Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Minister, sinds jaren erkent de arbeidsmarkt een aantal zorgberoepen als knelpuntberoepen. Zeker nu de instroom van nieuwe studenten in de zorgopleidingen voor het eerst sinds jaren stagneert en er hier en daar een lichte achteruitgang is, wordt het des te belangrijker om alle mensen die gemotiveerd zijn om in de zorgsector te werken, aan de slag te krijgen, te ondersteunen en eventueel ook kansen te geven.
Vanuit de zorgonderwijssector vernemen wij dat een groep mensen, die op dit ogenblik wel aan het werk zijn, maar niet in de zorgsector, soms op latere leeftijd zin krijgen om aan de slag te gaan in de zorgsector.
Ik ben eigenlijk een toerist in deze commissie, maar ik heb hier al meerdere keren gehoord dat we er alles aan moeten doen om meer mensen langer te doen werken. Ik heb ook gehoord dat we mensen meer goesting moeten laten krijgen om aan de slag te gaan. Deze vraag past hier dus helemaal.
Ook van de Vlaams Zorgambassadeur horen wij over dit probleem en het feit dat het om mensen gaat met zeer uiteenlopende scholingsachtergrond. Daar bestaat ook goesting om in de zorgsector te werken, en we zullen alle handen aan het bed nodig hebben. Het gaat soms om kleine zelfstandigen. Daar kunnen zelfs kappers bij zijn. Het gaat over mensen die tewerkgesteld zijn als kassier of winkelbediende. Het gaat om mensen op bachelorniveau – boekhouders en bedienden – of zelfs op universitair niveau: letteren, psychologen, historici.
De zorgsector is een sector waarbij diplomagebonden werk kan worden gegeven, anders dan in vacatures waar mensen zonder diploma of elders verworven competenties aan de slag kunnen. Het hebben van een diploma is hier een noodzakelijke voorwaarde om aan de slag te kunnen, en zo doet zich voor die mensen de kwestie voor om opnieuw dagonderwijs te kunnen volgen, teneinde het diploma te halen. Wie ambitie heeft om als zorgkundige en liever nog als bachelor verpleegkunde aan de slag te gaan, is direct een jaar – voor een zorgkundige – of drie jaar, recent opgetrokken naar vier jaar – voor een bachelor – bezig met die opleiding. Omdat die mensen niet werkloos zijn, kunnen ze ook niet terecht bij VDAB, die wel omscholing aanbiedt aan werklozen. Mensen die van een ander werkveld komen, worden zo geconfronteerd met het probleem om gedurende een paar jaar op eigen kosten en zonder statuut omscholing te volgen. Velen aarzelen dan ook en zien af van hun voornemen.
Dat is een gemiste kans om enthousiaste en gemotiveerde mensen te laten werken in de zorgsector, met veel goesting voor de verdere loopbaan. De vraag is dan ook of voor die toch wel aanzienlijke groep mensen niet in een tijdelijk statuut kan worden voorzien, zodat zij toch een basisinkomen kunnen hebben en hun rechten verder kunnen opbouwen. De zorgsector is vragende partij om een formule te ontwikkelen waarbij mensen die werken in een niet-zorgsector, zich toch kunnen laten omscholen tot zorgkundige. Momenteel is er enkel een opleidingskost en een maandelijkse uitkering als het gaat om werkzoekenden, maar niet voor een jobswitch.
Minister, ik heb een aantal vragen naar cijfers. Ik veronderstel dat ik die cijfers achteraf ook meekrijg. Hoeveel mensen zijn via VDAB een opleiding gestart tot tewerkstelling in de zorgsector, in 2014, 2015 en 2016? Wat was de balans instroom-uitstroom in de afgelopen jaren? Hoeveel mensen raakten via VDAB aan het werk in de zorgsector, uitgesplitst over die drie jaren? Welke acties onderneemt u? Kan er een statuut uitgewerkt worden om mensen, actueel tewerkgesteld in een andere sector, maar met een duidelijke motivatie om aan de slag te gaan in de zorgsector, te ondersteunen? Ziet u op dat punt een samenwerking met VDAB in functie van een langetermijnplanning in de carrière?
Minister Muyters heeft het woord.
Collega Coppé, ik heb inderdaad een aantal cijfers bij. In 2014 zijn er bij VDAB 10.187 opleidingstrajecten gerealiseerd voor de social profit. In 2015 was dat licht gedaald naar 9894, in 2016 waren het er 8355. Het daalt dus wat. We zien die daling vooral in de richtingen verpleegkundige en opvoeder. Ik denk dat de verlenging van de periode van 3 naar 4 jaar daar een element van verklaring voor kan zijn.
Ik heb ook de gedetailleerde cijfers per onderdeel bij, maar ik zal die aan de secretaris geven. Dan kunnen die aan u overgemaakt worden.
