Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
Mevrouw Claes heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, er wordt misschien van mij een gedicht verwacht, maar ik zou zeggen: ‘schoenmaker blijf bij je leest’. Ik ga bij die leest blijven.
De 60 procentregel voor de dienstenchequebedrijven is intussen al twee jaar afgeschaft. Dat is uiteraard positief voor de sector, omdat ze zo meer vrijheid hebben in hun aanwervingsbeleid. Echter, belangrijk bleef wel dat er zoveel als mogelijk op de populatie werkzoekenden en leefloners werd gefocust. Op die manier is er een winwin binnen de dienstenchequesector: werklozen aan het werk zetten en diensten leveren bij mensen die uit werken gaan.
In navolging van de afschaffing volgde een actieplan, met enkele engagementen van VDAB en dienstenchequesector zelf. Via monitoring worden de resultaten opgevolgd, en jaarlijks is er een evaluatie.
Eind 2016 werd een eerste evaluatie afgerond. Het departement beschikte op dat moment van de evaluatie nog niet over actuele cijfers met betrekking tot de instroom van werknemers in de dienstenchequesector. Die zouden via de Kruispuntbank pas beschikbaar zijn eind 2017, met tewerkstellingsgegevens van 2015. Eind 2017 wordt een tweede evaluatie gemaakt, waarbij de impact op het profiel van de nieuwe instroom langs de werknemerskant zal worden becijferd. Graag hadden we een concreet beeld gekregen van de afschaffing van de 60 procentregel en van de situatie van werkzoekenden en leefloners, actief in de dienstenchequesector.
Wat de rol van VDAB betreft, waar dienstenchequeondernemingen nog steeds verplicht al hun vacatures naartoe moeten sturen, antwoordde u aan collega Taelman: “Het afschaffen van de 60 procentregel lijkt geen negatieve impact gehad te hebben op de samenwerking tussen beide partijen, integendeel. De samenwerking verloopt in een positieve sfeer.”
We vernemen echter dat de toeleiding vanuit VDAB toch niet altijd even vlot verloopt. Bij een studiebezoek aan een dienstenchequebedrijf in Gent gaf men aan dat VDAB 200 potentiële werknemers doorstuurde, van wie er uiteindelijk maar drie effectief op sollicitatiegesprek zijn geweest. De gegevens van VDAB blijken niet altijd up-to-date, omdat vele van deze 200 kandidaten uiteindelijk niet geschikt bleken, of reeds aan het werk waren of een opleiding volgden.
Drie kandidaten is zeer weinig. Zeker als je weet welke inspanningen er kunnen gebeuren vanuit opleidingsfonds/vormingsfonds – waar de afstemming tussen beide ook veel marge tot verbetering heeft – om de profielen die nog niet helemaal klaar zijn voor een job binnen de sector, toch klaar te stomen.
Minister, hoe is de verhouding van het aantal aanwervingen uit de vijver van uitkeringsgerechtigde niet-werkende werkzoekenden en leefloners ten aanzien van het aantal aanwervingen uit de groep werkenden?
Werd de evaluatie van eind 2017 intussen ook afgerond? Wat waren daarvan de resultaten? Kunnen we dat rapport ter beschikking krijgen?
Welke concrete acties om het aantal aanwervingen uit de groep uitkeringsgerechtigde niet-werkende werkzoekenden en leefloners op peil te houden, worden er nog gepland?
Hoe komt het dat de toeleiding vanuit VDAB zo’n beperkte resultaten oplevert? Hoe werken VDAB en het opleidingsfonds en vormingsfonds van de dienstenchequesector samen?
Hoe kunnen het opleidingsfonds en het vormingsfonds beter op elkaar worden afgestemd gezien de nood aan meer administratieve eenvoud?
Minister Muyters heeft het woord.
Mevrouw Claes, ik kan de commissie volgende gegevens overmaken met betrekking tot de instroom van werknemers in de dienstencheques, volgens hun statuut in het jaar voorafgaand aan hun aanwerving. Ik kan er een paar cijfers meteen opsommen, maar ik zal ook een tabel overmaken. Dus: welk statuut hadden ze het jaar voorafgaand aan hun aanwerving? We ontvingen dat cijfermateriaal midden december 2017 van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid en hebben dit nog niet besproken met de sociale partners van de dienstenchequesector.
