Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Persyn heeft het woord.
Minister, vorige maand konden we in verschillende kranten lezen dat de proefprojecten van federaal minister Maggie De Block omtrent bevallen met verkort ziekenhuisverblijf een groot succes blijken. De aanvankelijk grote bezorgdheid omtrent de nazorg bleek niet gegrond. De nazorg werd door de meeste patiënten immers als comfortabel, veilig en kwaliteitsvol ervaren.
Naar aanleiding van deze succesvolle proefprojecten heb ik enkele vragen. Hebt u reeds contact gehad met uw federale collega omtrent deze proefprojecten? Wat zijn de conclusies van dit overleg? Plant u nog verder overleg met haar naar aanleiding van deze projecten? Wat is de tijdslijn daarvan?
Binnen deze projecten zijn verschillende partners betrokken, waaronder Kind en Gezin. Hoe ervaart Kind en Gezin deze proefprojecten? Wat zijn de positieve kanten van deze samenwerking? Wat zijn eventuele werkpunten?
De cijfers van de diensten gezinszorg tonen aan dat steeds meer kraamzorg gevraagd en geleverd wordt. Deze proefprojecten en de trend om steeds sneller naar huis te keren na een bevalling, zullen de vraag alleen maar doen toenemen. Vorig jaar hebben we een resolutie aangenomen voor ondersteuning van postnatale zorg om aan deze trend tegemoet te komen. Hoe wilt u deze toename opvangen en tegelijkertijd de kwaliteit van de postnatale zorg garanderen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mijnheer Persyn, op dit moment is er overleg over een aantal zaken die gelinkt zijn aan het verkort verblijf in de kraamkliniek. Zoals aangegeven door de verschillende zorgactoren die betrokken zijn bij de projecten verkort verblijf, is een accurate gegevensdeling een belangrijke voorwaarde voor een goede dienstverlening aan en opvolging van moeder en kind. Daarom heeft Kind en Gezin, op vraag van deze zorgactoren, het initiatief genomen om in partnerschap met onder meer vertegenwoordigers van de betrokken zorgactoren, de pilootprojecten, het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV), de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid en het Agentschap Zorg en Gezondheid een traject op te starten om die gegevensdeling mogelijk te maken. Met dit initiatief wil Kind en Gezin deze pilootprojecten ondersteunen. Op dit moment is er een gegevensset opgesteld en worden de technische modaliteiten uitgewerkt om deze gegevens via Vitalink uitwisselbaar te maken. Er is gepland om dit in de loop van 2018 te testen, wenselijk ook gekoppeld aan het project in Leuven zodat dit in de testfase reeds ondersteunend werkt voor het pilootproject.
Daarnaast maakt Kind en Gezin, in navolging van de conferentie ‘De toekomst is jong’, werk van een geïntegreerd zorgtraject van negen maanden voor de bevalling tot de leeftijd van 6 jaar, zoals ik reeds aangaf in de beleidsbrief. Het gaat hier over een zorgtraject dat naar scope – zowel in tijd als naar invulling – ruimer gepositioneerd wordt dan wat er op dit moment ontwikkeld werd en wordt in de proefprojecten ‘verkort verblijf’, en dat daar tegelijk op voortbouwt en ondersteunend zal werken. In dat project trachten we een geïntegreerd zorgtraject opvoedingsondersteuning en gezinsondersteuning en de medische kant te maken voor de periode van de zwangerschap tot na de bevalling. Ook hierover is er tussen de betrokken administraties en met het kabinet van minister De Block overleg. Het is onze ambitie om dit zorgtraject te operationaliseren in coöperatie met de zorgactoren op het niveau van de eerstelijnszones.
Kind en Gezin werkt in drie projecten ‘Bevallen met verkort ziekenhuisverblijf’ samen met partners namelijk het UZ Leuven, het Heilig Hart Leuven en het Regionaal Ziekenhuis in Tienen, het AZ Nikolaas in Sint-Niklaas en het Erasmusziekenhuis en het UZ in Brussel. In deze projecten worden er afspraken gemaakt rond transmurale en multidisciplinaire zorg, een gezamenlijk zorgplan op maat van het kind en het gezin, het informeren van de moeder en haar partner. De samenwerking met alle partners wordt door Kind en Gezin positief geëvalueerd. De gezinnen zelf worden goed ondersteund, zowel pre- als perinataal. De samenwerking tussen gynaecologen, pediaters, huisartsen, vroedvrouwen in de kraamklinieken en in de thuissituatie, kraamzorg en Kind en Gezin wordt geïntensifieerd en de zorgen worden op elkaar afgestemd. Positief is ook dat er kwaliteitseisen zijn uitgewerkt voor de vroedvrouwen in de thuissituatie met prenatale contactname, 24-uren permanentie, start van de thuiszorg binnen 24 uur na ontslag van het kind, dagelijkse zorg tot 5 dagen na de geboorte en dergelijke.
Er zijn ook werkpunten, maar die worden binnen de projecten zelf opgenomen. Het gaat hier dan over het goed informeren van de zwangere ouders over het doel en de aanpak bij verkort ziekenhuisverblijf, het vermijden van tegenstrijdige adviezen, verder nadenken over een herverdeling van taken en rollen en het organiseren van gezamenlijke navormingen. Het grootste knelpunt in deze projecten is het digitaal delen van gegevens zodat hulpverleners goed geïnformeerd zijn. Kind en Gezin maakt hier prioritair werk van zodat de kinderen en de gezinnen de beste zorgen krijgen.
