Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, recent hebben Markant en de KU Leuven na een grootschalige bevraging vastgesteld dat ouders sterk vragende partij zijn voor een soort nieuw statuut, wat ze de ‘gezinsondersteuner’ noemen. Er is namelijk vastgesteld dat er een grote maatschappelijke behoefte is aan mensen die gezinnen kunnen bijstaan in de drukke en stressvolle uren na het sluiten van de school, zeg maar ondersteuning tegen betaling.
We weten allemaal dat in onze maatschappij de emancipatie van de vrouw heel sterk ingang vindt, maar tegelijkertijd bevestigt ieder buikgevoel dat de verzorging en de opvang van kinderen een taak is die in heel veel gezinnen op de schouders van de vrouw rust. Voor veel vrouwen is dit obstakel de reden nummer één om hun carrière terug te schroeven of zelfs helemaal op te geven, een grote kost, zowel voor de maatschappij als voor het individu.
Vlaanderen wil inzetten op meer jobs, op gelijke kansen voor man en vrouw en op een mooie work-life balance. Ik denk dat, om deze intenties waar te maken, de gezinsondersteuner bij uitstek een hulpmiddel zou zijn om in deze drie domeinen vorderingen te maken. Markant stelt voor om die behoefte te laten invullen door onder meer gepensioneerden en studenten. Andere mogelijkheden zouden de uitbreiding van de mogelijkheden van dienstencheques kunnen zijn, of het mogelijk maken van flexi-jobs. Ik weet wel dat dit geen Vlaamse bevoegdheid is, maar intussen heeft de Federale Regering een beslissing genomen om zulke jobs mogelijk te maken voor, als ik me niet vergis, 500 euro onbelast per maand. Het zou bijvoorbeeld ook kunnen gaan over een extra mogelijkheid binnen gezinshulp. Vaak zijn dit soort jobs – voorbereiden van de maaltijden, begeleiden van huiswerk – ideale uitboljobs voor mensen die fin de carrière zijn of een bijverdienste willen bij hun pensioen of als student. Ik ben er mij van bewust dat deze discussie eerder gevoerd is in het kader van het dienstenchequesysteem en dat dit budgettair een enorme impact zou hebben.
Opvang van kinderen is toen uitdrukkelijk uitgesloten uit het systeem, omdat men de garantie wilde dat kinderbegeleiders een gepaste opleiding zouden hebben genoten. Hier gaat het om iets anders: hier gaat het om mensen die thuis eventueel wat begeleiding geven bij huiswerk enzovoort. Ik geloof nog altijd dat ouders er wel voor zullen zorgen dat de opvang van hun kinderen zo kwaliteitsvol mogelijk gebeurt.
Minister, hebt u kennis genomen van de studie? Deelt u het besluit van deze studie? Zult u een initiatief nemen om tegemoet te komen aan deze problematiek? Zo ja, in welke richting wordt er dan gedacht?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega's, de bevraging die de vzw Markant deed naar de balans tussen werk en privé is ons inderdaad bekend. We hebben eruit begrepen dat de conclusies toch iets uitgebreider zijn dan het ene concrete voorstel waarnaar u verwijst. Het gaat ook over zaken zoals een positieve attitude ten aanzien van werk, condities waarin werk wordt uitgevoerd en het zogenaamd doorbreken van gendergerelateerde rolpatronen. Allemaal zaken waar we van alles over kunnen zeggen, maar die niet direct tot onze bevoegdheid behoren.
Er is ook bijvoorbeeld het uitwerken van een wettelijk kader van wat in de conclusies de ‘vrijwillige gezinsondersteuner’ wordt genoemd, die de combinatie gezin-privé moet vergemakkelijken. Zoals u weet, zijn er op het federale niveau recent een aantal initiatieven genomen die in deze richting gaan.
Wat betreft de link die u maakt naar de kinderopvang, willen we benadrukken dat we vanuit de Vlaamse Regering veel aandacht besteden aan de betaalbaarheid, de kwaliteit en de toegankelijkheid van het aanbod buitenschoolse kinderopvang, alsook aan de economische, pedagogische, motorische en sociale functie van diezelfde buitenschoolse kinderopvang. We blijven investeren in kinderopvang en stemmen de buitenschoolse opvang, in samenwerking met alle partners, beter af op de leefwereld van schoolkinderen met het oog op een goede combinatie arbeid-gezin. We willen immers voor kinderen vanaf de kleuterschool voldoende ontplooiingskansen garanderen en hun de mogelijkheid bieden een leuke vrije tijd te hebben, waarbij we ouders toelaten te participeren aan de arbeidsmarkt, een beroepsopleiding te volgen en/of deel te nemen aan activiteiten die bijdragen aan hun persoonlijke ontplooiing en die tegelijkertijd sociale cohesie en gelijke kansen bevorderen. We blijven ook het belang naar voren schuiven van de nodige kwalificaties voor personen die actief zijn in de kinderopvang.