Het vormt het laatste onderdeel van de evaluatie van de 60 procentmaatregel. Maar omdat de evaluatie nog niet is afgerond, kan ik nog geen conclusies naar voren brengen.
In 2016 was 22,8 procent uitkeringsgerechtigd of leefloner gedurende het voorafgaande jaar. 40 procent was het voorafgaande jaar werkende. 3,2 procent was schoolverlater tijdens het voorafgaande jaar en 33,6 procent was onbekend. Ik kom daar meteen op terug. De evolutie toont dat het aantal leefloners en uitkeringsgerechtigden daalt. Het is vooral de groep van onbekenden die stijgt. Dat is de situatie. Ik kan er geen conclusies aan koppelen, omdat de bespreking nog moet gebeuren.
Wat ik wél kan zeggen, is dat de 33,6 procent die onbekend zijn, mensen zijn die het jaar voorafgaand aan hun eerste tewerkstelling in de dienstenchequesector niet gekend waren bij de Belgische sociale zekerheid. Wanneer iemand voor het eerst in de databanken van de sociale zekerheid verschijnt, is dat vaak omdat zij voorheen in het buitenland woonden. De kans is groot dat in die 33,6 procent heel wat mensen zijn die het jaar voordien in het buitenland waren. Maar het kan ook gaan om inactieven die voordien geen enkele uitkering ontvingen, bijvoorbeeld huismoeders of mensen wier uitkering het afgelopen jaar werd geschrapt. Dat zijn mensen die niet in de databank zitten en dus bij die 33 procent onbekend zitten. We zullen die cijfers nog verder bespreken. Ik kan nadien het rapport overmaken, maar voordien nog niet.
U vroeg naar specifieke acties die enkel gericht zijn op de toeleiding van uitkeringsgerechtigde niet-werkende werkzoekenden en leefloners. Die zijn er niet. In het afsprakenkader werd steeds bepaald dat de dienstenchequemaatregel als doelstelling heeft om de tewerkstelling van laaggeschoolden en langdurig werkzoekenden te verbeteren. Maar er staat niet bij dat die uitkeringsgerechtigd of leefloner moeten zijn. De groep is dus ruimer. In die 33 procent zullen allicht ook heel wat mensen zijn die werkzoekend zijn die laaggeschoold zijn, maar niet noodzakelijk uitkeringsgerechtigd. Het statuut van de werkzoekende telt dus niet mee voor de 60 procentmaatregel.
Er zijn heel wat concrete acties voor het toeleiden van die uitkeringsgerechtigden. Ik verwijs in dat verband naar het afsprakenkader. Er zijn acht maatregelen, concrete acties, gaande van het geven van sollicitatieopdrachten tot het bevorderen van de doorstroom van werknemers uit maatwerkbedrijven en het afstemmen van het opleidingsaanbod voor particuliere schoonmaak op lokale noden. Ik veronderstel dat u die acties kent. Ze zijn opgenomen in het afsprakenkader.
De toeleiding verloopt soms moeilijk, zowel om kwantitatieve redenen – er zijn onvoldoende werkzoekenden met een beroepsaspiratie poetshulp of strijken per vacature –, als om kwalitatieve redenen. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan de moeilijkere arbeidsomstandigheden, aan het feit dat die mensen autonoom of zelfstandig moeten kunnen werken of aan fysieke vereisten. Die vereisten maken het niet altijd gemakkelijk om te voldoen aan de plaatsen die vrijstaan.
Het spreekt voor zich dat bij een krapte op de arbeidsmarkt de randvoorwaarden zoals mobiliteit, sollicitatiegedrag, kinderlast, armoede, laaggeletterdheid explicieter worden en dat er dan ook meer tijd nodig is, zowel voor VDAB als de werkgever, om geschikte werkzoekenden en werknemers te vinden. VDAB gaat dan ook actief op zoek naar werkzoekenden met een andere jobaspiratie dan die die ze oorspronkelijk aangeven en wijst hen dan op de mogelijkheden in de schoonmaaksector.
