Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer De Ro heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, het voorontwerp van decreet betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB) wordt ontwikkeld en zal binnenkort in het Vlaams Parlement worden besproken. Hierbij wordt een afbakening gemaakt tussen de CLB’s, de scholen en de pedagogische begeleidingsdiensten, waarbij de leerling telkens centraal staat. Vooral de CLB’s zullen door dit decreet worden versterkt: ze gaan nauwer netoverstijgend samenwerken in regionale ondersteuningscellen, ze worden laagdrempeliger en zullen zich meer uitgesproken als vertrouwenspersoon kunnen profileren. De CLB’s zullen bijgevolg een draaischijffunctie kunnen opnemen tussen Onderwijs en Welzijn. Ze werken nu al samen met allerhande instanties zoals jeugdhulp, de centra voor algemeen welzijnswerk (CAW’s) of de diensten die werken rond geestelijke gezondheid.
Toch zijn er nog enkele onduidelijkheden, naast de sterke punten van het voorontwerp. Hier werd onder meer op gewezen in het recente jaarverslag van de kinderrechtencommissaris, dat op 7 december 2017 in de commissie Onderwijs werd besproken. Zo wordt er gesteld dat de huidige scheiding tussen ‘de leerling’ en ‘het kind of de jongere buiten de school’ op termijn onhoudbaar wordt. Daarom wil ik de volgende vragen aan de minister van Welzijn voorleggen.
Minister, welke positie nemen de CLB’s ten opzichte van andere actoren in de hulpverlening in? Hoe reageert u op de opmerkingen vanuit het Kinderrechtencommissariaat?
Op welke manier kan de draaischijffunctie van de CLB’s tussen Onderwijs en Welzijn ten volle worden gerealiseerd? Hoe kan het luik Welzijn worden versterkt en garanderen we de naadloze overgang tussen vraag en zorgaanbod?
Veel meer dan vroeger kloppen jongeren aan bij het CLB met vragen van psychosociale aard. Indien langdurige begeleiding nodig is, worden zij doorverwezen naar gespecialiseerde hulp. De gemiddelde wachttijd bedraagt 130 dagen en kan voor sommige voorzieningen in de jeugdhulp oplopen tot meer dan 160 dagen. Tijdens deze wachttijd blijven bijna alle leerlingen naar school gaan, hoewel hun oorspronkelijke vraag naar hulp of ondersteuning nog niet werd beantwoord. In die gevallen wordt vaak verwacht dat het CLB een rol opneemt terwijl dat feitelijk niet mag. Op welke manier kunt u deze vorm van overbruggingshulp evalueren, ondersteunen of aanpassen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, laat het duidelijk zijn: het is evident dat we het CLB als een zeer belangrijke partner beschouwen in de ondersteuning van jongeren en hun gezinnen. We delen dan ook de opmerkingen van de kinderrechtencommissaris dat in het raam van de uitvoering van het decreet betreffende de leerlingenbegeleiding een duidelijke en gezamenlijke invulling van de zogenaamde draaischijffunctie tussen Welzijn en Onderwijs goed afgestemd moet zijn.
De positie van het CLB binnen de brede jeugdhulp is, zoals u weet, een belangrijk element in een verhaal van een meer intersectorale jeugdhulpverlening, waar samenwerking over sectoren en beleidsdomeinen, liefst zo vroeg mogelijk, de optie is om zorg op maat voor kinderen, jongeren en gezinnen te garanderen.
Het decreet betreffende de integrale jeugdhulp omschrijft de actoren die onder het toepassingsgebied van de jeugdhulp in Vlaanderen vallen. In het decreet wordt ook wat betreft het CLB de positie binnen de jeugdhulpverlening geduid. Het betreft de activiteiten van het CLB in functie van de brede instap en de bijzondere functie van het indiceren van jeugdhulp als multidisciplinair team (MDT).
