Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, een tijdje geleden was er een driest incident in Brugge met een aantal leerlingen die medeleerlingen en ouders van medeleerlingen nogal agressief hebben aangevallen. Dat was natuurlijk een schok die door het Brugse onderwijs en de samenleving ging. Naar aanleiding daarvan ontstond natuurlijk weer een debat over de begeleiding en opvolging van schoolgaande jongeren met problematisch gedrag. De omgeving probeert heel vaak – maar ook vaak tevergeefs, helaas – gepaste hulp in te roepen, maar botst dan al te vaak op de muren van de zorgverlening.
Scholen trachten dan wel de nodige begeleiding te bieden, maar zien zich uiteraard genoodzaakt om jongeren met ernstig probleemgedrag van school te sturen. Daardoor ontstaat een vacuüm in het begeleidingsaanbod van deze minderjarigen. De kinderrechtencommissaris heeft al herhaaldelijk gepleit voor betere bruggen tussen Welzijn en Onderwijs. Als de interne leerlingenbegeleiding op school niet volstaat, dan moet men een beroep kunnen doen op gepaste hulpverlening en begeleiding. Het CLB speelt daarin uiteraard een belangrijke rol, maar zoals we al eerder hebben bediscussieerd, kreunen de CLB’s onder werkdruk en taakbelasting en hebben ze ook niet altijd de ruimte om door te verwijzen naar de hulpverlening, omdat daar de wachtlijsten ellenlang zijn.
Nu heb je uiteraard ook lokale besturen, die via lokaal flankerend onderwijsbeleid willen ingrijpen en bijsturen. Dat zou, via een lokaal kind- of leerlingvolgsysteem, handig zijn om een beleid op af te stemmen. Dan is het mogelijk om op basis van geanonimiseerde gegevens hulpmiddelen aan te bieden om beleidsmatig te remediëren indien nodig.
In het kader van de hulpverlening kan, in het kader van een multidisciplinair overleg (MDO), expertise tussen professionele actoren zoals CLB’s, politie, school en andere hulpverlening gedeeld worden in het belang van een betere begeleiding van de jongeren. Het kan echter nooit de bedoeling zijn dat jongeren die van school veranderen en eerder al probleemgedrag vertoonden, bij voorbaat gestigmatiseerd worden in een nieuwe school. Een nieuwe schoolomgeving biedt voor sommige jongeren ook een unieke, nieuwe kans om hun eerdere gedrag bij te sturen en met een propere lei te beginnen. Van die tweede kans moeten jongeren dan uiteraard gebruik maken, maar we moeten hun ook de kans geven om van die nieuwe kans gebruik te kunnen maken zonder achtervolgd te worden door de bagage uit het verleden. We denken dan ook dat het nodig is om omzichtig om te gaan met het delen van gevoelige informatie, want ook jongeren hebben recht op privacy.
Minister, op welke wijze kunnen CLB’s meer ruimte krijgen voor de begeleiding van jongeren die problematisch gedrag vertonen op school? Welke maatregelen kunt u nemen om de brug tussen onderwijs en welzijn te versterken om jongeren die ernstig problematisch gedrag vertonen sneller gepast te begeleiden? In het bijzonder gaat het om veelvuldig geschorste leerlingen of draaideurleerlingen die door de mazen van het net dreigen te glippen. Hoe kan er werk worden gemaakt van een lokaal kind- en leerlingvolgsysteem op basis van geanonimiseerde gegevens om gericht een lokaal flankerende onderwijsbeleid te kunnen uitbouwen?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega Gennez, uiteraard ben ik het eens met uw basisvaststelling dat die specifieke situatie in Brugge niet de meest aangename momenten waren voor de school in zijn geheel. Ik kan me niet uitspreken over de situatie omdat ik er niet bij was. U doet dat ook niet. Kinderen schorsen kan pas het laatste redmiddel zijn. Het is van belang dat er preventief gewerkt wordt om dergelijke situaties te voorkomen. Om hier in de toekomst sterker op in te zetten, werken we aan een nieuw decreet Leerlingenbegeleiding waarin we van scholen verwachten dat ze een sterk beleid op leerlingenbegeleiding uitbouwen en aanbieden. Het voeren van zo’n beleid wordt een erkenningsvoorwaarde.
