Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over het beleidsrapport van Zorginspectie over het gebruik van vrijheidsberovende en -beperkende maatregelen bij kinderen en jongeren in kinderpsychiatrische afdelingen van algemene en psychiatrische ziekenhuizen
Vraag om uitleg over het rapport van Zorginspectie aangaande het gebruik van dwang in de kinderpsychiatrie
Vraag om uitleg over vrijheidsberoving bij kinderen en jongeren in de jeugdpsychiatrie
Vraag om uitleg over het verslag van Zorginspectie over vrijheidsberovende maatregelen in de kinderpsychiatrie
Verslag
De heer Anseeuw heeft het woord.
Voorzitter, minister, op donderdag 26 oktober maakte Zorginspectie haar rapport naar aanleiding van haar thematische inspectieronde over vrijheidsbeperkende maatregelen bij kinderen en jongeren in de kinderpsychiatrie bekend.
De resultaten van dat rapport zijn ontnuchterend, maar ik wil daar tegelijk ook wel een positieve noot bij plaatsen. Het is goed dat het rapport er is, want dat geeft ook aan – hier in de commissie zijn vijf vragen daarover ingediend – dat dat een goede manier is om het debat toch levend te houden en verder op gang te brengen.
Onder andere blijkt uit het rapport dat de helft van de isolatie- en separatieruimtes niet als veilig kunnen worden bestempeld. Ook is de beschikbare infrastructuur vaak te weinig de-escalerend, wat preventief werken aan dwang in de kinderpsychiatrie flink bemoeilijkt. Ook de rapportage in de patiëntendossiers laat te vaak te wensen over. Opvallend is ook het gebrek aan een eenduidige visie op het gebruik van vrijheidsberovende maatregelen in de kinderpsychiatrie, alsook de grote verschillen in bestaffing op de afdelingen. Ik kan me ook niet van de indruk ontdoen dat de bestaffing op een afdeling toch wel een van de bepalende factoren is voor de mate waarin je preventief kunt werken wat dwang betreft.
Tegelijk is het natuurlijk ook onmogelijk om het gebruik van dergelijke maatregelen tussen verschillende afdelingen te vergelijken. Een adequate en systematische registratie van het fenomeen ontbreekt ook. Waar het adagium van Zorginspectie luidt dat vrijheidsberovende maatregelen zo min mogelijk, zo kort mogelijk en altijd veilig moeten gebeuren, stelt diezelfde inspectie jammer genoeg vast dat die maatregelen te vaak, te lang en niet altijd veilig worden toegepast. Toch zijn er een aantal gerichte maatregelen die die doelstelling ‘zo min mogelijk, zo kort mogelijk en altijd veilig’ binnen handbereik brengen. Het gaat dan onder andere over duidelijke richtlijnen, een de-escalerende omgeving met de focus op een preventieve aanpak, een gepaste personeelsbezetting, correcte cijfers en de nodige transparantie, die dan gepaard gaat met meer patiëntenbetrokkenheid.
Minister, natuurlijk heb ik daarover enkele vragen aan u. Welke conclusies trekt u uit het voornoemde rapport? Welke gevolgen wilt u eraan geven en binnen welk tijdsbestek zult u dat doen? Op welke manier zullen de acties die u ter zake plant en uitvoert, maar ook hun effecten, worden opgevolgd? Onderschrijft u de doelstelling om, mits de juiste en voldoende flankerende maatregelen, dwang uit onze geestelijke gezondheidszorg te weren?
Mevrouw Jans heeft het woord.
Voorzitter, op donderdag 26 oktober werden inderdaad de resultaten van de thematische inspectie van Zorginspectie aangaande het gebruik van vrijheidsberovende en vrijheidsbeperkende maatregelen op alle 36 afdelingen voor kinder- en jeugdpsychiatrie in algemene- en psychiatrische ziekenhuizen, die aangekondigd was in de beleidsbrief 2015-2016, publiek gemaakt. Op die manier krijgen we inderdaad voor het eerst een zicht, zeer transparant, op de manier waarop die maatregelen worden ingezet in de residentiële geestelijke gezondheidszorg voor kinderen en jongeren. Dat is iets dat ik echt wel wil beklemtonen: ik vind het positief dat we, los van de anekdotiek, inzage krijgen in hoe men op de werkvloer met die maatregelen omgaat.
Het rapport is bijzonder kritisch en legt een aantal schrijnende situaties en toepassingen bloot. De impact van die vrijheidsberoving en vrijheidsbeperking bij deze uiterst kwetsbare kinderen en jongeren kan mijns inziens niet worden onderschat. Het is in dat verband ook belangrijk om eveneens het perspectief van die kinderen en jongeren in beeld te brengen.
Uit die inspecties bleken grote verschillen met betrekking tot het gebruik van de maatregelen. Sommige afdelingen hanteren deze maatregelen als uitzondering, bijvoorbeeld bij crisissituaties of als de patiënt een dermate agressief gedrag vertoont dat hij of zij een gevaar vormt voor zichzelf, de andere patiënten of de medewerkers. Er zijn echter ook afdelingen waar kinderen en jongeren systematisch worden afgezonderd op bepaalde tijdstippen gedurende de dag of de nacht, of waar maatregelen zoals mechanische of medicamenteuze fixatie worden gebruikt als sanctie of bij overlast, als standaardregel bij een gedwongen opname, als beschermingsmaatregel, als preventieve maatregel bij bijvoorbeeld wegloopgedrag, en ja, soms natuurlijk ook op vraag van een patiënt.
Daarnaast blijken er ook grote verschillen te zijn op het vlak van het voeren van een preventief beleid om die crisissen zo veel mogelijk te voorkomen of snel te kunnen ontmantelen, zoals bijvoorbeeld voldoende personeel ’s nachts. Daarbij zijn er verschillen qua medewerker-patiëntratio vastgesteld die variëren van 1 op 5 tot 1 op 33. Dat vond ik bijzonder opmerkelijk. Daarnaast is er infrastructuur die niet aangepast is aan het voorkomen van escalaties en waar de veiligheid van de kinderen en jongeren die worden afgezonderd, niet kan worden gegarandeerd.
Het rapport bevat bijzonder veel en bijzonder concrete informatie, maar geeft voor mij aan, naast het feit dat er grote verschillen zijn tussen de diverse afdelingen, dat te veel kinderen en jongeren te vaak worden blootgesteld aan die vrijheidsberovende en -beperkende maatregelen. Het uitgangspunt ‘zo min mogelijk, zo kort mogelijk en altijd veilig’ is te ruim, zo blijkt. Beter is het te streven naar dwang als een strikt omschreven uitzondering: 'neen, tenzij'.
In opvolging van de inspecties en het rapport hebben alle afdelingen een verslag ontvangen met daarin hun sterke punten en hun verbeterpunten. De verbeterpunten die verband houden met het gebruik van de vrijheidsbeperkende maatregelen, zullen actief worden opgevolgd. Minister, ook engageerde u zich ertoe om een aantal acties te ondernemen, waaronder een eenduidig begrippenkader ontwikkelen, in middelen voorzien voor de aanpassing van de infrastructuur in functie van een preventief beleid en steunfiguren intensief betrekken in de zorg, alsook de ontwikkeling van kwaliteitsindicatoren stimuleren over die maatregelen in de geestelijke gezondheidszorg.
Minister, welke conclusies trekt u uit dit rapport en hoe zult u daar verder mee omgaan? Op welke termijn zult u de aangekondigde acties ondernemen en hoe zult u de implementatie ervan in de praktijk waarborgen? Wat werd reeds ondernomen en wat wordt er op korte termijn gedaan om bepaalde vaststellingen vandaag ongedaan te maken?
