Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Collega's, vorige legislatuur hebben we in dit parlement een voorstel van decreet met betrekking tot de organisatie van de pleegzorg goedgekeurd. Het trad samen met het uitvoeringsbesluit in werking op 1 januari 2014.
We weten allemaal dat wanneer kinderen tijdelijk niet meer thuis kunnen blijven, pleegzorg vaak een beter alternatief kan zijn dan een residentiële opname in een instelling. De geborgenheid van een gezin draagt vaak meer bij tot hun ontwikkeling, ontplooiing, herstel, resocialisatie en/of integratie. In het decreet hebben we heel bewust opgenomen dat pleegzorg de eerste te overwegen vorm van hulpverlening moet zijn bij het uithuisplaatsen van kinderen.
Het evaluatierapport van de zomer dit jaar stelde vast dat “de vernieuwde regelgeving effectief een hefboom is gebleken om pleegzorg op een kwaliteitsvolle en duurzame wijze te optimaliseren”. Dat blijkt ook uit de cijfers. Zowel in 2015 als in 2016 steeg het aantal pleeggezinnen met ongeveer 7 procent per jaar. Eind 2016 stonden 4.717 pleeggezinnen open voor 6.507 pleegkinderen, tegenover 6.058 in 2015. Er werden een heel aantal maatregelen genomen om daartoe bij te dragen, onder meer omtrent het tarief voor kinderopvang en de automatische toekenning van school- en studietoelagen.
We weten allemaal dat wie pleegouder wordt, dat doet vanuit een heel groot engagement. Mensen die minder gaan werken of zelfs stoppen met werken om zorg te dragen voor hun pleegkinderen, doen dit in de eerste plaats in het belang van deze kinderen. Sinds 1 september 2017 is het statuut voor pleegouders van kracht. Dat geeft hen een aantal mogelijkheden meer, onder meer met betrekking tot de alledaagse beslissingen voor kinderen of het optreden bij dringende medische noden.
We hebben intussen ook een voorstel van decreet klaar met betrekking tot een aantal aanpassingen die volgen uit het evaluatierapport van midden dit jaar.
Voor een aantal pleegouders is het engagement zo groot dat ze een combinatie met een job als loontrekkende of zelfstandige niet meer wenselijk vinden. Ze willen eigenlijk fulltime pleegouder worden. Dat heeft een aantal gevolgen, onder meer op het vlak van opbouw van sociale rechten.
Daarnaast heeft de heer Parys vorige week de vraag gesteld naar gezinshuizen, een formule tussen de bestaande pleegzorg en de residentiële jeugdhulpverlening. Het betreft een professionele vorm van pleegzorg waarbij kinderen worden opgevangen in een gewoon huis, in een beperkte gezinssetting en waarbij de gezinshuishouder is opgeleid in het begeleiden van kinderen en ofwel een loon krijgt als bediende ofwel werkt op zelfstandige basis, verbonden aan een jeugdinstelling.
Het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand omschrijft gezinstehuizen als “inrichtingen die in gezinsverband voornamelijk minderjarigen opnemen”. Overeenkomstig dit besluit mag zo’n gezinstehuis minimum vijf en maximum tien, verminderd met het eigen aantal, kinderen opnemen. De verantwoordelijke van het tehuis moet er werkelijk wonen en moet voldoen aan de functievereisten van een verantwoordelijke, zoals omschreven in het besluit.
