Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Vandaele heeft het woord.
Minister, op 2 oktober bracht de Sectorraad Media advies uit over het audiovisueel beleid en het steunbeleid voor games. Het advies wil bijdragen aan de discussie over de nieuwe beheersovereenkomst tussen de regering en het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF). Ik zou graag met u kort een paar elementen uit het advies van de sectorraad bespreken.
De Sectorraad Media is van oordeel dat er binnen het VAF en het Mediafonds bewuster en evenwichtiger moet worden gestreefd naar het ondersteunen van de gehele productiesector.
In die zin kunnen de finaliteit en de evaluatiecriteria meer worden afgestemd op de actuele noden van het Vlaamse ecosysteem en de veranderende verwachtingen van de televisiekijker.
De sectorraad steunt ook de aanbeveling uit de Econopolisstudie, die we eveneens besproken hebben in de commissie, om meer te focussen op de bestemming van de middelen en in te zetten op scenario’s en projecten met exportpotentieel. Daarnaast pleit de sectorraad voor een budgetverhoging van het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF) uit publieke middelen.
Tot slot wijst de raad op het belang van het stimuleren van private investeringen in fictieproducties. Dat kan bijvoorbeeld door een uitbreiding van de stimuleringsregeling naar aanbieders van over-the-topspelers die actief zijn op de Vlaamse markt en die voorlopig nog niet onder de stimuleringsverplichting vallen. Dat is natuurlijk een heel belangrijk punt. Over die stimuleringsregeling zei u op 4 oktober in De Afspraak dat u ondertussen overleg pleegt met Netflix en dat u van oordeel bent dat zij inderdaad moeten bijdragen in de audiovisuele sector in Vlaanderen.
– Katia Segers treedt als voorzitter op.
Minister, op welke manier zult u aan de slag gaan met de aanbevelingen uit het advies van de Sectorraad Media? Hoe ziet de verdere timing eruit om tot een nieuwe beheersovereenkomst met het VAF/Mediafonds te komen? Lukt dat nog tegen eind dit jaar? Hoe verloopt het overleg met de verschillende stakeholders? Welke aanbevelingen uit het advies zijn voorwerp van discussie binnen de besprekingen over de nieuwe beheersovereenkomst?
En dan is er dus de uitbreiding van de investeringsplicht tot de over-the-topspelers. U gaf voor het zomerreces aan dat het departement bezig was met een analyse van de bestaande regelingen in Frankrijk en Duitsland. Werd die analyse al afgerond? Zo ja, wat waren de bevindingen? Acht u het op korte termijn haalbaar om de investeringsplicht uit te breiden naar de over-the-topspelers? Zo ja, hoe loopt het overleg daarover met de betrokken actoren? In hoeverre bestaat er bij hen bereidwilligheid om mee te werken? Binnen welke termijn kunnen we hier regelgevende initiatieven verwachten?
Minister Gatz heeft het woord.
Mijnheer Vandaele, ik heb het advies van de Sectorraad Media uiteraard doorgenomen. Ik kan mij vinden in de meeste aanbevelingen. Het is duidelijk dat de visie van de SARC grotendeels overeenstemt met de bevindingen en aanbevelingen die eerder al uit de studie van Econopolis voortkwamen. De onderhandelingen over een nieuwe beheersovereenkomst van het VAF/Mediafonds lopen al enkele maanden en zullen de komende weken afgerond worden. Inhoudelijk zal de nieuwe beheersovereenkomst aandacht hebben voor zowel de aanbevelingen van de SARC als die van Econopolis.
