Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over het personeelstekort in rusthuizen
Vraag om uitleg over de kwaliteitsvereisten binnen de woonzorgcentra
Interpellatie over de kwaliteit van de zorgverlening in commerciële rusthuizen, naar aanleiding van de undercoverreportage van Pano
Interpellatie over kwaliteit en winst in woonzorgcentra
Verslag
De heer Depoortere heeft het woord.
Minister, toen ik vorige week woensdag de Panoreportage bekeek, overviel mij een gevoel van verbijstering en verontwaardiging. Ik denk dat dat gevoel leefde bij heel wat kijkers, en wellicht niet het minst ook bij de leden van deze commissie. Twee reporters zijn undercover gegaan om een aantal commerciële woonzorgcentra van binnenuit te bekijken. En de leefomstandigheden lieten er, op zijn zachtst gezegd, te wensen over. Dat was toch hun conclusie na hun reportage.
Ik wil hier niet alles tot in detail bespreken, maar ik wil er toch een aantal problemen uitlichten, waarvan ik van mening ben dat die het dringendst nood hebben aan een oplossing.
Een eerste grote probleem is het personeelstekort. Het is nu vaak zo dat er twee tot vier personeelsleden aanwezig zijn op een afdeling van vijftig bewoners. Dat is conform de personeelsnorm van de overheid, maar er moet onmiddellijk bij worden opgemerkt dat dat te weinig is. Dat wordt niet enkel zo ervaren door de bewoners, maar ook door heel wat woonzorgcentra zelf. En daar zit wel een verschil tussen de commerciële en de niet-commerciële woonzorgcentra. Terwijl de niet-commerciële woonzorgcentra wel bijkomend personeel aannemen om te voldoen aan een kwaliteitsvolle zorg, doen sommige commerciële woonzorgcentra – ik wil ze zeker niet allemaal over dezelfde kam scheren – dat niet, met alle gevolgen van dien. De tijdsdruk is niet meer menselijk te noemen. Zorgbehoevenden moeten op een zeer korte tijd gewassen, aangekleed, gevoed worden enzovoort. Men heeft geen tijd om iets te doen aan de eenzaamheid, waar veel van die ouderen mee te maken hebben, en om op een rustige manier goede zorg te geven, al was het maar om eens een praatje te slaan met sommige van die mensen. Er moet dus in de eerste plaats iets gebeuren aan de personeelsbezetting, aan die minimumnorm.
Een tweede probleem dat opdook naar aanleiding van de reportage, en dat is niet nieuw, is het bezorgen en de kwaliteit van de voeding. U herinnert zich de discussie die we dit jaar al in deze commissie gevoerd hebben, minister. De vaststelling was net dezelfde als toen, namelijk dat er in te weinig budget wordt voorzien om kwaliteitsvolle maaltijden aan te bieden, ook met alle gevolgen van dien. Dat kan in extreme gevallen namelijk leiden tot ondervoeding.
Een derde probleem dat naar aanleiding van deze reportage opdook, is het feit dat er wat schort aan de inspectie en de klachtenbehandeling. Ik vind het schrijnend te moeten vaststellen dat wij door een reportage van de openbare omroep opnieuw de discussie moeten voeren over hoe we een kwaliteitsvolle zorg aanbieden.
Minister, ik heb ook goed geluisterd naar het debat van afgelopen zondag in De zevende dag. U hebt daar verschillende zaken ten berde gebracht. Bij een ervan wil ik mij zeker aansluiten, namelijk dat we daar een open en groot debat over moeten voeren. Dat is een vaststelling waar niemand omheen kan. Dat er een mentaliteitswijziging nodig is, bij de burgers in het algemeen, daar zal ook iedereen van overtuigd zijn. Maar ik zit hier als oppositielid om u te ondervragen over het gevoerde beleid.
Dan kom ik terug bij mijn drie vaststellingen. Ik wil daar dan graag mijn vragen aan koppelen. Ten eerste: het personeel. Zult u op korte termijn de minimumnorm van personeelsbezitting aanpassen? U sprak tijdens het debat in De zevende dag over een differentiëring van het personeelskader. Ik kan u daar voor een groot stuk in volgen. Hebt u er zicht op wanneer dat in de praktijk zal worden ingevoerd?
Ten tweede: de budgetten. In een artikel in De Tijd stelt men dat er een tekort is van 120 miljoen euro om personeel in te zetten om een goede zorg te garanderen, zeker rekening houdend met de toenemende vergrijzing.
En ten derde: de rapportering en de klachtenbehandeling. Ik stel mij nog altijd vragen bij het al dan niet efficiënt inzetten van de Zorginspectie. Ik wil zeker niet beweren dat zij geen goed werk leveren, maar ik stel me wel de vraag of zij voldoende bemand zijn en of zij op een goede, efficiënte manier worden ingezet.
Er is tijdens het debat in De zevende dag ook gesproken over een andere rol die we kunnen geven aan de adviserende artsen die werkzaam zijn in de wzc’s. U had daar oren naar en maakte zich sterk dat u de kaderinvulling van deze functie zou herbekijken. Ik had graag geweten welk tijdspad u daarvoor in gedachten had. Wat klachtenafhandeling betreft, denk ik dat er ook sprake moet van kunnen zijn om bewoners, familie van bewoners enzovoort mee in te schakelen in heel de klachtenafhandeling.