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Het rapport van Zorginspectie over de 36 afdelingen die een onaangekondigde inspectie kregen, geeft een divers beeld, maar geeft wel aan dat in het algemeen dwang prominent aanwezig is. Eigenlijk gebeurt vrijheidsberoving in sommige afdelingen dagelijks. In 6 op de 36 afdelingen is er nachtelijke opsluiting. In 4 afdelingen is er systematische opsluiting overdag. Driekwart van die afdelingen hanteert afzondering en separatie niet alleen bij acuut en ernstig gevaar, maar ook als preventieve maatregel, als sanctie, bij overlast, op eigen vraag van de patiënt of als standaardmaatregel. 20 van de 36 afdelingen past fixatie toe, 16 van de 36 afdelingen doet dat nooit. In meer dan de helft van de afdelingen wordt de combinatie van afzondering of separatie met fixatie toegepast. Ook bij fixatie is in een derde van de procedures acuut of ernstig gevaar niet de aanleiding.
Minister, u hebt al een aantal maatregelen aangekondigd, zoals heldere en duidelijke richtlijnen uitwerken en middelen vrijmaken voor bouwkundige ingrepen in de psychiatrische diensten en voor vorming over agressiehantering. Ten slotte wilt u de bepalingen over vrijheidsberovende maatregelen verstrengen in het decreet over de rechtspositie van de minderjarige.
Vandaag mijn vragen. Minister, er is een groot verschil inzake het gebruik van vrijheidsberoving tussen de diverse afdelingen. Hoe verklaart u dat verschil? Ligt dat aan een gebrek aan infrastructuurmogelijkheden, een verschil in cultuur of de samenstelling van de populatie jongeren waarmee wordt gewerkt? In een reactie in de media relativeert de ziekenhuiskoepel de resultaten van de inspectie. Men stelt dat een aantal opvoedkundige afspraken worden verward met dwangmaatregelen. De koepel verwijt Zorginspectie dat het onduidelijk was tegenover welke standaard de situatie in de afdelingen werd afgewogen. Wat is uw reactie daarop? Wat is de timing van de maatregelen die u hebt aankondigt? Wanneer wilt u als gevolg van die maatregelen een belangrijke verbetering in de situatie vaststellen? Wanneer wordt er een vervolginspectie gepland? Zal de richtlijn zo ver gaan dat ze dwang verbiedt op korte of op lange termijn ? Hoe zult u ervoor zorgen dat er geen exclusie van kinderen met grote problemen komt, dus dat afdelingen de jongeren met de grootste problemen gaan weigeren om te voorkomen dat ze te veel isolaties zouden moeten toepassen?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, ook bij mij is er wat ongerustheid over het rapport van Zorginspectie, dat 36 kinderpsychiatrische ziekenhuisdiensten heeft doorgelicht. Internationale richtlijnen geven duidelijk aan dat vrijheidsberoving pas het allerlaatste redmiddel mag zijn, als er geen alternatieven meer zijn, als er sprake is van acuut en ernstig gevaar. Er mag nooit worden voorzien in opsluiting als straf of als standaardmaatregel. Bovendien mag het enkel in veilige kamers en onder strikt toezicht. Toch blijkt vrijheidsberoving niet de uitzondering die ze zou moeten zijn. In 74 procent van de afdelingen worden afzondering en separatie niet enkel bij acuut en ernstig gevaar toegepast, maar ook in andere omstandigheden. In meerdere afdelingen worden kinderen overdag systematisch opgesloten in hun kamer. Er zijn ook nogal wat afdelingen die zelf aangeven het pedagogische nut van een dergelijke maatregel in te zien, wat ik zelf toch erg jammer vind.
Meer dan de helft van de bezochte afdelingen past ook fixatie toe. Als jongeren worden afgezonderd, blijken de afzonderings- en separatieruimtes niet altijd in orde met de veiligheid en is het toezicht op de ‘opgesloten’ patiënten niet altijd sluitend.
Het toepassen van dwanginterventies in bedreigende situaties beschouwen hulpverleners vaak als ongewenst op de zorg die zij willen geven. Op sommige diensten is het een manier van omgaan met agressief gedrag, maar paradoxaal genoeg werkt dit gebruik zowel fysische als psychische schade in de hand bij zowel de hulpverleners als de patiënten. We mogen het effect op de hulpverlener niet onderschatten. Bovendien houden dwangmaatregelen een risico in op schade aan de therapeutische band en een trauma op lange termijn.
Welke maatregelen zult u nemen om vrijheidsbeperkende maatregelen te doen dalen? Wilt u ze op termijn uitsluiten? Met concrete maatregelen bedoel ik zowel decretale initiatieven als maatregelen op het terrein waarbij u simpelweg zorgt voor voldoende personeelsmiddelen om één-op-éénhulpverlening in moeilijke situaties mogelijk te maken. Vaak kan daarmee een crisis worden afgeweerd, maar niet altijd is er voldoende personeel om daarvoor te zorgen. Hoeveel middelen trekt u hiervoor uit? Welk tijdspad plant u voor decretale initiatieven en maatregelen op het terrein inzake personele middelen?
Er zijn ook maatregelen mogelijk op infrastructureel en architecturaal gebied. Kinderen kunnen in veiligheid worden gebracht terwijl de groep tegen mogelijke agressie kan worden beveiligd zonder dat ze in een afgesloten ruimte eenzaam worden opgesloten. Dat kan architecturaal. Daar zijn mooie voorbeelden van. Op welke manier denkt u daar steun voor te vinden zodat er meer betrokkenheid kan zijn bij andere mensen tijdens die maatregel?
In welke mate bent u bereid om op termijn te zorgen voor alternatieven en die praktijken totaal te bannen? Er zijn landen waar het verboden is bij minderjarigen. Streeft u daarnaar? Zo ja, op welke manier wilt u dat realiseren? Denkt u dat een algemene regel daar kan helpen, zij het dat u daar uitzonderingen op toestaat, maar dat u de redenering omkeert terwijl het vandaag vaak de regel blijkt te zijn?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
De collega's zijn al voldoende ingegaan op de inspectieronde. De conclusies verbijsteren ons allemaal. Hoewel we deze maatregelen en praktijken kennen – we weten dat ze gebeuren – is zo'n overzicht frappant. De collega's hebben het al gezegd: de bestaande normen worden overschreden, ze worden niet gerespecteerd. Veel te vaak worden jongeren met dwang of vrijheidsberoving geconfronteerd.
Het is een eerste ronde geweest, er volgen nog dergelijke analyses in andere sectoren. Ik ga ervan uit dat we nog gelijkaardige rapporten zullen krijgen, dat dit niet enkel in de kinderpsychiatrie een probleem is. Als er morgen in de jeugdhulp een inspectieronde plaatsvindt, zullen we dergelijke resultaten en rapporten krijgen. We hebben te maken met een algemeen probleem. Voor mij kunnen explosieve situaties – en die komen voor in deze sector – niet worden opgelost met isolatie of fixatie.
Men moet vermijden dat jongeren geïsoleerd of vastgezet moeten worden. Dat kan. Enkel en alleen een decretaal verbod is niet het antwoord. Op die manier geven we niet de mogelijkheid om het waar te maken. We moeten zorgen voor de juiste infrastructuur, genoeg personeel en goed opgeleid personeel. Zonder die voorwaarden kan de dwang niet afnemen. Als een jongere een crisis of een woede-uitbarsting heeft, kun je hem niet gewoon in een groep laten. Afzondering kan alleen met een begeleider die kan meegaan; er moet een geschikte ruimte zijn en moet men weten hoe dat aan te pakken. Er zijn verschillende voorwaarden om dat waar te maken. Dat ontbreekt heel vaak vandaag op het terrein.
