Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, publieke ruimte is een breed begrip en omvat meer dan straten, pleinen, parken. De publieke ruimte strekt zich uit van vele soorten publiek toegankelijke buitenruimte tot vele soorten publiek toegankelijke binnenruimte, en ook daar zijn er grote verschillen en gaat het transversaal. In Vlaanderen is er een lange traditie van het realiseren van kunstopdrachten in de publieke ruimte. Verschillende actoren kunnen daarbij de opdrachtgever zijn, zoals een kunstenorganisatie, een lokaal bestuur, een private bouwprojectontwikkelaar. Op Vlaams niveau is het Percentagedecreet, een decreet van 23 december 1986, de voornaamste hefboom om te wegen op de realisatie van kunst in de publieke ruimte.
De integratie van kunstwerken in gebouwen die deels opgericht worden met Vlaams geld, wordt in dit decreet geregeld. Het heeft betrekking op de integratie van kunstwerken in gebouwen van openbare diensten en daarmee gelijkgestelde diensten en van door de overheid gesubsidieerde inrichtingen, verenigingen en instellingen die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren. Dit decreet voorziet erin dat er bij de bouw of renovatie van gebouwen in opdracht van een publieke of semipublieke Vlaamse overheid een percentage van het bouwbudget besteed wordt aan kunst.
Ik heb daarover al een aantal schriftelijke vragen gesteld. Uit de antwoorden bleek dat er een evaluatie met betrekking tot het Percentagedecreet plaatsgevonden heeft. Daaruit bleek dat de geconsulteerde belanghebbenden een hernieuwing van het decreet noodzakelijk vinden. Er zijn aantal knelpunten gedetecteerd. Zo zou onder andere het toepassingsgebied uitgebreid moeten worden naar andere beleidsdomeinen en bestuursniveaus. Verder wordt ook gepleit voor flexibelere financieringsmechanismes en een betere omkadering en begeleiding van zowel opdrachtgevers als kunstenaars.
Om het Percentagedecreet te actualiseren, zullen er toch ook gerichte beleidskeuzes gemaakt moeten worden. In uw antwoord op mijn bovenvermelde schriftelijke vraag schuiven de onderzoekers een aantal pistes naar voren. Zo wordt gepleit om in een toekomstig scenario voor Vlaanderen de bestaande Kunstcel tot een kennisnetwerk uit te bouwen. Daarnaast zou een keuze kunnen worden gemaakt tussen een aangepaste percentageregeling, het afschaffen van de percentageregeling ten voordele van een projectenfonds, of voor het inzetten van beide hefbomen tegelijk. De onderzoekers geven aan dat een uitbreiding van het toepassingsgebied interessant zou kunnen zijn.
Minister, u hebt aangegeven dat de voorbereiding en de bijsturing van het Percentagedecreet kunnen starten in december 2017. In de loop van 2018 zou het regelgevend werk aangevat worden. Dit nadert met rasse schreden. Nu het einde van deze legislatuur dichterbij komt, wordt het tijd om resultaatgericht te werken.
Minister, zult u de pistes die in het evaluatierapport geformuleerd worden, concreet meenemen in de herziening of bijsturing van het Percentagedecreet? Wat zijn voor u de voor- en nadelen? Op welke manier zult u werk maken van een actualisatie of modernisering van het Percentagedecreet, zonder daarbij afbreuk te doen aan de initiële doelstelling en de geest van het Percentagedecreet? In hoeverre staat u achter het voorstel op het toepassingsgebied te verruimen? Kunt u dit toelichten?
Het decretale kader is één zaak, maar er wordt toch ook geopperd dat er meer nodig is zoals informatieverlening en begeleiding met betrekking tot kunst in publieke ruimte. Op welke manier kunt u andere instrumenten, naast het decretale kader, inzetten om kunst in de publieke ruimte een meerwaarde te geven?
Minister Gatz heeft het woord.
Collega’s, de verschillende pistes geformuleerd in het evaluatierapport bevatten elk op zich waardevolle elementen om het dertig jaar oude Percentagedecreet aan te passen. De pistes zijn varianten van het toepassen van een doorgedreven kwaliteitsborging, al dan niet gecombineerd met een verplichte toepassing van een percentageregeling of een financiering via een projectenfonds. De verschillende pistes werden verder onderzocht op hun haalbaarheid en beleidsmatige impact. Vervolgens werden de opportuniteiten en de randvoorwaarden van een projectenfonds ook onderzocht en het bewerkstellingen van een, aan de tijd aangepaste, percentageregeling .