Om duidelijk te kunnen weergeven welke resultaten de diverse VDAB-acties hebben opgebracht, is de feedback van de werkgevers onontbeerlijk. Hier zijn we weer: ook hier is dat duidelijk het geval. Die feedback stelt VDAB dan immers in staat om de efficiëntie van haar acties in te schatten en een geschikt vervolgtraject voor de niet-weerhouden werkzoekenden te bepalen. Ook hier zijn dat op die moment slechts enkele procenten van feedback. Het element van het pact lijkt mij hier ook weer nuttig en zinvol. Het blijft alleszins een uitdaging om de kloof tussen vraag en aanbod te verkleinen en zo meer aanwervingen te realiseren.
VDAB en het Sectoraal Vormingsfonds dienstencheques werken samen op basis van de samenwerkingsovereenkomst VDAB-Vorm Dienstencheques (DC), rekening houdend met de prioriteiten die gesteld zijn in het sectorconvenant dienstencheques tussen de Vlaamse Regering en de sociale partners van die sector. Daarbij informeert, sensibiliseert en ondersteunt VDAB in samenwerking met Vorm DC zowel werkzoekenden, werknemers als bedrijven op het vlak van instroom en vorming en competentieontwikkeling.
Ik geef u een paar elementen mee van wat VDAB doet: een beroepsopleiding ‘schoonmaak bij mensen thuis’ voor werkzoekenden – dat is dus om de instroom te verhogen –, mobiele opleidingen op maat van het bedrijf, modulaire opleidingen in functie van startende werknemers en een modulair aanbod voor ervaren werknemers. Het aanbod houdt rekening met de digitale uitdagingen waarmee ook deze sector te maken heeft, en met de verhoogde zelfredzaamheid die wordt vereist.
Ten slotte wil ik nog vermelden dat we momenteel rond de tafel zitten met de verschillende sociale partners van de dienstenchequesector om na te gaan wat de mogelijkheden zijn om in de toekomst de betrokken opleidingsfondsen beter op elkaar af te stemmen. Daarbij wordt uiteraard gekeken naar administratieve vereenvoudiging ten voordele van de dienstenchequeondernemingen. Die gesprekken zijn bezig.
Mevrouw Claes heeft het woord.
Als we die cijfers horen, minister, blijft die 33,6 procent onbekenden natuurlijk cruciaal. Wie zijn dat? Wat is het profiel van die mensen? In het overleg dat u met de sector hebt, zal wel duidelijker kunnen worden gemaakt wat het profiel van die 33 procent is. Want zonder dat kun je eigenlijk niet echt veel aan met die cijfers.
Wat ik me wel afvraag, is hoe men voor de afschaffing van die 60 procent omging met die onbekenden. Waar werd die 60 procent eigenlijk ook afgeklopt? Was dat 40 procent uitkeringsgerechtigde leefloners? Of bekeek men dan ook binnen die 33 procent die het nu is, welk soort mensen dat zijn? Zijn dat ook mensen die werkloos zijn, maar geen uitkering krijgen? Uiteindelijk is dat ook de groep waar je mee op moet focussen, naar mijn aanvoelen. Het is dus belangrijk dat het overleg verder uitklaart hoe de samenstelling van die 33 procent is.
Natuurlijk is ook het pact belangrijk. Als we vaststellen dat er door VDAB tweehonderd mensen doorgestuurd worden en er maar drie effectief een sollicitatiegesprek hebben, is het belangrijk dat ook VDAB kijkt wie zij doorgestuurd hebben en waarom men niet ingaat op een sollicitatie. Men moet dat verder uitcijferen vanuit VDAB, en niet alleen de feedback die men krijgt voor die drie mensen die effectief zijn gaan solliciteren. Veel belangrijker lijkt mij dat VDAB ook kijkt naar degenen die niet gesolliciteerd hebben, en dat zij daar voor zichzelf ook een evaluatie rond maken.