Het doel is natuurlijk zorg zonder dwang, fixatie of vrijheidsberoving. Daarvoor moeten we eerst de randvoorwaarden waarmaken.
We zijn begonnen met een inspectieronde in de kinderpsychiatrie. Daar verblijven enorm kwetsbare kinderen. Dergelijke maatregelen hebben op lange termijn vaak een heel zwaar en averechts effect. Dit kan niet binnen een actieplan worden geregeld om het dan eens binnen tien jaar aan te pakken. Dit moet vandaag gebeuren.
Minister, welke conclusies trekt u uit het rapport en welke gevolgen geeft u eraan?
Ik heb drie specifieke vragen. Welke veranderingen zult u doen op het vlak van infrastructuureisen en -subsidies? Men kan zorgen voor de juiste infrastructuur zodat men een jongere kan opvangen als dat nodig is.
Welke veranderingen zult u doorvoeren op het vlak van personeelsomkadering? Er is voldoende personeel nodig om een jongere op een andere manier te kunnen opvangen.
Welke veranderingen zullen worden doorgevoerd op het vlak van opleiding?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik wil graag starten met duidelijk te stellen dat alle bezochte kinderpsychiatrische afdelingen een inspectieverslag met sterke punten en verbeterpunten kregen, waarmee de ziekenhuizen verder aan de slag gaan. Het agentschap Zorg en Gezondheid staat in voor de verdere opvolging van inspectievaststellingen en voor de erkenning van de diensten. Van daaruit zal het agentschap zorgen voor de actieve opvolging van de verbeterpunten die aansluiten bij de doelstelling dat vrijheidsbeperking zo min mogelijk, zo kort mogelijk en altijd veilig dient te worden toegepast. Bij ernstige risico’s zal Zorginspectie ter plaatse gaan.
Zorginspectie heeft inderdaad vastgesteld dat er grote verschillen zijn tussen de verschillende afdelingen in de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen. Toch kan Zorginspectie geen inzicht bieden in dit gedifferentieerd gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen bij de onderscheiden doelgroepen wegens het ontbreken van betrouwbare cijfergegevens.
Zorginspectie heeft dit als volgt vermeld in haar beleidsrapport: “Door een gebrek aan afspraken over wat en hoe geteld moet worden, geven de cijfergegevens over het aantal en de duur van diverse vrijheidsberovende maatregelen geen correct beeld van de praktijk. Daarom is het op dit moment niet mogelijk om verbanden te leggen tussen vrijheidsbeperkende maatregelen en potentieel beïnvloedende factoren zoals bestaffing, infrastructuur, patiëntendoelgroep, zorgzwaarte, …”
Het zou niet correct geweest zijn, mocht Zorginspectie dergelijke analyses gemaakt hebben met cijfers die onvoldoende basis bieden. Vandaar trouwens de expliciete beleidsaanbeveling om werk te maken van correcte definities en richtlijnen, en vervolgens een betrouwbare registratie.
Er zijn ook een aantal vragen gesteld over de beschouwingen van de ziekenhuiskoepel Zorgnet-Icuro op de werkwijze en rapporten van Zorginspectie. Ik geef u graag een reactie.
Wat betreft de eerste opmerking vanuit de ziekenhuiskoepel, namelijk het gebrek aan een eisenkader, is het zeker zo dat het ontbreken van een eisenkader een groot tekort is, waarmee Zorginspectie zelf sterk werd geconfronteerd bij het uittekenen van de inspectieronde. Het is ook een van de beleidsaanbevelingen van Zorginspectie dat daar op korte termijn werk van wordt gemaakt.
Het agentschap Zorg en Gezondheid is begin 2016 gestart met de ontwikkeling van een eisenkader rond vrijheidsbeperkende maatregelen, maar deze werkzaamheden konden niet worden afgerond vooraleer de inspectieronde van start ging. Reeds vanuit de audits van de Psychiatrische Ziekenhuizen was het duidelijk dat het thema vrijheidsbeperkende maatregelen een groot knelpunt vormde in de sector. Ook wegens de maatschappelijke relevantie van dit onderwerp, in het bijzonder voor de kwetsbare doelgroep van kinderen en jongeren, vonden we het als Vlaamse overheid belangrijk om zo snel mogelijk en op korte termijn de thematische inspectieronde hierrond op te zetten.
Dit betekent volgens Zorginspectie niet dat de sector niet op de hoogte zou zijn geweest van ‘de meetlat’ die werd gehanteerd. De definities werden allemaal afgestemd met de sector; verdere uitgangspunten vanuit internationale richtlijnen werden vooraf duidelijk gecommuniceerd aan alle afdelingen, zowel via website als door een communicatiemoment voorafgaand aan de inspecties zelf. Alle voorzieningen zouden dan ook duidelijk op de hoogte geweest moeten zijn van de meetlat die zou worden gehanteerd. Het is ook niet duidelijk welke van deze elementen die ter plaatse werden afgetoetst, geen basiselementen zouden zijn van een goede zorgpraktijk of verder zouden gaan dan wat gezond verstand ons ingeeft.
De tweede bekommernis van de koepel, dat de verschillende soorten vrijheidsbeperkende maatregelen in het publieke debat gemakkelijkheidshalve op één hoop worden gegooid, heeft Zorginspectie in haar beleidsrapport zelf uitdrukkelijk aangegeven: “Zorg- en hulpverlening wil maximaal inzetten op het ondersteunen en begeleiden van patiënten naar herstel. Zeker in een residentiële context zijn ook regels en afspraken nodig. Die afspraken en regels brengen – soms ernstige – beperkingen van de individuele vrijheden met zich mee. Vrijheidsbeperkende maatregelen gaan van afdelingsafspraken rond gezamenlijke maaltijden over beperkingen in contact met de buitenwereld tot vrijheidsberoving als uitzonderlijke noodmaatregel. Ze bestaan dus in verschillende graden. Vrijheidsberoving houdt in dat de patiënt de vrijheid wordt ontnomen om te bewegen, door hem onder te brengen in een ruimte waarvan de deur wordt afgesloten (= afzonderings- of separatieruimte) of door het gebruik van fixatie(materiaal).”
Het is duidelijk dat naast de specifieke opvolging en eventuele nieuwe controles bijkomende acties nodig zijn voor de afdelingen van kinder- en jeugdpsychiatrie. Ik kom hier verder uitgebreid op terug.
Verbetering is volgens Zorginspectie enkel mogelijk door tegelijk in te zetten op meerdere terreinen: door meer nadruk te leggen op een de-escalerende omgeving en een preventieve aanpak, door het kind of de jongere meer regie te geven bij de volledige behandeling – en dus ook bij het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen – en door context en steunfiguren actief te betrekken.
Ter afsluiting van de vragen met betrekking tot Zorginspectie kan ik nog meegeven dat de thematische inspectieronde over vrijheidsbeperkende maatregelen bij minderjarigen ondertussen verder loopt in andere sectoren, met name de jeugdzorg en gehandicaptenzorg. De volledige inspectieronde wordt afgerond in 2018. In een volgende fase – vanaf 2019 – volgt een inspectieronde over vrijheidsbeperkende maatregelen in de geestelijke gezondheidszorg voor volwassenen.