De vertrekbasis zijn de ‘lessons learned’ van het traject van de pilootprojecten Kunst in Opdracht ‘Meer dan object’. Als belangrijk leerpunt kunnen we concluderen dat het voorzien in een professioneel begeleidingskader vanaf de start van het kunstproject, heeft geleid tot variatie, experiment en durf in de aangereikte opdrachtcontexten. De aanpak van de pilootprojecten heeft daarenboven bijgedragen tot vernieuwing in methodieken, cross-overs en samenwerkingsverbanden gestimuleerd. Ook hebben de pilootprojecten aangegeven dat er een behoefte is aan een artistieke betrokkenheid bij het vormgeven van de publieke ruimte. Kunstenaars kunnen via een alternatieve blik meehelpen een beter inzicht te krijgen in de hedendaagse eigenheid, beperkingen en mogelijkheden van het publieke domein in Vlaanderen. Het voorbeeld van de pilootprojecten toont ook dat het mogelijk is in te spelen op vragen uit specifieke sectoren en de middelen te spreiden en dat naast de artistieke dimensie ingezet kan worden op het bundelen van beleidsaccenten uit verschillende sectoren.
De pilootprojecten kunnen als het ware worden gezien als een mini-model voor de werking van ‘een’ projectenfonds. De aandacht voor het specifiek inzetten van de middelen in functie van professionele ondersteuning en het mogelijk maken van bijzondere projecten, werkt wel degelijk stimulerend en kwaliteitsbevorderend.
Deze korte onderzoeksfase met focus op de mogelijkheden van een projectenfonds is zeker zinvol gebleken voor het uitzetten van een traject gericht op de toekomst, maar op korte termijn kan momenteel niet aan alle randvoorwaarden voor het oprichten van een projectenfonds worden tegemoetgekomen. Het eindrapport geeft aan dat de Vlaamse overheid een ondersteunende en regelgevende rol moet blijven opnemen met betrekking tot de realisatie van kunst in de publieke ruimte. Ik ga dan ook eerst inzetten op een gefundeerde herziening van het decreet dat naast normatieve bepalingen vooral een kader moet aanreiken.
Mijn administratie is momenteel aan het werken aan een aanpassing van de percentageregeling. Hierbij wordt rekening gehouden met de gemaakte opmerkingen zoals – en het zijn er nogal wat – financiële impact, type opdrachtgever, type project, verplichtend karakter, artistieke kwaliteit, graad van openbaarheid, financieringsmechanismen, handhaving en behoud en beheer. Op basis van het voorgaande wordt een decreetswijziging voorbereid waarvoor het regelgevend werk kan worden voortgezet, zoals u zelf aangeeft, mevrouw Coudyser, in de loop van 2018.
Uw tweede vraag over een actualisatie of modernisering sluit daarbij aan. Het ambitieniveau dat ik wil bereiken met de actualisering van het Percentagedecreet is dat kunst in opdracht een meerwaarde genereert voor de publieke ruimte op lange termijn en een verrijking betekent voor de leefomgeving en het patrimonium in Vlaanderen. Daarbij is het bevorderen van een kwaliteitsvolle uitwerking van een artistiek traject en het handhaven van het kunstwerk cruciaal voor het welslagen van de projecten. In functie van deze doelstelling worden de onderzoeksresultaten verder verfijnd.
Daarnaast wordt met verschillende belanghebbenden verder overleg gepleegd over de ondersteunende instrumenten die door de Kunstcel en het kennisnetwerk, waar ik nog verder op zal ingaan, uitgebouwd moeten worden. De opties voor het decreet op basis van de hierboven geschetste parameters – ik zal ze niet herhalen – zullen via een consultatieronde worden afgetoetst met de betrokken stakeholders. De input hiervan, aangevuld met interviews en interne werksessies, zal worden samengebracht in een decreetswijziging.
De kwaliteit van de leefomgeving is niet alleen een streefdoel van het beleidsdomein Cultuur. Er zijn tal van voorbeelden waarbij andere beleidsdomeinen positief kunnen bijdragen aan de beleving van de publieke ruimte. Ik kan mij dan ook vinden in het voorstel om het toepassingsgebied te verruimen. De voorwaarde is wel dat een uitbreiding van het toepassingsgebied op een constructieve manier wordt uitgebouwd. Het is dan ook belangrijk dat wij samen met de andere beleidsdomeinen die de publieke ruimte vormgeven en met de Vlaamse bouwmeester hierover in overleg gaan en een aanvullend experimenteel instrumentarium uitwerken.
De opdracht is door specifiek in te zoomen op de condities en randvoorwaarden van projecten behorende tot deze beleidsdomeinen, te komen tot een nieuwe generatie pilootprojecten waaruit opnieuw kan worden geleerd. Een instrumentarium dat niet alleen focust op de uitbreiding van het toepassingsgebied, maar ook op de manier waarop cross-overs gemaakt kunnen worden met andere beleidsdomeinen. De kwaliteit van kunst in de publieke ruimte herleidt zich immers niet tot een eendimensionale benadering van het publiek domein maar door een integrale maatschappelijke visie na te streven en waar nodig met andere actoren en bestuursniveaus kruisbestuivingen in de hand te werken.