Een vraag van sommige pleegouders die omwille van hun pleegouderschap hun beroepsloopbaan tijdelijk stoppen, is die naar gelijkgestelde periodes. Wat is uw standpunt daarover? Bent u bereid in overleg te gaan met uw federale collega om voor pleegouders die stoppen met werken of niet werken om hun engagement ten volle te voltrekken, deze periode te laten meetellen voor wat betreft het bepalen van hun sociale rechten? Wat is de toepassing vandaag van de gezinshuizen zoals omschreven in het besluit van 13 juli 1994? Hoe staat u tegenover het voorstel van de gezinshuizen in het kader van pleegzorg? In hoeverre zouden die dan verschillen van de gezinshuizen zoals omschreven in het besluit van 13 juli 1994 of van andere kleinschalige voorzieningen? In hoeverre strookt het idee van gezinshuizen in het kader van pleegzorg met het uitgangspunt dat nu geldt om pleegzorg te blijven beschouwen als een vrijwillig engagement?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Het installeren van kwaliteitsvolle hulpverlening voor de kwetsbare doelgroep van jonge kinderen die vanwege verontrustende situaties uithuisgeplaatst moeten worden, is een ambitie die we met zijn allen delen. We benadrukken dat we in Vlaanderen momenteel al over voorzieningen en sectoren – de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning (ckg), de diensten voor pleegzorg en de organisaties voor bijzondere jeugdbijstand – beschikken die kwaliteitsvol met deze doelgroep aan de slag gaan. Toch zijn we ervan overtuigd dat er ruimte voor verbetering is. We zien die verbetermarge hoofdzakelijk op twee vlakken: op het vlak van samenwerking en op het vlak van de invulling van de residentiële component van het zorgaanbod. Dit zijn meteen ook de twee pijlers van ons beleid die we onder de naam ‘zorggarantie voor jonge kinderen’ zullen implementeren en waarover we binnenkort de sector via een omzendbrief zullen informeren en uitnodigen om initiatieven te nemen.
Alvorens punctueel in te gaan op de vragen, geef ik eerst wat meer toelichting bij deze zorggarantie. We beogen met deze beleidskeuze dat de actoren op het werkveld beter en sterker gaan samenwerken. De regioverpleegkundigen van Kind en Gezin, de materniteiten, huisartsen, gemandateerde voorzieningen en andere actoren die vaak als eerste professionele instantie met gezinnen geconfronteerd worden, moeten een duidelijk aanspreekpunt in de hulpverlening hebben, dat ervoor zorgt dat er snel gehandeld wordt en dat een jong kind in een gevaarsituatie onmiddellijk uithuisgeplaatst kan worden. Ook de evoluties in de flexibele kinderopvang zijn in deze context belangrijk.
Deze uithuisplaatsing beschouwen we als een interventie op korte termijn die gericht is op het installeren van veiligheid en op het uittekenen van een stabiele langetermijnoplossing. Deze oplossing moet steeds in een gezinscontext liggen: ofwel in de thuissituatie, al dan niet met bijkomende ondersteuning, ofwel in een pleeggezin. Ook in pleegzorg verwachten we duidelijk dat er meer met andere actoren samengewerkt wordt en dat pleeggezinnen meer dan vandaag een beroep doen op bijvoorbeeld trainingsmodules van Kind en Gezin, maar ook op ander rechtstreeks toegankelijk aanbod, inclusief de eerstelijnspsychologische functie die we met de samenwerkingsverbanden rechtstreeks toegankelijke hulpverlening installeren. De instrumenten van de integrale jeugdhulp, in het bijzonder de modulering, maken dit mogelijk, maar we zien daar nog groeipotentieel, dat we door betere samenwerking beter willen benutten.
De zorggarantie impliceert dat er regionaal sterke afspraken gemaakt worden en dat afgestemde engagementen genomen worden tussen de aanmeldende actoren, de gemandateerde voorzieningen, de ckg, de diensten voor pleegzorg en de organisaties voor bijzondere jeugdzorg, zowel inzake contactname en samenwerkingsmodaliteiten als naar inzet van instrumenten en methodieken. We verwijzen voor dat laatste naar het traject dat in de ondersteuningscentra jeugdhulp en sociale diensten voor gerechtelijke jeugdhulp loopt inzake de implementatie van Signs of Safety, wat zeer geschikt is om risico- en beschermende factoren in beeld te brengen, maar ook naar het recent afgerond wetenschappelijk onderzoek in verband met een methodiek voor gezinshereniging, die onderbouwd de randvoorwaarden voor een terugkeer naar huis in beeld brengt.