Aangezien de gesprekken met het VAF nog lopen en ik niet wil vooruitlopen op de goedkeuring door de Vlaamse Regering, kan ik nu nog niet ingaan op de details van de nieuwe ontwerpbeheersovereenkomst. Ik wil wel enkele zaken toelichten die aansluiten bij de aanbevelingen van de SARC. Bij de begrotingsopmaak voor 2018 heeft de Vlaamse Regering beslist om 2 miljoen euro bijkomend structureel vrij te maken voor het VAF/Mediafonds. Dat is een niet onbelangrijke financiële inspanning, die de audiovisuele sector de nodige steun moet bieden om verder te kunnen gaan op het goede elan en die naast meer kwaliteitsvolle lokale content ook buitenlandse successen mogelijk kan maken. De structurele verhoging van de middelen en de opmaak van een nieuwe meerjarige beheersovereenkomst tonen duidelijk aan dat ik het VAF/Mediafonds zie als dé katalysator voor de audiovisuele sector en kwaliteitsvolle lokale fictie in Vlaanderen.
De focus van het VAF/Mediafonds zal scherper worden gesteld. Daarnaast zal de beheersovereenkomst naast diversiteit ook meer aandacht hebben voor het exportpotentieel van een reeks. Talentontwikkeling en meer aandacht voor scenario zijn ook belangrijke accenten binnen de bijgestuurde werking van het VAF/Mediafonds.
Tijdens de zomermaanden hield ik verschillende gesprekken met spelers uit de audiovisuele sector. Een van de thema’s die besproken werden, was de mogelijkheid van een uitbreiding van de stimuleringsregeling naar de zogenaamde over-the-top spelers. Ik neem het advies van de SARC rond dat onderwerp ter harte en sluit mij aan bij de stelling dat ook buitenlandse contentaanbieders die actief zijn op de Vlaamse markt, moeten bijdragen aan kwaliteitsvolle Vlaamse programma’s. Ik kan nog geen details geven over welke wettelijke mogelijkheden er zijn, aangezien die momenteel nog in de diepte onderzocht worden door mijn departement, maar zoals u inmiddels weet, is de aankomende wijziging van de Europese AVMD-richtlijn (Audiovisuele Mediadiensten) in dit kader ook relevant en dus van nabij op te volgen.
De onderhandelingen over een nieuwe beheersovereenkomst van het VAF/Mediafonds lopen al een tijdje en worden in de komende weken afgerond. Het is mijn intentie om zo snel mogelijk het dossier voor te leggen aan de Inspectie van Financiën en, na positief advies, het ontwerp van beheersovereenkomst ter goedkeuring voor te leggen aan de Vlaamse Regering. Het is inderdaad de bedoeling – en die timing moet gehaald kunnen worden – dat het VAF/Mediafonds vanaf 1 januari 2018 van start kan gaan met de nieuwe, toekomstgerichte beheersovereenkomst.
De onderhandelingen over de nieuwe beheersovereenkomst verliepen steeds tussen het kabinet Media, het VAF en mijn departement. Alle betrokken medewerkers hebben veel werk in dit dossier gestoken en streven ernaar om tot een alomvattende overeenkomst te komen, die enerzijds aandacht heeft voor de aanbevelingen van Econopolis, de SARC en de audiovisuele sector, en anderzijds ook de nodige ruimte en autonomie laat aan het VAF om kwaliteitsvolle reeksen te steunen en te begeleiden.
Wat de aanbevelingen betreft die ter discussie staan, verwijs ik graag naar mijn antwoord op uw eerste vraag. Normaal gezien kan ik u binnen dit en twee maanden meer informatie geven en licht ik graag de details en de accenten van de nieuwe beheersovereenkomst toe.
Hoe zit het in Frankrijk en Duitsland met de investeringsplicht voor de over-the-topspelers? Het onderzoek in de diepte naar de regelgeving van de Franse en Duitse collega’s werd deze week door het departement afgerond. Beide landen hebben een arsenaal aan regels die de verschillende spelers in de audiovisuele sector ertoe verplichten bij te dragen aan de ontwikkeling van audiovisuele producties. Ik beperk mij hier tot de verplichtingen die gelden voor aanbieders van niet-lineaire mediadiensten of video-on-demandaanbieders (VOD-aanbieders).