Tot slot, momenteel – en dat is zeer goed – is er al heel wat kennis en ervaring verzameld maar ik geef toe, deze informatie is nog te weinig toegankelijk en ontsloten op een platform. Na het wetgevend werk met betrekking tot de wijziging van het decreet, zal de Kunstcel prioritair verder werken aan het uitbouwen van het kennisnetwerk van kunst in de publieke ruimte. Hierbij sluit tevens de doelstelling aan om een website te ontwikkelen met als eerste focus te zorgen voor een brede communicatie naar het publiek en de toekomstige opdrachtgevers. De tweede focus van dat platform is het voorzien in een laagdrempelig aanspreekpunt gericht op eerstelijnsondersteuning en adviesverlening voor opdrachtgevers, kunstenaars, artistiek deskundigen, ontwerpers en allerhande experten die een rol kunnen vervullen ten aanzien van het realiseren van kunst in de publieke ruimte.
Voorzitter, mevrouw Coudyser, we zijn in de diepte bezig. Dit vergt soms wat meer tijd dan oorspronkelijk gepland, maar ik ga ervan uit dat we de timing voor de wijziging van het decreet, alsook de ontsluiting, de informatie en de begeleiding, kunnen halen. Het zal er vooral op aankomen om bij de andere beleidsdomeinen het nodige mede-eigenaarschap te ontwikkelen om dit tot een collectief verhaal te maken en niet – zoals wij in deze commissie soms wel eens ervaren – een verplichting die vanuit Cultuur wordt opgericht. Dat zal de voornaamste zaak zijn. Ik denk in die zin dat het evaluatierapport en het verder onderzoek van de administratie ons daar absoluut bij kunnen helpen.
Minister, het is goed dat we daar in de diepte naar kijken en er de nodige tijd voor uittrekken. Ik onthoud dat uit de verschillende pilootprojecten heel wat lessen kunnen worden getrokken als zijnde een minimodel voor een projectenfonds dat niet direct op korte termijn mogelijk is. De Vlaamse overheid moet daar absoluut nog haar ondersteunende rol spelen. Het decreet wordt in de loop van 2018 aangepast, rekening houdend met alle elementen die u hebt opgesomd.
Wat de actualisatie betreft, klopt het dat wij die meerwaarde van de publieke ruimte echt moeten gaan inzien. Via kunst en cultuur kunnen we mee helpen bouwen aan de maatschappelijke invulling van de publieke ruimte. Daar hebben we heel veel stakeholders voor nodig, en dat vraagt een traject. Het is belangrijk om dat traject te begeleiden en van bij het begin op te volgen.
Nu zien we al te vaak dat er pas op het einde wordt nagedacht en ingezien dat er nog een decretale verplichting niet is ingevuld. Men beseft dan pas dat men nog een kunstwerk moet kopen en met veel haast en spoed wordt dan iets neergepoot. Daar is veel meer uit te halen. Daar staan we absoluut achter. Los van de middelen die daarvoor gebruikt moeten worden, moet misschien toch ook gekeken worden – de middelen moeten uiteraard in de eerste plaats naar kunst of cultuur gaan – naar middelen voor die begeleiding en dat overlegmodel waar toch ook heel wat tijd in kruipt.
Daarom zijn de Kunstcel en het kennisnetwerk erg belangrijk. Ik ben ook blij dat de eerste stappen daartoe worden gezet. Het platform of de website waarover u spreekt om brede communicatie te voeren en om de bewustwording groter te maken, is al een hele stap vooruit. Ook het laagdrempelige aanspreekpunt waar alle verschillende spelers met eerstelijnsvragen terechtkunnen, is een stap vooruit.
Wat het toepassingsgebied betreft, is het absoluut noodzakelijk dat we transversaal werken. Een van de speerpunten van deze Vlaamse Regering is om transversaal te werken en over de beleidsdomeinen heen verbindingen te zoeken. Hier kunnen we dat zeer goed regisseren. Het is dan ook zeer belangrijk dat we de andere beleidsdomeinen kunnen overtuigen van het feit dat dit iets is waar we alle spelers en alle beleidsdomeinen samen kunnen brengen om een meerwaarde voor de publieke ruimte te creëren.