Minister, ik hoop dat als we al deze problemen niet enkel benoemen maar er ook een gepast antwoord op geven – en dat kan gegeven worden – in een aanvaardbare termijn, dat wil zeggen op korte termijn, we dan wel tot een kwaliteitsvolle zorg kunnen komen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Collega's, minister, voor ik met mijn vraag begin, wil ik duidelijk stellen dat er in de sector met hart en ziel wordt gewerkt door heel veel mensen. Ik denk dat daar een consensus over is. Een aantal mensen die in de sector actief zijn, voelen zich op dat vlak de afgelopen week niet erkend. Het is belangrijk dat we hun het signaal geven dat de inzet van het personeel bijna overal bovenmenselijk, heel knap en heel warm is. Daar mogen we niet van afwijken.
Er zijn wel problemen. De Panoreportage brengt wel een aantal zaken aan bod. Ik wil er drie verschillende blokken van maken. Een eerste blok gaat over het personeelstekort, dan een iets ruimer blok over wat kwaliteit is en hoe we met kwaliteit omgaan, en ten slotte een stukje over de winst en de commercialisering in de zorgsector.
Ik begin met het personeelstekort. Dat komt aan bod in de reportage. Men heeft 10 minuten om iemand te wassen, aan te kleden en tot de eetzaal te brengen. Dat is onmenselijk kort. Het is realiteit. Als je dan nog iemand tegenkomt die niet alleen praktische hulp nodig heeft, maar bijvoorbeeld ook een slechte dag heeft en het even niet meer ziet zitten, dan moet je tijd kunnen maken. Een verzorgende die op dat moment niet die tijd kan maken, voelt zich daar enorm rot bij want die moet op de klok kijken en naar de volgende kamer gaan. Dat tijdgebrek is reëel. Het personeelstekort is prangend.
Op het einde van de zomer zijn er nog reportages geweest over ouderen die om 18 of 19 uur in hun bed gestopt worden omdat er te weinig volk is bij de avondshift. We hebben de afgelopen dagen bergen getuigenissen gekregen. Ik heb ook mensen gehoord die een ouder via een kortverblijf naar een rusthuis hebben gebracht en erover getuigen dat de ouder niet zelf naar de eetzaal kon gaan en men soms vergat om hem er naartoe te brengen. Iedereen kent verhalen en getuigenissen. Die verhalen zijn heel vaak terug te brengen tot personeelstekort.
Het personeelstekort kennen we al, dat is niet nieuw. De oorzaak ervan ligt in de evolutie van de rusthuizen. Vroeger gingen mensen die nog vrij actief waren, naar een rusthuis, terwijl nu mensen vaak voor een kortere periode gaan, maar veel zwaarder zorgbehoevend zijn. Het rusthuis is vaak een optie wanneer het thuis echt niet meer kan. De omkadering van een rusthuis is daar niet op voorzien, die is voorzien op veel meer zelfredzaamheid van mensen. De oude opdeling tussen een rustoord voor bejaarden (rob) en een rust- en verzorgingstehuis (rvt) is achterhaald. U erkent dat. Ik ben blij dat u dat toegeeft en dat u de norm wilt optrekken. Daarbij heb ik de vraag tot waar u die norm wilt optrekken, met welke timing en met welke budgetten.
Ik wil nog iets zeggen over de verschillen binnen de normen. Je hebt enerzijds de norm voor een rusthuis, welke minimumbezetting je moet hebben om te mogen open zijn. Je hebt het bedrag dat je van de overheid krijgt als financiering om in die zorg te voorzien. Daar zit een verschil op. Professor Pacolet heeft berekend dat rusthuizen 15 procent minder financiering krijgen dan de effectieve norm voorschrijft. Dan weet je dat dat een factuur is die naar de gebruikers wordt doorgeschoven. Dan heb je nog een stap daarboven, namelijk dat de norm zelf te laag is. De meeste rusthuizen zetten extra personeel in, terecht, omdat het nodig is. Maar daar zie je grote verschillen. In de publieke sector zit 40 procent boven de norm voor personeel, in de non-profitsector gaat het om 17 procent en in de profitsector om 14 procent. Bijna alle rusthuizen zetten dus extra personeel in boven de norm, personeel dat wordt betaald via de factuur van de gebruikers.
Ik haal deze cijfers aan omdat het een waardevolle studie is die professor Pacolet heeft gemaakt, maar we moeten ze lezen met nuance. Er zijn heel grote verschillen tussen de sectoren. Er zijn private rusthuizen die zeer goed werk leveren en je hebt er die puur om de winst werken. Je hebt publieke rusthuizen en OCMW-rusthuizen waar je ook vragen kunt stellen bij de kwaliteit. We moeten daar met de nodige nuance naar kijken. Die cijfers tonen wel dat er een verschil is en dat het in het algemeen effectief zo is dat waar er een druk is op winst, er in de globale cijfers ook een druk om zo min mogelijk personeel in te zetten, zichtbaar is. Dat gaat over het eerste luik, namelijk de personeelsnormen. Mijn hoofdvraag is de volgende. Minister, u hebt gezegd dat u de normen wilt optrekken. Welke norm zult u vooropstellen? Wanneer zal die norm ingaan en zult u in extra budget voorzien bovenop de in de begroting reeds voorziene budgetten?
