Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
De Week van het Nederlands viel dit jaar tussen 7 en 14 oktober. Met dit initiatief maakt de Taalunie het belang van de Nederlandse taal op een feestelijke manier zichtbaar. De Taalunie laat zien dat de Nederlandse taal vooral boeiend kan zijn en dat zij kansen schept. Het motto ‘Iedereen aan het woord’ geeft het al aan: of je jong bent of oud, of je je leven lang al Nederlands spreekt of het net begint te leren, of je boekenwurm bent of gamer, iedereen doet mee.
De kennis van het Nederlands en het Nederlands kunnen spreken is onontbeerlijk, zowel in het onderwijs als op de arbeidsmarkt. De taalbaden Nederlands in het basisonderwijs en de verplichte extra-uren Nederlands in het secundair onderwijs staan dan ook terecht reeds een tijdje in de Vlaamse onderwijsregelgeving. Minister, u schreef het dan ook in de beleidsnota Onderwijs 2014-2019. Op bladzijde 35 lees ik : ‘Op basis van de resultaten van het OBPWO-onderzoek naar de impact van het onthaal onderwijs op de schoolloopbanen van de anderstalige nieuwkomers neem ik initiatieven om het onthaalonderwijs verder bij te stellen en maximaal in te zetten op de kennis van het Nederlands bij deze leerlingen’.
Ondanks het feit dat er nog veel kinderen zijn die Nederlands niet als thuistaal hebben en ondanks de impact die we merken van niet vloeiend Nederlands kunnen spreken, zien we heel weinig effectieve opstarten van taalbaden Nederlands in Vlaanderen. Het is niet allemaal kommer en kwel natuurlijk, want in Sint-Niklaas bijvoorbeeld is een taalcoach aangesteld om dit te coördineren, wat een goede zaak is en wat we alleen maar kunnen toejuichen.
In het antwoord op mijn schriftelijke vraag nr. 332 van 11 maart 2015 gaf u het volgende aan: “In de regelgeving is niet bepaald dat de scholen aan de overheid moeten rapporteren over het al dan niet organiseren van een taalbad. Bij de overheid worden met andere woorden geen gegevens bijgehouden over het aantal leerlingen dat een taalbad heeft gevolgd en de gemiddelde duur van een taalbad. Het al dan niet inrichten van een taalbad kan door de onderwijsinspectie wel worden opgenomen in de scope van de doorlichting.” Ik noteer echter wel dat veel leerkrachten en scholen blijven worstelen met kinderen die het Nederlands niet machtig zijn en de impact op het functioneren van het klasgebeuren. Een leerkracht kan maar doen wat hij kan en als de leerlingen hem niet verstaan, wordt onderwijzen niet zo evident.
Minister, hoe kunt u de effectiviteit van een maatregel of regelgeving nagaan als er geen indicatie bestaat over het inrichten van taalbaden Nederlands of de extra-uren Nederlands in het secundair onderwijs?
Overweegt u om dit wel te beginnen opvolgen? Zo ja, vanaf wanneer? Zo neen, waarom niet?
Op welke manier worden scholen momenteel op de hoogte gebracht dat ze deze maatregelen kunnen toepassen? Bij menig schoolbezoek vallen leerkrachten en directies immers uit de lucht als ik hen wijs op de mogelijkheden.
Minister Crevits heeft het woord.
Zoals u weet, voorziet het decreet Basisonderwijs in de mogelijkheid voor scholen lager onderwijs om een taalbad in te richten. Het is géén verplichting. Hetzelfde geldt voor de extra taallessen Nederlands in het voltijds gewoon secundair onderwijs.
Wat het laatste onderdeel van uw vraag betreft, hebt u een punt dat de scholen er voldoende moeten worden op gewezen dat ze het kunnen doen en dat er op dat stuk nog wat werk aan de winkel is. Omgekeerd zouden we met het opvragen aan alle scholen of ze al dan niet gebruik maken van deze mogelijkheid, nog niet weten of ze daar goed gebruik van maken. Het belangrijkste is natuurlijk te weten wat het effect is van taalstimulerende maatregelen. Het Steunpunt voor Onderwijsonderzoek (SONO) focust in onderzoekslijn 1.5 op de taalscreeningspraktijken en de taalstimulerende maatregelen die basis- en secundaire scholen ondernemen. Daarnaast wordt onderzocht wat de effecten van die praktijken en maatregelen zijn op de taalvaardigheid Nederlands van de leerlingen, rekening houdend met een aantal kenmerken van de scholen en leerlingen, zoals ligging en SES-indicatoren.
Door middel van zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek willen de onderzoekers aangeven hoe en waarom scholen en leerkrachten bepaalde taalscreeningspraktijken en taalstimulerende maatregelen implementeren en welke initiatieven het meest dan wel het minst effectief zijn in een bepaalde onderwijscontext.
