Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Voorzitter, minister, u weet ongetwijfeld dat wij altijd kritisch zijn over het Citroëngebouw en de toekomst daarvan. Dat betekent niet dat we niet mee willen uitkijken naar een zo goed mogelijke invulling van deze site. Het is wel belangrijk dat we de nodige kritische zin aan de dag leggen.
Er is een samenwerkingsakkoord met het Centre Pompidou inzake de plannen voor een museum van hedendaagse kunst. Er is nu ook sprake van een aanloopprogramma vóór de werken aan het gebouw en de oprichting van een museum kunnen worden gestart.
Op 18 december 2017 gaven het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, de Stichting Kanal en het Centre Pompidou een gezamenlijke persconferentie. Ze ontvouwden hun plannen voor het museum dat ze willen bouwen en voor het aanloopprogramma dat tussen mei 2018 en juni 2019 zou lopen.
Op deze persconferentie waren ook de Vlaamse en de Franse Gemeenschap vertegenwoordigd. Beide gemeenschappen zegden immers financiële steun toe. Dat wisten we al, dat kwam aan bod bij de bespreking van de beleidsbrief Brussel. U zei het volgende: "In dit ambitieuze Brusselse project zullen de Vlaamse en de Franse Gemeenschap actief participeren. Vandaag door financiële ondersteuning van de programmatie tot aan de verbouwing. Daarna door de uitwisseling van collecties van musea van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap."
Het plan om dit financieel te ondersteunen, was dus al even gekend. U sprak van schijven van 250.000 euro gespreid over drie jaar. U zou wel de programmatie van het project nog afwachten. Afgelopen maandag ging u evenwel een stap verder, u zette de deur open voor de uitwisseling van collectiestukken van Vlaamse musea aan ‘Kanal-Pompidou’, of hoe het verder ook zal heten.
Hoe verantwoordt u, minister, de financiële steun die u toezegt aan de Stichting Kanal? Welk dossier werd hiervoor voorgelegd aan u? Werd hierover een advies geformuleerd?
U beloofde om Vlaamse collectiestukken uit te wisselen. Wat zijn de afspraken? Het is voor ons voorlopig toch nog een project dat transparantie mankeert. We durven het deugdelijk bestuur nog altijd in vraag stellen. Enkele weken geleden was dit ook in uw ogen nog een mankement. Zijn de zaken intussen duidelijker geworden? Is het verantwoord om daaraan deel te nemen?
Hoe beoordeelt u het juridisch karakter van het project? Is de toezegging van collectiestukken gedragen door de volledige Vlaamse Regering? Welke afspraken zijn er gemaakt rond het ter beschikking stellen van collectiestukken? We hebben eigenlijk nog wel wat vragen voor we ons daar helemaal kunnen achter scharen.
Minister Gatz heeft het woord
Ik zal eerst het globale beeld schetsen van de financiële steun. Dan zijn er nog vragen over de collectie. Die twee dingen zijn op dit ogenblik volledig van elkaar gescheiden. Uiteraard is er ook gevraagd naar de juridische structuur en transparantie.
Misschien eerst het principiële, dat is al aan bod gekomen tijdens de begrotingsbespreking in de plenaire vergadering en ook in de commissie Brussel, maar het is inderdaad dermate van cultureel belang, dat is toch mijn inschatting, dat het goed is om het hier even over dat dossier en die instelling en haar toekomst te hebben.
Ik wens als Vlaamse Brusselaar, Brusselse Vlaming, Nederlandstalige Brusselaar, u noemt het maar, in de Vlaamse Regering bevoegd voor Brusselse Aangelegenheden en als minister van Cultuur wel degelijk aandacht te geven aan gemeenschapsoverschrijdende projecten en de samenwerking met andere overheden in Brussel, zowel de regionale entiteiten, de gemeenschapscommissies als de lokale besturen.
In Brussel ben je als Vlaamse overheid niet de enige entiteit die bevoegd is om beleid te voeren. In die context moet je als minister dan een keuze maken over de opstelling die je hierbij wil volgen. Er zijn periodes geweest, en dat kan in sommige gevallen nog zo zijn, dat men eerder voor een concurrerend aanbod ging, maar dat is steeds minder de regel aan het worden. Er is meer toenadering de laatste jaren, zelfs al voor ik hier was, die tot samenwerking en complementariteit leidde tussen het aanbod van de verschillende overheden.