Kwaliteit is voor een heel groot stuk personeel, want goede zorg hebben is iemand hebben die tijd voor je heeft en is ervoor zorgen dat iemand tijd kan nemen om die zorg te geven. Maar er zijn nog andere elementen wat betreft kwaliteit. We kennen ook de verhalen, die nu niet in de reportage zijn gekomen maar in eerdere reportages, van incontinentiemateriaal dat wordt hergebruikt om te besparen, verhalen van mensen die zeggen dat men elke zondag een croissant krijgt maar men koopt maar 50 croissants voor 80 mensen en dan is het een race om er een te hebben, verhalen dat je vier boterhammen mag bestellen maar dat er maar beleg is voor twee boterhammen. We kennen die verhalen. Die zijn reëel. Er zijn dus nog andere elementen wat kwaliteit betreft.
Kwaliteit gaat ook niet enkel om feitelijke zaken, bijvoorbeeld dat je daglicht moet hebben, maar je hebt ook de beleving. Hoe ervaren ouderen het? Zijn ze tevreden in een woonzorgcentrum of niet? Dat is ook een heel belangrijke vraag. Er bestaat momenteel een tevredenheidsmeting, maar die gebeurt enkel bij die ouderen die kunnen participeren, die nog actief zijn. Maar je hebt ook een hele grote groep ouderen met dementie, of mensen die het moeilijk hebben om die vragenlijst in te vullen. Het is dus ook van belang om te kijken hoe je de tevredenheid bij die ouderen kunnen polsen, via hun omgeving, via hun naasten. Maar ook daar: kwaliteit is voor een heel stuk een subjectief element. Ook daar hebben we niet de hefbomen om mee aan te slag te gaan.
U hebt heel vaak een nieuwe visie met betrekking tot kwaliteit aangekondigd. Er stond volgens mij ook in het regeerakkoord dat er een nieuwe visie komt met betrekking tot kwaliteit, maar tot nu toe zien we die niet. Ik wil een voorbeeld geven. Zo wordt er wel gekeken wat de oppervlakte van het raam is in vergelijking met de vloeroppervlakte, maar niet of er een betonnen muur of een open grasveld achter dat raam te zien is. Dat maakt nochtans een wezenlijk verschil. Onze kwaliteitsnormen zijn heel sec en objectief, maar ze meten niet altijd de essentie. Er moet ook een kwaliteitshandboek zijn. Wat heb je aan een kwaliteitshandboek als het gewoon in de kast ligt van de directie? Dat moet een instrument zijn. Hoe wordt omgegaan met kwaliteit, is heel divers. Er moet gekeken worden hoe men daarmee aan de slag gaat. U hebt de nieuwe visie op kwaliteit beloofd zodat de inspectie op een andere manier kwaliteit kan meten. Waar blijft die? Wanneer komt die er?
Binnenkort zal het parlement het ontwerp van decreet met betrekking tot de Zorginspectie bespreken. Ik heb al de kans gehad om u daar een vraag over te stellen, namelijk of de overkoepelende structuren kunnen worden geïnspecteerd. Het antwoord op die vraag was neen. Dat betekent dus dat we morgen een Zorginspectie hebben dat wel de afzonderlijke rusthuizen kan bezoeken, maar niet de concerns die erbovenop zitten, waar het geld wordt versluisd, waar er op de beurs wordt gespeeld en waar wordt beslist om 34 rusthuizen als yoghurtpotjes te verkopen aan een andere speler omdat er cashflow nodig is. We moeten de inspectie daarop kunnen inzetten om er iets aan te kunnen doen. Als u dat met het nieuwe decreet niet mogelijk maakt, hoe zult u daar dan mee aan de slag gaan? Zal er een audit door Belfius gebeuren zoals bij de ziekenhuizen is gebeurd? Hoe zult u ervoor zorgen dat de overkoepelende structuren waar er beslissingen worden genomen over de kwaliteit en over de middelen, ook inspectie krijgen? We moeten ervoor zorgen dat er ook daar bepaalde kwaliteitseisen hard worden opgelegd.
Een ander punt dat ik wil aanhalen, is de winst. Een bedrijf dat een rusthuis koopt, niet omdat het goede zorg aan ouderen wil leveren maar om winst te maken, hoort volgens ons niet thuis in de zorg. Wanneer het doel winst maken is, is het doel niet de mens en niet de zorg. Die twee zaken zijn onmogelijk te verzoenen. Betekent dit dat we alle private initiatieven moeten verbieden? Neen, dat zou een slechte stap zijn. Er zijn private initiatiefnemers die zich wel met hart en visie voor zorg inzetten. Anderzijds zijn er ook schijn-vzw’s die onder de norm van een vzw via een enorm duur huurcontract aan een overkoepelend vastgoedconcern heel veel huur betalen en op die manier heel veel winst doorsluizen. Het gaat dus niet over het verschil of het een privaat initiatief is, een vzw of een initiatief van de overheid, maar het gaat erom of er winst wordt gemaakt en hoe met die winst wordt omgegaan. Wordt die winst geherinvesteerd in de zorg? Wordt er een redelijke winst gemaakt? Of wordt er echt gewerkt naar een winst van 4 procent of 8 of 11 procent, zoals we in Denemarken op de commissiereis hebben gezien? Dan kan je niet meer verwachten dat dit geen impact heeft op de werkvloer. We moeten daar paal en perk aan stellen. Private ondernemers, sociale ondernemers kunnen een plek hebben in ons zorglandschap, maar alleen als we een grens zetten op de winst, als we een maximaal sociaal rendement toelaten en vragen dat alle extra winsten worden geherinvesteerd in de zorg.