In Frankrijk worden de verplichtingen van VOD-aanbieders geregeld in het Décret relatif aux services de médias audiovisuels à la demande van 12 november 2010 en gelden volgende regels: een investeringsverplichting op basis van de netto jaaromzet en quota in de catalogi van de VOD-aanbieders. Voor de investeringsverplichting geldt het volgende, luidens artikelen 3 tot en met 6 van dat decreet: aanbieders van niet-lineaire mediadiensten moeten een bepaald percentage van hun netto jaaromzet investeren in Europese bioscoopfilms, origineel Franstalige bioscoopfilms, Europese audiovisuele producties en/of origineel Franstalige producties. Het percentage is afhankelijk van de categorie waartoe de aanbieder behoort – catch-uptelevisie, abonneetelevisie, pay-per view-televisie – en/of van het aantal Europese en/of origineel Franstalige producties die werden uitgezonden binnen een bepaalde periode. Afhankelijk van de categorie waarin men valt, van het aantal jaren dat de VOD-aanbieder actief is en van het aantal Europese producties die reeds werden uitgezonden, kan de bestedingsverplichting oplopen in een vork van 8 procent tot 26 procent van de netto jaaromzet. Voor de quota in de catalogi van de VOD-aanbieders geldt het volgende. Volgens artikel 12 van hetzelfde decreet moeten VOD-aanbieders in hun catalogus 60 procent reserveren voor Europese producties en 40 procent voor originele Franstalige audiovisuele producties.
Tot slot bevat artikel 1609 sexdecies B van de Code général des impôts een belasting van 2 procent op de opbrengsten van VOD-aanbieders. Die belasting loopt op tot 10 procent voor VOD-diensten die pornografische werken en werken die aanzetten tot geweld, aanbieden. Dat laatste is wel een algemene fiscale maatregel en geen specifieke maatregel ter ondersteuning van de audiovisuele productie.
Het decreet dateert dus van 2010. In 2013 breidde de Franse wetgever de reikwijdte van de regel, die van toepassing is op VOD-aanbieders die in Frankrijk zijn gevestigd, uit naar buitenlandse VOD-aanbieders die hun diensten op het Franse grondgebied aanbieden. Die uitbreiding van de belasting naar VOD-diensten die buiten Frankrijk zijn gevestigd, is volgens Frankrijk gerechtvaardigd, omdat VOD-aanbieders gelijk moeten worden behandeld, ongeacht waar ze zijn gevestigd.
– Bart Caron treedt als voorzitter op.
De Europese Commissie werd in de herfst van 2014 door Frankrijk in kennis gesteld van de wet. De wet zal pas na goedkeuring door de Commissie in werking treden. Tot vandaag heeft de Commissie nog geen beslissing genomen in deze zaak. Nog dit met betrekking tot Frankrijk: het decreet van 20 september 2017 breidt de 2 procentheffing op opbrengsten van VOD-aanbieders, waarvan daarnet sprake, ook uit naar reclame-inkomsten van videoplatforms die gratis of tegen betaling video’s ter beschikking stellen van het publiek. In Frankrijk spreekt men van ‘la taxe YouTube’. De heffing is, net zoals de VOD-heffing, van toepassing op zowel videoplatforms gevestigd in Frankrijk als op videoplatforms gevestigd in het buitenland. In dat laatste geval heeft de heffing wel alleen betrekking op reclame-inkomsten uit Frankrijk.
In Duitsland wordt de financiering van filmproductie, -distributie en -vertoning geregeld door middel van een speciale heffing, een Sonderabgabe, die wordt opgelegd aan ondernemingen in de bioscoop-, video- en omroepsector. Bioscoopuitbaters, videoleveranciers en VOD-aanbieders betalen een belasting aan de Federale Filmraad – Filmförderungsanstalt of FFA – op basis van hun inkomsten uit filmexploitatie. Bioscoopuitbaters worden belast op basis van de inkomsten per scherm. Videoleveranciers en VOD-aanbieders worden belast op basis van hun netto jaaromzet, op voorwaarde dat die meer dan 50.000 euro bedraagt.