Ik heb er in mijn beleidsbrieven en -nota’s rond Brussel, maar vermoedelijk geldt dat ook in min of meerdere mate voor Cultuur, nooit een geheim van gemaakt dat ik voor de tweede piste van samenwerking en complementariteit sta en ga. Dat is een keuze waarover ik in de Vlaamse Regering nog nooit ben tegengesproken. U weet dat alle beleidsdocumenten door de gehele regering worden bekeken. Het is mijns inziens de juiste keuze – dat is vanuit politiek oogpunt bediscussieerbaar, daarom zitten we hier ook – in het belang van de Brusselaar maar ook in het belang van de Brusselbezoeker uit Vlaanderen, de bezoekers uit andere delen van België, de internationale bezoekers van Brussel, kortom al wie er woont en vanuit mijn perspectief gebruikmaakt van het cultureel aanbod in mijn stad.
Ik was aanwezig op de persconferentie waarbij een principiële overeenkomst tussen Stichting Kanal en het Centre Pompidou uit Parijs werd bezegeld. Ik vond dat ik daar aanwezig moest zijn. Mocht ik daar niet aanwezig geweest zijn, wat ook kon natuurlijk, dan waren er ongetwijfeld ook kritische vragen gerezen vanuit een andere hoek – of vanuit dezelfde, dat laat ik in het midden – waarom we niet betrokken waren bij dit belangwekkend initiatief, want dat is het toch wel, voor Brussel en het cultureel aanbod in het algemeen.
Na rijp beraad bleken mijn aanwezigheid en engagement daar beter dan het omgekeerde.
Het is inderdaad een ambitieus project. Het wordt geïnitieerd en getrokken door het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Het is zowel mijn intentie als die van de Franse Gemeenschap om dit te steunen. Dat is iets wat meespeelde in het engagement: dat we vanuit de twee gemeenschappen tegelijkertijd een gelijkwaardige ondersteuning aan het project kunnen geven. Dat heeft mee de doorslag gegeven.
Ik voorzie in een financiële ondersteuning van het aanloopprogramma vanuit het Vlaams Brusselfonds. Ik wil daarover hier tekst en uitleg geven. Aangezien het over een start- en impulsfase gaat, is het logisch dat we dit, zoals in het verleden, met Vlaams-Brusselse middelen doen. Na de verbouwing en effectieve opening van dit museum, dus niet in de aanloopfase, is het goed dat er een uitwisseling van collecties van musea uit Vlaanderen in het algemeen kan worden gefaciliteerd.
Het Museum Kanal, of de Stichting Kanal, heeft inderdaad lange tijd in een onduidelijke en onzekere en niet in de meest transparante fase gezeten. (De voorzitter gniffelt)
Ik hoor naast mij gegniffel. Dat gegniffel is op zijn plaats. Men heeft zich, laat ons zeggen, enig wantrouwen op de hals gehaald door onvoldoende duidelijk te communiceren. Ik durf dat ook zeggen als ik daarover met mijn gesprekspartners in Brussel spreek. Dat is nu na de persconferentie hopelijk toch verleden tijd.
De stichting is opgericht en het personeelsteam wordt samengesteld. Er wordt een aanloopprogramma uitgewerkt tot wanneer de verbouwing van het fameuze Citroëngebouw – meer dan 30.000 vierkante meter – effectief van start kan gaan. Ik heb er trouwens ook zelf op aangedrongen dat, na het verwerven van het gebouw door de Maatschappij voor Stedelijke Inrichting, het gebouw niet zou blijven leegstaan tot de verbouwing voltooid is. Mevrouw Coudyser, dit is een oneigenlijk argument, maar het speelt toch een beetje mee. Ik heb nu gemerkt dat de showroom enkele weken leegstaat. Er is al een eerste ruit gesneuveld, of er zit een barst in. Men moet iets doen. Of dit het dan is wat we moeten doen, daarover kunnen we van mening verschillen, maar het is toch het best om die heel grote oppervlakte voor de aanvang van de werken niet onbenut te laten.