Minister, hoe zult u de personeelsnormen en de bijbehorende financiering verhogen om de kwaliteit van zorg te bieden waar ouderen recht op hebben? Wanneer zult u een nieuwe visie op kwaliteit uitwerken? U hebt die al een paar keer aangekondigd. Hoe kijkt u naar het begrenzen van winsten in zorg? Denkt deze regering erover na om daar paal en perk aan te stellen? Acht u het werken via een sociaal rendement werkbaar als alternatief voor mogelijke winstmaximalisatie? Op welke manier wilt u met de sector een debat aangaan over commercialisering?
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, iedereen was na het zien van de Pano-uitzending geschokt over de wantoestanden die zichtbaar werden. Ze hebben een aantal weken gefilmd en dat gebundeld in een half uur. In een half uur krijg je natuurlijk een heel ander beeld dan wanneer iets gespreid wordt over verschillende weken. Het is gevaarlijk om het te zeggen, maar ik had de indruk dat het een beetje een tendentieuze reportage was. Er is heel hard met de hamer geklopt op de commerciële sector. Ik ben blij dat mevrouw Van den Brandt ook aanhaalt dat we dit beeld zeker niet naar buiten toe mogen vormen. Zowel de commerciële als niet-commerciële woonzorgcentra gaan allemaal voor hetzelfde doel, namelijk de best mogelijke zorg geven aan mensen die er verblijven.
Het blijkt wel dat de best mogelijke zorg geven op dit ogenblik niet meer evident is. Er is in de reportage aangehaald dat er een tekort is aan personeel. Er is aangehaald dat het heel moeilijk is om echte levenskwaliteit te garanderen aan de mensen die er verblijven. Dat zijn aspecten die we zeker onder de loep moeten nemen.
Minister, u hebt in de verschillende interviews aangehaald dat u er akkoord mee gaat dat op dit moment de financiering voor de zorg te laag is. Er is nood aan meer handen aan het bed, aan meer zorg voor de bewoners van de woonzorgcentra. We volgen u daarin. De afgelopen jaren heeft deze regering heel wat geïnvesteerd. Er zijn heel wat bijkomende bedden gecreëerd. Er was een aantal jaren stilstand in de Federale Regering, maar op het moment dat de bevoegdheid en de middelen zijn overgekomen naar Vlaanderen hebben we een inhaalbeweging kunnen maken om het aantal rvt-erkenningen op te drijven. Er is jaarlijks meer dan 280 miljoen extra naar de zorgzwaarte gegaan. De elementen zijn er om de groei naar meer handen aan het bed, naar meer zorg te realiseren, maar dat is – dat aanvoelen heeft iedereen en ook de studie van Pacolet heeft dat aangetoond – nog niet voldoende. Minister, we stellen allemaal hetzelfde vast, maar we moeten natuurlijk zorgen voor oplossingen. Dat is onze taak en dat is uw taak. Welke evolutie ziet u om die zorg, om die handen aan het bed te verhogen? Hoe zult u dat verder aanpakken? Hoe wordt het personeelstekort aangepakt?
Een andere belangrijke vaststelling betreft de kwaliteit. Uit de Panoreportage is toch wel gebleken dat die levenskwaliteit van de bewoners zeer belangrijk is. Iedereen weet dat de mensen die naar een woonzorgcentrum gaan, mensen zijn die niet meer in de thuiszorgsituatie kunnen worden verzorgd. Die moeten in dat woonzorgcentrum dus eigenlijk een thuisvervangende situatie terugvinden, en dat ontbreekt op dit moment. Ik heb ook de vaststelling gemaakt dat die reporter op een aantal weken tijd een aantal wantoestanden vaststelt, en dan vraag ik me af hoe het komt dat onze eigen Zorginspectie die wantoestanden niet vaststelt. Wat loopt er verkeerd, of welk gebrek is er aan de huidige manier waarop de kwaliteit wordt gecontroleerd, om die problemen aan te pakken? Minister, moet de manier waarop wij aan kwaliteitscontrole doen, waarop we aan zorginspectie doen, niet verder onder de loep worden genomen? Moeten we geen stappen zetten om dat toch verder uit te diepen en naar een betere manier van het controleren van de kwaliteit te gaan? Ik denk dat het heel belangrijk is dat we bekijken hoe in de toekomst dat klachtenmanagement toch meer doorgang kan vinden, ook in de woonzorgcentra. Ook in de ziekenhuissector bestaat dat al, maar in de woonzorgcentra wordt het waarschijnlijk nog te weinig toegepast, zeker als men vaststelt dat die klachten toch niet overal worden opgevolgd. Kwaliteitscontrole is voor ons dus zeer belangrijk. Hoe pakken we dat verder aan, niet alleen vanuit de overheid, maar ook vanuit de woonzorgcentra zelf?