Artikel 153, paragraaf 1, van het Filmförderungsgesetz (FFG) verplicht videodistributeurs en VOD-aanbieders met een netto jaaromzet van meer dan 50.000 euro om bij te dragen aan de FFA. Het heffingspercentage hangt af van de omzet: 1,8 procent voor bedrijven met een omzet tot 30 miljoen euro, 2 procent voor bedrijven met een omzet tussen 30 en 60 miljoen euro, en 2,3 procent voor bedrijven met een omzet van meer dan 60 miljoen euro. Eerst waren alleen VOD-aanbieders met een statutaire zetel of een vestiging in Duitsland verplicht de filmheffing te betalen. Daartegenover stond dan dat alleen VOD-aanbieders met een statutaire zetel of een vestiging in Duitsland gerechtigd waren om audiovisuele ondersteuning van de FFA aan te vragen. In juli 2013 werd de wet gewijzigd, zodat niet in Duitsland gevestigde VOD-aanbieders aan de heffing zouden worden onderworpen.
Artikel 153, paragraaf 2, van die wet bepaalt dat VOD-aanbieders die niet in Duitsland zijn gevestigd, de hierboven genoemde heffing ook moeten betalen voor inkomsten uit de verkoop van VOD-diensten aan Duitse klanten via Duitstalige websites, als die transacties niet onderworpen zijn aan een vergelijkbare financiële bijdrage aan een filmfonds ter promotie van audiovisuele producties in het land van oorsprong. Als gevolg van die nieuwe verplichting zullen de buitenlandse VOD-aanbieders die onderworpen zijn aan de belasting, ook recht hebben op audiovisuele ondersteuning van de FFA, op dezelfde manier als VOD-aanbieders met een statutaire zetel of vestiging in Duitsland.
Duitsland motiveerde de uitbreiding tot VOD-aanbieders die buiten zijn grondgebied zijn gevestigd, door de snelle technologische ontwikkelingen in de distributie van films, waarin de VOD-aanbieders een steeds belangrijkere rol spelen. Daarnaast verklaarde Duitsland dat het nodig was rekening te houden met grote wereldwijde VOD-spelers, zoals Netflix en Amazon, die verschillende landen bedienen, maar met een vestiging in slechts één EU-lidstaat. Volgens de Duitse autoriteiten is het doel van de uitbreiding in overeenstemming met het bestaande systeem en filosofie van de wet, waarbij de consumptie van films in Duitsland via elke drager inkomsten garandeert voor een overheidsfonds dat culturele doelstellingen ondersteunt, inclusief de productie en de distributie van films.
Op 1 september 2016 verklaarde de Europese Commissie de nieuwe wetswijziging in Duitsland in overeenstemming met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en met de AVMD-richtlijn. Op 22 november 2016 diende Netflix bij het EU-gerecht echter een verzoekschrift in waarin de VOD-aanbieder de nietigverklaring vraagt van het Commissiebesluit van 1 september 2016. Het gerechtshof heeft in die zaak nog geen uitspraak gedaan.
Dan kom ik bij uw vraag met betrekking tot ons grondgebied. De contouren van de twee regelingen in Frankrijk en Duitsland zijn duidelijk. Wat de volgende stappen zijn, dient verder geanalyseerd te worden. De Vlaamse audiovisuele markt is namelijk anders dan de Franse en de Duitse markt. Regelgevende initiatieven staan zeker op mijn agenda, laat dat duidelijk zijn. Maar evenzeer wil ik ook nog even de piste bekijken die tot samenwerking en mogelijk vrijwillige bijdrage kan leiden. De gesprekken zijn aangevat, in het bijzonder met Netflix, twee weken geleden. Een en ander moet ook bekeken worden in het kader van de herziening van de AVMD-richtlijn. Ik koppel dit wel los van de timing van de richtlijn, waarvan onduidelijk is wanneer ze van kracht zal worden. Ik kom hier zeker op terug tijdens de bespreking van de beleidsbrief.
