Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Voorzitter, het zal niet de laatste keer zijn dat we het over de eindtermen hebben in deze legislatuur. Ik denk dat de collega's dat ook zo aanvoelen.
Sinds 1991 bepalen die eindtermen wel degelijk wat alle leerlingen moeten kunnen en kennen. Er was nood aan een opfrissing. Over meerderheid en oppositie heen, in binnen-en buitenland, constructief, werd gedebatteerd en beslist om de eindtermen naar het parlement te brengen.
We zijn uiteraard nog altijd niet gelukkig met de manier waarop de regering het eindtermenoverleg naar zich toe trok om dan te landen. We vinden dat niet de juiste keuze of methodiek, temeer omdat er natuurlijk ook inhoudelijk bedenkingen blijven. Daar gaat het uiteindelijk over: de inhoud. Die eindtermen wijzigt men niet om de twee jaar; die moeten het onderwijs op de sporen houden.
Wij hadden samen met de uitkomst uit het breed maatschappelijk debat toch wel de indruk dat er een grote nood bestaat binnen ons onderwijs om burgerschapsvorming te versterken. Sp.a staat daarachter vanuit haar maatschappijvisie, maar de vraag naar sterker burgerschap is toch ook heel scherp naar voren gekomen bij leerkrachten, leerlingen en ouders. Ze willen een sterker onderwijs dat jonge mensen opleidt tot talenten voor de economie, maar ook tot kritische burgers voor de gemeenschap. Dat moest een belangrijke rol krijgen. Dat moest hoger op de agenda komen
Een gemeenschappelijke sokkel voor alle levensbeschouwelijke vakken kan voorkomen dat jongeren vast komen te zitten in het grote gelijk van hun eigen godsdienst of levensbeschouwing. Elkaar ontmoeten, in dialoog gaan en gedeelde waarden zijn hierin cruciaal. Burgerschap en levensbeschouwing zijn uiteraard twee verschillende elementen, maar ze hebben toch met elkaar te maken. De dialoog tussen leerlingen vanuit hun eigen identiteit is heel belangrijk. We zien dat het risico bestaat dat nog altijd te veel leerlingen ons onderwijs dreigen te verlaten met te weinig kennis en vaardigheden om optimaal te kunnen functioneren in onze maatschappij. Ze blijven ook gesegregeerd. Dit is nefast, niet alleen voor de individuele brede ontwikkeling van kinderen en jongeren, maar voor de hele samenleving.
De transparantie en duidelijkheid met betrekking tot de eindtermen verbetert er niet op. Integendeel, we vrezen dat het voorstel van de meerderheid, geschreven door de regering, nog meer chaos creëert door het aantal begrippen en termen te vermenigvuldigen. Er zijn eindtermen, basisgeletterdheidsdoelen, basisdoelen, uitbreidingsdoelen, schoolspecifieke doelen, leerplandoelen en curriculumdossierdoelen, zonder dat daar heldere definities tegenover staan. Er is veel beloofd en er zijn veel engagementen genomen, van planlastenverlaging tot burgerschapsvorming, bijvoorbeeld in het kader van de deradicaliseringsresolutie die hier kamerbreed werd goedgekeurd, maar de regering blijft doof voor de roep naar minstens een gemeenschappelijke sokkel voor alle levensbeschouwingen in de eindtermen zodat iedereen uit z’n hokje komt.
Minister, men zou vanuit het onderwijs sterk inzetten op de ontwikkeling van interlevensbeschouwelijke competenties bij alle leerlingen en op burgerschapseducatie. Men laat in deze hervorming van de eindtermen de kans schieten om een noodzakelijke brede basis of gemeenschappelijke sokkel voor alle levensbeschouwingen te verankeren. Welke concrete hefbomen zijn er dan wel nog om werk te maken van deze sterkere burgerschapseducatie?
Waarom is men niet verder gegaan op het reeds ingeslagen pad inzake de interlevensbeschouwelijke competenties door deze decretaal te verankeren? De interlevensbeschouwelijke competenties komen vanuit de levensbeschouwingen zelf. Ze worden daar ontwikkeld en vervolgens in een gelijklopend traject als andere onderwijsdoelen ingeschreven. Ze zijn geen inbreuk op de vrijheid van onderwijs, zo bepaalde de Raad van State eerder in een advies op een voorstel van decreet. Waarom gebruiken we het nieuwe decreet niet als hefboom om het traject naar meer interlevensbeschouwelijkheid dat door de vorige regering werd uitgezet, te versterken?
