Verslag vergadering Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering en Stedenbeleid
Vraag om uitleg over de vorming van bovenlokale bestuursvormen
Verslag
In De Standaard stelt men dat de problemen van steden niet meer op het stedelijke niveau kunnen worden opgelost. Betrokkene, Mohamed Ridouani, stelt zijn eigen stad Leuven als voorbeeld, en vraagt aan buurgemeenten om samen te zitten omtrent de vorming van een stadsregio tot diep in het Hageland. De stad Leuven biedt dan samenwerking aan op domeinen als mobiliteit, wonen en economie, en dat in samenwerking met de topinstellingen, bijvoorbeeld imec, en de universiteit.
Concreet wordt er met dit voorstel ook naar Vlaanderen gekeken. Van Vlaanderen wordt een bepaalde autonomie en budget gevraagd om stadsregionaal beleid te ondersteunen. We zien dat ook met collega Ben Weyts wat vervoersregio’s betreft. Het is de bedoeling dat steden de omliggende regio’s op sleeptouw nemen.
Met het compromis rond Oosterweel zagen we dat Antwerpen ook in deze richting denkt. En ook steden als Gent, Kortrijk en Aalst zitten op dit spoor. Onder andere burgemeester Van Quickenborne stelde al een sterk Vlaanderen te zien, met 25 stadsregio’s.
Met het idee van de vervoersregio’s en het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen zien we Vlaanderen ook in die richting evolueren. Want het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen is nu uitgesteld om eerst een licht te kunnen krijgen op de vervoersregio’s. Ook het afnemen van de invloed van de provincies speelt hier mee.
In het buitenland zien we dat bijvoorbeeld Aken en Eindhoven zich reeds profileren als stadsregio’s. Zo vallen zij meer op wanneer zij meedingen naar Europese subsidies. De vraag is dan ook of Vlaanderen aan de hand van regio’s zich meer op de kaart zou kunnen zetten, in het bijzonder op het vlak van technologie, wetenschap en innovatie.
Minister, hoe kan Vlaanderen moderne samenwerkingsvormen faciliteren? Wat is uw visie op stadsregio’s? Zal Vlaanderen bepaalde steden de middelen geven om een stadsregionaal beleid te voeren? Zal Vlaanderen bepaalde steden meer autonomie geven om een stadsregionaal beleid te voeren? Welke steden komen volgens u in aanmerking?
Op welk beleidsdomein moet de focus liggen om stadsregio’s te kunnen ontwikkelen: onderwijs, economie of mobiliteit? Want het vervoer stopt natuurlijk niet aan de stadsgrenzen.
Hoe gaan we om met de vrees van landelijke gemeentes om opgeslorpt te worden door steden, ook al zijn ze nu reeds afhankelijk van de stad? Ik denk ook aan de randgemeenten, waarbij de centrumfuncties bijvoorbeeld door de stad Brugge worden waargenomen.
De heer Maertens heeft het woord.
Ik heb deze vraag ingediend naar aanleiding van de uitspraken van schepen Ridouani in Leuven. Hij roept ertoe op om de Leuvense buurgemeenten samen te brengen over de vorming van een stadsregio, die vanuit Leuven wordt getrokken en geïnitieerd. Hij vraagt daarbij dat Vlaanderen de nodige autonomie en middelen geeft om een stadsregionaal beleid te voeren.
De discussie over de schaal van de gemeenten en de bestuurskracht is volgens mij het meest voorkomende thema dat de laatste vier à vijf jaar in deze commissie aan bod is gekomen. Het is ook een teken dat het debat toch wat begint te leven. Het stemt mij tevreden en misschien zelfs gelukkig dat we over de schaal van de gemeenten kúnnen spreken. Nog niet zo heel lang geleden was dat een taboe bij de lokale bestuurders. Ik merk vandaag toch andere zaken. Je ziet dat kranten ook steeds meer kaarten doen verschijnen van gemeenten die fusioneren enzovoort. Het debat over de fusies hebben we hier al meermaals gevoerd. De regering zet ook expliciet in op die vrijwillige fusies. U weet – maar dat is mijn louter persoonlijk standpunt – dat ik het misschien iets dwingender zou willen zien. Maar goed, binnen de contouren van het regeerakkoord spreken we over die vrijwillige fusies.
