Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Vraag om uitleg over onbelast bijklussen
Verslag
De heer Van Rompuy heeft het woord.
Minister, in het kader van de Relancewet keurde de Federale Regering een maatregel goed waarbij werknemers die minstens vier vijfde werken en gepensioneerden tot 500 euro per maand – ik denk dat het ondertussen soms zelfs tot 1000 euro per maand is – en 6000 euro per jaar onbelast kunnen bijverdienen. De maatregel wordt ingevoerd op 1 januari 2018, en het betreft een limitatieve lijst van activiteiten in het verenigingsleven maar ook in de deeleconomie.
Minister, zal de Vlaamse Regering hierover een advies uitbrengen? Of zal de Vlaamse Regering gevraagd worden om een advies uit te brengen? Zo ja, welke richting zal dat advies uitgaan? Wat denkt u dat de impact zal zijn van deze maatregel op de gereglementeerde en gediplomeerde tewerkstelling in Vlaanderen?
De heer Caron heeft het woord.
Voorzitter, het feit dat deze vraag om uitleg aan de ministers Muyters en Gatz in uw commissie wordt geagendeerd en niet in de mijne, van Cultuur en Sport, zegt alles over de visie van de samenleving op mensen die trainer zijn in een sportclub of mensen die dirigent zijn van een koor of een harmonie. Zelfs de diensten van het Vlaams Parlement leiden de vraag naar economie toe in plaats van naar de vrijetijdssectoren. Dat is geen waardeoordeel, maar een vaststelling.
Minister, we zijn het op veel punten niet eens, maar wel over het feit dat u al lang het idee verdedigt dat semi-agorale arbeid in de samenleving – die zich dus voor de helft in de arbeidsmarkt situeert – een positie krijgt die waardevol is, erkend is en niet meer in de grijze zone zit van zwartwerk of vrijwilligerswerk die toch wordt betaald. Het is goed dat er een helder statuut komt voor de vele mensen die zich voor weinig centen heel hard inzetten, veel meer dan dat ze bij wijze van spreken na hun uren zouden gaan schilderen bij de buren. Het is goed dat ze geen aangeschoten wild meer zijn van allerlei overheidsorganisaties omdat ze een verdachte activiteit uitoefenen tegen, bij wijze van spreken, 2 euro per uur.
Het is goed dat er voor de vrijetijdssectoren een oplossing komt, zeker voor mensen die fulltime werken en na hun uren nog een koor dirigeren en daarvoor jaarlijks 1000 euro krijgen of voor de clubtrainer die de miniemen van KV Kortrijk traint – en daar is heel veel werk te doen – en daarvoor jaarlijks 3000 euro krijgt. Daarover gaat het, over deze doelgroep. Ik wil me in deze discussie ook beperken tot deze doelgroep, want er is natuurlijk wel een raakvlak met Economie als het gaat over kinderopvang of dienstverlenende taken in het kader van zorg. Daar wil ik het niet over hebben.
Ik ben mee vragende partij om voor de vrijetijdssector een oplossing te hebben. Ik heb echter de twee lijsten gezien die door de federale overheid na het Zomerakkoord zijn verspreid. Een lijst gaat over de sectoren waarover mijn vraag vooral gaat, en dan is er een lijst over de zorgsectoren. Wat me in eerste instantie opvalt, is dat diegenen die de pen hebben gehouden voor het eerste lijstje, ons lijstje, er niet veel kaas van hebben gegeten. De wijze waarop ze het omschrijven, is niet oké. We kunnen daar wel eens om glimlachen, maar tegelijkertijd moeten we wel heel goed opletten. Als we effectief die doelgroep die we voor ogen hebben in de vrijetijdssfeer willen benaderen, dan moet dat heel helder en duidelijk zijn. Het gaat niet om een vorm van semiprofessionele sportbeoefening.
Minister, heeft de Federale Regering u geconsulteerd in functie van het opstellen van de limitatieve lijst? Zo niet, hebt u zelf al eens gebeld naar de overkant? Wilt u zelf initiatief nemen? Vindt u de lijst correct en compleet? Zo niet, zult u verfijning of aanvulling suggereren bij de federale overheid? Het is een belangrijke doorbraak in de samenleving. Ik doe geen uitspraak over andere sectoren van zorg bijvoorbeeld. Dat is delicater en ik ken er te weinig van. Ik beperk me tot mijn sector.