Een ander aspect dat ik toch ook wil aanhalen, is de manier waarop wij verder die zorgzwaarte gaan financieren. In de regeringsverklaring en ook in uw beleidsbrieven is dat opgenomen. We gaan dus meer de zorgzwaarte zelf financieren. We gaan bekijken hoe we naar een persoonsvolgend budget zouden kunnen evolueren. Straks hebben we hier de discussie over personen met een beperking, maar ook in de ouderenzorg moeten ter zake toch stappen worden gezet. Dan denk ik dat we verder moeten kijken dan alleen maar naar die woonzorgcentra. Uw beleid – en dat is ook de visie van de N-VA – is dat we zo veel mogelijk moeten inzetten op de thuiszorgsituatie, dus dat we er ook voor moeten zorgen dat de financiering voor de thuiszorg wordt opgetrokken, maar wel op een andere manier dan vandaag de dag. Welke stappen zijn er dus al gezet wat het persoonsvolgend budget betreft, en hoe kan dat voor een oplossing zorgen voor het financieren van de echte zorgzwaarte die er vandaag toch is, maar waarvoor er een gebrek aan financiering is?
In de Panoreportage zijn een aantal woonzorginstellingen waar er problemen waren toch bij naam en toenaam genoemd. Gaat u ter zake verdere stappen zetten? Wordt dat verder opgevolgd? Worden die woonzorgcentra onderworpen aan extra controle, of hoe gaat dat verder gebeuren? Ten slotte, welke conclusies hebt u eigenlijk nu zelf getrokken uit die reportage, en welke stappen zult u verder zetten?
De heer Bertels heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik ga niet alles herhalen wat de collega’s al hebben gezegd, maar ik heb met veel interesse geluisterd, en u ook, neem ik aan, naar de vragen om oplossingen die uw coalitiepartners net hebben gesteld. Ik neem dat u dan ook hun steun hebt om dat te doen, dat u dat kunt verwerken in uw antwoord.
De Panoreportage waarover we het allemaal hebben, ging over sommige commerciële woon- en zorgcentra. Dat wil ik ook benadrukken: het gaat hier om sommige commerciële rusthuizen. Het beeld dat daar werd geschetst, was op zijn zachtst gezegd een beetje verontrustend. Het is belangrijk dat we daarop reageren, en u ook als minister, want die Panoreportage maakt heel sterk mee de beeldvorming, het beeld dat mensen hebben van woon- en zorgcentra. U hebt dat ook beklemtoond. Daar zijn we het allemaal over eens, denk ik. We hebben ook allemaal de stroom aan reacties gekregen omtrent die Panoreportage. Om het cru te zeggen: we moeten ervoor zorgen dat de rotte appels eruit gaan, opdat die rotte appels niet heel de beeldvorming mee gaan bepalen van onze woon- en zorgcentra in het algemeen. Nu wordt immers de beeldvorming van de goeden mee bepaald door de slechten, en daar moeten we absoluut iets aan doen, want er wordt ook heel veel goed werk geleverd in onze woon- en zorgcentra. Ik neem aan dat ook alle collega’s het daarover eens zijn. Dit is ook een realiteit, ik wil het absoluut niet minimaliseren en neem aan dat jullie dat ook niet doen, maar we mogen niet toelaten dat het beeld eenzijdig wordt getekend. We moeten die problemen en die gebreken in die woon- en zorgcentra structureel – woord van de minister – aanpakken.
Dan komen we inderdaad bij de pijnpunten die nog maar eens naar boven zijn gekomen. Er is te weinig personeel aanwezig om mensen te verzorgen. Het kan inderdaad niet dat verzorgenden, verpleegkundigen als het ware met een stopwatch moeten werken. Zorg kun je niet verlenen met een stopwatch naast je, en het tijdsgebrek laat zich ook voelen in de kwaliteit van de verzorging. De maaltijden zijn hier ook aangehaald. Die zijn pover. Er wordt bespaard op de kosten van de maaltijden en dan krijg je problemen zoals ondervoeding, om dat voorbeeld nog maar eens even aan te halen.
Er is de levenskwaliteit. Minister, u hebt die zelf genoemd in uw reactie. U hebt zelfs het woord ‘levenszin’ gebruikt. We kunnen zien dat die levenskwaliteit nu niet kon worden gegarandeerd in die bezochte commerciële woon- en zorgcentra, omdat er te weinig tijd was en geen momenten voor bijvoorbeeld sociaal contact tussen het personeel en de zorgbehoevenden, om even een wandeling te maken, om zelfs maar een woordje te zeggen.