In 2017 werden toetsen afgenomen in dertig basisscholen, in de vestigingsplaatsen en dertig secundaire scholen, in samenwerking met Loopbanen in het Secundair Onderwijs (LiSO). De leerlingen uit het eerste en derde leerjaar lager onderwijs legden een toets technisch lezen af. De leerlingen uit het derde, vierde en zesde leerjaar legden ook een toets begrijpend lezen af. De LiSO-leerlingen in het secundair onderwijs legden een toets Nederlands begrijpend lezen af. Overige gegevens die werden verzameld, zijn achtergrondgegevens van de leerlingen: geboortedatum, geslacht, taal, opleiding moeder/vader, historiek schoolloopbaan, zittenblijven. Van de scholen werden het aantal leerlingen en achtergrondgegevens van de schoolpopulatie – opnieuw thuistaal, SES – opgevraagd.
Daarnaast vulden de leerkrachten van de klassen die bevraagd werden, een vragenlijst rond taalbeleid en taalscreening in. Ook beleidsleden – directie en/of zorgleerkrachten – vulden een vragenlijst in omtrent screeningspraktijken – wie is erbij betrokken, welke toetsen worden afgenomen? – en de implementatie van taalstimulering in hun school. Met die gegevens zal door middel van een analyse worden nagaan wat de effecten van het talen- en taalscreeningsbeleid in scholen zijn op de leesvaardigheid van de leerlingen.
In januari 2018 zal een tweede fase van het onderzoeksprogramma ingaan, waarin de focus wordt gelegd op de taalstimuleringspraktijken die scholen aanwenden, op welke wijze en om welke reden ze daarvoor opteren, en wat een talenbeleid effectief of ineffectief maakt.
Op basis van de verzamelde kwantitatieve gegevens in 2017 zullen zes basisscholen en zes secundaire scholen worden geselecteerd voor een diepgaandere, kwalitatieve analyse van hun taalbeleid. We willen zowel scholen selecteren die effectief blijken te zijn voor leesvaardigheid en weinig aandacht besteden aan talenbeleid binnen het team, als effectieve scholen die veel aandacht besteden aan taalbeleid, taalstimulering en taalscreening. Indien mogelijk zullen ook niet-effectieve scholen die veel aandacht besteden aan taalstimulering en taalscreening, en niet-effectieve scholen die weinig aandacht besteden aan talenbeleid, worden geselecteerd. Ook hier willen we een grote dataverzameling doen en kijken naar de houding en de omgang met talenbeleid en taalstimulering in de praktijk. Voor de zomervakantie hoop ik een eerste rapport hierover te krijgen.
Waarom geef ik deze hele uitleg? Omdat ik wil aantonen dat het ons echt wel menens is. We willen de effectiviteit van het taalbeleid meten. Scholen zijn inderdaad niet verplicht om taalbaden te organiseren, maar ze kunnen het doen, en wij willen zien wat de effectiviteit is. Als blijkt dat er een fantastische effectiviteit is, kunnen we nagaan hoe we dat beleidsmatig in de volgende legislatuur aanpakken. Ik hoop dus dat we heel duidelijke gegevens zullen krijgen halfweg volgend jaar.
Toen de regelgeving nieuw was, in 2013, is ze toegelicht op de Ronde van Vlaanderen. Ze is ook gecommuniceerd via Klasse. Uiteraard werd de regelgeving ook via de omzendbrieven meegedeeld. Ze is opgenomen op de website van het beleidsdomein. Scholen die specifieke vragen hebben rond taalbeleid, kunnen hiervoor uiteraard ook bij hun pedagogische begeleidingsdiensten terecht.
Volgende week zullen we de 995 euro werkingsmiddelen voor de kleuters goedkeuren. Er gaat sowieso een Schooldirect naar de scholen. Ik denk dat het misschien, naar aanleiding van uw vraag, interessant zou zijn om de maatregelen die scholen zouden kunnen nemen, nog eens mee te geven in een Schooldirect, die dan daaraan wordt gewijd. Als de resultaten van het SONO-onderzoek beschikbaar zijn, zal dat een uitermate geschikt moment zijn om heel veel aandacht te geven aan het nut van een goed taalbeleid op school.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Eén ding valt me op: als er weinig scholen zulke taalbaden doen en als we die gaan evalueren, krijgen we natuurlijk een validiteitsprobleem en een betrouwbaarheidsprobleem. Als er heel weinig dat doen, kun je er weinig uitspraken over doen. Ik zou toch wel zeer sterk willen waarschuwen dat, als er nu uit zou komen dat de taalbaden niet werken, ik nu al kan zeggen dat het moeilijk is omdat er heel weinig scholen het doen. Ik heb toch wel met wat scholen contact en ben bij toch wat scholen langs geweest, en overal hoor ik zeggen dat ze eigenlijk niemand kennen die het doet en dat ze het navragen in de scholengemeenschap maar dat het ook niet gebeurt. Op vlak van evaluatie zal het niet zo evident zijn.