Mijnheer Caron, het is niet omdat de maatschappij op een bepaalde manier kijkt naar die bijverdiensten dat uw vraag hier wordt behandeld. De reden waarom uw vraag in deze commissie geagendeerd staat, is omdat de heer Van Rompuy u voor was en eerst een vraag heeft gesteld. Vermits uw vraag daaraan kon worden gekoppeld, is het op deze manier gegaan. Mijn raad aan u is om de volgende keer wat sneller te zijn.
Minister Muyters heeft het woord.
Ik vind het ook ongelooflijk plezant om de heer Caron ook eens in deze commissie te hebben. Dat is een bijkomend voordeel.
Zoals de heer Caron zei, is deze nieuwe wetgeving mee ontstaan vanuit ons voorstel met betrekking tot semi-agorale arbeid. Omdat niemand precies wist wat we daarmee wilden zeggen, hebben we dat het vrijetijdswerk voor de sportbegeleider genoemd. Ik heb daar meer dan drie jaar aan gewerkt. We hebben uiteindelijk een visienota binnen de Vlaamse Regering goedgekeurd op 24 februari 2017. Hierin werd ik gemandateerd om dit voorstel, gebaseerd op twee studies van de VUB, voor te leggen aan de Federale Regering en in overleg te gaan met de bevoegde ministers.
Het antwoord op de vraag of ik zelf initiatief heb genomen, is dus ‘ja’. Voor de zomer zijn er dan ook een aantal contactmomenten geweest met het federale niveau, in maart, in april, in juni, om het voorstel voor sport – niet vrije tijd – voor te stellen en te bespreken. Uit deze overlegmomenten kwam naar voren dat de Federale Regering dit concept wou uitbreiden naar andere sectoren naast sport, en naar burger-tot-burgerdiensten. Vanuit mijn bevoegdheid voor sport heb ik gevraagd dat de lijst voor de sportsector integraal zou worden overgenomen, hetgeen ook gebeurd is. Voor sport hadden we dus een heel goed voorstel, wat dus ook is overgenomen. Voor de overige functies in de lijst voor verenigingswerk, die onder andere deelsectoren van de non-profit vallen, werd informeel teruggekoppeld met mijn collega’s. U hebt de vraag ook aan collega Gatz gesteld.
Op de totstandkoming van de lijst van burger-tot-burgerdiensten heb ik minder zicht. Ik heb hierbij wel steeds gepleit voor de bescherming van het vrijwilligerswerk en de reguliere arbeid. Wat niet mag gebeuren, is dat het vrijetijdswerk in de plaats gaat komen van het vrijwilligerswerk. Het vrijwilligerswerk is iets anders. Het mag ook niet in de plaats van reguliere arbeid komen. Binnen sport hebben we dat goed afgebakend en is er veel studie gebeurd om na te gaan hoe we dit moeten begrenzen, waarvoor het moet worden toegelaten en niet moet worden toegelaten. Zoals collega Caron zei, is de filosofie niet de semiprofessionele voetballer.
Zoals ik al zei, heb ik zelf veel aandacht besteed aan de principes. Ik vind het alvast positief dat er een duidelijke afbakening is gebeurd op basis van een aantal specifieke functies. Een duidelijke toelichting zal wel moeten gebeuren om mogelijke misinterpretatie te vermijden.
Ik ga er verder ook van uit dat de federale collega’s de impact op de gereglementeerde en gediplomeerde beroepen onderzocht hebben. Ik heb de studie niet gekregen. De lijst zal nog verder ter advies voorgelegd worden aan instanties zoals de Nationale Arbeidsraad, de Hoge Raad voor Vrijwilligers, de Raad van State en het Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut der zelfstandigen. Dat is goed, en ik denk dat er nog belangrijke elementen naar voren kunnen komen. Ik zal dit zeker mee opvolgen. Alle adviezen zijn openbaar.
Verder is er door de federale collega’s ook uitdrukkelijk een evaluatie gepland, waar we vanuit Vlaanderen graag uiteraard met plezier aan zullen deelnemen indien de vraag komt en waarbij ook signalen vanuit de betrokken sectoren meegenomen zullen worden. Heeft het bijvoorbeeld geholpen in sport? Voldoet het – want er is een heel grote vraag geweest, ik denk dat collega Caron dit zeker kan onderschrijven vanuit de sportwereld – om een statuut tussen het vrijwilligersstatuut en een arbeidscontract te hebben? Ik denk dat het hiermee eindelijk wordt geboden.
De heer Van Rompuy heeft het woord.
Collega Caron, ik wil me verontschuldigen dat ik u te snel af ben geweest. Ik zal de volgende keer proberen wat trager te zijn.
