Verslag vergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand
Verslag
De heer Poschet heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, reeds eerder stelde ik vragen aan u over het burgerkabinet over Brussel. Participatie en inspraak liggen onze partij bijzonder na aan het hart. Daarbij schuiven we drie belangrijke principes naar voren: de mogelijkheid een open dialoog te voeren, ervoor zorgen dat iedereen en dus alle lagen van de samenleving erbij worden betrokken, en het creëren van een eerlijk verwachtingskader. Participatie-initiatieven kunnen namelijk een zeer negatief effect krijgen als mensen het gevoel krijgen dat ze wel hun gedacht hebben kunnen zeggen, maar dat er nadien niets met hun ideeën wordt gedaan.
Minister, op zaterdag 6 mei werd de slotzitting van het Burgerkabinet Brussel gehouden – althans het Nederlandstalige traject hiervan. Het eindrapport is intussen ook beschikbaar. De vrijdag voor het herfstreces was er nog een activiteit in het Flageygebouw. Uit de thema’s en maatregelen in het eindrapport blijkt duidelijk dat het dikwijls gaat over aangelegenheden waarvoor uzelf en zelfs de Vlaamse Gemeenschap niet bevoegd zijn – wat ook normaal is, want de burgers denken natuurlijk niet in bevoegdheidshokjes en ze hebben gelijk.
Minister, wat is nu het verdere vervolgtraject van dit Burgerkabinet? In uw antwoord op mijn vraag op 15 februari 2017 hebt u toegezegd dat er een terugkoppeling zou zijn naar de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC). Is dit reeds gebeurd? Is er overleg geweest over het eindrapport met de andere bevoegde ministers binnen de Vlaamse Regering? Het Burgerkabinet was een initiatief in samenwerking met minister Madrane van de Franse Gemeenschap. Hoe verliep en verloopt die samenwerking en wat zijn de resultaten daarvan?
Minister Gatz heeft het woord.
Sinds de afloop van het fysieke Burgerkabinet op 6 mei hebben we inderdaad niet stilgezeten. Het volledige traject werd wetenschappelijk begeleid door BRIO en CEVIPOL. Daarnaast is mijn kabinet uiteraard aan de slag gegaan met de voorstellen die in de lente werden geformuleerd. Hierbij werd een opdeling gemaakt tussen voorstellen die zich binnen mijn bevoegdheden situeren, voorstellen die betrekking hebben op de bevoegdheden van mijn collega’s (Vlaams, federaal en Brussels) en voorstellen die al in zekere mate bestaan of in uitvoering zijn. De voorstellen waarvoor ik mij het komende beleidsjaar binnen mijn bevoegdheid Brusselse Aangelegenheden zal inzetten, werden opgenomen in de beleidsbrief. Daar komen we zeker op terug.
In samenspraak met een aantal partners zal mijn kabinet bekijken aan welke andere voorstellen in de toekomst vanuit beleidsniveaus kan worden gewerkt. De voorstellen die betrekking hebben op andere beleidsdomeinen, werden aan de respectieve collega’s bezorgd. Mijn kabinet zal de stand van zaken hieromtrent verder systematisch blijven opvolgen.
Op 27 oktober organiseerden minister Madrane, die een gelijkaardig traject aflegde, en ikzelf een colloquium over de resultaten van het Burgerkabinet. Hierbij werd het rapport van BRIO en CEVIPOL voorgesteld, werd er systematisch teruggeblikt op de methodologie en het afgelegde traject en keken we natuurlijk ook vooruit naar de resultaten van het Burgerkabinet en het Cabinet Citoyen. De deelnemers aan het Burgerkabinet zullen uiteraard op gerichte momenten op de hoogte worden gehouden in verband met de opvolging van hun voorstellen. Ze hebben in de zomer al feedback van ons gekregen, waarbij we de methodologie, die ik hier toelicht, hebben aangegeven. Ze zullen op het einde van het jaar een toelichting krijgen van wat er al is gerealiseerd en wat nog niet en waarom niet. Ze zullen dat opnieuw krijgen in de zomer van 2018 en ten slotte op het einde van 2018, wanneer het traject wordt afgerond. Met alle burgerkabinetten maak ik er wel degelijk een punt van om elke zes maanden terug te koppelen naar de deelnemers, om te zeggen wat wel en wat niet is gerealiseerd. Op die manier probeer ik het voor u en voor mij belangrijke punt van het verwachtingspatroon voldoende bij te houden.