Heeft de leerling een complexere zorgvraag die met de brede basiszorg van de school niet beantwoord kan worden, dan kan het CLB op zoek gaan naar gepaste hulpverlening. Voor een gelijkaardige situaties als in Brugge komt het naadloos flexibel traject (NAFT) in het vizier, de naadloze en flexibele trajecten Onderwijs-Welzijn. De NAFT’s zijn een hervorming van de oude time-outs, die herwerkt zijn tot een aanbod dat veel flexibeler kan inspelen op de noden van de jongeren. Daarbij moeten we niet langer, zoals bij time-out wel het geval was, alleen met de jongere werken, maar kunnen we ook werken met de klascontext en de manier waarop de leraar omgaat met de klasdynamiek. Het is dus een meer flexibel systeem en aanpak.
Met het voorontwerp van decreet willen we ook de rol en opdracht van de CLB’s verscherpen. Een zorgvraag kan ook het aanbod van het centrum overstijgen. Het is niet altijd zo dat een jongere geholpen kan worden via de NAFT. Als de leerlingenbegeleiding van de school en het CLB ontoereikend is, dan moet er een schoolextern aanbod worden gezocht via de zogeheten draaischijffunctie. Dit schoolextern aanbod omvat onder andere hulp- en dienstverlening vanuit welzijn. In de samenwerking met welzijn wordt de draaischijffunctie van het CLB verder geoperationaliseerd. We overlappen een beetje. We willen de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening versterken en er is 15 miljoen euro om in plaatsen te voorzien. Voor de eerste keer wordt heel intens samengewerkt tussen onderwijs en welzijn om in een meer geïntegreerde samenwerking te voorzien. Dat zegt trouwens ook de kinderrechtencommissaris. De 15 miljoen euro van minister Vandeurzen past daar ook in.
Het ontwikkelen van een nieuw systeem staat niet op de planning, omdat de ervaring leert dat totaal nieuwe systemen heel veel tijd en middelen vragen, zie de ondersteuningsmodellen. We mogen niet alles weggooien. Er zijn zaken die zeer goed werken. Er zijn leerlingen die zeer goed worden opgevangen. Ik zou dus wat vandaag bestaat, niet liquideren. Ik hoop dat u het met mij eens bent dat de kern van de zaak is dat we beter informatie moeten delen. Ik voel dat daar vandaag nog een groot knelpunt zit. Dat zorgt ervoor dat wanneer kinderen veranderen van school, je niet proactief kunt inspelen op de noden die er zijn. Dat staat natuurlijk een beetje in spanning met de rechten van het kind om niet met een grote voorgeschiedenis in een school aan te komen. Maar als de school steeds opnieuw moet starten, dan kun je misschien ook te laat inspelen op de zorgen die er zijn.
Ik heb een paar weken geleden op een vraag van collega De Meulemeester in de commissie toelichting gegeven over het actieplan Samen tegen Schooluitval. Een belangrijk actiepunt voor mij is een datarijke omgeving creëren. De Exceltabellen met spijbelen en tucht tot op gemeentelijk niveau zijn hierin belangrijk. De lokale overheden zijn zeer geschikt om in te spelen op de noden die er zijn, ook rond spijbelen, maar ze moeten wel de cijfers hebben en de informatie krijgen. Die zijn we nu volop aan het ontsluiten. We nemen dat ook mee in het decreet Leerlingenbegeleiding waarbij we verwachten dat school en CLB actief relevante gegevens met elkaar delen om sneller en accurater te kunnen inspelen op de noden die er zijn.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, ik ben het uiteraard eens met de eerste drie stappen die u aangeeft, de versterking van de CLB's, ook de NAFT’s en het schoolextern aanbod dat via de draaischijf bij welzijn wordt georganiseerd. Ik heb er helemaal niet voor gepleit om de bestaande systemen volledig af te bouwen. Wat wel belangrijk is, zoals u een beetje aangeeft in uw vierde punt, is dat als we een datarijke omgeving creëren met respect voor de privacy, dan de logische laatste stap misschien wel is dat je met een lokaal leerlingvolgsysteem werkt op het niveau van de lokale overheid of de lokale overlegplatformen (LOP’s). Dan kun je effectief het kind monitoren doorheen zijn traject, maar dan kun je vooral het beleid afstemmen op de noden die er zijn als je alle kinderen samen zou nemen. Ik herinner me mijn tijd als schepen in Mechelen. Wij hadden een honderdtal jongeren die van de ene naar de andere school werden doorgestuurd omdat het vaak heel moeilijk ging. Het is belangrijk dat daar een beleid voor ontwikkeld kan worden. Nu is het tussen een aantal scholen bijna een evidentie dat als het in de ene school niet lukt, de andere school openstaat, en omgekeerd.