Onze vragen zijn compleet verschillend. De mijne gaat over het aspect van de gereglementeerde en gediplomeerde beroepen. Waarom stel ik de vraag? Omdat er wel degelijk het risico is dat er een ongelijk speelveld ontstaat tussen professionele actoren en de nieuwe actoren die op de markt zullen komen. Het is van belang, zowel voor het lokaal kmo-weefsel, als voor de bescherming van de consument en van de nieuwe producent, wie het ook mag wezen. We moeten ervoor zorgen dat dit gebeurt met een gelijk speelveld.
Het is in het belang van de drie actoren die ik heb genoemd: de lokale kmo's, de mensen die diensten zullen bestellen, maar ook de mensen die ze zullen uitvoeren. Ik geef een aantal praktische voorbeelden. Het gaat in het bijzonder om klussen in en rond het huis. Als iemand elektriciteit komt aanleggen, is het in ieders belang dat dit op een gepaste manier gebeurt, volgens het reglementair kader en door mensen die kennis van zaken hebben. Hetzelfde voor het neerhalen van een boom in de tuin. Het zijn zaken die ook raken aan de Vlaamse bevoegdheden.
Minister, ik ben blij dat u melding maakt van het feit dat u dit ook belangrijke aspecten vindt, dat u vindt dat dit in de toelichting bij het decreet moet worden opgenomen, dat u erop rekent – maar daar ben ik nog niet zo heel zeker van – dat er rekening is gehouden met de gereglementeerde en gediplomeerde beroepen. Ik denk dat dit eens grondig moet worden nagegaan. U spreekt ook over een evaluatie. Mijn vraag is of het niet mogelijk zou zijn dat er vanuit de Vlaamse Regering – en ik sluit niet uit dat ook de andere deelstaatregeringen dit zullen doen – naar aanleiding van dit federale wetsvoorstel, ten minste in een advies het signaal en de boodschap wordt gegeven dat het voor ons een bezorgdheid is, namelijk dat het niet interfereert met de werking van de reguliere arbeid en dat een gelijk speelveld voldoende moet kunnen worden gegarandeerd. Dit is mijn vraag en oproep aan u, minister, om na te gaan of er vanuit de Vlaamse Regering werk van kan worden gemaakt in deze toch wel heel impactvolle hervorming.
De heer Caron heeft het woord.
De heer van Rompuy heeft helemaal gelijk, want zijn vraag behelst een ander belangrijk facet dan dat wat ik hier aan de orde heb gebracht. Het gaat niet over wat u noemt ‘gereglementeerde en gediplomeerde beroepen in het vrijetijdswerk’. Het gaat dus ook niet over een nieuwe markt, waar plotseling allerlei nieuwe spelers op komen. Het gaat eigenlijk over een regularisatie van een werkelijk bestaande praktijk in de samenleving. Misschien komt daar wel wat groei in, van zaken die we niet wisten, maar die wel gebeurden. Laten we dat eerlijk zeggen zoals het is. Het is dus een andere dimensie. Tegelijk wil ik benadrukken, zoals de minister ook zei, dat er het niveau van het vrijwilligerswerk is, de meest gekwalificeerde vorm van vrijetijdsarbeid, en het niveau van de reguliere arbeid. Daartussen zit een categorie die complementair is met die beide niveaus. Een tijdje geleden nam ik deel aan debatten in het kader van de Week van de Vrijwilliger, en daar werd door de vrijetijdssectoren geschreeuwd om een oplossing daarvoor.
Ik zal alle adviezen met belangstelling blijven volgen. Er zijn opportuniteiten voor de vrijetijdssector: cultuurverenigingen, sportclubs enzovoort en er komen geen nieuwe actoren op de markt. Het is een manier om erkenning en waardering te bieden aan mensen die zich voor weinig geld inzetten voor al die verenigingen en clubs.
Mevrouw Kherbache heeft het woord.