Voor deze laatste functie – we gaan er kort even op in – worden de CLB’s erkend door het agentschap Jongerenwelzijn, waardoor ze ook een bijkomende vergoeding per afgeleverd aanvraagdocument voor niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp ontvangen, gaande van 490 euro voor het opmaken van een eerste aanvraagdocument, tot 300 euro voor de opmaak van een volgend aanvraagdocument, en 525 euro in geval er sprake is van een vraag naar individuele materiële bijstand.
Door de CLB’s op te nemen in de integrale jeugdhulp, nemen ze eenzelfde positie in als alle andere actoren in de jeugdhulpverlening. Zowel in de netwerken rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp als in de crisisnetwerken zijn ze dan ook in de verschillende regio’s manifest betrokken als aanmelder en verwijzer en vervullen hun medewerkers de opdracht van contactpersoon-aanmelder.
Indien er een hulpvraag is bij een cliënt van het CLB, zal het CLB hiertoe de nodige stappen zetten. Indien het niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp betreft, maakt het CLB een aanvraagdocument op. Het CLB als erkend MDT doet als dusdanig aanmeldingen bij de intersectorale toegangspoort. Dat wil zeggen dat het CLB als erkend MDT consensusdossiers bij de toegangspoort kan indienen. Met die consensusdossiers bedoelen we dat aanvragen de facto ontvankelijk zijn. Het is niet onbelangrijk om dit in deze commissie toch nog even aan te halen, gelet op de vragen tot administratieve vereenvoudiging
De CLB’s hebben naast deze rollen ook een unieke positie in het landschap, aangezien ze zicht hebben op een zeer grote groep aan minderjarigen, met name alle kinderen en jongeren die school lopen. Hierdoor zullen ze zowel hulpvragen als signalen van verontrusting vaak als eerste capteren, ermee aan de slag gaan of dit melden aan een Vertrouwenscentrum Kindermishandeling of Ondersteuningsteam Jeugdzorg.
Uit de uitgebreide rapportage die we ieder jaar houden in deze commissie naar aanleiding van het jaarverslag, blijkt uit de cijfers dat de CLB’s hun rol in de jeugdhulp prominent opnemen.
Tot slot geven we ook nog een zeer tastbaar en concreet voorbeeld hoe we de CLB’s ook mee integreren in de groei als er bijkomende investeringen zijn. Via een oproep van juli 2016 breidden we het aanbod positieve heroriëntering met 90 modules uit, wat goed is voor ongeveer 270 extra begeleidingen van gezinnen per jaar. In de oproep vermeldden we toen expliciet dat er 39, dus meer dan een derde van deze modules, prioritair werden toegekend aan de CLB’s. Dit bijkomend aanbod werd operationeel in 2017.
Natuurlijk zijn we ons ervan bewust dat de CLB’s en de andere actoren een grote uitdaging hebben in de garantie van de nodige zorgcontinuïteit. De afstemming met de andere partners is niet altijd even evident.
Op basis van die analyse hebben we net voor de zomer voorzien in een belangrijke bijkomende impuls in de jeugdhulp van 15 miljoen euro, verdeeld over de regionale samenwerkingsverbanden. Het is net de bedoeling de samenwerking binnen de rechtstreekse jeugdhulp en tussen de verschillende actoren dichter bij elkaar te brengen. Voor elke actor in de jeugdhulp is een naadloze overgang tot vraag en zorgaanbod immers een belangrijke doelstelling. Nu is er sprake van een toenemend aantal hulpvragen. Met de gerichte uitbreidingen willen we hieraan tegemoetkomen.