Op welke wijze wordt er rekening gehouden met de aanbevelingen die betrekking hebben op gedeeld burgerschap en de rol van onderwijs zoals kamerbreed geformuleerd in het voorstel van resolutie over deradicalisering?
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Gennez, ik wil niet het hele debat voeren over de tekst van het decreet. Als het decreet besproken wordt, wil ik daar gerust bij aanwezig zijn, maar we moeten dat geen twee keer doen.
Mijn eerste zorg – maar ik kan het fout hebben – is dat burgerschap en leren samenleven cruciale elementen zijn. Ik vind dat heel belangrijk. Dat is een van de redenen waarom in de sleutelcompetenties zoals ze zijn vastgelegd, de sociale relationele competenties, de burgerschapscompetenties met inbegrip van de competenties inzake samenleven, zijn inbegrepen.
Maar waarmee ik het een beetje lastig heb, is dat ik de indruk krijg – maar nogmaals, het kan een indruk zijn – dat u nu die burgerschapscompetenties wilt gaan integreren in de levensbeschouwingen. En dat vind ik eigenlijk niet zo'n goede zaak. Burgerschapscompetenties en de competenties inzake samenleven verdienen een eigen volwaardige plaats in ons onderwijs. Dat betekent niet dat ze niet mee kunnen worden besproken binnen de levensbeschouwingen, maar voor mij is dit toch te cruciaal om dat erin te stoppen als een – ik weet niet hoe u het zou zeggen – zogenaamde gemeenschappelijke sokkel.
Ten tweede – maar we kunnen daarover van mening verschillen – is het voor mij niet echt duidelijk hoe u een parlementair verankerde sokkel zou maken voor de levensbeschouwingen. Het leek mij interessant om dat eens te bekijken. Daarom hebben we wat rechtspraak opgezocht. U verwijst naar een advies van de Raad van State. Ik vermoed dat het dan gaat over het advies 48.636/1 bij het voorstel van decreet van Jean-Jacques De Gucht en Herman Schueremans uit 2011. Daarin werd inderdaad het voorstel geformuleerd om in de uren levensbeschouwelijke vakken verplicht tijd te maken voor de godsdienstvergelijkende wetenschap van de andere erkende godsdiensten. In dat voorstel was er echter geen sprake van het invoeren van eindtermen over dit thema. Het ging zelfs zo ver dat de overheid volgens het voorstel een thema kon aanreiken, maar zich niet mocht mengen in wat daarover zou worden gezegd tijdens de lessen levensbeschouwing. De Raad van State heeft bovendien duidelijk aangegeven dat het toenmalige voorstel tot gevolg had dat de inhoud van het vakonderdeel zou worden bepaald op dezelfde wijze als de vakinhoud van de levensbeschouwelijke vakken. Als je dan kijkt naar wat de vakinhoud van de levensbeschouwelijke vakken is, en we nemen er het arrest van het Arbitragehof van 4 maart 1993 bij, dan zit daarin de vrijheid van eredienst, wat betekent dat er op dat terrein een grote terughoudendheid aan de dag moet worden gelegd door de overheid.
Voor mij zijn er dus twee zorgen. Ten eerste, vind ik dat burgerschapscompetenties een aparte plaats verdienen, los van de levensbeschouwing. Ten tweede, vind ik dat het niet zo evident is om als overheid in te grijpen binnen de levensbeschouwing zelf. Dat betekent niet, mevrouw Gennez en andere collega's, dat de levensbeschouwingen vrij spel hebben. Dat is niet zo. Want de inhoud van de levensbeschouwingen mag niet strijdig zijn met onze grondwettelijke rechten en vrijheden, met de verdragen enzovoort. Dat kan dus niet. U vroeg waarom ik niet voortga op de ingeslagen weg. Maar dat is voor mij de ingeslagen weg. Het is van belang dat we dit sterker verankeren.
Ook onze gewone onderwijsinspectie heeft niet de bevoegdheid om de levensbeschouwelijke vakken op hun inhoud door te lichten. Maar – een grote maar – er zijn wel mogelijkheden als een directeur zou vaststellen dat bepaalde fundamentele rechten en vrijheden zouden worden gefnuikt. In dat geval dient er zich wel een cascade van mogelijkheden aan.