Er is een andere strekking, die het dan liever heeft over een samenwerking, een versterkte samenwerking van gemeenten, een intergemeentelijke samenwerking zoals die vandaag bestaat, zoals die in bepaalde regio’s sterker wordt uitgebouwd dan die er vandaag is. In mijn regio, Midden-West-Vlaanderen, gaan we bijvoorbeeld versterkt samenwerken, een aantal andere intergemeentelijke samenwerkingsverbanden schrappen en op de schaal brengen van die zestien gemeenten die daarvan deel uitmaken. Ik denk dat dat een goede evolutie is. Maar sommigen zien dat als een alternatief voor een fusie, een schaalvergroting. Ik zie dat anders. Ik denk dat het ene het andere niet uitsluit, net zoals het idee van een stadsregio, waarbij een grotere stad samenwerkt met de buurgemeenten die al dan niet landelijk of landelijker gebied zijn. Dat sluit niet uit dat je ook moet gaan voor schaalvergroting van gemeenten. Volgens mij is het niet een of-of-, maar zeker een en-enverhaal.
Minister, ik weet dat u en de Vlaamse Regering prioritair inzetten op die fusies, maar dat u ook aandacht hebt voor het bovenlokaal samenwerken tussen verschillende gemeenten. In uw Beleidsbrief van 2016-2017 lezen we daarover: “In het nieuwe Steunpunt Bestuurlijke Vernieuwing is een onderzoekstraject opgenomen inzake bestuurlijke arrangementen voor bovenlokale/stadsregionale vraagstukken. Enkele aspecten die daarbinnen kunnen worden onderzocht, zijn bijvoorbeeld de wenselijkheid, de haalbaarheid en mogelijke scenario’s om in Vlaanderen werk te maken van de vorming van bovenlokale bestuursvormen of de mogelijke vormgeving van een financiële verevening tussen gemeenten in een bepaalde regio.” Eigenlijk zegt u daar dat we zullen onderzoeken hoe die bovenlokale/stadsregionale samenwerking kan verlopen. “Op basis van de resultaten van dit onderzoek zal worden beoordeeld welke beleidsmaatregelen verder wenselijk zijn in het kader van de regiovorming.”
Dan interesseert het mij uiteraard hoe dat zit met die studie.
Minister, kunt u toelichting geven bij de stand van zaken en de resultaten, als die er al zijn, van dit onderzoekstraject?
Welke beleidsmaatregelen zult u in deze context, gekoppeld aan de resultaten van het onderzoek, al dan niet nemen?
Minister Homans heeft het woord.
Voorzitter, zoals uzelf maar ook de heer Maertens al hebben aangehaald, is dit debat al heel vaak in deze commissie gevoerd. Dat wil zeggen dat dit debat leeft. Hoe meer debat, hoe beter. We hebben het in deze legislatuur in deze commissie al een aantal keren gehad over allerlei vormen van samenwerking: fusies, maar ook stadsregionale samenwerking. Het is belangrijk om – zoals ik dat al in het verleden heb gedaan – te beklemtonen dat ik mijn beleid in deze legislatuur heb gericht op het wegnemen van drempels, om zo te komen tot een logischere regionale clustering van samenwerkingsverbanden.
Belangrijk hierbij is onder andere de aanpassing van het IGS-decreet (intergemeentelijke samenwerking). Hierbij werd de bestaande drempel op de meervoudige doelstellingen, de vereiste ‘functionele samenhang’, van een intergemeentelijk samenwerkingsverband opgeheven. Dit om te verhinderen dat lokale besturen voor elke nieuwe taak die ze wilden hebben, een nieuw samenwerkingsverband moesten oprichten. Dit biedt hun dan ook de mogelijkheid om hun intermediaire structuren te vereenvoudigen en de stadsregionale samenwerking te versterken.