Ik wil graag twee bedenkingen maken bij deze heel interessante discussie. In de culturele sector is ze zeventien jaar geleden gevoerd, toen er nagedacht werd over het kunstenaarsstatuut. Om rechtszekerheid te geven aan artiesten die optreden in een club en die daarvoor betaald worden, maar die geen professionele kunstenaars zijn en ook geen klassieke hobbyisten, werd toen de kleine-vergoedingsregeling uitgewerkt. Ze konden maximaal 2500 euro per jaar verdienen, met een maximum van 125 euro per keer. Dat werd afgebakend met een kunstenaarskaart en een arsenaal van controle. Op zich bood dat rechtszekerheid, maar er werd vastgesteld dat de gesubsidieerde instellingen daar ook gebruik begonnen van te maken. Die instellingen krijgen subsidies om dirigenten en klassiek geschoolde muzikanten tewerk te stellen binnen een structureel orkest. En toch maakten ze gebruik van die kleine-vergoedingsregeling. Het gebeurt dus systematisch, en ik wil daarvoor waarschuwen. We moeten opletten dat dit geen impact heeft op de reguliere tewerkstelling. Zeker in de non-profitsector heeft de Vlaamse overheid zicht op al die instellingen die in de welzijnssector, de culturele sector en de sportsector gesubsidieerd worden om mensen professioneel aan te werven. Die mogen niet, om hun subsidie te optimaliseren, uitwijken naar dit mechanisme.
Dan kon ik tot mijn tweede bedenking. Werkzoekenden zouden dit, binnen de cumulregeling ook kunnen doen. Dat kan via de RVA-wetgeving en ze moeten zich daarvoor aanmelden. Hoe zal de VDAB daarmee omgaan? Zullen ze dat stimuleren of ontmoedigen?
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Ook wij steunen deze innoverende maatregel, die mensen de vrijheid geeft om nuttig werk te doen dat ze graag doen, bovenop hun formele, minstens vier vijfde, job. Omdat het een nieuw gegeven is op de arbeidsmarkt brengt het wat onzekerheid met zich mee. Heel wat mensen zien daar opportuniteiten in, maar er zijn ook al waarschuwingen de wereld ingestuurd. Een van die neveneffecten zou kunnen zijn dat laagverdieners zouden kiezen voor een vier vijfde job en dit zouden aanvullen met het bijklussen. Dit geldt ook voor laaggeschoolde werklozen die nog op zoek zijn naar een job. Hoe zal de VDAB daarmee omgaan, bijvoorbeeld als een werkloze zou vragen naar een vier vijfde job om dit te kunnen combineren met een bijklus? Verwacht u dat dit een invloed zal hebben bij het afbakenen van de takenlijst voor het wijkwerk, die nog door de raad van bestuur van VDAB moet worden goedgekeurd?
Mevrouw Remen heeft het woord.
Er is een afgebakende lijst van activiteiten die onder die onbelaste regeling vallen, namelijk een lijst van verenigingswerk en een lijst van burgerdiensten. Er is evenwel nog een schemerzone, zoals de heer Van Rompuy zegt, bijvoorbeeld van onderhoudswerken aan woningen of kinderopvang, hulp bij IT-problemen en personentransport. Bij die activiteiten komt men wel heel dicht in de buurt van het bedrijfsleven. Kunt u deze bezorgdheid misschien meegeven in uw advies?
Voka heeft een paar weken geleden nog een interessant voorstel gelanceerd om een tussenstatuut in het leven te roepen tussen dat van werknemers en zelfstandigen. Werkgevers willen vlotter kunnen inspelen op de vraag naar flexibiliteit op de arbeidsmarkt. Onze arbeidsmarkt is heel rigide en er zijn maatregelen waarmee we aan die vraag willen tegemoetkomen, maar Voka stelt nu voor om al die uitzonderingen in één statuut onder te brengen. Het verschil tussen zelfstandigen en werknemers wordt daardoor kleiner en misschien is het beter om een derde weg te creëren tussen het zelfstandig statuut en het werknemersstatuut, zodat tegelijk voorzien wordt in voldoende sociale bescherming voor die mensen en meer autonomie en flexibiliteit. Minister, wat is uw opinie over dit voorstel van Voka?
Minister Muyters heeft het woord.
Uw bijkomende vragen zijn boeiend. Bij de meeste daarvan kan ik eenvoudig stellen dat de lijst federaal wordt opgemaakt. Twee elementen zijn heel belangrijk: we moeten erover waken dat er geen verdringing is van het vrijwilligerswerk en ook niet van de reguliere arbeid. Dat zat vervat in de vraag van de heer Caron enerzijds en van de heer Van Rompuy anderzijds.
Daarom heb ik zelf gezegd dat ik wil wachten op de adviezen die er komen. Ik veronderstel dat het advies vanuit vrijwilligers nog elementen naar voren zal brengen alsook het advies van de NAR. Ik wacht die adviezen af om verder te zien.