Als het gaat over het uitwerken van bepaalde statuten, zoals deeleconomie of het recente zogenaamde ‘semi-agorale’ statuut, weet u dat er op federaal niveau ook sprake is van kinderopvang. Zoals wij het begrepen hebben – ik geef toe dat wij niet beschikken over de concrete teksten op dit ogenblik –, zou daarbij worden verwezen naar de modaliteiten en kwaliteitscriteria bepaald door de gemeenschappen. Als dat een federale regelgeving zou worden, moeten wij natuurlijk samen met Kind en Gezin eerst nagaan hoe we dit concreet zien en dan zullen we die oefening natuurlijk ook maken. Maar ik zou graag eerst vernemen of het nu werkelijk definitief federaal een wet zal worden of niet.
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Ik denk dat het inderdaad een goed idee zou zijn om, als de concrete teksten van het semi-agorale werken er zijn, na te gaan hoe we er in Vlaanderen kunnen op inspelen en in welke systemen we dit kunnen ondersteunen. Eerlijk gezegd ben ik niet verbaasd over de resultaten van die studie. In mijn omgeving hoor ik heel vaak hoe moeilijk het is om na schooltijd alles in orde te krijgen want de ouders hebben veel later gedaan dan de kinderen, om ervoor te zorgen dat het huiswerk af is, om het eten tijdig op tafel te brengen, om ervoor te zorgen dat de kinderen voldoende ontspanning hebben. Die studie verbaast me dus helemaal niet. Als we het echt goed menen met de gelijke behandeling van man en vrouw, maar ook met het feit dat jobs primordiaal zijn in onze samenleving voor zowel mannen als vrouwen, moeten we er echt werk van maken. Minister, ik ben blij dat u aangeeft dat u hiervoor openstaat.
De heer Bertels heeft het woord.
We moeten effectief kijken of de semi-agorale statuten federaal moeten worden uitgewerkt. Ik ben het volmondig eens met mevrouw Taelman dat er moet worden gekeken naar een goede ‘work-life balance’. Maar er moet wat ons betreft ook goed worden gekeken naar wat kwaliteitsvolle jobs zijn. Het kan niet de bedoeling zijn dat je in een systeem komt van mini-jobs voor een uur of anderhalf uur per dag, waarbij mensen geen kwaliteitsvolle jobs hebben en je in het andere uiterste valt. Er moeten twee evenwichten worden gerespecteerd. We willen allemaal naar een ‘work-life balance’, maar ook naar kwaliteitsvolle jobs voor de mensen die die jobs moeten uitvoeren. Het mogen geen afvaljobs worden.
Ik wil namens mijn fractie enkele dingen aanvullen. Natuurlijk is de combinatie werken en gezin ontzettend belangrijk. Er worden al heel wat initiatieven rond genomen, ik denk aan alle federale verlofstelsels en de inzet van de voorbije jaren, en nu nog, op kinderopvang. Heel de conceptnota rond buitenschoolse kinderopvang is daar ook op gericht, met verschillende doelstellingen, die de minister daarnet heeft genoemd: die combinatie mogelijk maken, kwetsbare kinderen daarin voldoende kansen geven en kinderen gewoon een leuke vrijetijdsbesteding te laten meemaken buiten de school.