In het deel van de jeugdhulpverlening waarin de CLB’s als lid van de brede instap zeer vaak actief zijn, zullen we in 2018 en 2019 gerichte budgetten voor de uitbreiding van het aanbod inzetten. Door de creatie van samenwerkingsverbanden zullen we alle actoren in het zogenaamde preventieve voorveld hierbij betrekken, zoals de Huizen van het Kind, de psychologische eerstelijnsdienstverlening, de lokale overheden en de hulpverleners die rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp bieden, bijvoorbeeld de geestelijke gezondheidszorg. De focus ligt op de snelle inzetbaarheid van het aanbod. Dit moet worden afgestemd in een operationeel samenwerkingsverband. We proberen maximaal continuïteit van dienstverlening te bieden. Over twee jaar gespreid, zal hiervoor bijkomend 15 miljoen euro worden geïnvesteerd. We mikken hierbij op een bereik van minstens 3000 kinderen, jongeren en gezinnen. Zoals ik reeds eerder in deze commissie heb toegelicht, zullen we tevens bijkomende acties ondernemen ten aanzien van de doelgroep van kleine kinderen en jongvolwassenen.
De uitbreiding van het rechtstreeks toegankelijk aanbod zal zeker tegemoetkomen aan de vragen die de CLB’s ontvangen. De uitbreiding kan in de praktijk een verschil maken. Vooral de gerichte doorverwijzing en de warme overdracht van cliënten naar diensten die meer probleemgebonden jeugdhulp bieden, zal vlotter kunnen verlopen.
De samenwerkingsverbanden die zich heden volop voorbereiden op de start van hun activiteiten in het voorjaar van 2018, zullen vooral inzetten op een snel inzetbare, kortdurende en oplossingsgerichte jeugdhulpverlening. Het lijkt me evident de nadere specificaties van de draaischijffunctie van de CLB’s te laten aansluiten bij de geschetste ontwikkelingen in het landschap van de jeugdhulp.
Mijnheer De Ro, zoals u zelf hebt opgemerkt, moeten die nadere bepalingen nog worden geschreven in het licht van de uitvoering van het decreet betreffende de leerlingenbegeleiding. Indien we de criteria voor de samenwerking in de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp, zoals omschreven in de oproep van 21 juli 2017, erop nalezen, blijken die mijns inziens al sterk aan te sluiten bij een operationele vertaling op het terrein van de brug tussen de beleidsdomeinen Onderwijs en Welzijn. We hebben de initiatiefnemers op het terrein, waaronder de CLB’s, immers gevraagd regionaal vorm te geven aan een aantal doelstellingen.
Er moeten afspraken worden uitgewerkt tussen de samenwerkende partners en de prioritaire verwijzers in het werkingsgebied. Die afspraken moeten garanderen dat jeugdhulpvragen binnen de richtsnoertermijn van een maand kunnen worden beantwoord. Dat antwoord betekent minimaal dat overleg is gepleegd met de cliënt en met de betrokken hulpverleners. Het moet duidelijk zijn wanneer welke partner in de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp welke hulp kan starten. Indien die hulp niet snel kan starten, wordt de wachttijd overbrugd door in te zetten op flexibele, vraaggerichte en innovatieve methodes en acties. Hierbij wordt prioritair aandacht geschonken aan het krachtgericht werken en aan de versterking van het netwerk rond de cliënt.
We hebben in de oproep tevens gevraagd aan te geven hoe de snelle toegang tot het aanbod van de gemandateerde voorzieningen door middel van volumeafspraken structureel kan worden verzekerd.
We hebben ook gevraagd aan te geven hoe afspraken kunnen worden uitgewerkt die toelaten op afgestemde wijze om te gaan met dringende en gevaarlijke situaties. Dit moet worden overlegd met het crisismeldpunt van de regio.
Tot slot hebben we duidelijkheid gevraagd over de wijze waarop het samenwerkingsverband zich complementair verhoudt tot de initiatieven die zijn genomen in het netwerk geestelijke gezondheid kinderen en jongeren.
De huidige stand van zaken is dat we eind vorig jaar kandidaturen hebben ontvangen. Ik kan melden dat de CLB’s bij alle kandidaten zijn betrokken. In een aantal regio’s profileren ze zich zelfs als trekkende partner. De administratie toetst de kandidaturen nu aan de aanvraagcriteria. In de loop van 2018 zullen ze starten. Het is evident dat we deze aanzienlijke bijkomende investering koppelen aan duidelijke afspraken die ons toelaten nabij op te volgen op welke wijze het engagement wordt ingevuld.