We zijn er ons van bewust dat de onmiddellijk inzetbare verblijfcomponent vandaag niet altijd realiseerbaar is. Daarom creëren we de mogelijkheid om nieuwe kwaliteitsvolle opvanginitiatieven op te zetten die hier faciliterend moeten werken. We beogen in elk geval ook innovatieve en creatieve voorstellen te realiseren, die aan een aantal kenmerken moeten voldoen. Dit zijn kleinschalige en huiselijke inrichting, beperkt aantal kinderen bij elkaar, doordachte leefgroepssamenstelling met bijzondere zorg voor de jonge kinderen in het kader van een kortdurend verblijfsaanbod, vaste begeleiders met specifieke competenties zoals kennis van hechting en ontwikkelingspsychologie van het jonge kind, principes positief opvoeden, contextbegeleiding, participatieve methodieken enzovoort. Andere kenmerken zijn deelname van kinderen aan de ruimere leefomgeving, doorgedreven participatiemogelijkheden voor (pleeg)ouders en kind in functie van terugplaatsing of ter voorbereiding van de pleegzorgplaatsing, krachtgerichte focus, leefgroepklimaat gericht op het bevorderen van het welzijn en de ontwikkeling van kinderen, het niet mengen van kort- en langverblijvers, inzet van meer intentionele aspecten binnen de leefgroepwerking of in het kader van bijkomende interventies of therapieën.
Deze kenmerken lijken me in elk geval niet tegengesteld aan de karakteristieken van de professionele pleegzorg en de gezinstehuizen. We zullen die een plek geven in een intersectorale typemodule 'verblijf voor jonge kinderen'. Om dit mogelijk te maken, doen we in 2018 en 2019 in totaal een investering in de jeugdhulp van 3 miljoen euro. We verwachten van de regio’s voorstellen die, binnen de inhoudelijke contouren zoals we ze vastleggen, inspelen op de noden en lacunes in de regio.
Nu ga ik dieper in op de punctuele vragen. De vraag of pleegzorg een vrijwillig dan wel een professioneel engagement moet zijn, is niet nieuw. Ze kwam recent ook in het evaluatierapport van de pleegzorgregelgeving aan bod. Er bestaat hierover in Vlaanderen geen consensus. We willen hierover verder in gesprek gaan en buitenlandse modellen verder analyseren. Binnen de contouren van het beleid inzake de zorggarantie voor jonge kinderen zijn we bereid om hiermee te experimenteren indien we gedragen voorstellen ontvangen. Op die manier kunnen we praktijkervaring opdoen.
In elk geval lijkt het ons, op basis van de elementen die we nu kennen, moeilijk te verzoenen dat keuzes in een vrijwillig engagement, waarbij we uiteraard de huidige stelsels van pleegzorgverlof buiten beschouwing laten, als gelijkgestelde periodes beschouwd zouden worden.
Voor ons is het zeer de vraag of we, wat we vandaag in conceptnota’s als 'professionele pleegzorgers' benoemen, juridisch als pleegzorg moeten beschouwen. Het lijkt me dat we een heel eind op weg kunnen door pleegzorg voor te behouden voor personen die met ontvangst van een onkostenvergoeding kinderen in hun gezin opvangen en dat we andere innovatieve opvangformules als professionele zorg benoemen, die we met de al vermelde nieuwe typemodule kunnen vatten. Op die manier vermijden we ook het onzes inziens onmogelijk te beslechten debat om sluitende criteria op te stellen voor de opdeling tussen vrijwillige en professionele pleegzorgers.
