Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, tijdens de bespreking van de begroting en de beleidsbrief is er een aantal keer een poging gedaan om in te gaan op de concrete besteding van het beschikbare uitbreidingsbudget. U herinnert zich ongetwijfeld dat we hebben opgemerkt dat de interne verdeling van het budget van het VAPH en ook van het aangekondigde uitbreidingsbeleid bijzonder karig gedetailleerd was in het document. Het is vandaag voor ons nog altijd koffiedik kijken om te begrijpen welke maatregelen er precies worden aangewend en zullen worden aangewend en binnen welke termijn.
Op zich kan ik uiteraard alleen maar toejuichen dat er uitbreidingsmiddelen ter beschikking staan. De vraag blijft echter in hoeverre dit zal volstaan om de noden die in de sector bestaan structureel aan te pakken.
De middelen voor het uitbreidingsbeleid 2018 moeten nog worden verdeeld onder hulp voor volwassenen en minderjarigen. Bij de meerderjarigen vergt dat een raming van wat nodig is voor de automatische toekenningsgroepen. Daaruit kan dan het bedrag worden gedistilleerd dat verdeeld zal worden over de prioriteitengroepen in functie van de toewijzing.
Dit heeft dan op zijn beurt repercussies op wat beschikbaar is op het einde van de rit voor de noodprocedure.
Minister, u zou het Vlaams Parlement een overzicht bezorgen van hoeveel budgetten van het uitbreidingsbeleid er per kwartaal kunnen worden gemobiliseerd. Door de digitalisering en de persoonsvolgende financiering is dat gemakkelijker geworden. Van de cashinzet van de middelen werd nog geen evaluatie gemaakt.
Minister, kunt u vandaag een duidelijk overzicht geven van welke middelen uit het totale uitbreidingsbeleid zullen worden opgesplitst en hoe dat gebeurt, hoe dat wordt verdeeld?
Kunt u meer duidelijkheid verschaffen over het budget van hulp voor volwassenen enerzijds en voor minderjarigen anderzijds?
Kunt u aangeven welke termijn u als redelijk beschouwt voor de toekenning van rechten aan personen die een aanvraag deden in prioriteitengroep 1?
Kunt u aangeven wanneer de opsplitsing van de noodsituaties zal worden gerealiseerd en wat exact het doel is van de zogenaamde maatschappelijke noodzaak?
Kunt u aangeven wanneer het overzicht van budgetten van het uitbreidingsbeleid zal worden gemobiliseerd?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
In 2018 is er in het uitbreidingsbeleid in trap 1 een bedrag van 22.756.800 euro uitgetrokken en in trap 2 een bedrag van 49.243.200 euro. De 22,8 miljoen euro in trap 1 voor 2018 was bedoeld om de in het najaar van 2017 ter beschikking gestelde basisondersteuningsbudgetten recurrent en op jaarbasis te kunnen uitbetalen. Uiteindelijk blijkt hiervoor 11,8 miljoen euro nodig te zijn. Van de resterende 11 miljoen euro wordt 2 miljoen euro voorbehouden om via versterking van het aanbod rechtstreeks toegankelijke hulp te investeren in respijtzorg voor personen met een persoonsvolgend budget dat geen fulltime dag- en woonondersteuning mogelijk maakt. We zullen kortverblijf in het kader van ons mantelzorgplan dus ook ter beschikking stellen aan mensen die wel een trap 2-budget hebben, maar geen fulltime dag- en woonondersteuning in dat budget hebben.
De overige 9 miljoen euro wordt overgedragen naar trap 2 om zo een inspanning te kunnen leveren voor de minder- en meerderjarige wachtenden. In die zin kom ik ook tegemoet aan de opmerkingen die werden gemaakt tijdens de begrotingsbesprekingen.