Op de begroting 2018 is voor gezinszorg in een groeipad voorzien dat overeenkomt met meer dan 400.000 extra uren. Deze bijkomende uren gezinszorg kunnen door de diensten onder meer ingezet worden om een antwoord te bieden op de toenemende vraag naar kraamzorg.
De diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg moeten minimaal 1,3 procent van hun urencontingent gezinszorg aan vorming organiseren voor het verzorgend personeel. De diensten die kraamzorg aanbieden, voorzien dan ook in de nodige vorming voor hun verzorgend personeel. Een inspectieronde kraamzorg in 2015 bij de diensten leerde dat de deskundigheid van de kraamverzorgenden een sterk punt was. Ook in de basisopleidingen van verzorgenden en zorgkundigen wordt de nodige aandacht besteed aan kraamzorg. Zo worden bij de opleidingen verzorgende en zorgkundige in het volwassenenonderwijs bijvoorbeeld twee nieuwe uitbreidingsmodules geïntroduceerd, namelijk ‘Kraamzorg: verzorgende aspecten’ en ‘Kraamzorg: psychosociale aspecten’.
Daarnaast zal in 2018 samen met de sector werk worden gemaakt van het ontwikkelen van kwaliteitsindicatoren voor de diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg, in het kader van het pas opgerichte Vlaams Instituut voor Kwaliteit van Zorg (VIKZ).
De heer Persyn heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoorden. Ik heb nog enkele bijkomende vragen rond het geïntegreerd zorgtraject en die perinatale opvang. U hebt daar al grotendeels op geantwoord, maar het is mij nog niet helemaal duidelijk wat het verband is tussen Vitalink en het digitaal delen van gegevens, waar volgens u het schoentje nog knelt. Hoe moeten we ons het gebruik van Vitalink bij dat geïntegreerd zorgtraject in die proefprojecten voorstellen? Dat veronderstelt dat de mensen die daarop intekenen gedigitaliseerd zijn en zelf een elektronisch dossier hanteren. We weten dat die zaken vaak niet zo goed op elkaar afgestemd zijn. Kunt u daar iets meer uitleg over geven, temeer daar u zelf zegt dat het een aandachtspunt blijft om tussen de verschillende zorgactoren, die vaak van zeer diverse pluimage zijn, een correcte en consequente uitwisseling van gegevens tot stand te brengen?
Een tweede bijkomende vraag gaat over de opleiding van de vroedvrouwen. Er dringt zich gaandeweg een harmonisering op met de Europese regelgeving. In Vlaanderen is dat nu een opleiding van drie jaar. Onze bekommernissen, die ook in de resolutie aan bod zijn gekomen, betreffen die harmonisering en de versterking van de kringwerking met het oog op zorggaranties inzake continuïteit en permanentie. De bedoeling is om dit in de toekomst beter te organiseren. Zijn er, zowel wat betreft de opleiding als wat betreft de ondersteuning van de kringwerking, inmiddels al stappen gezet?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Wat Vitalink betreft is het de bedoeling dat via dat platform de verschillende betrokken partijen, zowel de verpleegkundigen en de vroedvrouwen vanuit de medische hoek, als, op termijn, de mensen die dat vanuit de preventieve gezinsondersteuning opvolgen, gegevens met elkaar kunnen delen. Daarvoor moet een set worden gemaakt, waarbij wordt afgesproken wat de basisgegevens zijn die via dat platform gedeeld kunnen worden, met goedkeuring van de patiënt. Het is misschien mogelijk dat ook anderen die gegevens kunnen consulteren om zo de continuïteit van het traject op te volgen. Dat is wat we proberen te ontwikkelen binnen Vitalink.
Wat de vroedvrouwen betreft, moet ik mij informeren of daar nog problemen zijn op het niveau van het onderwijs. Voor een aantal opleidingen hebben we inderdaad die EU-conformiteit bekeken, met name voor hbo5. Ik heb geen informatie over hoe dat nu zit met die opleiding voor vroedkundigen. Het is essentieel dat die opleidingen aan de regelgeving voldoen. Ik zal bij het Departement Onderwijs navragen hoever ze daarmee staan.
De heer Persyn heeft het woord.
Kunt u ook nog iets zeggen over de ondersteuning van de kringwerking? Dat lijkt me toch ook een aandachtspunt.
U weet dat we in onze benadering van kringwerkingen, vooral kijken naar de manier waarop de we eerstelijnszones zien ontwikkelen. Het zal niet meteen gebeuren en niet voor iedereen, maar de bedoeling is dat als we iets doen voor de ondersteuning van andere kringen dan de huisartsenkringen, het zal gebeuren via de ondersteuning die we aan de eerstelijnszones geven.
De heer Persyn heeft het woord.
Dat lijkt mij logisch. Ik weet dat er in de sector bezorgdheid over heerst en dat men zich er ook van bewust is dat moet vermeden worden om redundante structuren op te richten. We kijken dus uit naar die voortschrijdende hervorming.
De vraag om uitleg is afgehandeld.