Mijnheer De Ro, wat uw derde vraag betreft, verwijs ik naar de net vermelde investeringen. We vragen uitdrukkelijk om in de samenwerking expliciet vorm te geven aan de uitrol van de psychologische eerstelijnsfunctie voor kinderen en jongeren. Dit is, voor alle duidelijkheid, nieuw voor kinderen en jongeren.
In het decreet betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding wordt in de opdrachtverklaring heel wat aandacht besteed aan het psychosociaal welbevinden van de leerlingen. In de werking van de CLB’s staat het belang van de leerlingen immers centraal. De CLB’s werken vraaggestuurd. Ze benaderen de leerlingen vanuit somatische, psychologische, pedagogische en sociale invalshoek. Ze hebben bijzondere aandacht voor bepaalde opdrachten in bepaalde groepen en voor de leerlingen die door hun sociale achtergrond in hun ontwikkeling worden bedreigd. Ze werken uiteraard samen met de schoolinterne zorgstructuren en met de andere actoren in de samenleving die een steentje kunnen bijdragen tot het welbevinden.
Indien minderjarigen nood hebben aan gespecialiseerde hulp met een lange wachttijd en indien hun ontwikkeling wordt bedreigd, kan het CLB initiatieven met betrekking tot langdurige opvolging nemen. Ik denk dan niet aan een gespecialiseerde begeleiding door het CLB, maar aan initiatieven om de zorgcontinuïteit te bevorderen. Het kan gaan om de organisatie van een netwerktafel of een eigenkrachtconferentie, om het betrekken bij de zaak van andere hulpverlening die ondersteuning kan bieden, om prioraanvragen, om de participatie aan gesprekken binnen de intersectorale toegangspoort om een hulpaanbod te vinden, enzovoorts. Daarnaast mogen we de verschillende functies, zoals de daarnet toegelichte functie van contactpersoon en aanmelder, en de nieuwe initiatieven inzake de samenwerking tussen alle actoren in het werkveld niet uit het oog verliezen.
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. Ik wil even onderstrepen dat het altijd gevoelig ligt om uit het jaarverslag van een organisatie als het Kinderrechtencommissariaat een aantal kritieken te halen. De positieve elementen die de kinderrechtencommissaris vermeldt, kunnen dan worden vergeten. Ze zijn echter sterk aanwezig. Hij vermeldt negen positieve punten, maar hij heeft ook een grote bezorgdheid waarop ik mijn vraag om uitleg heb gebaseerd.
Zijn bezorgdheid betreft de draaischijf. Ik ben blij dat uit uw antwoord blijkt dat we met betrekking tot de gewijzigde regelgeving voor de welzijnssector nu een paar jaar verder zitten. De CLB’s hebben niet enkel een draaischijffunctie gekregen: ze voeren die functie steeds meer uit in operationele termen.
Aangezien ik hierover een bijkomende vraag wil stellen, wil ik de kinderrechtencommissaris even letterlijk citeren: “De draaischijffunctie die het voorontwerp van decreet toekent aan de CLB’s is een goede keuze. De CLB’s bewegen zich tussen onderwijs en welzijn. Ze zijn de ideale plaats om de leerlingenbegeleiding te verbreden naar jeugdhulpverlening. Toch missen we een duidelijke positionering van de CLB’s ten opzichte van andere sectoren in de hulpverlening. Het is bijzonder jammer dat het voorontwerp van decreet betreffende de leerlingenbegeleiding dat mandaat niet uitklaart. Het is enorm belangrijk om de twee pijlers in de werking van de CLB’s, onderwijs en welzijn, in een decreet te vatten. De nu voorgestelde procedure om de zaak uit te klaren, het besluit van de Vlaamse Regering, is niet bevorderlijk voor de transparantie.”
