Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de opportuniteiten van dataonderzoek bij de preventie en behandeling van psychische aandoeningen
Verslag
De heer Anseeuw heeft het woord.
Minister, onderzoekers aan de KU Leuven hebben een algoritme ontwikkeld op basis waarvan men vrij nauwkeurig kan voorspellen hoe groot het risico is voor eerstejaarsstudenten om een psychische aandoening te ontwikkelen.
Studenten krijgen jaarlijks een vrijblijvende uitnodiging om een vragenlijst in te vullen. Op basis van die gegevens kan men de trajecten van die studenten volgen, om daar vervolgens uit af te leiden welke de risicofactoren zijn om psychische problemen te ontwikkelen. Zodra er voldoende data zijn, kan men op basis van het ontwikkelde algoritme bij nieuwe eerstejaarsstudenten gaan voorspellen wie een grote kans heeft op een psychische aandoening.
Deze vragenlijsten worden aan de KU Leuven nu al enkele jaren ingevuld, waardoor er volgens hen voldoende data zijn verzameld om voorspellingen te doen over het individuele risico. Wie vandaag op basis van het algoritme meer dan 90 procent kans loopt, krijgt vervolgens een e-mail waarin de bezorgdheid van de universiteit wordt geuit en wordt aangegeven waar en op welke manier de student hulp kan vinden.
Op die manier wil men gericht en vroeg ingrijpen bij de ontwikkeling van psychische problemen. Laat nu ook vroegdetectie en -interventie een van de speerpunten van het Vlaamse preventiebeleid binnen de geestelijke gezondheidszorg zijn. Ik heb daar dus een aantal vragen over.
Minister, wilt u deze manier van vroegdetectie een plaats geven binnen het Vlaamse preventieve ggz-beleid (geestelijke gezondheidszorg)? Zo ja, onder welke voorwaarden? Zijn er vandaag ook voor andere bevolkingsgroepen dan jongeren dergelijke data in voldoende hoeveelheid beschikbaar waarmee op korte termijn met een vergelijkbaar algoritme aan de slag kan worden gegaan voor die andere bevolkingsgroepen? Meer algemeen: welke voorwaarden moeten volgens u nog worden vervuld om dit instrument desgewenst in Vlaanderen breed uit te rollen?
Mevrouw Jans heeft het woord.
Voorzitter, hetzelfde artikel is mij in het oog gesprongen. Op basis van dataonderzoek waarbij 12.000 studenten jaarlijks een vragenlijst invulden, leek men een algoritme te ontwikkelen dat zou kunnen voorspellen hoe groot het risico is dat je binnen een of twee jaar bijvoorbeeld een depressie ontwikkelt, een suïcidale episode kent of een afhankelijkheidsproblematiek kunt ontwikkelen. Mocht dit zo zijn, dan opent dit bijzonder veel mogelijkheden, vooral de online behandeling die preventief kan opgestart worden.
Ik hoef er niemand van te overtuigen hoe belangrijk het is dat de groep van jongvolwassenen, zoals in onze resolutie is opgenomen, een groep is die niet alleen te lang wacht met hulp te zoeken maar ook een groep is waar zich veel problemen manifesteren. Heel veel problemen ontstaan voor het 25e levensjaar. Het laagdrempelig kunnen interveniëren op die leeftijd is ontzettend belangrijk.
De collega heeft de factoren al opgesomd die in het betreffende artikel naar voren werden gebracht als veelbelovend. Mijn vraag is of wij over dergelijke data in andere leeftijdscategorieën beschikken. Bent u bereid om te onderzoeken of dit ook op bredere schaal kan worden ingezet? Het klinkt alleszins veelbelovend.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, op dit moment hebben we de precieze bevindingen uit dit onderzoek onvoldoende kunnen doornemen om gegronde uitspraken te doen over de resultaten ervan. Ik engageer mij echter graag om ons over het definitieve onderzoeksrapport te buigen zodra dit beschikbaar is en in overleg te gaan met de stakeholders.