Ik ben blij dat u zegt dat u in het overleg met de sector ook bekijkt op welke manier die twee fondsen beter op elkaar kunnen aansluiten. Misschien zit daar ook wel een sleutel in om mensen meer te stimuleren om aan de slag te gaan in die dienstenchequebedrijven.
Mevrouw Kherbache heeft het woord.
22 procent uitkeringsgerechtigden, daar kunnen we niet tevreden mee zijn. Die 33 procent roept vragen op, als je die percentages naast de socio-economische monitoring legt en de RSZ-cijfers uitpluist en vooral ook naar de herkomst van tewerkgestelden kijkt. Wat opvalt, is de enorme stijging van personen uit vooral Oost-Europa, tewerkgesteld in de dienstenchequesector. Dat wordt bijna het belangrijkste tewerkstellingskanaal.
Die dienstencheques zijn ingevoerd, en er zijn ook heel veel overheidsmiddelen aan besteed, om zwartwerk tegen te gaan, als activeringsinstrument, en natuurlijk ook om diensten aan gezinnen te leveren. We moeten er echt over waken dat de dienstencheques een activeringsinstrument blijven en dat het geen migratiekanaal wordt.
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Bedankt voor de vraagstelling, collega Claes. Ik wil even ingaan op een ander aspect van de schriftelijke vraag van mijn collega Taelman, waaruit blijkt dat we met 5,5 beschikbare werkzoekenden per vacature in de sector de kritische grens van 4 werkzoekenden per vacature benaderen. De effectiviteit waarmee VDAB erin zal slagen om vacatures die men voor dienstenchequewerknemers ontvangt, in te vullen, zal een VIP zijn, een ‘very important project’. Dat we daar echt ook op de inzet van de werkgevers moeten kunnen rekenen, daar hebt u absoluut gelijk in, minister.
We weten dat het algemene vervullingspercentage van vacatures bij VDAB op 70 procent ligt, maar dat percentage bevat ook de geannuleerde vacatures. Ik heb daar al een schriftelijke vraag over gesteld. In sommige maanden kan dat heel hoog oplopen, tot zelfs een derde. Hoe zit dat met de dienstenchequevacatures? Is daar ook een dergelijke trend merkbaar?
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Die 33,6 procent is natuurlijk wel een grote groep die we niet kennen. Het is heel belangrijk dat we daar toch iets meer over gaan weten. Er zou ook bijzondere aandacht zijn voor de doorstroming van werknemers uit onder andere de lokale diensteneconomie en het vroegere PWA, het nieuwe wijk-werken, naar de dienstenchequeondernemingen. Ik vraag me af hoe dat momenteel verloopt, want eigenlijk zou dat voor de werknemer ook wel een ideale eerste stap zijn naar een reguliere tewerkstelling.
Ik ben afgelopen zomer ook naar dat dienstenchequebedrijf geweest, en daar werd ook de opmerking gemaakt dat het heel moeilijk is om aan goede mensen te komen en dat er ook heel veel ziekteverzuim is.
Op dit moment worden er werknemers weggekaapt. Daar maak ik mij ook zorgen over. Ze worden vaak gelokt met grote beloftes. Als die niet worden waargemaakt, is dat in het nadeel van de mensen die moeten poetsen. De bedrijven proberen dat met acties of met gratis gsm’s of ik weet niet wat. We moeten ons daar zorgen over maken. Uiteindelijk zijn die mensen misschien wel het slachtoffer van grote beloftes.
Ik ben heel benieuwd naar de uitkomst van dat rapport. Ik kijk ernaar uit. Ik begreep dat het afschaffen van die 60 procentmaatregel positief wordt geëvalueerd.
Mevrouw Claes, die tweehonderd sollicitaties: dat ging over sollicitatiemededelingen. Zo stond het in uw vraag. Dat is natuurlijk redelijk vrijblijvend. Ze krijgen een schrijven dat er een vacature is. Dat is gewoon een mededeling. We krijgen weinig feedback van die mensen zelf. Als zij aan het werk zijn, gaan ze daar niet meteen op antwoorden. Dat is redelijk vrijblijvend.