Wat we toch ook aandachtig moeten opvolgen, is het volgende. Ik heb alle respect voor alle vrijwilligers en familieleden die een handje toesteken in de woon- en zorgcentra, dat wil ik absoluut benadrukken, maar bepaalde essentiële verzorgende taken kunnen we als overheid, denk ik, niet structureel overlaten aan vrijwilligers of familieleden. We moeten ervoor zorgen dat er een voldoende personeelsnorm is, met gekwalificeerd personeel, om ervoor te zorgen dat die zorg kan worden verleend.
Ook daar zijn het de voorbeelden die al aangehaald zijn: te weinig personeel, besparen op maaltijden, te weinig levenskwaliteit en het noodgedwongen moeten inzetten van vrijwilligers die zo goed zijn om in te springen, wegens een gebrek aan zorgkundig personeel, dat zich bij wijze van spreken ook al de benen van het lijf loopt.
En dan kom je in de andere wereld van de beeldvorming. Want het moet gezegd: de promotiespotjes die sommige woonzorgcentra of groepen van woonzorgcentra hanteren om zichzelf aan te prijzen, verschillen hemelsbreed van wat we bij sommige in de werkelijkheid kunnen vaststellen.
Minister, u hebt snel en uitgebreid gereageerd op de onthullingen van die reportage. U pleit voor een nieuw protocolakkoord met de sector. U hebt een aantal punten aangegeven, onder meer een uitbreiding van het aanbod, een prijsgarantie, een kwaliteitsoptimalisatie en nog een aantal andere punten. U moest die reactie geven, minister, want we moeten perspectief bieden aan een sector in nood, een sector die al een aantal jaren in nood is en waarvan de pijnpunten al meerdere malen naar boven zijn gekomen. U voelde goed aan dat deze reportage heel veel impact zou hebben op de Vlaamse bevolking. Ik heb al verwezen naar de stroom aan reacties die wij ongetwijfeld allemaal hebben ontvangen, met pijnlijke getuigenissen, maar ook met getuigenissen van waar het wel goed gaat – gelukkig zijn die er ook. Maar er waren ook zeer veel getuigenissen dat het misloopt in onze residentiële ouderenzorg.
We moeten benadrukken dat het aanwezige verzorgend personeel meestal niets te verwijten valt, want zij lopen zich als het ware de benen van het lijf. Binnen de beschikbare ruimte en mogelijkheden die ze hebben, leveren zij zeer goed werk in moeilijke omstandigheden. Voor die omstandigheden is het beleid mede verantwoordelijk. Het beleid moet goede omstandigheden creëren. Ik ben dan ook vragende partij, al langer dan vandaag, om een open discussie te voeren over welk soort zorg wij in Vlaanderen aan onze ouderen, aan de ouderen in de residentiële zorg, maar ook daarbuiten, willen bieden, en op welke manier wij een volwaardige zorg willen aanbieden. Wij van sp.a vinden dat elke oudere die zorgbehoevend is, een volwaardige zorg moet kunnen krijgen, en dat het tot de kerntaken van Vlaanderen en van deze Vlaamse Regering behoort om die voorwaarden te scheppen.
Minister, uw reactie op de reportage hebben we al deels gekregen. Hoe gaat u ervoor zorgen dat die beeldvorming deels gecorrigeerd wordt en dat de rotte appels eruit gaan, en dat we structureel de voorwaarden creëren om te vermijden dat er opnieuw zulke rotte appels in komen? Dat zal deels het debat over de commercialisering van de zorg zijn, maar niet helemaal. Rotte appels, hoe ze ook zijn, moeten eruit.
Mijn tweede vraag gaat over de indicatoren voor de woonzorgcentra waar u mee bezig bent. Strookt het beeld dat we nu gekregen hebben, met de bevindingen uit de indicatoren? We hebben al deels verwerkte gegevens voor 2016 en we gingen na de zomer van 2017 ook gegevens krijgen. Laten die indicatoren een opsplitsing toe – dat is wat we nu nodig hebben – volgens het typevoorziening? Zo ja, kunt u dan een onderscheid maken tussen de verschillende soorten dienstverleners: publieke, non-profit, profit, commerciële? Ziet u daar al een trend in die indicatoren? En hoe verhouden die indicatoren en de verslagen van de Zorginspectie zich tot wat we nu te zien gekregen hebben? Hoe komt het dat de Zorginspectie dat niet eerder of proactiever heeft kunnen zien? U hebt zelf ooit al eens gezegd dat er een grotere marktwerking is in de residentiële ouderenzorg. Dan hebben we nood aan kwaliteitscontrole. Iedereen is het daar volmondig mee eens, maar blijkbaar slagen we er nu nog niet in om tijdig grote kwalitatieve gebreken te laten vaststellen door de Zorginspectie. We zullen die discussie waarschijnlijk nog eens hebben naar aanleiding van de hervorming van de Zorginspectie.
Dan was er uw grote aankondiging met betrekking tot het nieuwe protocolakkoord. Ik neem aan dat u dat nog verder zult toelichten, maar we hebben al deels kunnen lezen weke acties daar eventueel in vervat zouden zitten. Er zitten een aantal goede intenties in: de financiering van de zorgzwaarte, het wegvallen van het onderscheid tussen rob en rvt, transparantie inzake de kwaliteit van de zorg en de aangeboden levenskwaliteit en levenszin. Belangrijk daarbij is welk tijdspad u daaraan verbindt, minister. Wat mogen we tegen wanneer verwachten? Welke acties en verbeteringen gaat u wanneer invoeren?