Het aanloopprogramma wordt multidisciplinair. Het zal hoofdzakelijk om beeldende kunst draaien, met een deel van de collectie van het Centre Pompidou. Er zullen ook aanlooptentoonstellingen en creatieopdrachten voor Brusselse kunstenaars zijn. Ik heb daarop aangedrongen. Het mogen niet alleen het eerbiedwaardige huis zijn en de Parijse reus waarop het steunt, ook de levendige Brusselse kunstenscene, die er echt wel is, ook op internationaal vlak, moet zich daar kunnen tonen. Er komt ook een samenwerking met de grote cultuurhuizen in de hoofdstad. Het is ook de bedoeling dat een deel van de gebouwen – niet alleen tijdelijk maar ook permanent – zou worden ingevuld voor podiumkunsten. Dan gaat het bijvoorbeeld om een samenwerking tussen Botanique en Ancienne Belgique, tussen Beursschouwburg en Les Brigittines, tussen de Koninklijke Vlaamse Schouwburg (KVS) en het Théâtre National, enzovoort: dat is allemaal mogelijk.
Het einde van de verbouwingswerken wordt voorzien in 2022. Ik weet niet of dat zal worden gehaald, ik ben geen bouwmeester. We hebben het al meegemaakt met het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten (KMSKA) of het Museum aan de Stroom (MAS) in Antwerpen. Dat zijn serieuze projecten. Je moet er op een gegeven moment aan beginnen, maar wanneer juist het opengaat, is weer een andere zaak. Maar dat is toch de korte- of middellangetermijnplanning op dit ogenblik.
De Stichting Kanal bestaat sinds oktober 2017. Daarvoor was het een opdrachthouder-intendant die het terrein voorbereidde, maar nu is er een juridische structuur. De personeelsaanwervingen zijn sindsdien lopend. Ik heb nog deze maand met de stichting, mijn kabinet en de administratie een vergadering om de verdere concrete opbouw van het dossier te bekijken.
Er is dus een principieel engagement van mijnentwege. Het inhoudelijke dossier moeten we wel degelijk nog ontvangen. Wij hebben daar bij hen op aangedrongen. Dat zal snel moeten gaan want zij mikken op een opening op 5 mei. Dat is de start van het Kunstenfestivaldesarts, dat deze keer daar zijn tenten zou opslaan voor de duur van het festival. Ik overleg daarover met mijn collega van de Franse Gemeenschap Rachid Madrane. Hij ziet de zaken in elk geval zoals ik.
Ik ben wel een beetje verrast door het debat dat is ontstaan over de collectiestukken. Ik heb in elk geval niet de bedoeling gehad om de contramine te zoeken over de mogelijke uitwisseling van collectiestukken wanneer het museum definitief opent na de verbouwingswerken, zoals reeds gezegd voorzien in 2022. Ik heb het over ‘mogelijk’ en ‘na’ omdat de klimatologische omstandigheden van het aanloopprogramma niet toelaten om daar om het even wat te zetten. Wat betreft de collectie van het Centre Pompidou zal het veeleer over de beeldende kunst zonder schilderijen en dergelijke gaan. We moeten rustig bekijken hoe we dat in de toekomst opbouwen. Hierover bestaat nog geen enkel concreet dossier. Maar ik ga ervan uit dat er in de collectie van de Vlaamse Gemeenschap ongetwijfeld waardevolle collectiestukken zitten die een meerwaarde kunnen betekenen voor het aankomende Brussels museum voor moderne en hedendaagse kunst. Ik zie deze mogelijke samenwerking dan ook in het reguliere beleid van de Vlaamse Gemeenschap met betrekking tot de uitwisseling van collectiestukken tussen nationale en internationale musea. Hier wordt geen novum of een uitzondering gemaakt, dit is 'business as usual'. Er bestaan hierover vaste kaders en afspraken die gelden voor musea binnen de Vlaamse Gemeenschap en daarbuiten. Ik zie niet in dat wat mogelijk is voor musea in andere plaatsen op de wereld niet zou kunnen voor musea of voor één museum, in dit geval Kanal, in Brussel. Dat is trouwens ook de visie van mijn andere collega van de Franse Gemeenschap, mevrouw Alda Greoli. Met de heer Madrane deel ik de Brusselse impulsmiddelen als opstart in het aanloopprogramma. Maar mijn collega van Cultuur Greoli is ook al eens op de deur komen kloppen om te zeggen dat een samenwerking met de Franse Gemeenschap toch wel wenselijk zou zijn. En dan gaat het vooral over de uitwisseling van collecties.