Het rapport werd recent opgeleverd en op het colloquium voorgesteld. Dit document vormt een analyse van het traject dat het Burgerkabinet Brussel tot nu toe heeft bewandeld. Zoals ik reeds stelde in deze commissie, is het inderdaad de bedoeling om terug te koppelen met de VGC zodra het volledige traject is afgerond.
Dit is ondertussen gebeurd en het resultaat werd overgemaakt aan het VGC-college, op dit ogenblik aan de bevoegde collegeleden afzonderlijk. Het behoort zeker tot de mogelijkheden om dit wat collectiever te bespreken, al dan niet in de marge van een VGC-college, waarop ik ook aanwezig ben. De VGC-collegeleden werden trouwens ook uitgenodigd op het colloquium. Er was in elk geval een vertegenwoordiger van collegelid Smet aanwezig tien dagen geleden.
Op 30 augustus maakte ik de voorstellen die betrekking hadden op beleidsdomeinen waarvoor ik niet bevoegd ben, per brief over aan de betrokken beleidsverantwoordelijke, zowel de Vlaamse, federale als Brusselse. In de komende weken zal mijn kabinet de stand van zaken hieromtrent verder opvolgen via rechtstreekse contacten. Ik wil zeker vermijden dat we een brief sturen en dan zeggen: bon, nu is het uw probleem. We hebben het medium gespeeld om te zeggen welke zaken aan ons werden gevraagd maar waarvoor we niet bevoegd zijn. Kun je ons laten weten of je daar iets mee wilt of kunt doen? We hebben in elk geval enkele reacties gehad, al was het maar om te zeggen: we zullen dit onderzoeken en verder bij u terugkomen. Dus gaan we het in de komende weken wel degelijk opvolgen.
Natuurlijk blijft op een gegeven moment wel de autonomie van de betrokken minister, of het nu gaat over mobiliteit, fiscaliteit of om het even wat, om al dan niet aan mij te zeggen of hij of zij daar iets mee wil of kan doen. We gaan dit wel van dichtbij opvolgen, zodat ten laatste in de lente duidelijk is welke zaken verder kunnen gaan en welke misschien, om welke reden ook, tot een einde komen.
De vierde vraag heeft betrekking op de samenwerking met de Franse Gemeenschap. De samenwerking met minister Madrane heeft zich afgespeeld binnen de afbakening van het principe van een burgerkabinet, de vraagstelling en de methodologie. Dit is gebeurd in nauw overleg tussen de twee kabinetten en de betrokkenen. Volgens is het immers het beste hetzelfde traject en dezelfde insteek te volgen. Op die manier wordt de complementariteit en de vergelijkbaarheid verhoogd.
Voor beide burgerkabinetten is vanuit hetzelfde uitgangspunt vertrokken. De vraag is steeds hoe iemand Brussel beleeft. Dat is een zeer open vraag, maar dat is ook de bedoeling. We willen die vraag stellen aan de Brusselaars zelf, maar ook aan andere landgenoten. Dat is de uitdrukkelijke meerwaarde van deze burgerkabinetten.
Daarnaast zijn natuurlijk ook een aantal deelvragen geformuleerd. Wat verwachten de Franstaligen en de Nederlandstaligen in en buiten Brussel van Brussel? Wat trekt hen aan? Wat stoort hen? Hoe informeren ze zich over Brussel?
De finaliteit van beide trajecten bestaat erin meer voeling te krijgen met de wijze waarop Vlamingen, Walen en Brusselaars hun hoofdstad zien. Tegelijkertijd hebben we manieren gezocht om het wederzijds respect te verdiepen en te versterken. Zoals ik daarnet al heb geschetst, moeten de resultaten van de twee trajecten uitmonden in beleidskeuzes.
De contacten met de andere betrokkenen worden ook buiten mijn eigen bevoegdheidsdomein opgevolgd. Daarnaast zorg ik zelf voor een zesmaandelijkse terugkoppeling. Dit omvat ook de bevoegdheidsdomeinen van anderen. De vraag is steeds waar we staan.