Volgens mij is hierbij het principe van de lokale autonomie belangrijk. U weet allen dat ik daar veel belang aan hecht. Dat wil niet zeggen dat wij de gemeenten aan hun lot overlaten. Wij hebben de juridische drempels weggenomen: nog niet allemaal, maar toch al een aantal belangrijke. Maar het komt de lokale besturen toe om hiermee aan de slag te gaan. Zij hebben in dezen zoveel autonomie als ze zelf willen. Wij verplichten hen niet. Vandaar nogmaals de nadruk op de lokale autonomie.
Om dit te stimuleren, stel ik ook een aantal ondersteunende instrumenten ter beschikking van de lokale besturen. Zo houden we de online-inventaris van bovenlokale samenwerkingsverbanden actueel. Deze inventaris werd tijdens de vorige legislatuur ontwikkeld in het kader van de regioscreening en wordt elke keer actueel gehouden. We werken ook aan de geïntegreerde gemeente- en stadsmonitor, die in het voorjaar van 2018 zal worden gepubliceerd. Dit zal alle steden en gemeenten toelaten om op een toegankelijke en digitale manier stadsregionale analyses te maken.
Wat betreft het verkennen van mogelijke nieuwe stadsregionale samenwerkingsvormen heb ik inderdaad, zoals de heer Maertens aangeeft, een onderzoek opgestart binnen de schoot van het Steunpunt Bestuurlijke Vernieuwing. Momenteel zit dit onderzoek nog in een verkennende en analyserende fase. Volgend werkjaar wordt overgegaan tot de verkenning van mogelijke institutionele alternatieven. Concreet zal een oefening gemaakt worden over op welke manieren een stadsregionale bestuursvorm kan worden vormgegeven. Dit zou moeten leiden – en daar hopen wij ook op – tot een aantal concrete scenario’s, die mede onderbouwd zullen worden door de toetsing ervan aan een aantal regio’s.
Het onderzoek loopt nog tot 2019 en zal hopelijk input kunnen bieden voor een grondiger debat over de wenselijkheid en haalbaarheid van stadsregio’s.
De heer Maertens heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw kort, klaar en duidelijk antwoord. Dat is in ieders voordeel. Ik kijk uit naar de gemeente- en stadsmonitor. Vroeger hadden enkel de grote steden dat. Ik denk dat dit voor elke gemeente interessant leesvoer zal zijn, en uiteraard ook voor ons in deze commissie. Ik hoop dat de studie waarvan sprake volgend jaar tot conclusies en concrete scenario’s zal leiden. Zo kunnen wij in 2019 in een andere politieke context, of in een nieuwe – een andere hoeft niet per se – politieke context het debat voeren. Dat zal nodig zijn.
Minister, u hebt destijds voor vrijwillige fusies in heel wat middelen voorzien. Er zijn op vrijwillige basis een aantal fusies tot stand gekomen. Voorziet u in de toekomst ook dergelijke plannen, wanneer bijvoorbeeld in het kader van de vervoersregio’s en het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) ook dergelijke middelen en stimulansen nodig zullen zijn voor het installeren van een totale stadsregio?
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Dit is inderdaad een interessante discussie. ‘Stadsregio’ is soms een nogal beladen woord. Mijn fractie kijkt daar met open vizier naar. Minister, u nam het woordje ‘vrijwilligheid’ in de mond. Dat is voor ons zeer belangrijk. Het zijn samenwerkingsverbanden die van onderuit moeten groeien. Ik zie de voorbije jaren in mijn regio, de Mechelse regio, dat wij met de dertien Mechelse gemeenten sterk samenwerken. Ik zou nog niet van een stadsregio spreken maar dan toch wel al van een samenwerkingsverband. Daarin vormden de hulpverlening en de brandweer twee, drie jaar geleden de aanleiding om nu verschillende domeinen aan te pakken. Wij gaan nu ook de wijk-werking, de opvolger van het plaatselijk werkgelegenheidsagentschap (PWA), op dat regionale niveau organiseren. Ook de vervoersregio zit op dat niveau. De brandweerzone heb ik al genoemd. Nu gaan wij ook bekijken of we de zorgregio en de eerstelijnszones op dat niveau kunnen doen.