Minister Muyters heeft het woord.
Mevrouw Claes, ik ben het met u eens: we moeten die 33 procent wat beter in kaart brengen want daar zitten allicht heel wat mensen bij waarvoor de dienstencheque echt bedoeld is.
Mevrouw Kherbache, u zegt dat we met die 22,8 procent niet blij kunnen zijn. Als ik de twee bij elkaar tel, de uitkeringsgerechtigden en de leefloners plus de onbekenden, zitten we op ongeveer hetzelfde percentage: dat was twee jaar geleden 60 procent. Nu is het 57 procent. Dat zit in dezelfde grootteorde.
Ik wil iets dieper ingaan op de cijfers. In het voorjaar van 2017 heeft VDAB 8749 dienstenchequevacatures ontvangen. Dat is 31 procent meer dan in 2016. Eind juni 2017 waren er 12.222 werkzoekenden met een beroepsaspiratie poetshulp of strijken. Ik moet u niet zeggen dat dat altijd in dezelfde regio is. Mevrouw Claes, er zijn 10 procent minder kandidaten met die beroepsaspiratie dan in 2016. De markt beschikt nu dus over 3,9 werkzoekenden per openstaande dienstenschequevacature. Algemeen wordt onder de 4 als een probleem beschouwd. De regio’s Brugge en Kortrijk-Roeselare tellen minder dan 2 potentiële werkzoekenden per vacature voor ongeschoolde arbeid; de regio’s Oostende, Gent en Leuven zitten onder de 4; Mechelen en Limburg-Oost juist op 4. We zitten dus echt wel met een probleem. Uit het rapport blijkt ook dat er in de eerste twee kwartalen van 2017 5583 sollicitatieopdrachten waren en 14.555 sollicitatiemededelingen. Maar aan elk daarvan gaat een selectie door de bemiddelaar vooraf. Dat is een groot verschil met de automatische matching. Daar bekijkt men de vacature om te weten welke competenties nodig zijn, en de computer screent wie de tweehonderd kandidaten zijn om met die competenties een vacature opgestuurd te krijgen. Daar zijn er 633.000 voor elke gepubliceerde vacature. Bij die sollicitatiemededelingen en sollicitatieopdrachten heeft de bemiddelaar dus op voorhand de beroepsaspiratie van de werkzoekende en ook de realistische eisen van de werkgever bekeken. Zo wordt dat gematcht. Zelfs daar gaan wij ervan uit dat het voor de potentiële arbeidsreserve voor dienstenchequevacatures allemaal ongeschoolde mensen zijn. Daardoor is het mogelijk dat je vacaturemededelingen doet, waarbij die mensen zeggen dat ze dat soort werk niet willen doen omdat ze met kinderopvang zitten of omdat het onregelmatige uren zijn – er zijn veel redenen.
Dat er maar drie van de tweehonderd zijn gekomen, is een moeilijk geval. Je kunt niet zomaar zeggen dat dat niet kan of niet mag. We proberen in elk geval om die matching nog te verbeteren. Dankzij de samenwerking tussen de verschillende opleidingsfondsen moeten daar nog mogelijkheden zijn. Maar laat ons eerlijk zijn: als er 31 procent meer vacatures zijn en 10 procent minder werkzoekenden met de aspiratie om in die sector te gaan werken, zitten we daar wel met een probleem.
Mevrouw Claes heeft het woord.
Minister, dank u voor de bijkomende cijfers. Het was voor mij niet allemaal even goed te volgen. Ik stel dus voor dat we dat rapport, wanneer het volledig klaar is, hier in de commissie eens goed bekijken. Ik deel uw mening, maar ook die van mevrouw Kherbache: de hele dienstenchequesector schuift op naar andere doelstellingen en andere manieren van werken. We moeten ons daarover bezinnen. Het is goed dat we dat zullen doen met de evaluatie van het rapport. Dan kunnen we dat wat dieper bekijken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.