Het is belangrijker dat de lokale overheid haar beleid daarop kan afstemmen, zowel wat betreft Welzijn en Onderwijs als Sport, Cultuur, haar werking met kansarme jeugd, enzovoort. Dat kan belangrijk zijn om de jongeren opnieuw in een zinvol traject naar school te krijgen. Het juiste beleidsinstrumentarium en zeker ook de juiste gegevens ontbreken nog om die jongeren aanklampend te kunnen blijven volgen.
Minister, u zegt dat u naar een datarijke omgeving wilt. Heel graag, maar misschien moet dat op lokaal niveau in een register kunnen worden opgenomen. Daar moeten dan het lokale beleid en de lokale middelen tegenover kunnen worden gezet.
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, ik ondersteun die laatste vraag ook, net als tijdens de bespreking van de beleidsbrief. Ik heb hem ook zelf gesteld. Hij gaat in op uw beleid om meer data te geven, niet alleen aan scholen. U ziet binnen uw beleid en dat van de Vlaamse Regering een belangrijke rol voor de lokale besturen. Heel veel van mijn collega-schepenen van Onderwijs maar ook schepenen van Sociale Zaken, voorzitters van OCMW’s, burgemeesters, lokale politiechefs, mensen op administraties van steden en gemeenten en op CLB’s willen inderdaad met die data zeer constructief aan de slag. Misschien het meest opmerkelijke en negatieve voorbeeld dat ik kan noemen, is de hele radicaliseringsthematiek. Net daar is het bewezen dat het rond de tafel brengen van alle partners met betrekking tot casussen, en tegelijkertijd ook de data beschikbaar hebben, kan werken. Als het kan werken voor de ergste gevallen van de laatste tien, twintig jaar, laat ons daar dan uit leren. We moeten de silo’s en de muren en beschotten tussen de diensten wegnemen. Door cijfermateriaal aan de lokale besturen te geven, kunnen zij de motors zijn om de partners bijeen te brengen, over de netten en de grenzen van de CLB’s heen. We hebben daar nog marge om te verbeteren. Het is in dezen voor één keer echt niet een kwestie van centen.
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
In situaties als deze gaat het uiteraard over probleemjongeren die zich vaak vervelen en schoolmoe zijn. Die jongeren blijven weg van school uit verveling. Ze bedreigen, intimideren en slaan andere jongeren. Dat is natuurlijk heel triest.
Mijnheer De Ro, ik kan beamen dat een goede en regelmatige samenwerking tussen de verschillende lokale actoren, zoals de politie, de scholen en het CLB, van heel groot belang is om tot een oplossing te komen. Lokale actoren staan er het dichtst bij en zijn het meest geschikt om naar de gepaste oplossingen te zoeken. Aangezien het veelal om jongeren gaat die schoolmoe zijn, moeten we ervoor zorgen dat de jongeren zich opnieuw op die school betrokken voelen. Het CLB neemt initiatief tot een casusoverleg wanneer jongeren dreigen uit te vallen. Het ondersteunt ook de school bij het uitwerken van een aanklampend beleid en volgt zelf de spijbelaars mee op, ten laatste vanaf vijf halve dagen problematische afwezigheid. Minister, hebt u een zicht op de opvolging door de CLB’s?
Positief is dat de definitie van problematische afwezigheid is verstrengd: spijbelen is problematisch na vijftien halve dagen. Vroeger was dat dertig halve dagen. Bij een vaststelling van een problematische afwezigheid informeren scholen onmiddellijk de ouders.
Ik blijf erbij dat het geen zaak van Onderwijs alleen is. Ouders dragen hierin een grote verantwoordelijkheid. Een nauwe samenwerking tussen Onderwijs en Welzijn is nodig om probleemjongeren zo snel mogelijk terug op het juiste pad te krijgen en de juiste begeleiding op maat te geven.
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Gennez, ik ben blij met uw aanvulling. We bouwen voort op wat we hebben.
Ik heb ook de communicatie gezien van de stad Brugge. Zij sluit perfect aan bij wat jullie zeggen. Hun vierstappenplan gaat over de strijd tegen de jeugdbendes, een strijd die vaak het onderwijs overstijgt, en de intense samenwerking tussen stad, politie en scholengroep. Je voelt dus dat je dit bovenschools en lokaal kunt aanpakken.
Overal blijkt het grote belang van het ter beschikking stellen van cijfers en informatie. Collega’s, ik wil erop wijzen dat de overheid in deze legislatuur, een eerste keer vorig jaar en nu een tweede keer, cijfers ter beschikking stelt van de lokale overheden. Vroeger gebeurde dat niet. Zij kunnen daarmee aan de slag. De scholen hebben de mogelijkheid om zelf nog meer materiaal ter beschikking te stellen. De tools zijn er.