Daar zou ik toch een oproep willen doen, ook aan de Vlaamse overheid, om die zaak wat te faciliteren. Ik heb nu soms het gevoel dat per thema met andere zones wordt gewerkt. We hebben een zorgregio met 400.000 inwoners, de eerste lijn zit tussen de 75.000 en de 120.000 inwoners. De brandweerzone en de vervoersregio zitten daar ook nog tussen, en ook de regio’s op het vlak van ruimtelijke ordening, zoals u daarnet zelf zei. Ik denk dat wij als lokale bestuurders de opdracht hebben ervoor te zorgen dat dit allemaal samen past in dat samenwerkingsverband. Dat samenwerkingsverband heeft enorm veel troeven wanneer die verschillende thema’s over eenzelfde geografische eenheid kunnen gaan. In dat geval worden dat nuttige vergaderingen: wanneer de burgemeesters dan samenkomen, dan hebben zij de tocht naar welke regionale eenheid dan ook niet moeten maken om een halfuurtje over één thema te vergaderen maar kunnen zij over verschillende thema’s debatteren. Er groeit dan een soort verstandhouding en vertrouwensrelatie tussen die verschillende burgemeesters over alle partijgrenzen heen. We worden dan een soort van corporatie of vakbond van de regio.
Ik denk dat daar iets in zit, maar of dat decretaal moet worden geregeld, zien we wel in de nieuwe politieke constellatie na 2019, zoals de heer Maertens het daarnet al toekomstgericht heeft geformuleerd. Maar het is in elk geval belangrijk dat het vrijwillig gebeurt en dat die lokale besturen kunnen worden versterkt. Vlaanderen kan nu voor die verschillende thema’s zelf een oogje in het zeil houden door niet per beleidsthema aan andere geografische gebieden te denken. In dat geval organiseert men de ‘verrommeling’, zoals uw voorganger dat op heel duidelijke manier verwoordde. Maar het is nu wel zo: voor die zorgregio’s komen er vijf gemeenten bij, voor de vervoersregio’s komen er drie andere uit het zuiden bij. Vanuit Vlaanderen moet men daar de vinger aan de pols houden, dat zal misschien niet altijd voor 100 procent gelijk lopen, maar ik denk dat het wel een oefening waard is. In Limburg is dat natuurlijk onmiddellijk opgelost, daar kent men maar één gebied en dat is die provincie zelf, maar in de Vlaamse Ruit durft dat nogal eens te verschuiven.
De heer Doomst heeft het woord.
Binnen de huidige wetgeving worden er al veel mogelijkheden gecreëerd. Het hangt af van de situatie ter plekke. Ik hoor iets minder graag het woord ‘stadsregio’. Vanuit kleinere entiteiten komt dat altijd een beetje bedreigend over. ‘Gemeenteregio’ zou een beter woord zijn. Maar ik denk wel dat we de deur daarvoor meer moeten openstellen omdat er volgens mij ter plekke meer interesse is dan op dit ogenblik lijkt. Met wat stimulans zouden we daar verder kunnen geraken.
Minister, we hebben nu die regioscreening. Ik vond dat altijd goed werk, maar dat ligt nu wat bestoft in een aantal kasten en bureaus. Is het niet nodig om dat boven te halen – de gouverneurs hebben daar ooit werk van gemaakt – en dat nu op nieuw te doen en na te gaan waar de regiogoesting ligt? Het zou goed zijn om te weten hoe groot de goesting is om er iets mee te doen.
Mevrouw Pira heeft het woord.
