Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, het is niet mijn bedoeling om in de plaats te treden van een arts, maar wel om deze problematiek toch wel eens onder de aandacht te brengen. Het cytomegalovirus (of CMV) is een virus dat mensen van alle leeftijden kan besmetten. Zowat iedereen zal dan ook vroeg of laat in zijn of haar leven worden besmet. Een besmetting met CMV is meestal vrij onschuldig. Dat is ook de reden waarom we er weinig over horen, maar in schoolmiddens is het wel een gekend begrip. Omdat zwangere vrouwen het virus kunnen doorgeven aan hun ongeboren kind, is het belangrijk om een besmetting tijdens de zwangerschap te vermijden.
Daarom werd ook beslist dat kleuterleidsters moeten stoppen met werken bij zwangerschap, ook al zijn ze immuun voor CMV. Lagereschooljuffen of zorgcoördinatoren die niet immuun zijn voor CMV, mogen dit echter niet, ook al komen zij ook in aanraking met kleuters op de speelplaats of in de eetzaal tijdens hun zwangerschap. Er is geen enkele directeur die een risico zal nemen. Men komt bij de preventiearts terecht, en die is daar meestal strikt in en houdt de kleuterjuffen thuis.
Het zorgt bij de andere leerkrachten soms voor frustraties en problemen omdat er een onderscheid wordt gemaakt tussen zwangere kleuterjuffen en zwangere juffen uit de lagere school terwijl zij ook in contact komen met kleutertjes en dus ook een risicogroep vormen.
Minister, is er geen mogelijkheid om te onderzoeken of men aan die leerkrachten die niet meer met kleine kindjes in contact mogen komen, andere taken kan geven op school zodat ze nog actief bezig kunnen zijn? Is het mogelijk om dit te onderzoeken vooral omdat er ook een dubbele kost is: de leerkrachten die thuis moeten blijven, worden uiteraard doorbetaald, maar men moet ook een vervanger zoeken? Het zou een win- winsituatie kunnen zijn als men die mensen zou kunnen inschakelen in de school voor andere taken.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega Vandenberghe, het is een zeer interessante vraag. Ik ben ook geen arts, maar ik zal toch proberen te antwoorden.
Allereerst wil ik erop wijzen dat er een verschil is tussen een bedreiging door een beroepsziekte en moederschapsbescherming. Een zwangere vrouw is bedreigd door een beroepsziekte als zij blootgesteld wordt aan een risico dat voorkomt op de Belgische lijst van de erkende beroepsziekten. Het gaat jaarlijks om ongeveer1800 vrouwelijke personeelsleden. Het cytomegalovirus is een van deze infectieziekten die in deze situaties als beroepsziekte wordt beschouwd.
Moederschapsbescherming is van toepassing op zwangere vrouwen of vrouwen die borstvoeding geven, die verwijderd worden – het woord ‘verwijderd’ vind ik hier een beetje raar – uit een risico en die niet bedreigd zijn door een beroepsziekte. Het zijn er jaarlijks ongeveer 1200.
De regeling in verband met bedreiging door een beroepsziekte en moederschapsbescherming is federaal vastgelegd. Dit valt buiten mijn bevoegdheid. Ik zou er wel graag iets over te zeggen hebben, maar het is niet zo.
De interpretatie van deze federale regels voor de onderwijssector is opgenomen in de omzendbrief ‘Bedreiging door een beroepsziekte tijdens de zwangerschap en moederschapsbescherming’ van 2002. Deze omzendbrief is afgestemd met de federale dienst van Medex en er is over onderhandeld met de sociale partners.
In de omzendbrief is opgenomen dat volgende kinderen een biologisch risico kunnen overdragen: kinderen jonger dan 6 jaar of ‘risicodragende leerlingen’ uit het buitengewoon onderwijs. Het gaat om kinderen die hun speeksel niet doorslikken en kwijlen, niet zindelijk zijn, zichzelf niet schoonmaken na een toiletbeurt, meer knuffelen dan andere kinderen, of zelf een verzwakte immuniteit hebben, zoals bijvoorbeeld een kind met het syndroom van Down, lever- en nierlijders.
Zwangere personeelsleden uit het gewoon lager onderwijs en het gewoon secundair onderwijs vallen daarom niet onder het risico infectieziekten. Zij zijn dus niet 'bedreigd door een beroepsziekte'.
Het is uiteindelijk op basis van het advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer dat een zwanger personeelslid uit een risico moet worden verwijderd. De arbeidsgeneesheer beslist of het gaat om een bedreiging wegens beroepsziekte. Daarna zal Medex beslissen wat er effectief moet gebeuren.
De federale regelgeving hierover houdt in dat elke werkgever een risico-evaluatie moet maken samen met de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer. Op basis van deze risico-evaluatie beslist de arbeidsgeneesheer in welke gevallen maatregelen genomen moeten worden.