Ik ben het eens met de bekommernissen van de vraagsteller en ik ben het ook eens met het antwoord van de minister. Ik wil alleen kwijt dat een poging tot wijziging van het decreet is gebeurd op het einde van de vorige legislatuur toen het dossier nog onder de verantwoordelijkheid viel van de minister-president. Toen was de Kunstcel nog onderdeel van de diensten van de Bouwmeester en ressorteerde onder de minister-president. Er is toen een poging tot aanslag gebeurd op dat decreet. Ik formuleer dat het liefst zo, met name een drastische vermindering van de percentages en het in grote mate uitsluiten van een aantal categorieën die zouden worden vrijgesteld van de Percentageregeling. We hebben dat toen kunnen belemmeren. In die zin ben ik blij dat er nu wel grondig wordt onderzocht hoe het in de toekomst moet gebeuren.
Ik ga niet te diep in op de inhoud. We mogen werken aan de Percentageregeling, als echter de kwaliteit van het werk en de betrokkenheid van bewoners, omwonenden of doelgroepen worden bereikt. Minister, ik wil er wel op aandringen dat er werk van wordt gemaakt. De Kunstcel is overgedragen naar de administratie Cultuur aan het begin van deze legislatuur. Dat is ondertussen een tijdje geleden. Ik ben bang dat als het decreet er komt kort voor het einde van deze legislatuur, dit problematisch kan zijn voor de implementatie.
Zoals mevrouw Coudyser zei, is het toepassingsgebied verruimen, de percentages verminderen en meer kwaliteit genereren, de drieledigheid die in een dergelijk decreet zou kunnen zitten. Niet iedereen verplichten, maar een fonds creëren waarbinnen er vrijstellingen kunnen zijn maar waardoor we betere projecten op andere plekken kunnen realiseren.
Dit is een zeer gevoelige materie voor bepaalde sectoren, niet het minst voor Onderwijs en Welzijn die heel veel bouwen en dus belangrijke afdragers zijn van de percentages. Er moet tijd worden genomen om dat gesprek te voeren, maar dat mag niet te laat in de legislatuur gebeuren, al is het maar om een degelijke implementatie van de vernieuwing mogelijk te maken en die niet kwetsbaar te maken net voor verkiezingen en net voor er een nieuwe coalitie aantreedt. Dan kan er weer van alles beginnen te schuiven.
Ik pleit ervoor om het proces dat u aanzet, door te zetten. Ik dring aan op vooruitgang. We zijn drie jaar aan het praten: er mag licht zijn aan het eind van de tunnel.
Ik was het volledig met u eens op de laatste twee zinnen na. (Gelach)
De administratieve overdracht van de Kunstcel naar het departement Cultuur vanuit de diensten van de minister-president heeft een bepaalde termijn meegebracht van een tot anderhalf jaar. Daarna zijn we verder in actie geschoten – ik weet niet of ik dat een aanslag moet noemen – omdat dezelfde vragen altijd opnieuw worden gesteld. We weten dat allemaal en in deze commissie kunnen we dat ook zeggen. Het zijn argeloze vragen vanuit andere beleidsdomeinen die zich afvragen waarom ze dit moeten doen. Ik leg daarbij de nadruk op het woord ‘moeten’.
Daarom zijn het evaluatierapport en het toekomstperspectief op het decreet van die aard dat we aan het kijken zijn hoe we het mede-eigenaarschap van die andere beleidsdomeinen kunnen verstevigen. Ik zal zeker niet vooruitlopen op percentages verlagen of verhogen of hetzelfde houden, dan wel in combinatie met een projectenfonds. Ik laat dat nog even in het midden, want alles heeft voor- en nadelen. Het gaat er wel om om ervoor te zorgen dat dit een evidentie wordt, een aangename evidentie en geen verplichting waarbij men op het einde zegt: ‘Oh, we zijn een kunstwerk vergeten en eigenlijk is dat geld niet van ons maar van de overheid die ons verplicht om daarmee kunst aan te kopen.’ Dat is een volledig verkeerde instelling die we helemaal moeten kunnen keren omdat ik het lot van de kunstenaars genegen ben, en voor hen is dit een belangrijke bron van inkomsten, zeer belangrijk zelfs. Daarnaast is het uitgangspunt van een verplichting volledig verkeerd.
Er wordt inderdaad veel gebouwd in de domeinen waar de heer Caron naar verwees, en gelukkig maar. Uit wetenschappelijk onderzoek is overvloedig gebleken dat er twee dingen zijn die mensen goedgezind, gelukkig en rustig maken, namelijk natuur en cultuur. In die zin ben ik vooral aan het smeden aan die grote coalitie, maar ik neem de bekommernissen van beide parlementsleden mee om een en ander proberen te bespoedigen.
Ik zie dat we al met drie zijn die deze mening delen.
Collega Caron, ik begrijp wat u bedoelt met die ‘sense of urgency’, maar aan de andere kant denk ik ook dat die mentaliteitsswitch van collega’s over andere beleidsdomeinen heen heel belangrijk is. Dat vraagt de nodige tijd. Met dat evaluatierapport hebben we voldoende grondige argumenten in handen om die mentaliteitswijziging in te zetten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.