Minister, u hebt verwezen naar de besluiten van de Vlaamse Regering die nog moeten worden opgesteld. Als die draaischijf dan toch zo belangrijk is, vraagt de kinderrechtencommissaris waarom dit niet mee in het voorontwerp van decreet is opgenomen. Daar valt veel voor te zeggen. Andere rollen binnen de beleidsdomeinen Onderwijs en Welzijn zijn decretaal uitgeklaard. We kunnen dat hier ook doen. Kunt u dit met betrekking tot het beleidsdomein Welzijn onderschrijven?
We hebben nog even tijd om in het Vlaams Parlement eventueel amendementen in te dienen om de draaischijffunctie vast te leggen. Vindt u het belangrijk flexibeler te kunnen werken en zou u om die reden liever met een besluit van de Vlaamse Regering werken? Beide zouden hun voordelen kunnen hebben. Als Vlaams volksvertegenwoordiger vind ik het echter geen onbelangrijke bemerking van de kinderrechtencommissaris dat het opnemen hiervan in het voorontwerp van decreet het voordeel van transparantie en duidelijkheid zou hebben.
De heer Parys heeft het woord.
Mijnheer De Ro, ik dank u voor het stellen van deze vraag om uitleg, die ik interessant vind. Ik wil nog eens terugkomen op de belangrijke draaischijffunctie van de CLB’s. Indien er op het terrein nog steeds frustratie is, gaat het natuurlijk om de financiering.
Minister, u hebt net vermeld dat voor bepaalde opdrachten, zoals de aanmelding, middelen zijn vrijgemaakt. Dat is een positief element. In 2015 heeft PricewaterhouseCoopers (PwC) een audit van de CLB’s uitgevoerd. Toen is natuurlijk gebleken dat de CLB’s heel wat taken uitvoeren die met welzijn te maken hebben. Uit die audit is me echter niet duidelijk geworden welke taken exact onder de welzijnsnoemer vallen en welke werkdruk die taken voor de verschillende CLB’s genereren.
Minister, welke extra taken waarvoor nog niet in een financiering is voorzien, zijn bij het CLB terechtgekomen? Het is logisch dat elk beleidsdomein voor zijn opdrachten in een financiering voorziet.
Ik heb ook nog een heel praktische vraag. Ik heb me laten vertellen dat voor een deel van het werk de CLB’s telkens een nieuw dossier moeten opstarten, ook al hebben zij al een dossier voor dezelfde leerling die zij begeleiden, maar dan vanuit de schoolse context. Kan dat niet eenvoudiger? Moeten we daar niet intersectoraal werken, zodat de jongeren die we al kennen bij het CLB maar één dossier zouden hebben?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, ik ga ervan uit dat jullie, zodra in de commissie Onderwijs dit decreet zal worden behandeld, alle initiatieven zullen nemen om ieders mening over die relatie te vernemen. In de vorige legislatuur werd het decreet Integrale Jeugdzorg ingediend door de ministers van Welzijn en Onderwijs. Daarin werd de rol van de CLB’s inzake integrale jeugdhulp omschreven, samen met de rol die zij hebben inzake de brede instap. Vanuit het jeugdhulpperspectief werd al een wettelijke basis gecreëerd.
Indien het mogelijk is om uniciteit van dossiers te creëren, moet dat altijd onderzocht worden. Mijn ervaring is dat dat een werk is van langere adem, want je moet niet alleen dezelfde formats hebben – of tenminste de transpositie van de ene en de andere mogelijk kunnen maken – er zijn natuurlijk ook een aantal inhoudelijke overwegingen waar rekening mee moet worden gehouden. Uit het hoofd kan ik nu niet zeggen wat daarin de stand van zaken is. Maar we bekijken dat altijd. We hebben in de integrale jeugdzorg de toegang tot de kinderpsychiatrie al zodanig geregeld dat we vanuit andere hoeken kunnen meegaan in die administratieve flow.