We moeten vaststellen dat er momenteel geen gezinstehuizen meer erkend zijn zoals we ze vroeger kenden. Dat is geen gevolg van een beleid dat ter zake gevoerd werd, maar een feitelijk gegeven. De vzw's, meestal uiterst kleinschalige initiatieven, slaagden er niet in pensionerende inwonende echtparen te vervangen. Ook de verwachtingen die aan hedendaagse organisaties gesteld worden inzake kwaliteitszorg, netwerking enzovoort zijn voor deze voorzieningen niet evident. Daarom is de capaciteit van alle gezinstehuizen opgegaan in grotere organisaties voor bijzondere jeugdzorg.
Een aantal kernaspecten van de voormalige gezinstehuizen zijn in elk geval inspirerend geweest voor de invulling van het verblijf zoals we het voor ogen hebben: kleinschalig, huiselijk enzovoort. Het is duidelijk dat we meer verwachten: meer deskundigheid en professionaliteit, een sterker uitgebouwd begeleidingsaanbod en een sterkere inbedding in samenwerkingsverbanden. Daarom verwachten we dat de genomen initiatieven ingebed worden in krachtdadige organisaties en dat ze gedragen worden in een ruim samenwerkingsverband dat de zorggarantie voor jonge kinderen effectief kan waarmaken.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreide antwoord. Wat u vooropstelt in verband met de zorggarantie, kan ik alleen maar onderschrijven. Samenwerking is inderdaad ontzettend belangrijk. We moeten blijven openstaan voor innoverende projecten en voorstellen om die zorggarantie te kunnen bieden. U hebt een aantal randvoorwaarden genoemd die allemaal hun specifiek belang hebben.
Ik noteer dat u onderstreept dat we het vrijwillig engagement bij pleegzorg moeten blijven vooropstellen. Wellicht zullen de gezinstehuizen waar mensen professioneel kinderen residentieel opvangen, tijdelijk of voor langere tijd, niet onder het strikte juridische kader van pleegzorg vallen maar wel onder de residentiële zorg. Dat is belangrijk. Als we ze blijven catalogeren als pleegzorg, zal dit misschien andere verwachtingen bij vrijwillige pleegzorgers naar boven brengen. Het belangrijkste is dat er op een goede manier en, waar het kan, kleinschalig zorg wordt opgenomen voor die kinderen.
Minister, u verwijst naar regionale samenwerking en intersectorale typemodules en het budget van 3 miljoen euro. U hebt het dan over de oproep die een tijdje geleden is gelanceerd en waarbij uit verschillende regio's verschillende partners samen konden inschrijven en waaraan u budgetten zou toekennen in functie van de beoordeling van de dossiers. Is de periode voor inschrijving reeds afgelopen? Hebt u zicht op het aantal inschrijvingen en op de beoordelingstermijn?
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Ik ben het met de minister eens als hij benadrukt dat pleegzorg in de eerste plaats een vrijwillig engagement is. Het toekennen van rechten van sociale zekerheid aan pleegouders die stoppen met werken, is een piste die heel wat vragen met zich meebrengt. Als we aan een pleeggezin dat twee pleegkinderen opvangt die naar school gaan, rechten toekennen, wat dan met de ouders die dat elke dag ook doen voor de eigen kinderen? Ik zit op dezelfde lijn als de minister in zijn antwoord. Ik ben daar blij mee.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik ben zelf grote voorstander van de vrijwilligheid van pleegzorg. Het klopt dat dit een moeilijk probleem is. Voor mij maakt het niet uit of de kat wit, grijs of gestreept is, als ze maar muizen vangt. Als we het allemaal eens kunnen zijn dat we het concept gezinshuizen waardevol vinden, dan hoeft dat voor mij niet gelibelleerd te worden als professionele pleegzorg, maar dan kan dat perfect worden gelibelleerd als een vorm van jeugdhulpvoorziening. Voor ons op dat vlak alleszins geen exclusieven.