Voor trap 2 is een bedrag uitgetrokken van 49.243.200 euro via het uitbreidingsbeleid. We voegen daaraan de 9 miljoen euro toe van het recurrent overschot van middelen in trap 1. We zullen vooraf 750.000 euro afhouden voor het verder faciliteren van de opstart en doorstart van vernieuwende initiatieven door het continueren van de subsidie aan GiPSo, vooral voor de ouders die een kleinschalig initiatief willen nemen. Ik denk dat dat een heel goede zaak is. Verder wordt dat budget gebruikt voor het verhogen van de vergoeding voor multidisciplinaire teams (MDT’s), voor het opstellen van een priorchecklist en voor een beperkte uitbreiding van het budget voor doventolken. Het wordt ook gebruikt voor het faciliteren van het zoeken naar oplossingen voor een beperkte groep van mensen met complexe ondersteuningsnoden door middel van casemanagement, met name mensen waarvoor het echt heel moeilijk is om een oplossing te vinden, maar die wel een budget hebben. Voor hen zullen we ook ondersteuning organiseren. Ten slotte zal het bedrag dienen voor het uitbreiden van de middelen die nodig zijn om de basisfinanciering voor de bijstandsorganisaties te realiseren, gelet op de stijging van het aantal cliënten die gebruikmaken van bijstand.
Er rest dan 57.493.200 euro voor de niet-rechtstreeks toegankelijke hulp voor minder- en meerderjarigen. In 2018 willen we 15 procent van die middelen naar minderjarige personen met een handicap brengen. Het gaat om 8,6 miljoen euro. Rekening houdend met de beoogde opstart van het systeem in 2019 worden de bijkomende middelen niet-rechtstreeks toegankelijke hulp voor minderjarigen met een handicap volledig persoonsvolgend aangewend. We denken eraan 1 miljoen euro van deze bijkomende middelen te reserveren voor persoonsvolgende convenanten die ter beschikking kunnen worden gesteld in functie van de door de jeugdrechtbank opgelegde opvang van minderjarige personen met een handicap.
Met de overige bijkomende middelen niet-rechtstreeks toegankelijke hulp voor minderjarigen worden nieuwe PAB’s (persoonlijkeassistentiebudgetten) ter beschikking gesteld. De middelen die vrijkomen door reguliere uitstroom van minderjarige PAB-gebruikers worden heringezet voor het ter beschikking stellen van nieuwe PAB’s aan minderjarigen. De middelen die vrijkomen door de reguliere uitstroom van minderjarigen uit multifunctionele centra (MFC’s) worden gebruikt om nieuwe instroom binnen de MFC’s te realiseren.
In 2018 gaat 85 procent van de middelen naar niet-rechtstreeks toegankelijke hulp voor meerderjarige personen met een handicap. Het gaat over 48,9 miljoen euro. Hier voegen we de middelen aan toe die vrijkomen door reguliere uitstroom. Dat bedrag wordt ongeveer geraamd op 30 miljoen euro. We hebben dan in totaal een bedrag van 78,9 miljoen euro beschikbaar voor niet-rechtstreeks toegankelijke hulp voor meerderjarigen.
In het kader van de zorggarantieambitie zullen we een groot stuk van dat bedrag besteden aan automatische toekenningen en toekenningsgroepen. Dat is een belangrijk stuk van onze ambitie om zorggarantie te realiseren. Daarnaast maken we in 2018 ook middelen vrij om in aangepaste zorg en ondersteuning te voorzien voor een aantal geïnterneerde personen met een handicap. U weet dat ons land al eens werd veroordeeld voor de aanpak en de zorg voor onze geïnterneerden. We ramen dat we daarmee ongeveer 75 personen die geïnterneerd zijn, maar een handicap hebben, een ondersteuning kunnen aanbieden. Op die manier willen we vanuit onze sector een bijdrage leveren aan de doorstroom van deze doelgroep vanuit de forensische psychiatrische centra naar de VAPH-sector en bijgevolg ook vanuit de gevangenis naar de federale psychiatrische centra. Zo willen wij onze verantwoordelijkheid nemen.
We zullen in 2018 en wellicht ook in 2019 bekijken hoe we voor personen met een niet-aangeboren hersenletsel die na revalidatie niet meer terug naar huis komen, toch middelen ter beschikking kunnen stellen voor die niet-rechtstreeks toegankelijke ondersteuning. Maar we doen dat eigenlijk vanuit de redenering dat we dat eenmalig of beperkt moeten doen, omdat het natuurlijk de ambitie is om iedereen via het prioriteitensysteem te kunnen ondersteunen. Dat wil zeggen dat de middelen aan drie prioriteitengroepen worden toegekend. Het is onze ambitie om het beschikbare bedrag in 2018 als volgt te verdelen: 90 procent voor prioriteitengroep 1, 3 procent voor prioriteitengroep 2 en 7 procent voor prioriteitengroep 3.