Minister, collega’s, ik volg met zeer veel aandacht deze discussie, want u weet allemaal dat Groen een voorstel heeft ingediend, dat hier trouwens nog uitgebreid zal worden besproken – ik plan daarover een hoorzitting te vragen –, over stads- en streekgewesten en de democratische verankering. Ik weet dat de meesten onder u het daar niet mee eens zijn, maar de tendens is er toch.
Ik sluit me aan bij de collega van CD&V die daarnet zei dat elke minister komt aanzetten met een regiovorming: de welzijnsregio’s, de vervoersregio’s, regio’s op het vlak van ruimtelijke ordening enzovoort. En daarnaast zijn er dan nog de politiezones en de hulpverleningszones van de brandweer.
Minister, u zegt dat dit een federale materie is, maar die zones hebben telkens een andere gebiedsomschrijving. Ik neem de oproep van de collega zeer ter harte dat het belangrijk is dat u dat als coördinerend minister in het oog houdt en ervoor zorgt dat die verschillende gebiedsomschrijvingen zoveel mogelijk op elkaar aansluiten. Ik sluit me volledig aan bij die oproep. Daarnaast ben ik heel nieuwsgierig naar het werk dat u daarvoor zult verrichten, minister, en verwijs ik ook naar het werk van uw collega, minister Bourgeois, tijdens de vorige legislatuur, die tot een dertien regio’s kwam in zijn regioscreening. Ik heb toen trouwens ontdekt dat dit overeenkwam met een kaartje dat in de tijden van de Egmontonderhandelingen nog op tafel lag, dat allemaal om aan te geven dat die regiovorming eigenlijk iets heel organisch is dat nu sterker en sterker naar boven komt. Dat zien we in Vlaanderen. Ik hoop dat daar tijdens de volgende legislatuur stappen vooruit worden gezet in de richting van een democratische verankering.
Minister Homans heeft het woord.
Mevrouw Pira, het moet juist van onderuit komen. De gouverneurs hebben in het verleden initiatieven genomen, maar het is natuurlijk aan de lokale besturen – of dat nu steden of gemeenten zijn, mijnheer Doomst, wil ik nog in het midden laten en hoe we dan het kind zullen noemen, is nog een andere kwestie – om zelf initiatieven te nemen. Ik zal dat niet opleggen. Ik ben voor vele zaken coördinerend minister, maar ik zal niet aan mijn functioneel bevoegde ministers in de regering, dus mijn collega’s, zeggen hoe zij dit allemaal moeten organiseren want dan wil dat per definitie zeggen dat het niet meer van onderuit komt. Dat wil dan zeggen dat dit wordt opgelegd van bovenaf.
Wat de financiële ondersteuning betreft, is het regeerakkoord zeer duidelijk. Er is met de drie coalitiepartners afgesproken dat er enkel financiële ondersteuning komt tijdens deze legislatuur wat vrijwillige fusies betreft. Wat de toekomst zal brengen, weet niemand hier, dan zullen we dan wel zien. Maar hoewel in het regeerakkoord enkel is gekozen voor een financiële ondersteuning van vrijwillige fusies, heb ik ook wel in financiële ondersteuning voorzien voor regionale samenwerking. Ik wijs bijvoorbeeld op de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden voor wonen – dat zijn er intussen heel wat in Vlaanderen. In de regio van de heer Van den Heuvel, Klein-Brabant, ging het over een dergelijke intergemeentelijke samenwerking voor wonen, ook dat is een vorm van regionale samenwerkingsverbanden die weliswaar niet via het regeerakkoord financieel moeten worden ondersteund maar wel door de functioneel bevoegde minister, in dit geval mezelf. Ik heb ook nog een aantal intergemeentelijke samenwerkingsverbanden in verband met integratie. Daarmee wil ik aantonen dat deze Vlaamse Regering heeft gekozen voor de financiële ondersteuning van vrijwillige fusies maar dat het elke minister vrij staat om binnen zijn of haar budget geld vrij te maken voor andere vormen van samenwerking tussen verschillende gemeenten in een regio.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.