Doordat de CLB’s zulke unieke posities innemen, hebben ze een brede opdracht. Mijnheer Parys, bekijk het historisch: ooit bestond er zoiets als het medisch schooltoezicht (MST) en psycho-medico-sociale centra (PMS), enzovoort. Men heeft de middelen die in het domein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin beschikbaar waren, met name vanuit het aspect Volksgezondheid, overgeheveld naar wat nu het CLB is, mét de overdracht van een aantal taken die tot de preventieve gezondheidszorg behoren. Daarmee is de taakstelling van de CLB’s uitgebreid met een aantal welzijns- en volksgezondheidsaspecten. Dat is historisch gebeurd vanuit de goede inschatting dat dit een integrale benadering zou bevorderen. Ik denk dat dit toen wel de juiste optie was, maar daarmee is ook gezegd dat de CLB’s een aantal opdrachten in hun regelgeving hebben ingeschreven die daar destijds ook met die transfer van middelen aan werden toegevoegd.
De CLB’s worden vaak als eerste gevat. Na het aantal jaren dat ik met CLB’s contacten heb, is mijn persoonlijke inschatting dat zij een zorg/frustratie hebben – zoals die ook door de kinderrechtencommissaris werd opgemerkt, laten we dat maar eerlijk benoemen – omdat dat door welzijnsactoren die meer gespecialiseerde hulp kunnen aanbieden, niet wordt overgenomen. Dat blijft voor hen een moeilijke zaak. Ik vind dat een zeer terechte zorg.
In de vorige ronde hebben we het aantal modules positieve heroriëntering uit de integrale jeugdhulp opengesteld, ook voor samenwerkende CLB’s. We hebben toen wel gesuggereerd dat ze in de regel moeten samenwerken. We hebben dat gedaan omdat ik ervan overtuigd ben dat we ook vanuit de jeugdhulpinspanningen moeten doen ten aanzien van de CLB’s.
U zegt dat in het traject voor de volgende twee jaar voor de rechtstreeks toegankelijke hulp in 15 miljoen euro is voorzien. We zullen dat concentreren in een vijftiental regio’s. We gaan het dus niet verwateren over het hele grondgebied. Dat is toch impactvol. En in alle ingediende dossiers worden de CLB’s betrokken als partner. Dan durf ik toch te hopen dat onze inspanning ertoe kan bijdragen dat de CLB’s met iets meer comfort die opdracht kunnen opnemen. Ze weten zich dan meer verzekerd van de engagementen van de andere partijen waarmee ze moeten samenwerken.
In die zin hoop ik dat door die manier van werken in de praktijk ook vanuit welzijnsperspectief de taken en de verantwoordelijkheid van de CLB’s in die draaischijffunctie worden gehonoreerd.
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, ik ben samen met u en met de collega’s die het thema volgen, zeer benieuwd wat werkelijk de impact zal zijn van de middelen die we daarin investeren. Minister, u geeft terecht aan dat er frustraties zijn, niet alleen bij het personeel van de CLB’s maar ook bij de mensen die zelf voor een deel in de piste treden daar waar kinderen die het nodig hebben, niet kunnen doorstromen. Dat zet een zware druk op het bestaande personeel. Ik ben al heel blij dat de CLB’s allemaal betrokken worden, ze zijn zelfs in een aantal regio’s de trekker. Ik hoop dan ook samen met u dat dit in die vijftien regio’s echt zoden aan de dijk brengt. Ik hoop dat de evaluatie daarvan eventueel tussen onze beide commissies kan worden gemaakt. Dit is trouwens een oproep aan de collega’s in deze commissie. Ik vermoed dat naar aanleiding van de bespreking van het decreet over de leerlingenbegeleiding hoorzittingen zullen worden georganiseerd. Ik hoop dat het dan ook toegankelijk zal zijn voor de commissieleden van de commissie Welzijn. Dat kan dan een gemeenschappelijk initiatief worden. Dat hoeft niet alleen symbolisch te zijn, het zou ook weergeven waar het CLB op dit ogenblik zit: tussen Welzijn en Onderwijs. Dat mag weleens duidelijker blijken uit ons parlementair werk.
De vraag om uitleg is afgehandeld.