We moeten nu per week en per maand daarin keuzes maken: ofwel, zoals ik eerder al aangaf, een variante op het Franse en/of het Duitse model, waar zeker mogelijkheden zijn, ofwel een variante op de stimuleringsverplichting die we op dit ogenblik al voor de distributeurs kennen, ofwel een tussenmodel van beide. Het principe dat buitenlandse over-the-topspelers die hier actief zijn, moeten bijdragen tot ons media- en cultureel ecosysteem, wil ik zeker mogelijk en afdwingbaar maken.
De heer Vandaele heeft het woord.
Minister, u begon met te zeggen dat u wat de beheersovereenkomst met het VAF betreft, daar momenteel niets over wilt zeggen. Ik vind het zeer begrijpelijk dat u dat inderdaad eerst binnen de regering wilt bespreken, maar het wordt een belangrijk punt in dit verhaal.
Wat betreft de investeringsplicht voor de over-the-topspelers, zegt u dat het feit dat zij ook moeten bijdragen aan Vlaamse producties, nog wordt onderzocht. U verwijst ook naar de Europese richtlijn die hier al dan niet een context voor kan bieden. Daar moeten we zeker op wachten.
Dat het onderzoek naar de situatie in Frankrijk en Duitsland ondertussen is afgerond, doet mij een plezier. Misschien is het mogelijk om daar ook een exemplaar van te krijgen, of de conclusies ervan. Dit is natuurlijk voor ons als parlement niet onbelangrijk. Toen we destijds de stimuleringsregeling hebben goedgekeurd, was het ook onze bedoeling, zeker in de geest, om iedereen mee te nemen en om iedereen te laten bijdragen, eigenlijk ook de over-the-topspelers. Ik begrijp dat u nog op een paar dingen wacht, onder andere de reactie van de Europese Commissie op Frankrijk, maar als we zo ver zijn en we kunnen een stap vooruit zetten, dan moeten we natuurlijk bekijken of dat decreet van ons robuust genoeg is om dat op te vangen. Ik denk van wel. Als dat niet zo is, dan horen we het graag en dan moeten wij zeker van hieruit ook de nodige verfijningen aanbrengen zodat u dat pad verder hopelijk succesvol kunt bewandelen en de over-the-topspelers, de Netflixen van deze wereld, kunt laten bijdragen aan de productie van eigen Vlaamse content.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Collega Vandaele, dank u wel voor de vraag. Het is een belangrijke vraag.
Ik heb enkele opmerkingen en een paar vragen. Collega Vandaele, ik dank u wel, maar u bent natuurlijk heel selectief in wat u uit het SARC-advies haalt. Een aantal zaken haalt u er niet uit. Ik was blij te lezen dat de SARC, net zoals ikzelf altijd heb gedaan, ervoor pleit dat het aandeel uit het excedent van de VRT groter zou moeten kunnen worden. Ik was zeer blij om dat te lezen. Mijn vraag is tot hoeveel dat zou kunnen gaan.
De uitbreiding van de taxshelter voor gameproducties vond ik ook een interessante aanbeveling. Wat denkt u daarover?
Ik heb nog wel een zware bedenking en vraag in verband met de stimuleringsregel. De SARC zegt dat het gemengde systeem behouden moet blijven, want dat moet voor Europa, maar de SARC formuleert wel een belangrijke bedenking, namelijk dat de dienstenverleners dan wel aandacht zouden moeten hebben voor alle marktspelers van de productie- en omroepsector. Dus, zonder het bij naam te noemen, gaat dat natuurlijk over Telenet. Nu Telenet vorige week heeft aangekondigd om 100 procent eigenaar te worden van VIER en VIJF, ben ik nog ongeruster geworden. Hoe gaan wij Telenet tegenhouden als ze voortaan nog enkel willen investeren in producties die voor VIER en VIJF bedoeld zijn?