U hebt zelf al aangegeven – en ik denk dat daar misschien wel iets in zit – dat het al dan niet inrichten van een taalbad door de Onderwijsinspectie kan worden opgenomen in de scope van de doorlichting. We bezoeken dan de scholen, en dan kan de vraag zijn: ‘Doen jullie dit of doen jullie dit niet?’ Dan hebben we tenminste wel een indicatie van wat daar gebeurt, ook in de creativiteit van zaken die je kunt doen.
Wat kun je onder andere doen? Je kunt met een aantal basisscholen middelen samenleggen, de leerling ingeschreven laten in de school waar hij ingeschreven is, maar het taalbad op één plaats organiseren. Het gaat natuurlijk over uren, want er is niet in extra uren voorzien. Dan kun je zorgen dat de leerling effectief beter kan volgen in de onderwijstaal, dat hij meer de schooltaalwoorden beheerst en dat de leerkracht ook beter met hem of haar aan de slag kan. Er zijn alleen maar winnaars, alleen maar winnaars.
Dat is de reden waarom we daar toch wel mee aan de slag moeten durven te gaan en durven te doen, zoals we merken in de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers (OKAN) in het secundair onderwijs, waar je ook een aantal leerlingen samenzet en waar zowel de leerkracht als de leerling resultaten boekt op zeer korte tijd en zeer efficiënt vooruitgang boekt.
De heer De Meyer heeft het woord.
Een van de bezorgdheden van de heer Daniëls is regelmatig en terecht ‘opletten dat we geen bijkomende tarra veroorzaken’. Ik vind het een terechte bezorgdheid die ook de onze is.
Om te evalueren moet men zich natuurlijk kunnen baseren op informatie. Ik denk dat de inspectieverslagen ons heel veel kunnen leren. Minister, ik zou er toch voor willen waarschuwen: let op als u bijkomende vragen, formulieren en ik weet niet wat oplegt aan de scholen, denk aan Operatie Tarra.
Ik vind het geen probleem om te kijken wat we uit de inspectieverslagen kunnen leren.
Ik begrijp de scepsis niet zo goed inzake het onderzoek dat we doen. Voor mij is dat bijzonder nuttig en interessant. Het kan een enorme meerwaarde zijn. De scholen die zeer actief bezig zijn rond taalbeleid – er zijn er best wel – kunnen het verschil maken. We zijn tot op vandaag aan het onderzoeken hoe het komt dat het op sommige scholen goed lukt om jongeren snel en efficiënt te integreren, en op andere niet. We zullen uit dit onderzoek mee kunnen afleiden of en in welke mate taalbeleid daar een hefboom kan zijn. Ik zou dat toch op een positieve manier willen bekijken.
Ik was zelf sterk vragende partij om dit onderzoek te doen. Dat is zoals het onderzoek dat we kregen van het Rekenhof rond de werkingsmiddelen in de scholen. Daaruit bleek dat sommige scholen meer werkingsmiddelen krijgen, dus nu weten we dat. Wat de effectiviteit is, weten we niet altijd. Voor mij is het nuttig om de meerwaarde te kennen.
We hebben vorige week een klein onderzoek naar buiten gebracht rond bewegen op school en wat de effecten zijn. Dat heeft een vrij grote impact, ook in scholen. Ze vinden beweging interessant om mee te werken. Ik mag niet vooruitlopen op de resultaten, maar ik kan me niet voorstellen dat het taalbeleid geen enorme impact zou hebben op een school, zeker op de plaatsen waar dat absoluut nodig is, waar een zeer meervoudige taalcontext heerst. Ik kijk eigenlijk een beetje reikhalzend uit naar de resultaten om er dan zeer actief mee aan de slag te kunnen gaan.
Uiteraard, mijnheer Daniëls, moeten we ervoor zorgen dat de resultaten gevalideerd zijn. Het is een onderzoek van ons steunpunt. Dus daar zit zitten geen mensen die onderzoek met de natte vinger doen. Dat zal grondig worden gemonitord.
Ik ben geen vragende partij om extra documenten en formulieren op te sturen naar scholen. Ik stel gewoon vast dat als scholen het doen en de doorlichting passeert, dat dit evident erin zal zitten. Er is natuurlijk wel een verschil tussen een taalbeleid en taalbaden. Daar wil ik gewoon op wijzen. De scholen waar taalbeleid bestaat uit taalbaden, zijn heel dun gezaaid. Ik heb vernomen dat men niet overal weet dat dit kan. Als we dat dan gaan evalueren, moeten we rekening houden met dat verschil. Vandaar mijn enige scepsis. Als men uitspraken wil doen over taalbaden … (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Er zijn er nauwelijks die taalbaden doen, dus het is moeilijker om daar uitspraken over te doen, laat staan wetenschappelijk vergelijkend onderzoek, en om te zeggen: dit of dat is effectiever en efficiënter. Dat is mijn enige bekommernis ter zake. Ik kijk verder mee uit naar het rapport.
De vraag om uitleg is afgehandeld.