Mevrouw Gennez, in januari 2016 is er een intentieverklaring ondertekend in verband met de interlevensbeschouwelijke competenties. Ik was daar persoonlijk bij. Men heeft toen een charter afgesloten over de invulling en de bevordering van interlevensbeschouwelijke competenties. De vorige minister van Onderwijs was daarmee gestart. Die heeft op 27 september 2013 een eerste engagement laten ondertekenen. Nu proberen we daar scherper in te worden.
In die zin verbaast uw oproep om nu eindtermen te gaan maken mij een beetje. In al die jaren van de vorige legislaturen is er nooit sprake van geweest, om de gekende redenen. Het is ook terecht dat we, als we proberen versterkingen door te voeren, ook de garantie hebben dat ze niet vernietigd worden en dat we daarin het grondwettelijke kader volgen.
Na de intentieverklaring inzake interlevensbeschouwelijke competenties zijn er op het terrein in heel veel scholen veel initiatieven tot stand komen. Ik zie een positieve dynamiek en een bereidheid om rond die interlevensbeschouwelijke competenties te werken. Ik denk dat we daar nog stappen voorwaarts kunnen zetten. Ik kom ook regelmatig samen met de aanbieders van de levensbeschouwingen, om daar de gemeenschappelijke doorsnede duidelijker te maken. Ik voel ook dat men, zeker gelet op de discussies die er dezer dagen zijn, ten eerste, de bereidheid heeft om te werken aan transparantie, en ten tweede, dat men op alle fronten tot het besef begint te komen dat die grondwettelijke rechten en vrijheden de basis zijn van alles.
Kan ik de regelgeving nog verduidelijken? Er is nu duidelijk omschreven dat de leerplannen in overeenstemming moeten zijn met de internationale en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder en ook met de goedgekeurde eindtermen. De directeur van de school kan de levensbeschouwelijke leerlingengroepen tijdens de lessen levensbeschouwing bezoeken. Hij kan dat om vele redenen doen: om administratieve redenen, om algemeen pedagogische redenen, om na te gaan of de grondwettelijke rechten en vrijheden gevrijwaard worden of voor een bespreking met de leerlingen. Hij kan dus zelfs in gesprek gaan met de leerlingen als hij zou vermoeden dat er bepaalde aansluitingen zijn op het geheel.
De directeur – of iemand die door hem is aangesteld als evaluator – kan de les ook bijwonen, als evaluator voor niet-vakinhoudelijke en niet-vaktechnische aspecten. Er zijn dus voor een directeur of iemand die hij aanwijst, heel wat mogelijkheden om controle uit te oefenen.
Bovendien moeten de leerplannen – en dat zou een nieuwigheid zijn, waarover later nog kan worden gediscussieerd, wat nu niet zo evident is – publiek worden bekendgemaakt. Dat is totaal nieuw voor de levensbeschouwingen. Er zal dus veel meer dan vroeger ruimte zijn om zelfs met onze inspectiediensten in dialoog te gaan, omdat er vanuit de levensbeschouwingen jaarlijks een stand van zaken zal moeten worden gerapporteerd door de inspectiediensten. Er was daarop nogal wat commentaar van de inspectie: spreken ze wel voldoende Nederlands? Doen ze dat wel goed? Wel, zij zullen een verslag moeten neerleggen dat publiek kan worden bekendgemaakt.
Dan tot slot het Vlaams actieplan. U zult ter zake ook hebben gemerkt dat er, met de brede focus als het gaat over radicalisering en deradicalisering, een steeds grotere aandacht is voor gedeeld burgerschap en voor het versterken van de maatschappelijke samenhang, met respect voor ieders rechten en plichten. Daarom is de keuze gemaakt om die burgerschapscompetenties ook heel sterk te gaan verankeren. Ter zake hebben we nog een heel lange weg te gaan, ook om leerkrachten in een en ander te versterken.