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Ik heb nog een kleine opmerking uit het advies van de SARC. Zij steunen dus een uitbreiding van de stimuleringsregeling naar de over-the-topspelers, maar ik heb twee aandachtspunten bij de realisatie ervan. In welke mate zullen zij hun werkelijke abonnementsaantallen meedelen en hoe gaan we dat allemaal controleren? Dan is er ook nog het probleem van het country-of-originprincipe.
Bij die twee punten stelt zich de vraag hoe de handhaving van dergelijke reglementering zal gebeuren, want men kan het misschien allemaal gemakkelijk omzeilen. Is dat ook onderzocht in Frankrijk en Duitsland?
Ik wil me ook nog kort even aansluiten en wil min of meer dezelfde opmerking als collega Segers maken, namelijk dat de mogelijkheid bestaat dat Telenet helemaal de baas wordt bij VIER, VIJF en ZES door overname van aandelen. Dat zullen we nog zien. Er loopt nog van alles, maar dat heeft bijna een omgekeerd effect van onze stimuleringsregeling. Je bent verplicht om te investeren in eigen producties en dus neem je televisiezenders over. Dan ga je die stimuleringsregeling exclusief aanwenden voor je eigen zenders. Ik zou zeggen dat het bijna een stimulans is om zenders over te nemen, vreemd genoeg en wellicht onbedoeld in de tijd toen wij die stimuleringsregeling goedgekeurd hebben, collega Vandaele. Toen was daar nog geen sprake van. Telenet had zich ook nog niet ingekocht in de SBS-groep. Dat is een bizarre kwestie die des te meer onze aandacht moet vestigen op de problematiek van de concentratie die almaar verder gaat. De stimuleringsregeling is er een facet van, vreemd genoeg. Ik wil ze niet weg, maar vreemd genoeg heeft die soms een averechts effect.
Minister Gatz heeft het woord.
Ik heb nog enkele bijkomende elementen. Ik wil zeker de analyse van de administratie via de commissiesecretaris aan de commissie bezorgen.
Mevrouw Segers, ik ga niet elke keer in op de discussie van het excedent. Soms volg ik graag de SARC en andere keren niet, maar ik besef dat die discussie nog niet is uitgeput. Maar daar ga ik het nu niet over hebben.
Ik deel wel de mening van de SARC om te bekijken hoe we de taxshelter voor audiovisuele producties kunnen uitbreiden. Er lopen momenteel een aantal gesprekken, zowel binnen de sector als met de federale minister van Financiën. Daarover bestaan twee thesissen, enerzijds een formele uitbreiding van de wet, wat misschien aanbevelenswaardig is, maar anderzijds is de autonomie van de gemeenschappen om te bepalen waaraan precies de taxshelter voor de audiovisuele steun kan worden gegeven, groter dan we misschien denken. We zien dat onze Franstalige broeders daar iets ruimer in gaan dan wij op dit ogenblik doen. We zijn in die zin aan het onderzoeken of we het op die manier kunnen doen: ‘help uzelf, zo helpe u de audiovisuele sector’. We moeten zeker zorgen dat we daar vorderingen in kunnen maken.
Dan de kern van de vraag: er wordt één particulier distributeur en zender genoemd, de stimuleringsverplichting, maar ook de algemene vraag van de heer Vandaele waar we kunnen landen en welke soort regelgeving we gaan hebben. Dat hangt natuurlijk nauw samen. Over de handhaving, zelfs al zijn de vragen van mevrouw Brouwers pertinent, ga ik het nu nog even niet hebben want we zijn nu aan het kijken hoe we dat het beste kunnen doen. Wanneer we het Duitse en/of het Franse voorbeeld volgen, zal dat zeker juridisch nog wat voeten in de aarde hebben omdat er nog een aantal principiële krachtmetingen tot op Europees niveau over zijn. Het kan een keuze zijn, maar het zal de oplossing, namelijk een bijdrage van de over-the-topspelers aan ons mediaecosysteem, wellicht niet bespoedigen. Dus moeten we kijken in hoeverre we de stimuleringsverplichting die nu voor de distributeurs bestaat, op een eenvoudige manier kunnen uitbreiden tot de over-the-topspelers. We zullen nog met het handhavingsvraagstuk worden geconfronteerd, dat spreekt voor zich. Maar de overheid kan natuurlijk altijd regelgeving uitvaardigen, ze is gerechtigd om dat te doen.