Wij zullen die middelen gedurende het jaar effectief volgen. Een aantal vragen moeten uiteraard via de automatische toekenningsgroepen kunnen worden beantwoord. Dat betekent natuurlijk dat we in de loop van het jaar toch moeten bekijken dat een en ander kan worden ingevuld. Daarom gebeurt het ter beschikking stellen voor de prioriteitengroepen gespreid over het hele jaar, zodat we al rekening kunnen houden met deze evoluties.
We moeten nog bekijken hoe we in 2019 de middelen zullen inzetten. U weet dat er ook in 2019 nog een grote budgettaire uitbreidingsronde aan komt. We zullen ons daarvoor het best baseren op de monitoringgegevens over het volledige jaar 2017 en de eventuele tussentijdse resultaten die we zouden hebben van evaluaties. We zullen dan bekijken hoe we de verdelingen verder moeten bijsturen. Wat 2018 betreft, hebt u een beetje een idee van hoe we dat zien. Wat mij betreft, is dat ook een beetje de redenering die we in 2019 zouden kunnen volgen, maar dan gefinetuned aan de hand van de evaluaties.
Het moet de bedoeling zijn – en dat is wat we zullen proberen waar te maken in de twee volgende jaren van deze legislatuur – dat in 2020 zo weinig mogelijk personen met een handicap en ondersteuningsnood zonder ondersteuning zitten. Wij moeten die zorggarantie beter kunnen invullen. Dat is wat mij betreft het referentiekader. Dat moet tegen 2020 zoveel mogelijk gebeuren. Voor mij is de grote prioriteit de automatische toekenningen te kunnen honoreren, maar ook tegen 2020 zoveel mogelijk personen, zeker uit prioriteitengroep 1, binnen een tijdspanne van ongeveer een jaar een persoonsvolgend budget niet-rechtstreeks toegankelijke hulp ter beschikking te kunnen stellen. Wij moeten maximaal kunnen inzetten op zorg en ondersteuning voor personen met de grootste ondersteuningsnood. We zullen het aanbod rechtstreeks toegankelijke hulp moeten versterken. Dat is namelijk een cruciaal onderdeel, willen we het aantal mensen dat een beroep moet doen op trap 2 zo goed mogelijk kunnen definiëren. Ten slotte moeten we uiteraard een basis kunnen leggen voor de opstart van een nieuw systeem voor minderjarigen in 2019.
Het doel van de maatschappelijke noodzaak is om in situaties waarin er duidelijk en aantoonbaar sprake is van een ernstige schending van de integriteit van de persoon met een handicap of diens gezin, een persoonsvolgend budget ter beschikking te stellen om zo de nodige zorg en ondersteuning onmiddellijk te kunnen realiseren. Er wordt inderdaad op het niveau van het VAPH nagedacht om te bekijken of we de categorie maatschappelijke noodzaak en noodsituatie niet beter in één geïntegreerd concept kunnen brengen.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, ik dank u voor de waterval aan cijfers. U bent vandaag bijzonder gedetailleerd en concreet, waarvoor dank.
Ik heb één bijkomende vraag: hoe en wanneer wordt dit nu verder gecommuniceerd naar het terrein? Ik ga ervan uit dat hier een besluit achter zit. Is dat er? Wanneer vertrekt de communicatie naar het terrein? We zijn twee weken voor het nieuwe jaar. Ook dat lijkt mij dus belangrijk.
Ik neem met genoegen akte van het feit dat u probeert een continuïteit in te bouwen. U zegt dat u de link maakt naar 2019. Ik heb dat trouwens ook geapprecieerd in de vorige omzendbrief over het uitbreidingsbeleid, namelijk dat u over de jaren heen kijkt. Het laat toe om een beetje te programmeren en mensen perspectief te geven.
Maar waar ik volledig op mijn honger blijf zitten, is de zin ‘een basis leggen voor persoonsvolgende financiering minderjarigen in 2019’. Hoe rijmt dat met wat u aangeeft over continuïteit? U zegt dat 15 procent naar minderjarigen gaat en dat u dat ook zo ziet voor 2019, maar dat u van die 15 procent een stuk persoonsvolgend zult maken. Hoe ziet u die verhouding? En laat die 15 procent dan toe om die opstart te maken voor een groep die significant genoeg is om te zeggen: ‘Het is een opstart en geen symbool’?