Als de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer aan het schoolbestuur meedeelt dat een zwanger personeelslid of een personeelslid dat borstvoeding geeft, uit het risico verwijderd moet worden, moeten er maatregelen worden genomen: een aanpassing van de arbeidsomstandigheden, aangepast werk of vrijstelling van arbeid.
Het is dus niet noodzakelijk zo dat het personeelslid onmiddellijk moet stoppen met werken. Sommige maatregelen kan het schoolbestuur nu al nemen op basis van de bestaande regelgeving. In de meeste gevallen is het echter niet mogelijk om de eerste twee van de opgesomde maatregelen te nemen, en daarom wordt meestal overgegaan tot vrijstelling van arbeid.
Zoals al eerder vermeld, is dit een federale bevoegdheid, en is hier geen sprake van discriminatie maar van een onderscheid gebaseerd op medische wetenschap. Op vraag van de vereniging van arbeidsgeneesheren en in afspraak met Medex hebben we recent in de omzendbrief opgenomen dat het CMV-risico wordt beperkt bij personeelsleden die borstvoeding geven, nadat uit wetenschappelijk onderzoek gebleken was dat het risico er nog enkel was bij baby’s met een te laag geboortegewicht.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Minister, ik kan niet veel toevoegen aan uw technische uitleg, want die is juist. Het is inderdaad zo dat het gebeurt in scholen. Ik blijf voorstander om die mensen in te schakelen voor andere taken. Een directeur zal nooit een risico nemen, wat de preventie-arts ook zegt. Medex beslist uiteraard. Ik heb toch nog altijd mijn bedenkingen bij zwangere leerkrachten uit het lager onderwijs die ook met kleutertjes in aanraking komen. Er is toch nog wel een discrepantie die ik niet echt goed begrijp. We zouden die mensen kunnen inschakelen, want ondersteuning is belangrijk.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik vind deze discussie en de vraag van de heer Vandenberghe toch wel heel belangrijk. Ik verneem van directies dat zij daar inderdaad soms mee worstelen. Er zijn heel veel noden in het basisonderwijs. Zij moeten die personen vrijstelling van werk geven. U hebt zelf aangegeven dat er eigenlijk drie mogelijkheden zijn. In het basisonderwijs zijn er wel wat mogelijkheden. Men kan hen inschakelen in coteachingopdrachten. Ze kunnen ondersteuning bieden via zorgbegeleiding of administratieve ondersteuning geven. Er zijn wel dingen waarbij die leerkrachten kunnen worden ingeschakeld. Toch blijkt dat de meeste directies kiezen voor de vrijstelling. Ik vermoed dat dat inderdaad gebeurt in samenspraak met de arts en dat men de veiligste weg kiest, want niemand wil uiteraard een risico lopen.
Maar misschien moeten we toch eens de discussie durven voeren. Meestal, als lagere scholen basis- en kleuteronderwijs inrichten, is er toch een scheiding tussen de kleuterspeeltijd, de kleuterwerking en de lagereschoolwerking. Ik denk dat het dus misschien wel mogelijk is om daarin wat keuzes te maken.
Minister, hebt u misschien cijfers of gegevens over hoeveel keer dat dat wél gebeurt, dat ze een andere taak of een aanpassing van werk krijgen of een omwisseling van betrekking, in de mate dat dan ook gebeurt voor de vrijstelling? Zijn er cijfers over in welke mate dat de twee andere mogelijkheden soms wel worden benut? Ik denk dat men dat soms een beetje moet durven doen, aangezien er zoveel noden zijn in het basisonderwijs.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik heb twee korte aanvullingen. Het probleem situeert zich niet alleen wat betreft de beroepsziekten en moederschapsbescherming in kleuteronderwijs. Ook bij de stagebegeleidingen in tso- en bso-scholen stellen we dat zeer regelmatig vast in de opleidingen verzorging. Daar geldt eigenlijk hetzelfde probleem.
Minister, er is iets dat heel wat scholen tegenhoudt om toch een andere taak te geven. Is het juist – want dat is de eerste vraag – dat, als je als school die persoon in dienst houdt en die geen dienstvrijstelling geeft, je die persoon ook niet kunt vervangen? Want als je een kleuterleidster hebt en de arts schrijft op zijn medische beoordeling F2 dat die persoon die taak niet mag blijven uitoefenen, dan kun je die bij de directeur zetten of de voorstellen volgen die mevrouw Krekels en de heer Vandenberghe hebben gedaan. Maar is er dan nog een vervanger? Mag er volgens de regelgeving dan nog een vervanger worden aangesteld? Want als dat niet het geval is, dan is er natuurlijk een probleem. Dan heb je wel iemand die ondersteuning geeft aan de directeur, maar dan heb je wel een klas zonder juf.