Wat de acties betreft, kiest Vlaanderen resoluut voor een nieuwe aanpak in het kader van vrijheidsbeperking. Kwaliteitsvolle zorg voor kinderen en jongeren, waarvan vrijheidsbeperkende maatregelen een onderdeel uitmaken, vormt het uitgangspunt. Op basis van internationale richtlijnen, namelijk het Advies Hoge Gezondheidsraad over dwanginterventie, de NICE-guideline (The National Institute for Health and Care Excellence), Revised CPT Standards (Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment), en van de aanbevelingen voor deze thematische inspectieronde in de kinderpsychiatrische diensten kan worden gesteld dat vrijheidsbeperkende maatregelen slechts uitzonderlijk mogen worden toegepast.
Meer bepaald kan enkel tot een vrijheidsbeperkende maatregel worden overgegaan bij: acuut en ernstig gevaar voor het kind of de jongere of voor zijn omgeving; pas nadat alle alternatieve en preventieve mogelijkheden uitgeput zijn; als het zo kort mogelijk gebeurt; als het vooraf en nadien overlegd wordt met het kind of de jongere en zijn ouders; en als de veiligheid van het kind en de jongere steeds gegarandeerd wordt. Deze uitzonderingsgronden worden verfijnd na afloop van de thematische inspectierondes in de sectoren jeugdzorg en personen met een handicap.
Ik zal alvast actie ondernemen op vijf terreinen om de vastgestelde knelpunten voor de toepassing van vrijheidsbeperking in de kinderpsychiatrie, met linken naar de brede jeugdhulp, aan te pakken. Ten eerste zal het Agentschap Zorg en Gezondheid, zoals ik reeds gezegd heb – maar ik kan dit niet genoeg benadrukken – op basis van de vaststellingen een intensief traject lopen met de verschillende kinderpsychiatrische diensten om de knelpunten weg te werken. Bij ernstige risico’s zal Zorginspectie ter plaatse gaan.
Ten tweede wil Vlaanderen, rekening houdend met zijn bevoegdheden, inzetten op kwaliteitsvolle zorg, ook als vrijheidsbeperkende maatregelen in de kinderpsychiatrische diensten worden toegepast.
In overleg met de sector, beroepsgroepen en ervaringsdeskundigen zullen heldere definities en een eenduidige begrippenlijst voor de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen worden opgesteld. De expertise en ervaringen uit de thematische inspectierondes worden hierin meegenomen. Deze definities zijn cruciaal om het eisenkader, dat voor alle voorzieningen geldt en door Zorginspectie bij haar toezicht wordt gehanteerd, te optimaliseren. Deze definiëring zal de basis vormen van een eenvormige en gezamenlijke registratie van de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen bij kinderen en jongeren in elke kinderpsychiatrische dienst. Medio 2018 moet de uniforme begrippenlijst klaar zijn en kan het eisenkader verfijnd en de registratie bepaald worden.
Het Steunpunt Volksgezondheid, Welzijn en Gezin zal samen met de sector geestelijke gezondheidszorg, beroepsgroepen, professionals, ervaringsdeskundigen, onderwijs- en onderzoekinstellingen een multidisciplinaire richtlijn ontwikkelen voor de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen. In eerste instantie doet ze dat voor de geestelijke gezondheidszorg, zowel naar kinderen en jongeren, volwassenen als ouderen. In een latere fase moet deze richtlijn ook gelden voor de jeugdhulp en de sector voor mensen met een handicap. Zodra deze richtlijn gefinaliseerd is, zal die worden geïntegreerd in het eisenkader, en de toepassing ervan zal worden opgevolgd tijdens de inspectierondes.
Door de richtlijn als erkenningsnorm in het kader in te bedden, kan de toepassing van de richtlijn afdwingbaar gemaakt worden.
Er wordt een exploratief onderzoek gestart naar hoe voorkomen kan worden dat kinderen en jongeren in een cel moeten verblijven. De problematiek van de gedwongen opnames van minderjarigen in de volwassenenpsychiatrie en de mogelijke aanpak ervan in Vlaanderen, wordt aansluitend in dit onderzoek meegenomen. Dit onderzoek gaat ook breder dan de kinderpsychiatrie. Vlaanderen zal op basis van de conclusies van de Zorginspectie in overleg met de sector kwaliteitsindicatoren bepalen over de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen in de geestelijke gezondheidszorg.
Vlaanderen trekt middelen uit om de kinderpsychiatrische diensten in staat te stellen op basis van een eenvoudige subsidieaanvraag bouwkundige ingrepen te realiseren. Dit kan bijvoorbeeld dienen voor de bouw van een time-outruimte, de aanpassing van de tuin, het voorzien van een ‘rooming-in’ zodat ouders of steunfiguren bij het kind of de jongere in de setting kunnen overnachten. Ook kan in middelen worden voorzien voor de aankoop van materialen. Het is belangrijk dat kinderpsychiatrische diensten zo preventief mogelijk kunnen werken en ouders en steunfiguren ook effectief bij het hulpverleningstraject betrokken worden.
Er wordt in een budget voor vorming over agressiehantering voorzien, zowel voor de geestelijke gezondheidszorg als voor andere sectoren.
De Vlaamse overheid zal ook de regelgeving onder de loep nemen, meer bepaald het decreet over de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp. Via intersectorale expertencommissies zal onderzocht worden hoe de huidige bepaling voor vrijheidsbeperkende maatregelen in het decreet verstrengd kan worden. De aanbevelingen van de thematische inspectierondes in andere sectoren zullen hierbij meegenomen worden. In overleg met de sector en de federale overheid zullen de principes van het decreet in de erkenningsvoorwaarden van de kinderpsychiatrische diensten ingeschreven worden.
Bij de uitwerking van deze acties is rekening gehouden met de complexe bevoegdheidsverdeling van de geestelijke gezondheidszorg in België. De Vlaamse overheid is voor de kinderpsychiatrische diensten bevoegd voor de planning, erkenning, normering en inspectie. De federale overheid is bevoegd voor de financiering, organieke normering en programmatie van de kinderpsychiatrische diensten. Op vragen met betrekking tot de personeelsomkadering kan ik niet echt beantwoorden. Dit aspect behoort tot de federale bevoegdheden. Onze inspectie heeft wel vastgesteld dat hoewel de diensten theoretisch wellicht op eenzelfde manier zijn gefinancierd, er toch heel wat verschillen zijn in de praktijk. Ook dat moet met de nodige omzichtigheid worden begrepen. Er zijn immers heel wat randvoorwaarden die we ook moeten kennen om conclusies te trekken.
De acties moeten mee gekaderd worden in het Vlaams Actieplan Geestelijke Gezondheid dat zoveel mogelijk vertrekt van een preventief perspectief. Door te investeren in onder meer vroeginterventie en -detectie en de eerstelijnspsychologische functie, wordt getracht om de ontwikkeling van ernstige psychiatrische stoornissen bij kinderen en jongeren maximaal te voorkomen. Een aantal jongeren zal evenwel nood hebben aan langdurige, intensieve en residentiële geestelijke gezondheidszorg. Dat is en blijft de realiteit.