Nogmaals, ik sluit de ultieme stok achter de deur niet uit. Maar wanneer men bij bepaalde over-the-topspelers waar ik de voorbije weken gesprekken mee gevoerd heb, ziet dat zij vlotter bijdragen tot het mediaecosysteem in een stimuleringsverplichting dan wel in bijvoorbeeld een omzetbelasting, dan wil ik dat ook even pragmatisch benaderen. Ik ga nog niet zeggen dat het het ene of het andere zal zijn. Maar als we snel aan bijkomende financiële steun voor ons ecosysteem kunnen komen, dan zal dat voor mij toch ook een argument zijn.
Uiteraard zullen we het bredere verhaal wel moeten meenemen, namelijk wat als een distributeur volledig of grotendeels eigenaar is van een televisiestation en dergelijke meer. De vragen die u aanhaalt, mevrouw Segers en mijnheer Caron, zullen we zeker opnemen. U weet wel dat in tegenstelling tot uw visie op de zaak, mevrouw Segers, namelijk dat de opbrengst van de stimuleringsverplichting exclusief aan het Mediafonds toekomt, ik een gematigder oordeel heb en de regelgeving van mijn voorgangster, waar het ook in eigen programma's kon worden geïnvesteerd, wel wil bekijken omdat in elk geval de eerste resultaten daarvan, voor zover ik over de kwaliteit van bepaalde series moet oordelen, zonder meer geruststellend kunnen worden genoemd. Maar goed, het feit dat men inderdaad in voorkomend geval in een volgende stap zou overwegen om alleen te investeren in programma's van zenders die men zelf bezit, is dan weer een ander probleem waar we zeker een antwoord moeten op bieden.
Ik ben vrij hoopvol over de toekomst, los van alle juridische handhavingsperikelen omdat de over-the-topspelers goed beseffen dat dit in elk land aan de orde is. Frankrijk en Duitsland waren misschien om allerlei redenen voorlopers, maar het is in elk land aan de orde. Men ziet wel dat men dit moet doen. Men heeft er ook wel marktconforme stimulansen toe. Daarmee bedoel ik het volgende: wij zijn misschien nog wat specifieker in de zin dat Vlamingen graag naar Vlaamse fictie kijken, nog meer dan andere nationaliteiten, maar ook in andere landen beseft men dat men, om de culturele samenleving van een ander land te kunnen bedienen, dat moet doen. In die zin lopen die belangen, commerciële voor de over-the-topspelers, en qua verplichting vanuit de overheid, voor een niet onbelangrijk stuk gelijk.
De heer Vandaele heeft het woord.
De minister heeft zeer uitvoerig geantwoord. Ik kijk uit naar de conclusies van dat onderzoek naar Duitsland en Frankrijk, want ik vind dit een ongemeen boeiend thema. Wij zijn altijd voorstander geweest van het stimuleren van de eigen Vlaamse producties. Dan moeten er inderdaad middelen voor zijn, vandaar destijds het decreet op de verplichte bijdrage in dat stimuleringsverhaal. Als we dus verder kunnen gaan om ook die over-the-topspelers te vatten, dan moeten we dat zeker doen. Ik begrijp dat het geen gemakkelijke oefening is, uiteraard niet, maar dat mag ons niet verhinderen om het toch te proberen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.