Het is voor ons momenteel niet helemaal duidelijk wat de werkwijze concreet inhoudt. Als het algoritme leidt tot screenen van een hele doelgroep, valt dit mogelijk onder de toepassing van de regelgeving over bevolkingsonderzoek. Op het moment dat hiervoor een aanvraag werd ingediend bij de Vlaamse werkgroep Bevolkingsonderzoek van het Agentschap Zorg en Gezondheid, midden 2016, werd het door de werkgroep beoordeeld als een hypothese-genererend onderzoek. Wanneer men de methodiek zou willen uitbreiden naar Vlaanderen, zal daarvoor opnieuw een aanvraag moeten worden ingediend bij de werkgroep Bevolkingsonderzoek.
In een bevolkingsonderzoek wordt een doelgroep gescreend op afwijkingen die kunnen wijzen op een risico of ziekte. Dit heeft tot doel de nadelen van die risico’s of ziekten in te perken of de kans op herstel te verhogen. Omdat het afwegen van voor- en nadelen van een bevolkingsonderzoek voor elke ziekte of risico anders is, laat ik me adviseren door de reeds genoemde Vlaamse werkgroep Bevolkingsonderzoek. Deze werkgroep beoordeelt initiatieven van bevolkingsonderzoek nadat een aanvraag voor toestemming is ingediend. De beoordeling gebeurt aan de hand van een vaste lijst van criteria, die is opgenomen in de bijlage van de regelgeving en resulteert in een advies aan de minister. Doorgaans worden in dit advies voorwaarden geformuleerd om de kwaliteit van een screeningsinitiatief te verbeteren. Alle adviezen van de werkgroep worden op de website van Zorg en Gezondheid gepubliceerd. Op basis van dit advies neemt de minister een beslissing over het al dan niet verlenen van een toestemming.
Het onderzoek waarnaar verwezen wordt, zit nog niet in deze fase. We kunnen met andere woorden op dit moment nog geen uitspraken doen over een mogelijke opportuniteit om dit instrument uit te rollen in heel Vlaanderen.
We hebben er overigens geen zicht op of dergelijke data ook beschikbaar zouden zijn voor andere doelgroepen. Voor zover we weten, werd dit onderzoek enkel uitgevoerd bij eerstejaarsstudenten aan de KU Leuven.
In België kunnen we ons wel beroepen op de data die verzameld worden in de nationale gezondheidsenquête. Deze enquête wordt georganiseerd door het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV) op initiatief en met ondersteuning van alle overheidsinstanties bevoegd voor volksgezondheid. Het doel van deze enquête is om de gezondheid van de inwoners te evalueren en om de voornaamste gezondheidsproblemen en leefgewoonten te leren kennen. Op basis van deze gegevens kan een proactief gezondheidsbeleid ontwikkeld worden dat afgestemd is op de werkelijke noden van de bevolking. Het is daarom belangrijk om deze enquête op regelmatige basis te herhalen zodat eventuele verbeteringen of nieuwe problemen kunnen worden vastgesteld. De volgende gezondheidsenquête is gepland in 2018.
We laten overigens wel reeds onderzoeken of het zinvol en haalbaar is om, in het kader van de werking van de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB), aan de slag te gaan met het instrument ‘Gezond leven? Check het even!’ De Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidzorg (VWVJ) heeft daarvoor een Vlaamse versie van de Nederlandse tool ontwikkeld, en werkte daarbij intensief samen met onder andere het Vlaams Instituut Gezond Leven, Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP), Eetexpert, de Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (VAD) en Sensoa. De tool wordt momenteel op bruikbaarheid getest in de CLB-context. Het instrument omvat een digitale vragenlijst die peilt naar leefstijl en welbevinden, onder andere middelengebruik, gezonde voeding en bewegen, seksuele gezondheid en geestelijke gezondheid.
De doelstelling is om leerlingen op die manier te laten reflecteren over het eigen gezondheidsgedrag. Via de vragenlijst kunnen leerlingen doorklikken naar de websites van VAD, Sensoa, Vlaams Instituut Gezond Leven enzovoort, en gericht onlineadvies krijgen. Ze kunnen ook aangeven dat ze een gesprek willen met het CLB, en, als het CLB dat nodig vindt op basis van de antwoorden op de vragen, zal het zelf een afspraak maken met de leerling in kwestie.