Het kan zijn dat het eerlijkheid is, maar het is wel iets dat ik betreur, namelijk dat u zegt – en dat wijkt af van het decreet – dat het uw bedoeling is om zo weinig mogelijk mensen zorg te ontzeggen tegen 2020 en dat de zorggarantie beter moet worden gemaakt. Ik parafraseer u, vergeef me, ik heb het niet letterlijk kunnen noteren. U somt dan een aantal voorwaarden op. Het decreet was natuurlijk anders. Het decreet had het over zorggarantie voor wie dat nodig had en niet voor zo weinig mogelijk mensen niet. Ik hoor u dit voor de eerste keer zo duidelijk zeggen. Die koerswijziging is wel opmerkelijk, want dat betekent, tenzij u dat weerlegt, dat u eigenlijk net de doelstellingen van het decreet hebt opgegeven.
De heer Persyn heeft het woord.
Ik dank de minister voor zijn toelichtingen en antwoorden op de vragen.
Minister, u weet dat het voor onze fractie altijd erg belangrijk is geweest dat we maximaal inzetten op de persoonsvolgende financiering en minder op de basisondersteuning. U hebt net aangegeven dat er een ondergebruik was. Kunt u er meer toelichting bij geven waaraan dit te wijten is? Als het inderdaad een structureel gegeven is, dan zal zich dat in de toekomst wellicht nog herhalen. Kunnen we dan de komende jaren een blijvende verschuiving zien van inzet van die schaarse middelen naar persoonsvolgende financiering zodat meer mensen een rugzakje kunnen krijgen?
Aansluitend op de vraag van de heer Van Malderen: wat is de tijdslijn voor de uitbreiding in 2018? Wanneer gaan mensen daadwerkelijk hun eerste uitkeringen krijgen?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik ben het ermee eens dat het doel moet zijn dat iedereen die recht heeft op zorg, die zorg ook krijgt, zoals mensen met een handicap die een erkenning hebben. Naar mijn aanvoelen hebben we het doel al gelost op het ogenblik dat we hier meerjarentabellen kregen en de vaststelling was dat om heel Perspectief 2020 uit te voeren er 500 miljoen euro meer nodig was dan er in de meerjarenbegroting zat. Dat is wat we nu vaststellen. Er zijn ieder jaar middelen, die zijn nodig, die zijn welkom, die zijn nuttig en ze worden ook ingezet, maar ze zullen nooit volstaan om effectief alle mensen met een handicap zorg te geven. Het is te weinig omdat deze regering er niet voor heeft gekozen om het volledige plaatje in te vullen, maar slechts voor een deel. Dan moeten er keuzes worden gemaakt. Dat is jammer en bikkelhard, want het gaat over verschillende mensen met een handicap uit wie er gekozen wordt wie het meeste recht heeft op die zorg. Dat zijn verscheurende keuzes die gemaakt worden.
Minister, ik hoor u zeggen dat 90 procent van het budget gaat naar prioriteitengroep 1, 3 procent naar prioriteitengroep 2 en 7 procent naar prioriteitengroep 3. Wij hebben enkele malen aan het VAPH gevraagd in welke mate ze zicht hebben op de snelheid waarmee bepaalde groepen moeten worden aangepakt om overal een beetje perspectief te geven enzovoort. Het antwoord was altijd dat het nog te vroeg was om de dynamiek in de verschillende prioriteitengroepen te zien omdat de transitie nog bezig is. U hebt hier een verdeling. Is die al gebaseerd op een voorzichtige inschatting en kunt u dat wat doortrekken en bijvoorbeeld zeggen dat u tegen 2020 80 procent van de mensen in prioriteitengroep 1 effectief aan een budget geholpen zult hebben? Of kunt u dat vandaag nog niet zeggen?
Ik vind een aantal keuzes positief. Het feit dat er gekozen wordt om de middelen die in trap 1 over zijn, over te hevelen naar trap 2 is heel belangrijk. Het is jammer dat er te weinig budget is, maar het lijkt mij een logische keuze en een goede zaak dat trap 2 voorrang krijgt op trap 1.