Zoals eind vorige maand tijdens het colloquium is toegelicht, is er de overgang van het Burgerkabinet Brussel en het Cabinet Citoyen Bruxelles naar het initiatief BruVoices. Er zijn raakpunten. BruVoices heeft een iets andere invalshoek. Wij benaderen de verwachtingen van de mensen ten aanzien van hun stad en hun hoofdstad vanuit de scharnierfunctie tussen Vlaanderen, Wallonië en Brussel. BruVoices is wat meer op de sociale cohesie gefocust. Er zijn echter grote raakpunten. De wetenschappelijke begeleiders van de Koning Boudewijnstichting die Bruvoices namens het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest begeleiden, hebben tijdens het colloquium een presentatie gehouden. Dit wordt wel degelijk nauwgezet opgevolgd.
Het eerstvolgend ijkpunt zal zich waarschijnlijk tussen Kerstmis en Nieuwjaar of net voor Kerstmis situeren. Het eerste tussentijdse rapport zal aan de deelnemers worden overgemaakt. Die rapporten verschijnen altijd op de website www.burgerkabinet.be. Daarna kunnen we van gedachten wisselen, al dan niet over de vraag of de zaken voldoende worden opgevolgd en gerealiseerd. In elk geval laten we dit niet blauwblauw.
De heer Poschet heeft het woord.
Minister, ik zoek een woordspeling met blauw, maar ik zal me er niet aan wagen. Ik wil geen blauwtje lopen. Ik dank u voor uw antwoord. Het is belangrijk de nazorg goed te organiseren. Dat is, los van het verwachtingspatroon, ook steeds onze bekommernis geweest. Ik heb echter nog twee concrete vragen.
U hebt verwezen naar het College van de VGC. Ik zal concreter zijn. Wat verwacht u precies van het College van de VGC met betrekking tot de opvolging? We moeten het stellen met het opgeleverd rapport.
Op welke wijze verloopt de terugkoppeling aan Franstalige zijde? Werkt minister Madrane op een gelijkaardige wijze? Werken jullie met betrekking tot bepaalde zaken samen? Ik denk dan, bijvoorbeeld, aan de optimalisering van het spoorwegnet in Brussel met zijn vele stations. Zullen minister Madrane en u geconcerteerde inspanningen leveren om dit onderwerp bij de Federale Regering ter sprake te brengen?
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord, maar ik heb toch enkele bedenkingen en vragen.
Wat de opvolging en de duurzaamheid van het hele project betreft, denk ik dat we er beiden mee akkoord gaan dat dit absoluut geen stille dood mag sterven. Er moeten effectief resultaten uit voortkomen. Dit mag niet eenmalig zijn. Dit is geen mediastunt of een bepaald modieus concept dat op korte termijn kan verdwijnen.
Ik heb de studie van BRIO en CEVIPOL gelezen. Bepaalde participanten zijn sceptisch inzake de opvolging van hun aanbevelingen. U herinnert zich allicht ook de G1000, het initiatief dat de heer Van Reybrouck een paar jaar geleden heeft genomen. Ik heb de indruk dat dit een stille dood is gestorven. Het mag echt uw bedoeling of de bedoeling van de Vlaamse Regering niet zijn dat dit een gelijkaardig gevolg krijgt.
Verder heb ik ook enkele bedenkingen gelezen over de representativiteit van de deelnemers aan het Burgerkabinet Brussel. De studie van het BRIO suggereert, bijvoorbeeld, dat ze voornamelijk uit de kringen van de betrokken kabinetten komen. Ik heb dat op pagina 8 van de studie gelezen.
De rekruteringsmethode zorgt tevens voor een oververtegenwoordiging van hoger geschoolden. Er wordt over 90 procent gesproken. Dat lijkt me niet echt een weerspiegeling van wie effectief in Brussel leeft. We kunnen dan spreken over een bepaalde participatie-elite die niet echt weerspiegelt wat effectief in Brussel leeft.