Ik herinner u eraan dat wij in het voorjaar met een aantal collega’s hier nog een discussie gehad hebben naar aanleiding van het spijtige voorval van Senior Assist. Toen al is er aangekondigd dat er zou worden gekeken wat er achter die conglomeraten zit, zodat we weten wie eigenaar is van het gebouw en wie verhuurt aan wie, en zodat we ervoor kunnen zorgen dat er niet pure winstmaximalisatie is, maar dat er ook sterk wordt ingezet op zorgmaximalisatie. Want zorg moet voor winst gaan. Dat is toen al gezegd in de plenaire vergadering. We zijn nu zes maanden later, en we hebben daar nog geen daadwerkelijke vooruitgang geboekt, terwijl eigenlijk heel de sector vraagt dat daar meer transparantie in komt.
Mijn laatste vraag gaat over de personeelsnorm. Ik neem aan dat u het ermee eens bent dat zorgtaken moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel. Welke acties zult u ondernemen om nu te kunnen garanderen dat de relevante zorgtaken in een woon- en zorgcentrum uitgevoerd kunnen worden door gekwalificeerd personeel?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, de Panoreportage waarin een journaliste undercover ging in commerciële woonzorgcentra, kan niemand onberoerd laten. De reportage brengt in beeld dat flashy reclamespotjes niet overeenstemmen met wat mensen ervaren aan kwaliteit van zorg en leven in een woonzorgcentrum. In die beeldvorming gaat men voorbij aan de realiteit. Zorgbehoevende personen hebben betekenisvolle, waarachtige relaties nodig om invulling te kunnen geven en blijven geven aan hun verlangen om erbij te horen en ertoe te blijven doen. In de ouderenzorg gaat het om het behoud of het terugvinden van levenskwaliteit en levenszin. Daarop dient uitdrukkelijk te worden ingezet.
De reportage van Pano houdt de kijker een spiegel voor en confronteert hem met de nood aan een grondig maatschappelijk debat over kwetsbare ouderen in de samenleving, alsook over de beschikbaarheid, de betaalbaarheid en de kwaliteit van de residentiële ouderenzorg in Vlaanderen. De reportage brengt ook in beeld dat enkel voldoen aan de basiszorg, onvoldoende is. Ik beschouw goede woonzorgcentra als onmisbare schakels in het geheel van woon-, leef- en zorgvormen voor zorg- en ondersteuningsafhankelijke ouderen. Enkel het verlenen van minimale basiszorg is inderdaad onvoldoende. De zorg voor de levenskwaliteit en levenszin maakt integraal deel uit van kwaliteitsvolle zorg.
In een woonzorgcentrum delen de bewoners, de medewerkers, de vrijwilligers en de bezoekers immers ruimte en ritme en trekt men in het alledaagse leven in mindere of meerdere mate met elkaar op. De gemeenschap die daarbij ontstaat, is niet alleen maar een soort leefgemeenschap. Door de zorg en ondersteuning die er verleend wordt, krijgt de leefgemeenschap een bijzondere inkleuring: het gaat om een ‘zorgleefgemeenschap’, met het uitdrukkelijke accent op het woord ‘leef’, want het woonzorgcentrum is meer dan een zorggemeenschap. Het is een plaats waar mensen hun leven zo veel als mogelijk op een gewone manier leiden en hun leven in mindere of meerdere mate met elkaar delen, uitgaande van hun levensgeschiedenis, leefstijl, hun mogelijkheden en persoonlijke keuzes. Het zorgaspect is daaraan dienstbaar. Het relationele aspect in de aangereikte zorg en ondersteuning is hier dan ook van cruciaal belang.
Zorgbehoevende personen hebben betekenisvolle, waarachtige relaties nodig om invulling te kunnen geven aan dat verlangen om erbij te horen en ertoe te blijven doen. In de ouderenzorg gaat het om het behoud of het terugvinden van die levenskwaliteit en levenszin. Daar moeten we uitdrukkelijk op inzetten.
Bovendien mogen we een woonzorgcentrum niet beschouwen als een eiland op zich. Het maakt integraal onderdeel uit van de samenleving. Het is een actieve en open gemeenschap, waarbij er wederkerige verbindingen zijn tussen het woonzorgcentrum en de samenleving en dwarsverbindingen tussen verschillende generaties. Verbinding met de samenleving en het denken en handelen in samenwerkingsverbanden op het gebied van informele en formele zorg, is noodzakelijk. De woonzorgcentra kunnen een belangrijke rol vervullen binnen de buurt en de wijk waar ze zich bevinden en op die wijze een bijdrage leveren aan de vermaatschappelijking van de zorg. Dat is het kader dat voor de toekomst van een kwaliteitsvolle ouderenzorg de norm dient te zijn.
De reportage maakt immers aantoonbaar dat bewoners van woonzorgcentra aandacht, zorgzame zorg, trage zorg enzovoort van de betrokken medewerkers verwachten. En neen, dat probleem doet zich niet enkel en alleen in commerciële woonzorgcentra voor. Het veronderstelt een gedeelde verantwoordelijkheid van ieder van ons.