U vraagt ook naar het juridische karakter van het project. Het is goed daarover enige duidelijkheid te kunnen scheppen. Het Museum Kanal zal worden beheerd door een stichting, opgericht door het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest op 29 september 2017. De oprichtingsakte verscheen in het Belgisch Staatsblad op 5 oktober 2017. Het is de bedoeling dat dit een stichting van openbaar nut wordt zodra ze daarvoor erkend is.
Het hoofddoel van de stichting is de ontwikkeling in de vroegere Citroëngarage van een cultuurpool van regionale dimensie, door onder andere een museum van moderne en hedendaagse kunst op te richten en plaats te bieden aan het Internationaal Centrum voor de Stad, de Architectuur en het Landschap (CIVA). Dit wordt dan het centrum voor architectuur in Brussel, waarin ook onze vrienden van het Sint-Lucasarchief mee gegroepeerd worden. Dit moet zorgen voor een nieuwe dynamiek en een heropleving van de Brusselse Kanaalzone en voor een uitbreiding van het toeristische aanbod van Brussel, terwijl ook de banden tussen de twee kanaaloevers aangehaald kunnen worden. Tour & Taxis ligt aan de overzijde.
De stichting benadrukt haar band met de kunst gebaseerd op de uitwisseling en dialoog, met een bijzondere aandacht voor de onderwijsmensen en sociale werkers van wie de rol van ‘doorgever’ fundamenteel is. Als haar werkgebied ziet de stichting alle soorten van hedendaagse kunst. Naast de plastische kunsten wil de stichting zonder uitzondering alle andere vormen van artistieke creatie en elke studie of activiteit die streeft naar een beter begrijpen van hedendaagse kunst aanmoedigen en verspreiden.
De stichting wordt bestuurd door een raad van bestuur van elf leden, natuurlijke personen, waarvan vier onafhankelijke bestuurders. Ik weet niet of men zich heeft gebaseerd op ons decreet Deugdelijk Bestuur. Ik durf het niet te hopen, maar in elk geval is het model enigszins vergelijkbaar. Ik zeg dit met een knipoog. Er is ook één opdrachthouder van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest toegevoegd. De bestuurders hebben een mandaat van zes jaar. Er is uiteraard ook een plaats voor bestuurders van de Nederlandstalige taalrol.
De oprichter, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, heeft de eerste raad van bestuur samengesteld en benoemd. Vervolgens worden bestuurders, op voordracht van de oprichter, bij meerderheid van tweederde benoemd door de raad van bestuur. De raad van bestuur kiest uit zijn leden op voorstel van de oprichter een voorzitter onder de onafhankelijke bestuurders en een vicevoorzitter van de andere taalrol dan de voorzitter. Het is trouwens aangenaam te merken dat na enige strubbelingen met kabinetsmensen die op de een of andere manier zijn neergestreken op de personeelsrol van deze stichting – soms ook na een selectie, voorzitter – de voorzitter toch ook een voorname bedrijfsleidster is, die onlangs nog in de prijzen is gevallen. Men heeft daar toch naar een bepaald evenwicht gezocht, om het pluralisme – als ik het zo mag noemen – in die raad van bestuur te kunnen garanderen.
De raad van bestuur is het soevereine orgaan van de stichting. Het dagelijks beheer wordt overgedragen aan de gedelegeerd bestuurder, die wordt benoemd door de raad van bestuur. Er worden twee regeringscommissarissen aangeduid, elk van een verschillende taalrol. Er komt een comité der benoemingen en der bezoldigingen, en ook een auditcomité. De raad van bestuur richt een directiecomité op, bestaande uit minstens vijf leden, al dan niet bestuurders, en met minstens één lid van de Nederlandstalige taalrol. De directeur Cultuur, de directeur Publiek en de secretaris-generaal maken deel uit van dit directiecomité.