Ik stel die vraag omdat ik in mijn eigen verleden in het secundair onderwijs dat probleem had. Als ik tegen die collega zei dat die kon meeschrijven aan de nieuwe cursus voor volgend jaar – wat een zinvolle taak is – dan had ik stagebegeleiding te kort. Dus wat deed ik dan? Ik zette die persoon thuis en die werd dan vervangen. Het lijkt mij dus niet onbelangrijk om dat mee te geven in de Vlaamse regelgeving.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, ik zal eerst antwoorden op de algemene vragen. Nogmaals, het is federale regelgeving. Ik zal mij niet in de plaats stellen van de geneesheren of de adviseurs.
Collega Vandenberghe zegt dat leerkrachten in het lager onderwijs daar ook een effect van hebben. Ik zal mijn gedacht over de dingen zeggen: ik vond het aanvankelijk vreselijk dat kleuterleidsters soms zo lang moeten stoppen met werken. Ze vragen daar ook niet naar en willen eigenlijk blijven werken. Ik zat dus eigenlijk op de omgekeerde lijn: alstublieft, laat ze toch werken, waarom is dat nu in godsnaam nodig? Maar dan heeft men mij tot rust proberen te brengen: ‘Hilde, stel u niet in de plaats van de geneeskunde. Want stel u voor dat gij het grote voortouw neemt om dat allemaal af te schaffen en dan blijkt dat iemand dat virus krijgt. Dan zult ge toch wel anders spreken.’ Na mijn aanvankelijk grote scepticisme, ben ik wat meer gedoseerd gaan denken. Maar ik vind het niet goed, ook niet voor de kleuterleidsters en voor de leerkrachten buitengewoon onderwijs. Zij willen het liefst lesgeven. En zwangerschap is voor mij geen reden om niet te werken. Maar dat is het voor hen ook niet, het is geen vrije keuze.
Mijnheer Daniëls, ik zal het moeten navragen. Ik vrees dat u een punt hebt en dat er in de regelgeving is ingeschreven dat je, als je ander werk hebt, niemand anders mag aanwerven. Maar ik moet het navragen. Ik weet het niet uit het hoofd. Dat is natuurlijk iets dat vrij belemmerend is. Anderzijds, als het gaat over zinvol werk, moet je ook kijken of het zinvol is en of je ze voldoende kunt laten werken, gescheiden werken dan, zonder dat dat risico er is.
Dat vind ik moeilijk op scholen. Stel dat je drie zwangere kleuterjuffen hebt, dan kun je ze niet alle drie op het secretariaat zetten. En als er dan na schooltijd een mama naar het secretariaat komt met haar kleutertje om iets te vragen, is er ook weer contact. Ik weet niet hoe je dat op een zinvolle manier kunt organiseren. Dat is mijn zorg in het geheel. Vandaar dat vaak de eerste of tweede piste niet mag.
Maar ik zal het toch bekijken. Want, mocht het zo zijn, ben ik zeker bereid om het te bekijken. Want daaraan zouden we vanuit Vlaanderen wel een mouw kunnen passen. Het gaat namelijk over een beperkt aantal, 1800 en 1200, niet bepaald de grote massa aan leerkrachten. Maar ik denk dat er ook nog wel een en ander problematisch is aan de voorwaarden om ze te laten werken. Ik wil zeker uw suggestie meenemen om het te bekijken.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Ik denk dat collega Daniëls zeker een punt heeft. Ik ben daar bijna zeker van. Het is goed dat het nog eens wordt nagetrokken, maar ik ben zo goed als zeker dat je die vervanging dan niet kunt doen. Dat is inderdaad iets dat moet worden bekeken in de regelgeving.
Ik wilde het debat openen. We hebben het er gisteren ook over gehad. De bijsturingen in het basisonderwijs kosten veel geld. We kunnen niet alles in één keer doen. Dat is misschien een opening, een mogelijkheid, een hefboom om de middelen die er te kort zijn in het basisonderwijs, voor een stuk op te lossen.
Maar ik weet ook dat er veel belemmeringen zijn. Daarom heb ik het debat hier willen voeren. Want wij kunnen ons nooit in de plaats stellen van een arts – ik ben daar trouwens mee begonnen –, ook niet in de plaats van een preventieadviseur of van een preventiearts. We kunnen dat nooit doen. We mogen dat ook niet doen. Want als je dan inderdaad op je geweten hebt dat één kleuterjuf een miskraam krijgt door het virus en door het feit dat er niet genoeg werd ingegrepen, dan heb je dat voor de rest van je leven op je palmares. En dat is absoluut niet de bedoeling. Het gaat om de gezondheid van de mensen, van de kinderen.
Een aantal dingen kunnen zeker worden onderzocht. Ik hoop dat dat zeker nog terugkomt. We kunnen bekijken of we op een constructieve manier eventueel een aantal bijsturingen kunnen doen op dat vlak.
De vraag om uitleg is afgehandeld.