Mijn standpunt is heel duidelijk geformuleerd in de visie die is goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Wij hebben ervoor gezorgd dat het noch het ene noch het andere beïnvloedt. Wij hebben onder meer gezegd dat het niet voor werklozen kon, dat men een vier vijfde job moest hebben en dat het niet bij dezelfde organisatie kon zijn als waar men al een andere werkgelegenheid heeft en dergelijke meer. Het was beperkt tot vzw’s binnen werk, maar het heeft jaren geduurd voor we alles rond hadden en voor we een duidelijke afbakening hadden. Ik veronderstel dat opmerkingen vanuit de adviesraden als gevolg zullen hebben dat daar op federaal niveau nog over zal worden gediscussieerd. En dan is de vraag of we formeel of informeel het meest gewicht kunnen hebben om waar nodig, op basis van bijvoorbeeld die adviezen, verder bij te sturen.
Mevrouw Kherbache, ik ken de culturele sector niet zo goed als u, maar met het voorstel dat we hadden voor Sport zorgen we ervoor dat dit niet werd ingeteerd. Het werk dat we hebben gedaan, moet ook op andere vlakken gebeuren om ervoor te zorgen dat die twee aspecten worden gevrijwaard. Dat is ook de bezorgdheid van de heer Van Rompuy.
Wat de werkzoekenden betreft, wil ik zien hoe men daar specifiek verder mee gaat. Wat het vrijwilligersaspect betreft, heeft VDAB daar vandaag niets in te zeggen. Dat is een van mijn frustraties. Ik zou willen dat ook het vrijwilligerswerk zou kunnen passen in de weg naar werk die met VDAB wordt afgesproken. Vandaag is dat niet het geval: het is de RVA, en niet VDAB, die beslist of vrijwilligerswerk al dan niet kan. Ik weet niet hoe men dit daar zal in passen en hoe we daar een werkloosheidsval kunnen voorkomen. Dat is voor mij een fundamenteel aspect. In de teksten die ik heb gezien, is dat voor mij nog niet duidelijk. Ik had begrepen dat nog niet 100 procent duidelijk was hoe die afbakening gebeurde. Voor mij is dit een belangrijk punt in het geheel.
De takenlijst wijk-werken is voor mij een totaal andere doelstelling. De doelstelling is hier niet dat mensen de stap zetten naar het normaal economisch circuit, wat bij wijk-werken de facto wel het geval is. Ik zie niet hoe de takenlijst wijk-werken op een of andere manier zou interfereren met wat hier gebeurt omdat de doelstelling die daarachter zit totaal verschillend is.
Mevrouw Remen, ik zal het me eenvoudig maken: aangezien ik geen statuten mag invoeren omdat het een federale materie betreft, zal ik me daar ook niet over uitspreken. Ook daar moeten we de pro’s en de contra’s tegenover elkaar afwegen, iets wat wij, voor we een derde statuut met name vrijetijdswerken hebben voorgesteld, ook hebben gedaan.
De heer Van Rompuy heeft het woord
Minister, ik begrijp dat u dezelfde bezorgdheid deelt wat de verdringing van de reguliere arbeid betreft. Ik begrijp ook dat u formeel of informeel een advies zult uitbrengen op basis van wat de NAR naar voren zal schuiven. Ik zal een van de dagen opnieuw een vraag om uitleg indienen zodat we uw advies, formeel of informeel, hier nog eens kort kunnen bespreken. Ik vermoed dat tegen dan het advies van de NAR binnen zal zijn. Ik weet niet juist waar het wetsontwerp zit, maar ik vermoed dat het een eerste lezing heeft gehad en nog een tweede lezing moet krijgen.
De heer Caron heeft het woord.
Het kunstenaarsstatuut heeft een moeizame geschiedenis gekend. Afstemming is daar nodig en nuttig, al is er natuurlijk een fundamenteel verschil. Het feit dat men daar rechten kan opbouwen in de sociale zekerheid, geldt natuurlijk niet voor het vrijetijdswerk. (Opmerkingen van Yasmine Kherbache)
Het duidt ook heel mooi aan hoe men een zeer complexe administratieve regelgeving met kunstenaarskaart, kunstenaarscommissies, rapportagesystemen moet doorlopen voor maximum 2500 euro per jaar, terwijl men hier voor 6000 euro per maand hopelijk een zeer lichte procedure zal hebben. Die bezorgdheid is terecht.
Minister, dit verhaal van vrijetijdswerk moet echt in de non-profit blijven.
U hebt er niets over te zeggen, maar die aanmeldingsplicht waarbij iemand die werkloos is en onbetaald vrijwilligerswerk wil doen, toestemming moet vragen aan een overheidsdienst, vind ik serieus bij het haar getrokken. Dat moet dringend worden afgeschaft.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.