Ik hoop dat ik het goed heb begrepen dat bij het uitbreidingsbudget voor minderjarigen alles volledig naar PAB’s gaat. Ik denk dat dat een goede keuze zou zijn. Jongeren wachten vaak heel lang op een PAB en het is goed dat daar absoluut prioriteit aan wordt gegeven. Ik wil dit toch even bevestigd krijgen zodat ik weet dat ik het niet fout heb begrepen. Ik hoop dat het budget dat er is voor nieuwe PAB’s voor minderjarigen, als het niet in 2018 is dan in 2019, een zodanige prioriteit krijgt dat die volledig kan worden weggewerkt.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Er is een gemeenschappelijk antwoord op de bedenkingen van de heer Persyn en de vraag van de heer Van Malderen. Ik doe natuurlijk geen letter af van de ambities van het Perspectiefplan noch van het decreet. Dat zou nogal straf zijn. Dat is niet de manier waarop u mijn antwoord moet begrijpen.
Maar het systeem zoals we het hebben ingevoerd, was een systeem met verschillende componenten. Een van de componenten was dat we moesten kijken of we ook niet al een recht op ondersteuning konden openen, al was het maar beperkt in budget. Dat is het basisondersteuningsbudget geworden voor bepaalde groepen als ze aan de voorwaarden voldoen, als ze gewoon niet in een prioriteringssysteem moesten komen, maar aanspraak konden maken op 300 euro per maand. Dat bedrag is niet opgebruikt, omdat – al degenen die er aanspraak op konden maken, hebben dat automatisch gekregen – het hoger geraamd was dan de uiteindelijke groep van rechthebbenden, op basis van de definities die in het besluit staan.
We hadden dan twee dingen kunnen doen. We hadden de doelgroep van gerechtigden kunnen uitbreiden, wat ook de bedoeling is, want op termijn zou iedereen die geen trap 2 heeft, daaronder moeten vallen. Dat was de redenering van het oorspronkelijke concept: we moeten weg uit het alles-of-niets-verhaal. We hebben ervoor gekozen, trouwens op suggestie van de commissie, om het geld te gebruiken om trap 2 te versterken zolang we nog moeten prioriteren. Dat is gebeurd. Dat is de verklaring, maar het is ook een methode om onze ambitie van meer zorggarantie voor mensen met de dringendste zorgvragen effectief waar te maken.
Er moeten een besluit en een omzendbrief komen om de zaken te operationaliseren. Ik heb u uitgelegd dat er in de zorggarantie voor de volwassenen twee luiken zitten. Er is een groep die automatisch een budget krijgt en waarbij zelfs niet langer geprioriteerd wordt. Dat is weinig voorspelbaar, dat evolueert tijdens het jaar. Er zijn ook nog budgetten die aan de prioriteitengroep worden besteed. De inzet van het uitbreidingsbudget zal in die zin wat over het jaar worden gespreid.
Ik heb u weinig horen vertellen over iets dat ik nochtans niet onbelangrijk vind – maar ik neem aan dat u daar geen bedenkingen meer bij hebt, dat u daar op zich ook wel kunt achter staan – en dat is dat we budget vrijmaken voor de geïnterneerden. Dat is een keuze. We doen een inspanning om de uitstroom uit de revalidatiesector voor de mensen met een niet-aangeboren hersenletsel op te nemen, maar eigenlijk is dat niet het scenario dat we als een systeem willen installeren. Eigenlijk moeten we evolueren – en dat hebben we bij de begrotingsbesprekingen al meerdere keren opgemerkt – naar een systeem waarbij we in alle redelijkheid kunnen zeggen dat degenen die in de prioriteitengroepen zijn ingedeeld, zeker die van prioriteitengroep 1, eigenlijk gewoon een redelijk perspectief hebben op een budget, en dat daar zo weinig mogelijk andere systemen aan moeten worden gekoppeld. Zoals u weet: hoe meer uitzonderingen, hoe minder dat het systeem te gronde ten goede komt. We moeten ervoor zorgen dat het budget voldoende groot is om de prioriteitengroepen ook te kunnen bedienen.
Minister, u zegt dat er een besluit en een omzendbrief nodig zijn. Onze vraag was: wanneer komen die er? Ik leid uit uw antwoord af dat er nog geen besluit is en bijgevolg ook geen omzendbrief.
We gebruiken hetzelfde ritme als vorig jaar.
De vraag om uitleg is afgehandeld.