U vroeg ook naar de balans tussen instroom en uitstroom, maar het is moeilijk om daarover te rapporteren, omdat de opleidingen in de zorg verschillende jaren duren. De groep waarover ik het zonet had, is niet dezelfde als de groep waarover de uitstroom naar werk wordt meegegeven. De bachelor opleiding verpleegkunde duurt 4 jaar, terwijl de opleiding zorgkundige maar 1 jaar duurt. Het is dus moeilijk om te gaan vergelijken. Het geeft een erg vertekend beeld om de instroomcijfers en uitstroomcijfers van 1 jaar te vergelijken. Gezien de verschillende duur in opleiding is het ook meer zinvol om te kijken naar de uitstroomresultaten, veeleer dan naar de absolute aantallen. De uitstroom naar werk, 3 maanden na het einde van de opleiding, voor werkzoekenden die zo’n opleiding in de zorgsector met succes hebben beëindigd, was in 2014 80,2 procent, in 2015 75,6 procent en in 2016 78,4 procent. Grosso modo is dus 75 tot 80 procent van diegenen die het diploma hebben gehaald, 3 maanden na het beëindigen van de opleiding aan het werk.
Wat betreft het faciliteren van de instroom, wil ik eerst iets zeggen over de werklozen. Ik heb bij een eerdere vraag al gezegd dat we de mogelijkheid voor hooggeschoolden om nog een tweede opleiding te volgen, verruimd hebben. De verpleegkundigen zitten daar zeker bij. Iemand die werkloos is en zich wil omscholen, heeft dus de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden toch een opleiding tot verpleegkundige te volgen.
Daarnaast wil ik ook verwijzen naar de diverse opleidingsincentives voor werknemers. Op 11 juli vorig jaar hebben we met de sociale partners het Guldensporenakkoord gesloten over het hervormen en stroomlijnen van opleidingsincentives. We spreken daar over het Vlaams opleidingsverlof, wat vroeger het betaald educatief verlof was. We spreken ook over de opleidingscheque en het Vlaamse opleidingskrediet. Met die drie maatregelen geven we tijd en/of geld aan werknemers, zodat zij zich via arbeidsmarktgerichte opleidingen kunnen bijscholen of heroriënteren. Dat is ook de bedoeling geweest van die hervorming.
Ik ga specifiek op één element in, namelijk het Vlaamse opleidingskrediet. Daarmee geven we een aanvullende premie bij het federale tijdskrediet met het motief opleiding. Het wordt ingezet voor werknemers die een echte heroriëntering willen doen op de arbeidsmarkt en daarvoor een opleiding willen volgen die inspeelt op de noden van de arbeidsmarkt en op knelpuntberoepen, en daarvoor loopbaanonderbreking opnemen. Vandaag maken al heel wat werkende cursisten daar gebruik van.
Ik maak het heel concreet. Stel, je bent bediende in een bedrijf en je wilt je heroriënteren richting een zorgberoep. Dan kun je vandaag maximum 36 maanden federaal tijdskrediet opnemen. Dat is misschien wat spijtig, omdat de studie intussen geen 3, maar 4 jaar duurt. Maar het federale tijdskrediet is dus 3 jaar. Vandaag is de premie die Vlaanderen daarbij geeft, beperkt tot 24 maanden. Maar in het Guldensporenakkoord hebben we met de Vlaamse sociale partners afgesproken om de duurtijd van het Vlaamse opleidingskrediet uit te breiden voor de opleidingen die langer duren dan 2 jaar, zodat gedurende de hele duurtijd van de opleiding de Vlaamse premie ter beschikking is.
Wie federaal tijdskrediet krijgt, kan dus voor die opleidingen gedurende de hele tijd de Vlaamse premie krijgen, met één caveat, namelijk de budgettaire mogelijkheden. We moeten een beetje zien wat daar dan de effectieve kostprijs van zou zijn.
U vroeg naar een speciaal statuut. Dat federale tijdskrediet voor opleidingen geeft die mogelijkheid eigenlijk. Je kunt je werk stoppen. Dat is een mogelijkheid die de federale overheid je biedt. En boven op wat de federale overheid biedt, geven wij dan een premie vanuit Vlaanderen. Ambtenaren hebben ook de mogelijkheid om zich om te scholen. Zij kunnen gebruikmaken van het zorgkrediet met motief opleiding.
VDAB en de zorgsector werken al langer samen rond toeleiding naar de sector. De samenwerking concentreert zich op werkzoekenden, maar ook werknemers kunnen een beroep doen op de VDAB-dienstverlening. Er bestaat vandaag geen kader dat toelaat om de huidige tewerkstelling stop te zetten en om op kosten van de samenleving voltijdse studies aan te vatten in de richting van de zorg. Zoiets bestaat niet echt, maar die premie is er wel. Als we echt willen gaan naar, zoals u zegt: ‘Ik stop bij mijn vorige werkgever, ik ga mij helemaal laten omscholen en word daarvoor betaald’, denk ik dat we dat in een heel breed kader moeten zien van sociale zekerheid.