Er komt een beheersovereenkomst tussen het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de stichting. Bij oprichtingsakte engageert de oprichter zich om binnen de drie jaar een vermogen van 1,5 miljoen euro ter beschikking te stellen voor de verwezenlijkingen van de doelstelling.
Dat gaat dan over de werking, want er zijn andere engagementen die het Hoofdstedelijke Gewest op zich zal nemen voor het gebouw, en die zijn niet min. De statuten vermelden niets over het gebouw, aangezien het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest daar de eigenaar van is.
Uw vierde en vijfde vraag moet ik op dezelfde manier beantwoorden als uw tweede vraag. Er bestaan hiervoor beleidskaders en praktijken die zullen moeten worden gevolgd als de concrete vraag rond collectie-uitwisseling zich voordoet. De procedures hiervoor voorzien niet in een standpunt of beslissing van de Vlaamse regering. Dat is voor uitwisseling met andere partners in binnen- of buitenland ook niet het geval.
Kortom, ik ben mij ervan bewust, zoals ik ook al aan de heer Vanlouwe heb gezegd, dat hier qua transparantie nog wat werk aan de winkel is. Ik ga ervan uit dat nu het museum bestaat, het zichtbaar en afrekenbaar zal moeten zijn. We zullen onze dossiers op de normale manier beoordelen. Ik geloof wel in de potentie van de culturele, stedenbouwkundige en sociale ambitie die een hoofdstedelijk gewest mag hebben. We zijn daar beter op een of andere manier van bij het begin bij betrokken, dan dat we aan de zijlijn zouden staan. Dat lijkt mij de minder goede optie.
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Minister, ik dank u voor de transparantie die u hier nu al voor een stuk geeft. Het betreft een organisatie van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest. Mijn Brusselse collega Cieltje Van Achter heeft al verschillende vragen gesteld, waar nooit een transparant antwoord op gekomen is, vandaar de kritische houding vanuit onze fractie. Wanneer de Vlaamse Gemeenschap hieraan financiële middelen geeft, is het logisch dat we handelen zoals met de Vlaamse instellingen die we subsidiëren, namelijk op voorwaarde van deugdelijk bestuur, met dossiers op basis van adviezen van beoordelingscommissies enzovoort.
Ik begrijp dat de middelen uit het Vlaams Brusselsfonds komen en dat Brussel op die locatie iets nodig heeft om de stadproblematiek daar ook mee aan te pakken. Een culturele aantrekkingspool kan een hefboom zijn. Wie zijn wij om te zeggen dat we dat daar niet nodig hebben? Dat geldt ook voor Brussel als internationale stad en als Europese hoofdstad, daar gaat het niet over. Het gaat ons echt over de transparantie, en u mag het ons niet kwalijk nemen dat we zeggen dat als de Vlaamse Gemeenschap middelen geeft, waarbij we zelf staan voor deugdelijk bestuur, dat precies ook het minimum is dat we dan mogen vragen en eisen. Ik begrijp u als u zegt dat we het best van bij het begin betrokken worden om de zaken goed te kunnen opvolgen. We krijgen nu voor het eerst zicht op die zaken. Wat er dan in de media komt, zijn politieke benoemingen, waar we ons vragen bij stellen en waarvan we vinden, voor zover we het kunnen nagaan, dat die sollicitatieprocedures zeer kort opengestaan hebben. Dat soort zaken roept dan weer meer vragen op.
Wat de aanloopperiode betreft, ben ik het met u eens dat de site beter niet leegstaat en dat er iets moet gebeuren. De keuzes worden gemaakt door het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, maar het zou goed zijn als we daar een rol kunnen in spelen voor die tijdelijke multidisciplinaire invulling in samenwerking met de Vlaamse organisaties en met de Brusselse culturele sector, ook al zouden wij misschien een andere keuze gemaakt hebben.