Op uw vragen of dwang totaal kan worden geweerd, moet ik negatief antwoorden. De Zorginspectie gaat ervan uit dat het aantal vrijheidsberovende maatregelen op korte termijn niet tot nul kan zakken. Het doel is evenwel om deze maatregelen als uitzonderlijk te beschouwen. Het kan niet de bedoeling zijn dat afdelingen patiënten met een grotere kans op incidenten en afzonderingen weren in hun opnamebeleid om tegemoet te komen aan de verwachting om geen afzonderingen te hebben. In sommige uitzonderlijke gevallen zullen afzondering en separatie nog worden toegepast. Daarbij is het belangrijk dat dit met de beste zorg gebeurt en onder veilige omstandigheden met oog voor de risico’s voor patiënten en medewerkers. Daarenboven wil ik graag eerst de resultaten van de thematische inspectierondes in de jeugd- en gehandicaptenzorg afwachten vooraleer we hier eventueel verder over zouden debatteren. Zoals reeds gesteld, is slechts een eerste luik van de thematische inspectierondes rond vrijheidsbeperkende maatregelen afgerond.
We menen dat het aantal vrijheidsberovende maatregelen kan worden teruggedrongen via een multifactoriële en multimethodische aanpak op meerdere terreinen: heldere definities en richtlijnen, een de-escalerende omgeving en een preventieve aanpak, patiëntbetrokkenheid, correcte cijfers en een transparant beleid. Om het uitgangspunt ‘zo min mogelijk, zo kort mogelijk en altijd in veilige omstandigheden’ te kunnen waarmaken, is er onder alle stakeholders eensgezindheid nodig over dit te bereiken doel.
Ik zou toch graag afsluiten met een positieve noot voor de sector zelf en voor de psychiatrische diensten in het bijzonder. We hebben inderdaad vastgesteld dat er problemen zijn in de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen. Deze problemen mogen en willen we niet onder stoelen of banken steken, noch nuanceren of minimaliseren. Het uitgangspunt is en moet steeds zijn ‘kwaliteitsvolle zorg voor kinderen en jongeren’. Kinderen en jongeren moeten steeds centraal staan, samen met hun ouders, opvoedingsfiguren enzovoort.
We hebben reeds tijdens en na de inspectieronde vastgesteld dat er vanuit de sector een ontzettende wil is om de problemen die vastgesteld zijn, aan te pakken. We zijn dan ook blij met de acties die de sector zelf naar voren schuift om deze problematiek aan te pakken. Daarenboven wil ik benadrukken dat er heel wat goede praktijken vastgesteld zijn. We mogen niet vergeten dat het dagelijks werk dat verpleegkundigen, psychologen, sociaal werkers en psychiaters met kwetsbare kinderen en jongeren verrichten, ontzettend belangrijk is en dat dit veelal vanuit het hart gebeurt, maar dat er inderdaad soms een confrontatie is met gevoelens van machteloosheid, met het ontbreken van aangepaste infrastructuur, met de aanwezigheid van bepaalde organisatieculturen en ook wel met soms zeer zware gedragsproblemen en agressie bij jongeren. In contacten met de sector hoor ik soms dat verplegend personeel wegens agressieproblemen van jongeren door incidenten voor langere periode arbeidsongeschikt zijn. We moeten zorg dragen voor de mensen die dagelijks in de praktijk staan.
Kinderen en jongeren moeten en zullen evenwel centraal staan in dit debat. Ik hoop dat we dit debat op een serene manier kunnen voeren. Geestelijke gezondheid is een zeer gevoelig thema en we moeten erover waken dat we het stigma op geestelijke gezondheid niet opnieuw vergroten. We moeten erop letten dat we de drempels tot zorg niet opnieuw verhogen. Het is belangrijk dat we ervoor zorgen dat kinderen en jongeren aangemoedigd worden om hulp te zoeken. En nogmaals – en dit is toch cruciaal – we moeten erover waken dat kinderen en jongeren met ernstige gedragsproblemen en een groot risico op vrijheidsbeperking niet door de mazen van het net glippen en welkom blijven binnen de kinder- en jeugdpsychiatrie.
De heer Anseeuw heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw omstandig antwoord. Ik vind de inspectieronde een goed initiatief. Iedereen is het daarover eens. Ik hoop dan ook dat het rapport en de onderliggende individuele rapporten van de verschillende afdelingen die zijn geïnspecteerd, een begin kunnen zijn van een sereen maatschappelijk debat dat we echt moeten voeren en van een proces waarbij we samen met de sector streven naar een manier om dwang te vermijden in de geestelijke gezondheidszorg. Ik zeg wel ‘streven’, want ik volg u wanneer u zegt dat het onmogelijk is om op korte termijn de dwang helemaal te bannen uit onze geestelijke gezondheidszorg. Ik vind wel dat we daarnaar moeten streven. Het is immers mijn overtuiging dat je pas het beste resultaat kunt bereiken wanneer je de lat net iets te hoog legt, maar wel nog binnen het zicht. Dan heb je een mooi streefdoel en dan zul je het onderste uit de kan halen. We moeten die duidelijke keuze ook maken, maar ik voel niet alleen aan uw antwoord maar ook aan de sector zelf dat men die keuze wil maken.
We stellen ook vast dat er grote verschillen zijn tussen verschillende afdelingen wanneer het bijvoorbeeld gaat over bestaffing. Ik heb in een aantal individuele inspectierapporten gezien dat er afdelingen zijn waar er amper of geen dwang wordt toegepast. Het is heel moeilijk om te zeggen wat daar aan de grondslag van ligt. Is het de werkvorm? Gaat het over infrastructuur? Gaat het over bepaalde kenmerken van een doelgroep? We moeten er geen amalgaam van maken. Er zijn heel veel verschillende kenmerken bij verschillende doelgroepen, maar het zou goed zijn mochten we er toe komen om daar een lijn in te trekken.
Zoals u zegt, zijn er goede praktijken en die blijken ook uit inspectierapporten. Dat is hoopvol. Het blijft wel een pijnpunt dat er eigenlijk geen vergelijkbare gegevens zijn waardoor het onmogelijk is om verbanden te leggen tussen een aantal verschillende beïnvloedende factoren, zoals kenmerken van de doelgroep, bestaffing, infrastructuur en werkvormen. Het is belangrijk om te werken naar een duidelijke richtlijn. Die zal natuurlijk pas mogelijk zijn wanneer er systematisch en uniform wordt geregistreerd.
Ik wil nog een belangrijke nuance aanbrengen. Dit betekent niet dat we naar één algemene regel moeten gaan, zoals een verbod. Bepaalde leden suggereren dat wel. Dit kan, zeker op korte termijn, immers voor perverse effecten zorgen die we ook al zien binnen de verslavingszorg.
Op een bepaald ogenblik zijn er twee manieren om te voldoen aan een bepaald verbod. De ene manier, die voor mij niet wenselijk is maar die wel mogelijk zou worden wanneer je dat er snel invoert, is dat er wordt geselecteerd bij patiënten en dat een aantal mensen de hulp niet meer krijgen die ze nodig hebben. Dan zijn we verder van huis dan ooit, want dan gaan we de echte problemen die moeten worden aangepakt, op geen enkele manier meer aanpakken.
Een algemene regel, zoals hier al is gevraagd, zou voor mij geen goede zaak zijn. Ik vind het wel goed dat u een aantal initiatieven zult nemen op vlak van vorming, van subsidies voor infrastructuur enzovoort. Tegelijk wil ik toch het belang benadrukken van de mogelijkheid om een aantal verbanden te maken tussen beïnvloedende factoren.