Er is inderdaad het voorstel van de gezinsondersteuner, zoals dat nu in de studie van Markant naar voren komt en waar al voorstellen voor neerliggen in de federale Kamer. Dat kan bijvoorbeeld door studenten of door jonggepensioneerden worden uitgevoerd. We moeten altijd verschillende mogelijkheden onder ogen blijven zien om mensen op een goede manier zelf de keuze te laten maken hoe ze de combinatie werken en gezin invullen. De gezinsondersteuning kan daarvan één zijn, absoluut, maar kan niet in de plaats treden van een voldoende aanbod buitenschoolse opvang, mee gestuurd en geregisseerd door lokale besturen, zodat er niet alleen maar gezinsondersteuning zou zijn en niet voldoende buitenschoolse opvang. Want voor degenen die dat niet kunnen organiseren of niet kunnen betalen, creëer je dan weer minder mogelijkheden. Voor ons is het een en-enverhaal. We moeten zeker ook verder inzetten op voldoende aanbod buitenschoolse opvang. Zoals geweten en ook weergegeven in de conceptnota en uitdrukkelijk naar voren gekomen tijdens de hoorzittingen, vinden we dat dit ook op een goede manier zou kunnen gebeuren door de lokale besturen.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Er is veel over te zeggen. Ik probeer me te beperken tot wat in onze scope zal komen te liggen. Als er nieuwe sociaal-fiscale statuten ontstaan – we kennen er al een paar, bijvoorbeeld onthaalouder, dat al een apart sociaal-fiscaal statuut heeft – en als er op het federale niveau initiatieven zouden worden genomen die met name op bepaalde types activiteiten gecibleerd worden en dat zijn activiteiten die tot de bevoegdheidssfeer horen van de gemeenschappen, dan ga ik er natuurlijk wel van uit dat wij mee kunnen bepalen in welke omstandigheden wat kan gebeuren. Als het anders zou zijn, moeten we geen beleid voeren op het vlak van kinderopvang of zorg. Daar probeer ik te vernemen wat dat zou kunnen betekenen.
Dat is natuurlijk wel iets dat uit elkaar moet worden getrokken. Je hebt aan de ene kant het type activiteiten. Er zijn activiteiten die je perfect als vrijwilliger kunt doen, die je kunt doen als werknemer of als zelfstandige en waar de vraag is wat de kwaliteitsgaranties zijn in de ene en de andere situatie. Dat is vaak te onderscheiden van hoe dat fiscaal en sociaalrechtelijk geregeld wordt. Daar heeft de federale overheid een vrij exclusieve bevoegdheid in: zij kan in grote mate bepalen wat er kan. Wij hebben in het verleden zeker al vragen gesteld om de toegelaten vergoedingen voor de vrijwilligers op te trekken. In de vorige legislatuur heb ik toenmalig minister Onkelinx daarop gewezen, trouwens op vraag van de verenigingen van vrijwilligers. Dat is een zaak die federaal moet worden geregeld.
Maar er is nog een ander stuk van het verhaal: wie betaalt dat? Mevrouw Taelman verwijst naar de dienstencheques. Maar als u mij zou vragen of ik een systeem wil met een open-endfinanciering en voor iedereen die een beroep doet op kinderopvang, de overheid dat zal betalen, zoals nu in het open-endfinancieringssysteem van de dienstencheques, ben ik ook vragende partij. Dat is natuurlijk een vraag naar het budgettaire aspect. Ik vind dat er nogal wat verschillende aspecten aan dat verhaal zitten. Vanuit de vraag van Markant naar iets dat aan een behoefte beantwoordt of waar vragen rond zijn in gezinnen, heb ik het gevoel dat nu in eerste instantie moet worden gekeken naar wat de federale kaders zullen zijn waarin zich dat al of niet zal ontwikkelen.
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Er zit heel veel stof tot discussie in. Ik hoop dat het federale initiatief een goede opvolging krijgt en dat we dat in Vlaanderen mee kunnen ondersteunen om dit belangrijke aspect van de ‘work-life balance’ meer in evenwicht te brengen.
Wat betreft dienstencheques heb ik ook gezegd dat ik ook wel weet dat het financieel niet haalbaar is, nog afgezien van het feit dat je op dit moment met een krapte zit op de markt van mensen die bereid zijn om in het systeem te werken. Dit is per definitie een job die na de schooluren wordt uitgeoefend. Heel dikwijls werken bij de dienstencheques zelf jonge mama's en ga je heel moeilijk daar nog de mensen vinden die bereid zijn om dat te doen. Ik pleit zeker niet voor een uitbreiding van de dienstencheques. Ik weet ook dat het op dit moment budgettair niet haalbaar is, maar de vraag is er alleszins. Ik denk ook dat ouders zelf wel weten wie ze in huis willen en wie niet om voor de kinderen te zorgen. Voor mij is het een en-enverhaal: buitenschoolse opvang en allerlei systemen die het mogelijk maken om onze economie te doen blijven draaien met het volk dat voorhanden is. Dat zijn dan zowel mannen als vrouwen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.