Mijnheer De Ro, ik ben het met u eens dat het niets met centen te maken heeft. Ik heb hier mijn verantwoordelijkheid genomen. Wij hebben de informatie die wij ter beschikking hebben, ontsloten. De gemeenten, de lokale besturen, kunnen daarmee aan de slag. Dat is een van de zaken waar onze spijbelambtenaar – dat is een beetje een rare naam voor een ambtenaar – echt op staat: zij gaat naar de lokale besturen die om meer informatie vragen. Scholen krijgen van ons bijkomende databundels over hun leerlingenpopulatie. Ze zijn daar eigenaar van. Een stad of gemeente beschikt over de vrijheid om alle scholen te vragen of zij de extra informatie die zij van de Vlaamse overheid krijgen, willen delen in het belang van de acties die ze willen voeren. Ik kan enkel datgene delen met alle gemeenten wat in het kader van de privacy kan. Maar de scholen krijgen nog veel meer informatie. Daarover kunnen zij met de steden en gemeenten een afspraak maken. Dat heeft inderdaad niets met budgetten te maken. Het gaat over het aanreiken van tools om op lokaal niveau of wijkniveau een nuttig en nodig en effectief beleid te ontwikkelen.
Ik ondervind wel wat spanning in verband met het leerlingenvolgsysteem. Er is ooit een discussie geweest over wat we leerlingen allemaal willen meegeven. Voor een kind waarmee het in een bepaalde school heel slecht gaat, is de vraag, als het daar vertrekt en in een andere school terechtkomt, of je het met een enorme voorgeschiedenis opzadelt als je alle informatie deelt. Volgens de voorzitter gebeurt die overdracht door professionelen, die moeten weten wat ze doorgeven. Toch kan daar een zekere spanning optreden om te weten wat al dan niet nuttig is om door te geven. Ouders moeten daar ook bij betrokken worden. Zelf zou ik geneigd zijn om alles door te geven om een behoorlijk beleid te kunnen voeren, maar kinderen verdienen ook wel onbevlekte, nieuwe kansen. Dat heeft niets te maken met de spijbelcijfers die we doorgeven. Dat zijn louter statistische gegevens, die het beleid ondersteunen. Als het gaat over hoe een leerling zich gedraagt en wat de problemen zijn, moet daarin ook een evenwicht worden gevonden.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Ik ben het eens met alles wat hier gezegd is. Scholen zouden concreet wel kunnen aanvoeren dat als ze dit moeten delen met stadsbesturen of gemeentebesturen, dat voor hen extra planlast veroorzaakt. Misschien bestaat de mogelijkheid om de informatie niet alleen aan scholen door te geven maar ook aan lokale overheden of aan de LOP’s omdat ze dan sneller op de verschillende plaatsen tegelijk is.
Ik stel de totale cijfers over het aantal leerlingen die spijbelen ter beschikking van de lokale besturen. Wat ik niet doe, is individuele dossiers doorgeven. Scholen kunnen die gegevens wel delen. Ik deel een pakket van informatie mee. De LOP’s komen toch samen op veel plaatsen en kunnen afspreken om gegevens te delen.
Ik ben het er wel mee eens dat niet–geanonimiseerde gegevens niet ter beschikking kunnen worden gesteld. In de vraag heb ik ook gesteld dat die tweede kans intact moet blijven.
Ik wil gerust wel kijken of er meer informatie kan worden meegedeeld. De burgemeester van Mechelen heeft mij dat ook al gevraagd. Ik wil mensen zeker informeren, maar ik wil niet in problemen komen wegens het niet respecteren van de privacy.
De heer De Ro heeft het woord.
Ik ben het ermee eens dat geen informatie over Jan, Pier en Pol zomaar mag worden vrijgegeven. In Antwerpen werkt de spijbelambtenaar niet met alle scholen tegelijk, maar concentreert men zich op de plaatsen die er het slechtste voorstaan inzake problematische afwezigheden, zonder ze, als school, met de vinger te wijzen of in de pers te vermelden. Is het zo dat als het lokaal bestuur aan de slag wil met de cijfers die u ter beschikking stelt, ze die gevolgtrekking kan halen uit de cijfers van het ministerie? Volgens mij is dat ook de vraag van burgemeester Somers: kan men in Mechelen zien welke scholen er het slechtste voor staan, zodat het beleid zich daarop kan concentreren?
Minister Crevits heeft het woord.
Ik denk dat het mogelijk is om die informatie daaruit af te leiden zonder dat men verder kan individualiseren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.