Wat betreft de werking van het museum voor hedendaagse kunst en de collectie-uitwisseling is het zo dat we dat met alle musea moeten doen, dus waarom zouden we het ook niet daar doen? Dat kan dus, maar, opnieuw, op voorwaarde dat het verloopt zoals de vaste kaders hier zijn en op voorwaarde van duidelijke afspraken met een geloofwaardige partner.
Ook als we uitwisselingen doen met andere musea ver weg of dichtbij, moeten we in de eerste plaats betrouwbare partners hebben die te goeder trouw zijn en waar duidelijke afspraken mee gemaakt kunnen worden. U mag het ons niet kwalijk nemen dat we dit met de nodige voorzichtigheid willen benaderen en aandachtig zullen blijven volgen.
Enigszins spottend had ik in de marge van mijn blad een notitie gemaakt over ‘le musée des cabinetards’. Dat is misschien een oneerbiedige uitspraak, maar die eerste drie benoemingen kwamen al dan niet toevallig uit de Franstalige hoek van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, overigens met zeer ‘museologisch’ klinkende namen, daar niet van. Men kan dus als cabinetard museumdirecteur worden, en ik ken er ook die het omgekeerde traject gemaakt hebben. Het komt mij wel voor als typisch voor een zekere beleidscultuur in dit land.
Minister, het gaat over een fantastische site en je kunt inderdaad, beter van meet af aan, samen met andere partners, de ontwikkeling van die site ondersteunen en deels ook sturen, dan aan de kant te gaan staan omdat je kritisch bent over die ontwikkeling. Ik zou wellicht dezelfde keuze maken: beter mee aan tafel. Maar de startpositie die hier genomen is, door in de hoofdstad van Europa een filiaal te ontwikkelen van een Parijs museum, alsof we zelf geen fantastische museumcollecties zouden hebben in dit land, die we, door betere samenwerking tussen de gemeenschappen en de federale overheid op die fantastische site zouden kunnen ontsluiten, is ronduit bedroevend. Ik heb niets tegen de samenwerking met een buitenlands museum, maar de kern zou toch moeten bestaan uit de eigen collecties. In dit verband zouden dat collecties moeten zijn uit diverse musea, uit de verschillende gemeenschappen en uit de federale overheid. Als we weten dat zoveel waardevolle, vooral federale collecties, als het ware met de voeten in het water staan, is hier ongetwijfeld sprake van een gemiste kans. Ik heb er niets tegen dat er permanente of min of meer langdurige bruikleen zou kunnen zijn van stukken uit Vlaamse musea, maar dat wordt dan toch maar een soort van randaanvulling op een kern die uit het Centre Pompidou komt. Zelfs met het profiel van hedendaagse en moderne kunst, zijn er fantastische collecties die daar beter aan bod zouden kunnen komen. Ik wrijf u dat niet aan, want het is uw keuze niet geweest, maar wel van de initiatiefnemers van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, die wellicht zijn gaan onderhandelen in Parijs.
Ik zal mij nu beperken tot de start, waarvoor u steun wil verlenen. Daar kan ik achter staan: ik vind het zinvol dat er hiervoor samenwerking tussen de gemeenschappen is, dat die site niet ten onder gaat door leegstand en dat daar gezocht wordt naar een originele, artistieke aanpak, die multidisciplinair is. Het is een mooie uitdaging en ik hoop dat dit voortraject op een positieve manier inspiratie kan bieden voor wat daarna komt. Op die manier kunnen we een interactie krijgen of kunnen we artistieke creatie ondersteunen. Langs heel de Kanaalzone, ook verder richting Molenbeek, krioelt het van de ateliers en werkplekken van kunstenaars. Mochten we daar een samenwerkingsverband kunnen krijgen, dan duwen we de stad omhoog in haar artistieke ontwikkeling.
Het is dus beter om mee aan tafel te zitten, want de manier waarop sommige Brusselse kringen dit dossier aangepakt hebben is stuitend. Het gaat toch niet op dat concurrentie tussen gemeenschappen en gewesten, of tussen de federale overheid en de deelgebieden de sleutel is die bepaalt welk eindresultaat er komt voor zo’n site. In welk land leven we dan eigenlijk? Ik durf van mezelf zeggen dat ik een cultuurflamingant ben, daar gaat het niet om.