Ik vind de zorggarantie voor kleine kinderen in het antwoord van de minister heel positief. Ook in die context hebben we het voorstel voor gezinshuizen gedaan. Zowel de minister als mevrouw Schryvers heeft het gehad over gezinstehuizen. We hebben daar een paragraaf aan gewijd in de conceptnota over gezinshuizen, omdat er wel vier wezenlijke verschillen zijn met de gezinstehuizen die op papier nog bestaan.
Ten eerste moest men geen opleiding hebben genoten om gezinstehuisouder te zijn.
Een tweede verschil is dat wij de schaal van zo’n gezinstehuis eigenlijk te groot vinden. Tot en met tien kinderen, dat is vandaag geen gezinscontext meer. Ik zie mevrouw Taelman lachen. (Opmerkingen van Martine Taelman)
U hebt misschien nog uitbreidingsplannen.
Een derde belangrijk verschil is uiteraard dat er geen vervanger was bepaald voor wanneer er noodwendigheden waren. Een vierde belangrijk verschilpunt met gezinshuizen en gezinstehuizen is dat er geen link vereist was met een jeugdhulpvoorziening. Wegens die feiten en ook wegens de historiek die aan de gezinstehuizen kleeft, hebben wij ervoor gekozen om gezinshuizen naar voren te schuiven en daarmee ook echt het verschil te maken.
We zijn daarmee absoluut niet over één nacht ijs gegaan. We hebben daarover heel veel overleg gepleegd. Onder meer de ex-collega van minister Vandeurzen, Inge Vervotte, die nu actief is bij Emmaüs, heeft daarin een belangrijke rol gespeeld. Zo heeft ze een aantal keren rond de tafel gezeten met een aantal partners, waaronder SOS Kinderdorpen. Zij willen zich daar graag achter zetten. Niet alleen om de gezinstehuizen, die instituten die vandaag eigenlijk enkel nog op papier bestaan, af te schaffen, maar ook om voluit te gaan voor die gezinshuizen. Laat ons hopen dat organisaties zoals Emmaüs en SOS Kinderdorpen zich effectief inschrijven op de call die loopt zodat we effectief werk kunnen maken van die gezinshuizen, en vooral zodat we kleine kinderen, kinderen met een beperking en broers en zussen die vandaag heel moeilijk doorstromen naar de reguliere pleegzorg een huiselijke context kunnen geven met vaste hechtingsfiguren die hun op heel lange termijn, of op korte termijn, wanneer er intensief moet worden samengewerkt met de thuiscontext, een echte thuis kunnen geven.
Mijn pleidooi is: laat ons afstappen van gezinstehuizen, laat ons daar niet meer over spreken. Laat ons het hebben over gezinshuizen. En laat ons inderdaad doen wat vooropstaat in het beleid: kleinschalig, een beperkt aantal kinderen en ervoor zorgen dat die kinderen ook een vaste hechtingsfiguur hebben.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Zoals gezegd, denkt het agentschap eraan om die vormen in een soort nieuwe intersectorale typemodule te situeren. Naar aanleiding van onze laatste uitvoering van de 2.0-aanpak voor integrale jeugdhulp, waren er drie oproepen. De eerste is afgesloten. De voorstellen over de versterking van de rechtstreeks toegankelijke hulp moeten al zijn ingediend. Daarover zal worden beslist in de eerste maanden van 2018. Er moet onder andere een jurering komen.
De tweede oproep zal nog voor het einde van het jaar vertrekken. Die oproep gaat over alternatieve vormen van wonen voor jongvolwassenen. Dat is een uitgroeisel van meer aandacht voor de transitieperiode. Het gaat om kleinschalige formules van groepswoningen.
Begin volgend jaar zal dan de oproep rond zorggarantie voor jongere kinderen vertrekken. Dat is de volgorde die wordt aangehouden door het agentschap.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
We kijken uit naar de oproep die begin 2018 zal worden gelanceerd en naar wat daarvan de concrete invulling zal zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.