Ik heb geprobeerd om een beetje een middenweg te vinden tussen het ene en het andere.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Ik denk inderdaad dat de discussie nog verder zal worden gevoerd bij de bespreking van het voorstel van decreet, maar ik betreur toch wel dat we de kans hebben gemist om onze scope wat uit te breiden. Ik denk en heb het gevoel dat we bij de discussie die we hebben gehad over de resolutie inzake radicalisering – en een aantal collega’s bij die discussie zijn hier, collega De Ro, collega Meuleman, collega Kennes – daadwerkelijk verder wilden gaan om die interlevensbeschouwelijke competenties toch meer te verankeren en daar ook effectief controle op te gaan houden. Het blijft immers wel zo dat levensbeschouwelijke inspecties tegelijkertijd rechter en partij zijn en blijven, en ik vind dat niet gezond. Ik denk dat we samen met de levensbeschouwingen een weg moeten afleggen om te zien wat zij belangrijk vinden, uiteraard in overeenstemming met internationale rechtsregels, waarover zij het alvast wel eens zijn, hoe we dat in de regelgeving kunnen verankeren en hoe we daar ook een algemene inspectie op kunnen houden, zoals we dat doen bij andere vakken. Ik ben ervan overtuigd dat, als men de moed had gehad om dat ook te laten toetsen bij de Raad van State en aan artikel 24, we misschien wél stappen vooruit hadden kunnen zetten. Dat was ook meer in lijn geweest met de manier waarop we de vrijheid van onderwijs en de vrijheid van levensbeschouwing, die voor ons ook essentieel zijn, kunnen inpassen in de manier waarop we vandaag in ons onderwijs met levensbeschouwing omgaan.
Voor mij is er wel een belangrijke link met sterk en kritisch burgerschap. U weet dat wij voorstanders zijn van een vak dat in de richting gaat van levensbeschouwing, ethiek en filosofie, waarbij men inderdaad kinderen niet meer opsplitst naargelang hun religie, hun identiteit, maar wel respect heeft voor hun religie en identiteit. Op die manier zou men jonge mensen wel leren over religie en levensbeschouwing, maar hen niet vormen tot goede gelovigen of in een bepaalde levensbeschouwing. Ik denk dat dat een groot verschil is. Die tweede optie sluit inderdaad aan bij het klassieke Schoolpact van 1959, zoals we dat kennen, maar de eerste optie lijkt me veel meer aan te sluiten bij de diversiteit of de superdiversiteit in onze samenleving vandaag en de plaats die we met zijn allen ook in die burgerlijke samenleving aan levensbeschouwing willen geven. Het allerslechtste dat ons kan overkomen, is dat we doen alsof we er open over spreken, alsof we de 21e eeuw ingaan, zonder dat we dat in de feiten doen. Ik vrees dat dat in te grote mate de keuze is die men nu heeft gemaakt. U zegt dat het een beetje vreemd is dat we pleiten voor eindtermen qua levensbeschouwelijke vakken. Ik vind het zeer belangrijk dat we die zouden concretiseren, opstellen, ontwikkelen in overleg en met de belangrijke stakeholders, namelijk de levensbeschouwingen, aan tafel. Zij zouden ook het initiatiefrecht kunnen hebben om die te ontwikkelen, minstens voor het interlevensbeschouwelijke, maar ik vind het ook evident dat we die dan zouden controleren op de manier zoals we andere vakken in ons onderwijs controleren, omdat we het minstens even belangrijk vinden dat ook die competenties verworven zijn.
Waarom nu ook de link met de eindtermen? Wel, omdat het nu natuurlijk voor de eerste keer in twintig jaar is dat we inderdaad die grote evaluatie maken van al onze eindtermen, en het ons ook het uitgelezen moment leek om nu ook die voor de levensbeschouwelijke vakken deels te verankeren. Daar was een heel groot draagvlak voor, zowel in het parlement als op basis van het maatschappelijk debat. Dat was althans onze indruk en dat blijft onze indruk. Ik vind het een gemiste kans dat men die horde niet heeft genomen, dat men niet de moed heeft gehad om dat ook te toetsen aan onze Grondwet. Dan hadden we minstens geweten of we die horde hadden kunnen nemen. Daar was de moed echter niet voor aanwezig, en dat vinden we bijzonder jammer.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik heb u beluisterd. U hebt uw reflecties gegeven, ik heb de mijne gegeven en ik denk dat het debat nog zal worden voortgezet.
De vraag om uitleg is afgehandeld.