Minister, dit is de enige vraag die ik nog aan u wil stellen, want alles begint toch, denk ik, met een goede registratie van het fenomeen en de beïnvloedende factoren. Minister, op welke manier wilt u dit realiseren en vooral binnen welk tijdsbestek? Wanneer we weten waarover we spreken, kunnen we beleidsmatig een aantal goed doordachte en goed onderbouwde keuzes maken om dwang zo veel mogelijk uit de geestelijke gezondheidszorg te weren.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb aandachtig geluisterd; omdat ik belang hecht aan wat we vernemen uit het rapport van de Zorginspectie om er verder aandacht aan te geven.
U hebt de vijf terreinen opgesomd waaraan u bijzondere aandacht zult geven. U hebt afgesloten met het uitgangspunt dat we dit debat heel sereen en genuanceerd dienen te voeren. Ik denk dat daarmee vandaag een begin is gemaakt. Ik heb op dit moment geen extra vragen voor u.
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Ik kan me aansluiten bij de opmerkingen van de collega's, vooral van de heer Anseeuw.
Minister, ik heb nog een kleine bijkomende vraag. U schetst vijf maatregelen. De laatste is een aanpassing van de regelgeving over de rechtspositie van de minderjarige. U zegt dat de aanbevelingen uit de andere inspectierondes zullen worden meegenomen. Als ik me niet vergis en als ik goed heb geluisterd, waren die gepland voor 2018 en 2019. Wil dat dan zeggen dat we dit decreet niet meer moeten verwachten deze legislatuur of vergis ik mij?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Eerst het goede nieuws. Ik ben blij dat u budget vrijmaakt voor bouwkundige ingrepen en een aantal andere maatregelen neemt om eenzame opsluiting te voorkomen. Het is zeker positief dat u wilt inzetten op agressiebeheersing en het personeel daarvoor extra opleiding wilt geven. Ik vind dat prima. Ik vroeg me wel af welk budget u daarvoor precies vrijmaakt en hoe u dat uitrolt. Ik vraag er concreet naar, maar ik ben er zeker voorstander van.
U zegt dat u afspraken wilt maken over de toepassing van de vrijheidsberovende maatregelen. Ik blijf toch denken dat het beter is om te zeggen dat ‘het niet kan, tenzij’ dan om te zeggen dat ‘het kan, tenzij’. Dat is mijn pleidooi. Mijn pleidooi is niet zozeer een waarbij ik blindweg zou zeggen ‘nooit zal iemand’. Ik begrijp ook wel dat in sommige situaties men niet altijd zoveel alternatieven heeft. Naarmate er meer bouwkundige alternatieven en personeelsalternatieven zijn, zullen er meer alternatieven zijn, maar ik kan natuurlijk niet uitsluiten dat het iedere keer lukt om het zonder dwang te doen. Alleen denk ik dat het goed zou zijn, mocht u vertrekken van het idee dat het niet hoort, maar dat er uitzonderingen zijn waarbinnen het wel kan. En dus niet vertrekken van het idee dat ‘het kan, tenzij’. Het is gewoon een omkering, maar ik vind dit wel niet zonder belang, omdat dit toch wel het perspectief zelf enorm bepaalt waarmee men kijkt naar de kinderen die worden opgevangen, waarmee het personeel zelf vertrekt en waarmee wij kijken naar hen.
Ik ben het niet met u eens dat de drempels om zorg te zoeken, zouden worden verhoogd door te debatteren over dit thema. Ik denk dat ze eerder zullen worden verhoogd doordat het gebeurt op heel wat plekken, in hoge mate en te snel. De drempel om over te gaan tot dwangmaatregelen is op dit moment te laag. Die drempel moet hoger. U waarschuwt om de drempel tot zorg niet te verhogen door er over te spreken, maar ik zeg dat we nooit toegevingen kunnen doen op de kwaliteit van zorg door bepaalde zaken niet aan te kaarten die het wel verdienen om aangekaart te worden.
Ik ben zeker ook gevoelig voor het feit dat instellingen zouden kunnen selecteren. Los van het feit dat we ook op dat vlak geen toegevingen moeten kunnen doen op de kwaliteit van zorg in de hoop dat niet enkel de makkelijkste patiënten worden aangenomen, denk ik dat een opnameplicht in een aantal gevallen relevant kan zijn. Er zijn kinderen die verstoken blijven van hulp omdat hun problematiek zeer complex is en waar de ouders of mensen die hulp verlenen in een zodanig machteloze en schrijnende situatie zitten omdat er helemaal niets is. Het loutere gegeven dat we moeten zorgen dat ze niet overal worden geweerd, kunnen we als maatschappij toch ook niet een valabele houding vinden. Kinderen die zo sterk hulp nodig hebben, moeten die hulp toch wel kunnen krijgen. Ik vind het een argument dat, ook al speelt het, eigenlijk niet zou mogen spelen, niet omdat het in zijn algemeenheid niet zou mogen spelen.
Ik ben tevreden dat u wel lijkt te streven naar minder. Ik hoop dat u dat streven nog sterker kunt uitdrukken, in de zin van ‘we doen het niet, tenzij’. Heel concreet wou ik wat de bouwkundige ingrepen en het personeel betreft, vragen naar de timing en het budget.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord.
Ik hoor u zeggen dat het de bedoeling is om het uitzonderlijk toe te passen. Ik hoop dat dit niet te positief wordt geïnterpreteerd en ik ga uit van ‘het kan niet, tenzij’. U zegt dat het nog verfijnd moet worden, maar het blijft wel gebonden aan randfactoren: acuut, geen alternatief, kort, achteraf moet er overleg zijn, het moet veilig zijn. Het beschikbaar zijn van alternatieven is iets wat je kunt creëren of niet. De vraag is hoe hard we hierop gaan inzetten om ervoor te zorgen dat er alternatieven mogelijk zijn.
Ik denk dat u een aantal zaken mogelijk maakt: de middelen voor infrastructuur en de vorming van het personeel zijn belangrijke factoren. Ik heb dezelfde vraag over welke termijn en over hoeveel budgetten het zal gaan. Zullen die budgetten ook voor andere sectoren die nog moeten worden onderzocht, openstaan zodat het niet enkel voor geestelijke gezondheidszorg is maar ook voor andere? Ik denk dat we best over stevige budgetten gaan praten, zeker voor infrastructuur.
Het staat of valt wel met het geheel van deze randvoorwaarden. U zegt dat het personeel een federale materie is. Dat is waar, maar welke stappen zult u zetten om met de federale overheid een dialoog aan te gaan om extra personeel te hebben? Nog niet zo lang geleden hebben we een discussie gehad over de afbouw van de omkadering in de kinderpsychiatrie. Ik hoop dat u op een goede manier met dit rapport aan de slag kunt gaan met de federale overheid en dat het hier niet bij stopt en dat er een gezamenlijke aanpak komt om hiermee voort te gaan. Ik vrees dat anders de uitbouw van alternatieven onvoldoende zal kunnen gebeuren.
Ik had ook nog een vraag over de infrastructuur. U zegt dat u middelen zult vrijmaken, maar zult u ook bepaalde infrastructurele eisen opstellen? U zegt dat u een richtlijn zult uitvaardigen maar zal die ook gaan over infrastructurele zaken, of zal ze enkel gaan over de voorwaarden waarop en de uitzonderingen waarin bepaalde maatregelen kunnen worden genomen?
