt omdat wij als decreetgevers in het decreet hebben opgenomen dat we bijzondere voorrang willen verlenen aan kleine initiatieven, vaak particuliere initiatieven die nu vaak al jaren op eigen kracht en met eigen middelen, soms door een woning in onderpand te geven, grote risico’s nemen. Ik denk dan in het bijzonder aan initiatieven rond opvang van kinderen of volwassenen met een handicap. Ik wil ervoor pleiten, en ik zal het ook bij de provinciale instanties doen, om dit nieuwe aanbod, waar we allemaal samen veel van verwachten, zo breed mogelijk bekend te maken, ook aan degenen die nu nog niet in het reguliere circuit zitten.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik wil nog iets anders in het debat brengen dat we al meerdere keren hebben besproken, en dat is natuurlijk de ondervertegenwoordiging van Vlaams-Brabant bij projectaanvragen. Het is een oud zeer, u geeft dat ook zelf altijd aan. U hebt zelf gezegd dat er jaarlijks per sector zal worden vastgelegd dat er voorrang kan worden gegeven aan de Vlaamse Rand. In dat verband is het belangrijk om een precies zicht te krijgen op de ondervertegenwoordiging van Vlaams-Brabant bij subsidieaanvragen. Hebt u daar een verklaring voor? Zo neen, wordt het dan geen tijd om dit eens terdege uit te pluizen en in kaart te brengen, want de resultaten van een dergelijke intentiebevraging lijken mij alvast een goede start om echt die systematische ondervertegenwoordiging van Vlaams-Brabant aan te pakken. Alvast dank voor uw antwoord.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Er is uiteraard geen probleem dat als de provincie ons contacteert om het in het decreet voorgeschreven overleg te hebben, dat we daarover spreken. We hebben natuurlijk een bredere mogelijkheid dan alleen maar ingaan op de vragen van geïnstitutionaliseerde zorgverleners die nu al bekend zijn. Uiteraard kan dat nu ook aan de provincie worden gesignaleerd. Ik heb het niet gecheckt, maar ik ga ervan uit dat de intenties die nu worden opgevraagd, geen officiële aanvraagdossiers zijn, maar gewoon een marktverkenning om te weten wie op het terrein geïnteresseerd kan zijn. In die zin denk ik dat er geen grote juridische consequentie aan verbonden zal zijn.
De provincie Vlaams-Brabant heeft een vrij goed overzicht van alles wat in welzijn en zorg in de provincie beschikbaar is, en zelfs nog wat meer verfijnd. Ze heeft de laatste jaren altijd getracht om een soort pleitbezorger te zijn en heeft zeker voor een aantal sectoren regelmatig gevraagd om daar extra prioriteringen ten aanzien van de regio voor te geven. In die zin is die kaart met de invulling van de programmaties van verschillende voorzieningen wel degelijk beschikbaar omdat zeker tot 1 januari 2018 de provincie daar altijd wel een issue van heeft gemaakt.
Zoals ik echter al heb gezegd: ik heb zo eens een eerste screening gedaan van de thema’s of de sectoren waarover het gaat, en dan is duidelijk dat dat voor alle sectoren een wat andere benadering zal zijn. Voor de residentiële ouderenzorg is er een programmatie. Daar zijn voorafgaande vergunningen verstrekt, daar is er een erkenningskalender die moet worden ingevuld. Dat zit in die logica. Zonder regelgevend op te treden zal de Vlaamse overheid daar niet van kunnen afwijken. Daar is een systeem voor afgesproken. Dat is trouwens regionaal verankerd, want die programmatiecijfers en die voorafgaande vergunningen zijn op gemeenteniveau ook in te vullen. Voor andere is dat wat ruimer. Ik geef het voorbeeld van de kinderopvang. We hebben met Brussel, Gent en Antwerpen al overeenkomsten afgesloten, waarbij die besturen zeggen bereid te zijn om in de exploitatie te prefinancieren als ze weten dat, als er Vlaams uitbreidingsbeleid komt, wij bij voorrang overnemen wat zij financieren qua inkomensgerelateerde plaatsen in plaats van daarnaast nieuwe dingen te financieren. Er zijn voor alle sectoren dus afspraken te maken die een beetje sui generis zijn, maar we zijn wel absoluut bereid en vragende partij om dat te kunnen doen.
De heer Persyn heeft het woord.
Minister, ik denk dat wat u zegt waar is, namelijk dat de provincie een redelijk goed overzicht heeft. Er valt nog te discussiëren over de indeling of de parameters, maar ze heeft al ruim twintig jaar driejaarlijks dat overzicht in beeld gebracht en over restituties aan de bewoners en de stakeholders in de provincie telkens een symposium gehouden en een publicatie uitgebracht. Ik denk dus dat het redelijk goed zit met die sociale kaart van de zorgvoorzieningen. Ik herhaal echter mijn bezorgdheid specifiek voor degenen die nu onder de waterlijn zitten. Dat staat ook ingeschreven in het decreet. Dat zijn mensen, ouders vaak, particuliere initiatieven die met grote personele risico’s zorgvernieuwende projecten op poten zetten. Daarvoor hebben we ook specifiek in het decreet in een minimumschijf van 500.000 euro, dus 20 procent van die 2,5 miljoen euro, voorzien. Ik zal zeker ook aankaarten bij de provinciale verantwoordelijke dat men een zo breed mogelijke intentiebevraging zou doen. We hebben nu in Vlaams-Brabant gelukkig al enkele heel geslaagde initiatieven, in het bijzonder voor de verweesde groepen, de jongeren met een beperking, met soms een zeer zware problematiek. Ik denk echter ook aan andere sectoren die toch een beetje achterophinken, zoals de bijzondere jeugdzorg in Vlaams-Brabant, in het bijzonder aan de kant van Halle-Vilvoorde.
Ik pleit er dus voor om, zowel nu in de ether als straks bij de bevoegde instanties, de bekendmaking zo breed mogelijk te laten gebeuren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.