Minister, met betrekking tot een punt dat u hebt aangehaald, deel ik zeker uw mening. Uit de studie blijkt dat vooral Brusselaars zich geroepen voelen om deel te nemen. Ik ben uiteraard ook een Brusselaar, maar het is belangrijk de Vlamingen en de Walen die niet in Brussel wonen, hier ook bij te betrekken. Brussel, onze stad, is er niet enkel voor de burgers, maar ook voor de vele bezoekers die er dagelijks als pendelaars komen en die onze stad in het weekend bezoeken.
Het is dan ook de hoofdstad van Vlaanderen, van de Franse Gemeenschap. Ik verwijs ook nog, bijvoorbeeld, naar de expats en de nieuwkomers.
Nu, veel burgers zijn blij dat ze de besluitvorming aan politici kunnen delegeren. Sommige mensen willen ook niet altijd direct deelnemen aan een besluitvormingsproces, en dat speelt mee bij de selectie, waardoor ook vaak dezelfde mensen participeren aan vormen van directe democratie.
Minister Gatz heeft het woord.
Ik zal bekijken welke aanbevelingen van het burgerkabinet rechtstreeks aan de VGC of individuele collegeleden werden geformuleerd. Dat zijn er eigenlijk wel iets minder. Over het algemeen zijn er een aantal zaken die ik zelf kan doen als ‘brugfiguur’ tussen Brussel en Vlaanderen, en de meerderheid van de aanbevelingen gaan wel degelijk over gewestelijke aangelegenheden. Mijnheer Poschet, ik zal echter datgene nog eens specifiek bundelen wat de VGC als college aangaat, en bekijken hoe we dat dan in een collegevergadering kunnen bespreken.
Wat de samenwerking met de Franstalige collega betreft: hij volgt dezelfde methodiek als ik. Hij heeft natuurlijk een andere beleidsinvalshoek dan de mijne. Hij is evenzeer een verbindingsfiguur, tussen Brussel en Wallonië, maar hij is veel meer gericht op het promotionele aspect van Brussel, en anderzijds probeert hij vanuit zijn bevoegdheid Sport een aantal zaken die binnen zijn eigen bevoegdheid liggen, van meer nabij op te volgen. Als u dus met andere woorden de presentatie bekijkt, die normaal gezien nu ook op www.burgerkabinet.be zou moeten staan, van wat wij op 27 oktober hebben gezegd, van wat we willen doen, dan lopen die dingen niet helemaal gelijk, wegens de verschillen in bevoegdheden van de beide ministers. Het is niet zo dat wij nu een soort ‘überlobbygroep’ gaan vormen met ons tweeën, dat we, om bij uw voorbeeld te blijven, het Gewestelijk Expresnet nu plots wel zouden kunnen realiseren, terwijl in eerste instantie natuurlijk de bevoegde minister of bevoegde ministers ter zake alle hefbomen in handen hebben. Dat willen we net bekijken met de reacties die nu van hen zullen komen. Soms is het gelukkig zo, maar het is zelden zo dat aanbevelingen zonder meer volledig kunnen worden uitgevoerd. Het is vaak zo dat aanbevelingen half of voor driekwart of twee derde kunnen worden uitgevoerd, maar als men daarover op een correcte manier aan de burgers, in dit geval de deelnemers aan het burgerkabinet, terugkoppelt, dan vind ik dat een eerlijke communicatie: we zeggen ‘we hebben u gehoord, dit hebben we ermee gedaan, dit is niet gelukt wegens...’. Het zal dus veeleer onrechtstreeks gaan. We beschikken niet over ‘superpowers’ om in beweging te krijgen wat anderen misschien ook al moeilijk vanuit hun eigen bevoegdheden in beweging krijgen. Ik wil toch ook dat verwachtingspatroon enigszins temperen. U kunt die dingen echter allemaal in het rapport lezen.