Ik had nog een randopmerking bij definities en begrippen. Ik denk dat het goed is dat we registreren. We moeten met duidelijke en heldere begrippen werken en dat hier tegen midden 2018 antwoorden op komen, is positief. Ik denk wel dat we niet alles zullen kunnen opvangen met die registratie. U zei zelf dat het afhangt van de doelgroep waarmee je werkt, van de methodieken en dat het vooral nodig is om heel kwalitatief de good practices in kaart te brengen en bekend te maken en dat we met een goede registratie nog niet alles zullen kunnen vatten. U sprak van een exploratief onderzoek. Zit daar bijvoorbeeld in hoe er in de verschillende domeinen effectief beterschap kan komen? Dat zullen we niet doen door enkele cijfers te verzamelen, maar wel door op het terrein te gaan kijken welke methodieken maken dat je op een andere manier met jongeren kunt omgaan. Of zal het exploratief onderzoek dit niet omvatten?
Ik wil me bij de laatste opmerking van mevrouw Van den Bossche aansluiten. Het stigma mag niet vergroot worden door erover te praten. Ik begrijp wat men wil zeggen, maar het is, zoals mevrouw Van den Bossche zegt, doordat die praktijken bestaan dat mensen die uit de kinderpsychiatrie of de volwassenenpsychiatrie komen, met verhalen zitten, met trauma's zitten, met diepe kwetsuren vanwege maatregelen die bij hen zijn genomen zodat dat beeld ontstaat. Het zijn de ervaringsdeskundigen die het vertellen aan anderen, en die zijn daar natuurlijk voor. De enige manier om effectief te zorgen dat dat stigma verdwijnt, is dat we streven naar een psychiatrie, zowel voor kinderen als voor volwassenen, met zo min mogelijk dwangmaatregelen in uiterst uitzonderlijke toepassingen.
Ik laat het hierbij. Ik ben vooral benieuwd naar hoe u kijkt naar de rondes die nog bezig zijn. Ik vermoed dat ook daar gelijkaardige signalen zullen komen, dat het al gebeurt bijvoorbeeld in de jeugdhulp dat bepaalde voorzieningen jongeren niet opnemen omdat er een te groot risico is en dergelijke meer. Ik ben benieuwd of u al aan de slag aan het gaan bent om de conclusies die daaruit zullen komen, voor te bereiden en ervoor in maatregelen te voorzien.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik heb in mijn antwoord een onderscheid gemaakt tussen een eisenkader dat we op een relatief snelle manier kunnen verfijnen en verduidelijken met consensus over begrippen en de manier waarop we gaan registreren aan de ene kant en de opmaak van een multidisciplinaire richtlijn aan de andere kant. Dat laatste zal meer tijd in beslag nemen. We kunnen daar niet op wachten. Daarom is het beter om het volgende te zeggen. We hebben nu de ervaring uit de thematische inspectieronde. Daar heeft men met de sector al voorbereidende gesprekken over gevoerd. Men heeft een internationaal literatuuronderzoek gedaan. We weten dus over welke woorden we spreken als we bepaalde dingen beter willen definiëren en daarop registraties afspreken. We kunnen wel een stuk van de weg gaan zonder dat we moeten wachten op een breed uitgewerkte en evidencebased richtlijn, die dan zo breed zal zijn dat ze ook in andere settings relevant kan zijn. Dat is toch wel een langeretermijnproject. Daarom is de optie genomen om daar niet op te wachten en op kortere termijn iets te doen op basis van de ervaringen die we hebben opgedaan. Dat lijkt ons haalbaar. Separatie, fixatie, verplicht op de kamer blijven: bij al die woorden kunnen we aan de hand van de ervaringen van de inspectierondes weten wat we moeten verduidelijken en waar we afspraken over moeten maken. Dat is de reden waarom er gefaseerd wordt gewerkt.
Dat exploratief onderzoek gaat wel degelijk ook over hoe je dat kunt vermijden. Het is een goede visie geweest vanuit de Zorginspectie. Men heeft gezegd dat men zich niet zou beperken tot hoeveel keer er een sensu stricto vrijheidsbeperking is. We gaan ook kijken naar de context. Wordt er gewerkt met een de-escalatiebeleid en dergelijke meer? Men weet immers, zoals u het ook aangeeft, dat er nogal wat randvoorwaarden zijn die conditioneren of je daartoe overgaat of niet. Je moet het wat breder plaatsen. Dat moet in het hele zorgbeleid in uw afdeling kunnen reflecteren. Daarom is de scope toch wat breder gegaan dan een pure, zeer ‘secce’ meting van een aantal momenten. Er is ook gekeken naar een aantal omgevingsfactoren die daar ook een rol in spelen.
Aan het VIPA is gevraagd om te kijken, desnoods met aanpassing van de regelgeving, hoe we ervoor kunnen zorgen dat voor kleine herconditioneringswerken we flexibel budgetten ter beschikking kunnen stellen binnen het budget van VIPA waarvan u zo dadelijk zult vernemen dat dat substantieel zal zijn. Als het gaat over grotere budgetten en over ziekenhuizen die grondig moeten worden verbouwd, dan zit je op het niveau van strategisch forfait en dan moeten we kijken hoe we dat prioriteren. Er zullen twee types van investeringen zijn: de dingen die wat gemakkelijker kunnen omdat ze niet een zodanig grote budgettaire omvang hebben, en de zaken die te maken hebben met hele ziekenhuizen die je moet bouwen. Dat is natuurlijk van een andere orde. Maar we gaan dus kijken hoe we onze regelgeving voor die kleinere werken kunnen uitrusten. Dat gaan we trouwens ook doen voor agressie-issues. Dat ligt een beetje in dezelfde categorie van kleine projecten die we flexibeler mogelijk willen maken.
Er is nog gevraagd naar de regelgeving. Mevrouw Taelman, betreuren dat bij gebrek aan werk op de plank in deze commissie we dreigen een decreet deze legislatuur niet meer te behandelen? O gruwel! (Opmerkingen van Martine Taelman)
Het is iets complexer dan dat. Waarom is het complexer? Omdat we niet van de redenering mogen uitgaan dat de inspectie in de kinderpsychiatrie dezelfde logica's zal hanteren dan in de gehandicaptensector of in de jeugdhulp. Ik geef een voorbeeld. In de gehandicaptensector zou het wel eens kunnen dat bepaalde fixaties juist vrijheidsstimulerend en noodzakelijk zijn om iemand nog te laten participeren. Je moet oppassen niet de indruk te wekken dat iets in de ene setting gewoon over te zetten is naar de andere setting. Er zal op basis van de eigen ervaringen moeten worden gekeken wat daar aan de orde is en wat de goede praktijken zijn. Daarom is er een beetje aarzeling om te zeggen dat dat allemaal vlotjes op één lijn doorgaat. Er zijn natuurlijk uitzonderlijke situaties, maar het is wel denkbaar, en dat wordt ook door de inspectie zo aangegeven, dat in de sector van personen met een beperking bepaalde fixaties de mogelijkheid geven om iemand in een groep te laten functioneren en te laten meedoen. Dan moet je bekijken op welke redenering je zit.
In het decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige staat over vrijheidsberoving een bepaling. We hebben daar dus regelgeving.
Mevrouw Van den Bossche, het is juist dat je dan de vraag kunt stellen of er sprake is van de redenering ‘neen, tenzij’ of van ‘ja, mits’, dus ‘ja, onder voorwaarden’, of ‘neen, maar op een aantal momenten wel’. Dat zijn uiteraard nuanceverschillen, maar veel zal dan toch afhangen van hoe die voorwaarden in de twee situaties waren ingevuld en wat de consequenties zijn. Het is in ieder geval duidelijk dat Zorginspectie heeft gewerkt met de redenering dat dit een uitzondering is: acuut gevaar, geen andere mogelijkheden, veiligheid... Ik heb de criteria opgenoemd die zijn gebruikt om te beoordelen.