Dit zou fantastische merites kunnen hebben. Je kunt vanuit de Vlaamse context samen met andere partners fantastische dingen doen. Op basis van politiek-ideologische breuklijnen in dit land wordt dan een soort van ruzie uitgevochten. Sorry hoor, maar ik vind wat in dat voortraject is gebeurd kinderachtig. Ik vind dat van een gehalte dat niet aanvaardbaar is. Dat zal nu zo bepalend zijn! Komaan zeg! Dat is doodjammer. Minister, u bent daar niet voor verantwoordelijk. Ik hoop dat de tussenfase, waar u wel aan meedoet, inspiratie kan bieden. Ik ga positief zijn. Maar ik wil mijn hart luchten. We hebben musea die staan te verschralen. We bouwen nieuwe musea waarvoor we elders collecties gaan zoeken. Wat is dat toch voor een aanpak?
Mevrouw de Bethune heeft het woord.
Ik was te laat voor de inleidende vraag. Maar ik wil een aanvullende vraag stellen. Ik heb het dossier de voorbije maanden in de media gevolgd. De Kanaalsite is een inspirerende site en het Citroëngebouw is een heel uitdagend gebouw. Als ik het mij goed herinner, heb ik via de media opgevangen dat de eerste pogingen om daar met eigen musea en eigen collecties samen te werken bot hebben gevangen omdat men nogal hooghartig heeft geantwoord dat het gebouw totaal niet geschikt was voor museaal gebruik. Dat zou juist kunnen zijn, ik spreek mij daar niet over uit. Of het zou toch moeilijk zijn om het museaal te gebruiken. Ik begrijp dat de bevoegde overheid het been stijf heeft gehouden en naar een externe partner heeft gezocht omdat men intern geen akkoord heeft kunnen vinden. Ik durf mij niet uit te spreken over de kwaliteit van het gebouw. Ik heb het dossier niet bestudeerd. Maar de situatie is toch wel heel aantrekkelijk om daar een museum te maken voor al wie, zoals wij, in Brussel werkt. Vanuit het oogpunt van urbanisme en ruimtelijke ordening is het toch wel een uitdaging om die kant van de kleine ring te verbinden met het centrum van de stad. Zo kunnen we die kant leefbaarder en veiliger maken, en toegankelijker voor een groter publiek en voor toeristen. Maar goed, dit is maar een indruk van een cultuurgebruiker in Brussel en van iemand die in Brussel werkt.
Minister Gatz heeft het woord.
De eerstvolgende halte in de timing is het beslechten van de internationale architectuurwedstrijd. Er zijn zeven overgebleven bureaus, waaronder ook een aantal Belgische. In maart komt er duidelijkheid over hoe het project er op termijn moet uitzien. Ik hoor substantiële bedragen circuleren. Dat is op zichzelf goed nieuws. Maar het is niet mijn taak om te communiceren over wat men in handen zou hebben om die omvorming te kunnen financieren. Dat zal in de volgende legislatuur gebeuren.
Wij volgen de ontwikkeling van de verbouwingen van dichtbij op omdat daar ook het Kaaitheater ligt. Wij hebben het hier al gehad over de tweede zaal die er zou moeten komen op de plaats waar het Kaaitheater nu zijn kantoren heeft, aan het kanaal, aan de kaai zelf. Dit kan maar optimaal worden verzekerd wanneer wij een klein stuk kunnen verwerven van de totale oppervlakte van Citroën, 30.000 vierkante meter. We hebben het hier al gehad over de stookplaats. De afspraak in het lastenboek dat de internationale architecten hebben gekregen, is dat zij dit ook al weten. Het mag voor hen geen verrassing zijn dat er daarna enkele vierkante meters niet in hun project zouden kunnen worden opgenomen. Dat is niet het hoofdargument waarom hiermee wordt samengewerkt met het nieuwe Museum Kanal, maar het speelt wel voor een deel mee.