Mijnheer Vanlouwe, zo kom ik tot uw vragen. Ik probeer allesbehalve modieus te zijn, zelfs al kan ik me inbeelden dat dat soms zo kan overkomen, dat hier en daar sommige collega’s qua inspraak wat kort door de bocht gaan, dat ze een korte consultatie doen en dan zeggen ‘nu is het in orde’. Daarvoor moeten we ons dus wel hoeden. Ik kom straks ook terug op uw methodologische vragen, maar het nadeel is dat, als men dat wat grondig en wat degelijk doet, koken natuurlijk geld kost. Dit is een budget van 80.000 euro per burgerkabinet. Dat is in hoofdzaak de via een openbare aanbesteding uitgekozen partner die eigenlijk voor ons de kwaliteit van de inspraak methodologisch verzorgt. Het zou immers verkeerd zijn, mochten wij dat als kabinet rechtstreeks doen. Wij hebben daar niet altijd de nodige skills voor. We werken dus altijd met een tussenpartner die gespecialiseerd is in burgerinspraak en die via een openbare aanbesteding, individueel of soms in een conglomeraat van diverse organisaties, intekent op het lastenboek dat we daarvoor hebben gemaakt. Op die manier proberen we dus te vermijden dat het wankel zou zijn.
Ik moet zeker zeggen dat met 60 procent Brusselaars en 40 procent niet-Brusselaars de samenstelling van het burgerkabinet wel goed zat. Dat staat ook in het rapport. Dat was meer dan ik zou hebben verwacht. Wat dat betreft, hebben we dus in elk geval toch wel de doelstelling gehaald. De representativiteit blijft inderdaad een voortdurende valkuil. Als men een onlinetraject opzet, krijgt men inderdaad de ‘participatietijgers’, zij die daar zeer positief tegenover staan. Dat is ook goed, maar ze zijn natuurlijk niet representatief voor de bredere bevolking. We proberen dat dan te milderen door de selectie. Het kabinet komt daar niet in tussenbeide. Dat wil ik u met de hand op het hart verzekeren. Het is de intermediaire organisatie die dat doet, die bekijkt of men niet te veel witte, hoogopgeleide mannen van een bepaalde leeftijd heeft. Hoe oud bent u, mijnheer Vanlouwe? (Gelach. Opmerkingen van Karl Vanlouwe)
Iets jonger, voilà. We proberen dat dus wel te milderen. Hoe doen we dat? Dat is immers niet ideaal, en daar hebben we het ook over gehad bij de evaluatie op het colloquium. Door het selectief aanspreken van ondervertegenwoordigde doelgroepen, dus vanuit het oogpunt van diversiteit of de lagere sociale inkomensklassen. Via vzw’s die specifiek met die doelgroepen bezig zijn, proberen we mensen naar dat burgerkabinet te krijgen. Dat lukt in zekere mate, maar ik durf inderdaad niet te zeggen dat zo’n burgerkabinet volstrekt representatief is. Is het divers of representatief genoeg? Ik denk dat we daar al een heel eind mee komen. Het probleem is alleen dat, als je dat echt helemaal representatief wil maken, het nog meer kost, omdat de groep groter moet worden en er meer inspanningen zijn. Ik wil toch een beetje een correcte verhouding proberen te houden tussen doelstelling en kostprijs, vanuit het perspectief van de belastingbetaler. Dat is dus moeilijk.
Ik denk wel dat, ten aanzien van de G1000, de burgerkabinetten die we tot nu toe georganiseerd hebben, een ander soort engagement hebben. De G1000 was zeer ambitieus en grootschalig, misschien dan net weer te grootschalig. Maar er was ook niemand die het engagement verder kon opnemen, alleen de organisatoren. Hier kan er geregeld – en u gaat daar terecht voor zorgen – gevraagd worden: allemaal goed en wel wat die mensen aan u gezegd hebben, maar wat u gaat u daarmee doen? Het engagement ligt dus anders, om in de grootst mogelijke mate tegemoet te komen aan wat de burgers zeggen.
Kijk naar wat de burgerkabinetten Cultuur en Jeugd aanbevolen hebben. Daar staat ook ‘eindrapport na achttien maanden’. We hebben dat aan de mensen voorgeschoteld: dit hebben we gedaan. En dat kun je wel nagaan. Een kritische beoordelaar zal dan 6 op 10 geven, een gunstige beoordelaar 7,5 of 8 op 10, maar er is wel degelijk in grote mate iets gebeurd met die aanbeveling, en dat moet ook deze keer gebeuren, zelfs al zal het complexer worden door de verschillende bevoegdheden.
The proof of the pudding is in the eating. Ik stel voor dat als wij ons eerste tussentijdse rapport hebben, op het einde van het jaar, er dan gekeken wordt of er voldoende actie geweest is en wat we nog bijkomend moeten doen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.