Dat is één aspect, het decreet inzake de rechtspositie en wat daarin staat. Het tweede juridische aspect is de vraag of dat decreet toepasbaar is op de kinderpsychiatrie. De juristen zeggen me dat dat niet zo is, in de huidige stand van de wetgeving. Dat is alleen van toepassing op de sectoren die onder het toepassingsgebied vallen van de integrale jeugdhulp, en dus niet op de kinderpsychiatrie. Het is niet eenvoudig om ons dat allemaal voor te stellen, maar als je dat in Vlaanderen mutatis mutandis denkbaar zou willen maken, en dan zul je daarover moeten nadenken en met de sector moeten bespreken wat dat dan is en hoe dat kan, dan zullen we waarschijnlijk moeten werken via de erkenningsnormen. Dat is naast het decreet nog een ander circuit om aan regelgeving te werken. Dat is natuurlijk het gevolg van een complexe bevoegdheidsverdeling, maar het betekent wel dat we voor sommige zaken iets anders moeten redeneren naargelang de setting waarin we dat willen toepassen.
Dan nog iets over de opnameplicht. We zijn de commissievergadering begonnen met een vraag van de heer Parys over de begeleidingsplicht, en we komen een beetje tot dezelfde thematiek: kan men een voorziening verplichten om iemand te behandelen of daar hulp aan te verlenen? Wat de psychiatrie en de minderjarigen betreft, het is u, neem ik aan, bekend dat het decreet houdende het jeugddelinquentierecht voorziet in de mogelijkheid om dat wel als maatregel mee te nemen voor jongeren die een misdrijf hebben gepleegd. Dat stond trouwens ook in de federale wet op de jeugdbescherming. Dat is nooit in uitvoering gebracht. Dat is in de psychiatrie natuurlijk ook altijd wel een issue, denk ik. Het is niet zo simpel. Ik heb al plaatsen bezocht waar het duidelijk is dat men dat wel doet, bij beschikking van de jeugdrechter. Op andere plaatsen behoudt men zich het recht voor om daarover als therapeut een beslissing te nemen. Ik zie ook situaties waar men dat heel genuanceerd doet. Men maakt eerst een diagnose en op basis daarvan neemt men dan een beslissing om wel of niet op te nemen. Dat hoort thuis bij de vraag van de heer Parys, denk ik: kan je dat opleggen? We hebben in de integrale jeugdhulp een escalerend systeem, waarbij een ambtenaar uiteindelijk een begeleidingsplicht kan opleggen aan een voorziening. Dat hebben we daarin voorzien. Ik weet niet of u dat mechanisme nog kent: eerst wordt er gescreend, dan moet men overleggen, en als dat allemaal niet kan, dan is er die bepaling, voor de eerste keer in een decreet. Dat is echter alleen van toepassing voor de sectoren die onder het toepassingsgebied van de jeugdhulp vallen. Zoals ik daarnet zei, sinds het in werking treden van het decreet is dat een vijftal keer toegepast.
De heer Anseeuw heeft het woord.
Minister, dank voor uw bijkomend antwoord. Ik ben eigenlijk blij over de start van het debat hier in de commissie, want blijkbaar zijn we het er allemaal over eens dat we moeten gaan voor een ‘neen, tenzij’, zoals collega Jans daarstraks voorstelde. Ik ben het ermee eens dat de drempel voor dwangmaatregelen hoger moet, maar ik wil toch blijven benadrukken dat dat niet kan zonder dat er eerst alternatieven zijn, want anders zal het resultaat alleen maar zijn dat meer jongeren verstoken blijven van de nodige zorg. Dat lijkt me een blijvend aandachtspunt, zeker op korte termijn. Minister, ik denk dat op langere termijn een goede registratie ook heel belangrijk is, maar ik ben tevreden dat u ook op korte termijn heel concrete maatregelen zult nemen om te komen tot meer kwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg door middel van minder dwang.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Vanzelfsprekend zal het bepalen van de voorwaarden waaronder het wel nog kan, zeker van groot belang zijn. Ik heb wel uit uw antwoord menen op te maken dat er qua budget geen apart initiatief hiervoor is, dat u zegt dat uw algemene middelen toereikend zijn om ook daarop een antwoord te bieden. Ik neem dan aan dat zij bij voorrang worden behandeld. Er zijn immers ook altijd wat wachttijden. Anders is er immers natuurlijk niet echt een budget. U weet dat het soms wat wachten is. Dat was dus nog iets dat ik niet helemaal had begrepen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik denk dat inderdaad een stuk van het debat zal terugkomen als de begroting bekend is: hoeveel middelen zijn ter zake mogelijk en van welke domeinen? Ik denk dat het goed is dat u binnen uw bevoegdheden gaat bekijken wat de stappen zijn, maar ik zou wel aan mijn federale collega’s ook vragen om ook daar die vraag te stellen. Als het immers gaat over het creëren van die randvoorwaarden, met infrastructuur en vorming worden er stappen gezet, maar er is ook personeel nodig. Ik weet dat er hier collega’s zijn die rekenen op het voortschrijdend inzicht van minister De Block om extra omkadering in de kinderpsychiatrie mogelijk te maken. Vanuit de oppositie staan we daar iets sceptischer tegenover, maar we zullen daar ook de vraag stellen, zodat dat er wel samen kan komen en we ervoor kunnen zorgen dat ook die voorwaarde kan worden ingevuld, want het is absoluut nodig.
Minister, dat wat de kinderpsychiatrie betreft. Dat zit bij de federale overheid. Als we over een paar weken gaan praten over de jeugdhulp, dan komen we wel bij u terecht. Dan bent u wel zelf bevoegd voor die personeelsnormen en voor de omkadering. Dan hoop ik dat u op dat moment ook op dat front daadwerkelijk stappen zult zetten. Op dat moment zal dat aspect van de bevoegdheidsopsplitsing immers niet meer van toepassing zijn.
De heer Anseeuw heeft het woord.
Gewoon ter info voor waarde collega Van den Brandt, en misschien nog anderen ook, voor zover het nodig is: in de commissie in het federale parlement heeft minister De Block al te kennen gegeven dat ze het advies zal volgen. Dus, wat die besparing betreft, daar zijn we eigenlijk vanaf. Ik denk dus dat dat als muziek in de oren zal klinken.
Ik ga me niet verheugen over een besparing die wordt teruggedraaid. Als we hier een randvoorwaarde willen creëren, … (Opmerkingen van Björn Anseeuw en Vera Jans)
Lieve mensen, als u denkt dat in de kinderpsychiatrie zonder extra personeel dwangmaatregelen kunnen worden vermeden, dan maakt u uzelf iets wijs. Als minister De Block haar maatregelen terugdraait, ben ik daar samen met u blij om, maar wij zullen blijven vragen naar extra personeelsomkadering. Ik zal dat ook aan minister Vandeurzen blijven vragen als het over de integrale gaat. Met het huidige personeelsbestand zijn dwangmaatregelen momenteel op heel veel plaatsen onvermijdelijk. (Opmerkingen van Björn Anseeuw en Vera Jans)
Dat is een cruciale contextfactor om het vermijden van dwang mogelijk te maken.
Binnen het beschikbare VIPA-budget voor volgend jaar gaan we natuurlijk een call doen. Wie een project heeft, mag dat indienen. We hebben voldoende budget om heel wat sectoren te bedienen. In een aantal sectoren zijn er geen wachtlijsten meer wat het VIPA betreft. Het is niet zo dat er geen budgettaire marge meer is.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.