Voorzitter, ik hoop vanaf mei wat u hoopt. Soms – en misschien wel altijd – is men als politicus een beetje speculatief. Men zegt dat daar een bepaalde dynamiek zou moeten kunnen ontstaan, een bepaalde nieuwsgierigheid van Brusselaars en van andere landgenoten en ook van mensen van verder, om eens te gaan kijken: ten eerste in het gebouw zelf, want het is een zeer merkwaardig en waardevol gebouw, en ten tweede naar wat er allemaal te zien is, vanuit Pompidou en vanuit de Brusselse kunstenscene en vanuit de samenwerking tussen podiumkunstenorganisaties.
Ik ga ervan uit dat dit een bepaalde dynamiek met zich zal meebrengen, die ook voor een deel zal bepalen wat de uiteindelijke identiteit zal worden als het museum wordt geopend.
Ik ga hier niet de discussie aangaan over wat de laatste twee jaar, al dan niet in de pers, allemaal is gebeurd in verband met de collecties. Ik heb begrepen dat het contract met Pompidou tien jaar loopt en dat dit een soort van opstartfase moet kunnen garanderen. Vanuit Parijs heeft men uitdrukkelijk verzekerd dat men geen interesse heeft om hier een soort van dependance van Pompidou te maken, zoals dat op een aantal andere plaatsen bestaat. Ik denk dat dat vanuit het Brusselse perspectief het beste is.
Men heeft ook de vaste wil om met de middelen die nu in het aanloopprogramma zullen zitten een aankoopbeleid te ontwikkelen. Indien men dit een aantal jaren zou volhouden, heeft men toch al een begin van een eigen collectie. Daarnaast is het volgens de normale regels en afspraken de bedoeling om collecties of stukken te kunnen uitwisselen met andere musea, nationaal en internationaal, en men zal toch ook de stap zetten naar privéverzamelaars. Daardoor zou het nieuwe huis de komende jaren een eigen gezicht moeten kunnen ontwikkelen.
Wanneer het gebouw af is, zal het minstens drie functies tellen. Het wordt een centrum voor hedendaagse kunst. Een vrij groot stuk krijgt die architectuurfunctie. Het CIVA en het Sint-Lucasarchief zullen dan een rol spelen die te vergelijken is met ons Vlaams Architectuurarchief. Het zal niet enkel een archief zijn, er zullen ook zaken in verband met architectuur kunnen gebeuren. Men heeft ten derde ook nog steeds voor ogen om daar een podiumzaal te hebben, een die niet zal concurreren met de bestaande podiumactiviteiten van onze grotere huizen in Brussel, of ze nu Vlaams of Franstalig zijn. Die zaal zou mee door deze huizen moeten kunnen worden ingevuld. Het is niet de bedoeling dat er, op de dag dat het Kaaitheater in het Kaaitheater hedendaagse dans programmeert, op die plek een voorstelling hedendaagse dans te zien zal zijn.
Ik heb het gevoel dat het artistiek comité dat de zaken heeft begeleid, de organische en structurele samenwerking met Brusselse cultuurhuizen nastreeft. De heer Laurent Busine is in ons land toch een naam, maar er zijn ook kritische mensen – en dat mogen ze zijn – zoals Dirk Snauwaert van WIELS. Men wil daar niet zomaar een ufo neerpoten – waar het tot dusver de schijn van had. Ik hoop dat men nu kiest voor een duidelijke communicatie en voor transparantie, en dat het niet zo is dat u, mevrouw Coudyser, hier de antwoorden krijgt die mevrouw Van Achter in het Brusselse Parlement niet krijgt. Ik kan daar, voor wat betreft mijn achtbare Brusselse collega’s, ook echt niet bij. Er valt niet veel te verbergen, wat mij betreft niets.
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Met deze laatste woorden is alles gezegd. We zullen dit blijven volgen. We hopen dat men in Brussel even transparant wordt. Als je niets te verbergen hebt, kun je het zeggen. Dat is wat niet gebeurt en wat zeer veel vragen oproept. Als je vanuit de Vlaamse en de Franse Gemeenschap bijspringt met middelen en collecties, en men vraagt zich af wat daarmee zal gebeuren, dan denk ik dat het goed is dat die vragen kunnen worden gesteld en dat daar een duidelijk antwoord op komt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.