Daarnaast zetten ook andere organisaties in op vroegdetectie en -interventie en het ontwikkelen van instrumenten om intermediairs daarbij te ondersteunen. Een voorbeeld daarvan is de tool me-ASSIST (modified electronic – Alcohol, Smoking and Substance Involvement Screening Test) van VAD, die een hulpmiddel biedt voor artsen om middelengebruik te detecteren. Daarnaast zijn er ook diverse tools waarmee burgers zelf aan de slag kunnen, zoals de zelftests op de DrugLijn.
Zoals in het Vlaams Actieplan Geestelijke Gezondheid vermeld staat, zijn we het erover eens dat vroegdetectie van en vroeginterventie bij geestelijkegezondheidsproblemen erg belangrijk is, zeker bij kinderen, jongeren en jongvolwassenen. Daarom voorzien we ook in een bijkomende financiering van 1 miljoen euro voor de realisatie van een programma van vroegdetectie en -interventie voor kinderen, jongeren en jongvolwassenen met de eerste voorboden van een mogelijke psychische of psychiatrische problematiek. De opgebouwde expertise met betrekking tot de vroegdetectie en -interventie van psychose, suïcide, eetstoornissen en verslaving wordt binnen dat programma gevalideerd en vertaald in specifieke acties en interventies. Ook met de aangekondigde uitbreiding in de jeugdhulp willen we inzetten op een jeugdhulpverlening die snel inzetbaar is, en nabij kinderen en jongeren en hun gezinnen. We zullen een aantal samenwerkingsverbanden inzake jeugdhulp uitkiezen die elk aanspraak zullen kunnen maken op een belangrijke uitbreiding van de middelen voor rechtstreeks toegankelijke hulp. Daarmee zal dan onder meer zeker steeds een voltijdse eerstelijnspsychologische functie kunnen worden aangeworven. Op die manier zullen we sterk inzetten op het aanbod aan laagdrempelige, kortdurende geestelijke gezondheidszorg voor kinderen en jongeren met milde psychische problemen. We vermelden die voorbeelden om aan te tonen dat het snel detecteren en ingrijpen bij psychische problemen een beleidsprioriteit is waarop we op diverse wijzen effectief inzetten binnen huidige en nieuwe beleidsinitiatieven.
De heer Anseeuw heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. U zet daarin inderdaad heel sterk in de verf dat het bijzonder belangrijk is om sterk in te zetten op vroegdetectie en -interventie, zeker bij jongeren. Collega Jans heeft ook aangehaald dat leeftijd een determinerende factor is als het gaat over de toegang tot de geestelijke gezondheidszorg waar die nodig is. Het is waarschijnlijk de enige determinerende factor waarover er zelfs geen discussie bestaat. Daarom ben ik ook blij dat u bereid bent om, wanneer het onderzoeksrapport klaar is, dat van naderbij te bekijken. Ik denk immers inderdaad dat het onder een aantal voorwaarden toch echt wel een belangrijk hulpmiddel kan zijn, zeker bij jongeren. Ik vraag me dan ook af of u enig zicht hebt op de timing daarvan. Wanneer zou dat onderzoeksrapport klaar zijn? Hebben de onderzoekers u daar iets over laten weten?
Wat de gegevens voor andere bevolkingsgroepen betreft, verwijst u naar de gezondheidsenquête, die mogelijk de nodige gegevens kan bevatten. Alles hangt natuurlijk af van wat uit dat onderzoeksrapport blijkt. Ik onthoud echter vooral dat u ervoor openstaat en dat u het onderzoeksrapport afwacht. Dat kan alleen maar een goede zaak zijn, denk ik: moderne tijden vragen immers ook moderne middelen.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Voorzitter, ik heb geen extra vragen. Ik begrijp dat onze heel specifieke vragen over dit concrete onderzoek en dit algoritme misschien wat voorbarig zijn. Minister, desalniettemin ben ik inderdaad bijzonder blij met hetgeen u doet voor vroegdetectie en vroeginterventie. Ik weet ook dat u openstaat voor allerlei evidencebased technieken en methodieken die ons helpen om het beleid inzake geestelijke gezondheid in cruciale doelgroepen te bevorderen. In dat kader vind ik ook de link die u maakt met de CLB’s en vervolgens het doorverwijzen naar VAD, Sensoa en anderen heel zinvol. Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik kan het rapport opvragen bij professor Bruffaerts Als we daarover beschikken, kunnen we het zeker rapporteren.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.