Ik heb verwezen naar het federale tijdskrediet met de Vlaamse premie erbovenop. Aan werkzoekenden geven we meer mogelijkheden voor wie al een hoger diploma heeft, om toch nog een tweede hoger diploma te halen, maar dan bijvoorbeeld richting verpleegkunde. Ik denk dat daarmee tegemoet wordt gekomen aan de meeste problematieken die u naar voren hebt gebracht.
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord, minister. De cijfers van de instroom in het werkveld die u vermeld hebt, vind ik goed: 80 en 75 procent die na de opleiding tewerkgesteld is in de zorgsector. We zien dat het zeker belangrijk is dat de opleiding voor werkzoekenden gesteund wordt. Mijn vraag ging nu vooral over de niet-werklozen.
U zegt dat sinds 11 juli 2017 de Vlaamse premie daarbovenop is gekomen, maar is die wel voldoende gekend binnen de sector? Ik word daarvoor gecontacteerd door het opleidingscentrum zelf. Ik vermoed dat die mensen dat dan te weinig kennen. Ik vind die vraag niet uit. Misschien kan daar wat beter over gecommuniceerd worden, zodat meer mensen daarvan op de hoogte zijn, niet alleen het opleidingscentrum, het centrum voor volwassenenonderwijs, maar ook de zorginstellingen en de mensen die advies geven binnen VDAB. Er dient goed over gecommuniceerd te worden, want er liggen misschien wel meer kansen, die nu niet benut worden.
Ik geef toe dat dit nog een heel recent gegeven is, maar we mogen daar niet naast kijken. In de commissie Welzijn hebben we daar ook vaak discussies over. We weten dat we ieder individu dat zich geroepen voelt om aan het bed te werken, zeker nodig zullen hebben met de vergrijzing die de komende twintig of dertig jaar op ons afkomt. Veel mensen in de zorg bereiken nu de leeftijd van 60 of 65 jaar, gaan met pensioen, maar worden niet in voldoende mate vervangen. Er is op dat gebied echt wel een mismatch.
Minister, ik dank u voor uw antwoord en ik heb nog meer voorbeelden. Zo is er een militair van 40 jaar, die in Koksijde woont en wel nog als zorgkundige zou willen werken. Hij heeft een contract van onbepaalde duur en kan nu niet overstappen naar een opleiding binnen VDAB. De opleiding tot zorgkundige duurt maar één jaar en die man kan nog werken tot zijn 65e of tot hij 67 is, daar liggen dus nog kansen voor het grijpen.
Of bent u het daar niet mee eens, voorzitter?
Toch wel, het is een interessante gedachte. Ik probeer mij voor te stellen hoe een ex-militair overstapt naar het verzorgen van mensen.
Minister Muyters heeft het woord.
Ik moet wellicht een aantal zaken, die ik eerder zei, ietwat verduidelijken. Ik had het daarnet over de uitstroom naar werk, en niet specifiek naar de zorgsector. Het kan zijn, wat die cijfers van 75 of 80 procent betreft, dat mensen iets anders zijn gaan doen dan werken in de zorgsector. We bekijken altijd de uitstroom naar werk. Ik denk dat als je de inspanning gedaan hebt om een knelpuntopleiding van één of meer jaar te volgen, je ook meestal daar naartoe zult stromen. Maar ik wil toch duidelijk maken dat wij kijken naar de uitstroom naar werk, ongeacht de sector.
Wat volgt, heb ik eerder misschien slecht uitgelegd. Vandaag bestaat, al sinds geruime tijd, de aanmoedigingspremie. Wie een federaal tijdskrediet heeft voor opleiding, kan daarbovenop een Vlaamse premie krijgen. Die was beperkt tot twee jaar. Iemand die bijvoorbeeld verpleegkunde studeerde, kreeg die niet gedurende de gehele studieduur, maar enkel de eerste twee jaar. Met het Vlaams akkoord verhogen we nu de mogelijkheid. De aanmoedigingspremie, die we nu een Vlaamse premie noemen, geven we over de gehele opleiding. De premie bestond dus al, maar de nieuwe verlenging van die premie moeten we nu nog operationaliseren bij de uitvoering van het Guldensporenakkoord. Als u zegt dat mensen dat nog niet weten, is dat logisch. Die aanmoedigingspremie zou men moeten kennen en voor opleidingen van één of twee jaar verandert er eigenlijk niets, maar voor opleidingen langer dan twee jaar willen we die premie verlengen, maar dat geldt vandaag nog niet.
Uw voorbeeld van die ex-militair is moeilijk, omdat we het dan hebben over een speciaal statuut. Ik weet niet of hij als ambtenaar beschouwd wordt en of hij onder het federaal tijdskrediet kan vallen.
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Om af te sluiten, wil ik de hoop uitdrukken dat die informatie de mensen die het moeten weten zal bereiken. Misschien is op dat gebied optimalisatie mogelijk. Vaak haken mensen af als er te veel administratie mee gemoeid is. Hoe eenvoudiger de toegang is tot de gekende premies, hoe beter voor de mensen die op zoek zijn naar werk.
De vraag om uitleg is afgehandeld.