Zoals velen onder u heb ik bij de vele bezoeken die ik aan woonzorgcentra breng, kunnen vaststellen dat er heel wat goede voorbeelden bestaan waar veel betrokken personeels- en bestuursleden werken. Ik druk uiteraard, zoals u ook, mijn waardering uit voor die vele duizenden mensen die elke dag weer het beste van zichzelf geven, waaronder ook in commerciële woonzorgcentra.
Uiteraard mogen we niet blind zijn voor de structurele problemen van de sector, waarvoor ik niet alleen een korte-, maar ook een langetermijnvisie- en planning heb uitgewerkt, samen met de vertegenwoordigers van de sector. Dat plan, dat vervat zit in de conceptnota, ligt momenteel ter bespreking voor in de schoot van de Vlaamse Regering en reikt uiteraard verder dan deze legislatuur.
Er komen immers heel wat ontwikkelingen op de woonzorgcentra af. De zorg en ondersteuning worden zichtbaar meerlagig en intensiever. Niet enkel zorginhoudelijke en organisatorische ontwikkelingen tekenen zich af, ook op het vlak van de financieringswijze staat de residentiële ouderenzorg voor een belangrijk transitietraject. Die belangrijke ontwikkelingen stellen nieuwe verwachtingen en eisen aan de organisatie en de competenties van de medewerkers en de bestuurders van alle woonzorgvoorzieningen in het algemeen, en de woonzorgcentra in het bijzonder.
Dat alles en nog veel meer spoort Vlaanderen aan om het toekomstige profiel – en dus ook de rol en de functies – van het woonzorgcentrum binnen het snel veranderende welzijns- en zorglandschap af te stemmen op de nieuwe evoluties en uitdagingen. We werken momenteel aan de aanpassing van het Woonzorgdecreet, waarbij onder meer de accenten rond kwaliteit van zorg en leven voldoende aan bod moeten komen. Dat zal leiden tot aanpassing van de huidige uitvoeringsbesluiten, de RVT-regelgeving en de huidige minimale kwaliteitseisen.
Wat doen we? Voor alle duidelijkheid: sinds Vlaanderen deze bevoegdheid met de zesde staatshervorming heeft overgenomen, is het aan een inhaalbeweging voor de sector van de woonzorgcentra begonnen. Die inhaalbeweging houden we aan, met actiepunten op diverse domeinen. Tussen 2015 en 2019 voorziet de Vlaamse Regering in een investering van 278 miljoen euro, waarvan 101 miljoen van die financiering staat voor 2000 voltijdse personeelsleden waarmee de toenemende zorgzwaarte moet worden aangepakt. 137 miljoen gaat naar de uitbreiding van het aanbod. 40 miljoen wordt uitgetrokken voor de verlaging van de dagprijs bij nieuw- of vernieuwbouw.
Vlaanderen telt 809 woonzorgcentra: 219 openbare, 452 vzw’s en 138 for-profitorganisaties. For-profitinitiatiefnemers hebben steeds toegang gehad tot de markt van de woonzorgcentra, op voorwaarde dat hun initiatief paste binnen de programmatie en dat zij beantwoordden aan de erkenningsvoorwaarden. Daarenboven is de rechtsvorm op dit ogenblik niet meer het enige zaligmakende om het overheidsinstrumentarium op te enten.
Europese regelgeving dwingt tot evaluatie van historisch gegroeide systemen. Sommige vzw’s behoren tot commerciële groepen of ze worden in de feiten gecontroleerd door openbare besturen.
In het uitgewerkte plan zijn tal van concrete acties en voorstellen opgenomen. In samenspraak met de sector zullen we spoedig een ontwerp maken om het Woonzorgdecreet hiertoe aan te passen. Er moet meer bestuurlijke en financiële transparantie komen, maar ook een financieringssysteem dat meer afgestemd is op de zorgzwaarte en de zorgnoden van de bewoners. Levenskwaliteit moet de kwaliteitsstandaard zijn die organisatoren van residentiële ouderenzorg moeten waarborgen. Ook de forprofitondernemingen die actief zijn in de residentiële ouderenzorg moeten deze garanties kunnen geven.
In het plan waar ik naar verwijs, is bovendien het voornemen opgenomen om met de vertegenwoordigers van de residentiële woonzorg een protocolakkoord af te sluiten met wederzijdse engagementen. De afstemming van de personele normen op de toenemende zorgzwaarte van de bewoners in de woonzorgcentra zal daarin een prioriteit zijn. Enkele andere belangrijke aspecten van het voorstel van protocolakkoord zijn: een meerjarenplanning en -begroting voor het wegwerken van verschillen in de financiering van de zorgzwaarte; de verdere uitbreiding van het aanbod in de periode 2020-2025; de implementatie op termijn van persoonsvolgende financiering; de inpassing van financieringsbehoefte in de meerjarenramingen voor de Vlaamse sociale bescherming; prijsgarantie voor bewoners; waarborgen rond bestuurlijke en financiële transparantie; optimaliseren van kwaliteit van bestuur, management, wonen, leven en zorg; het opzetten van projecten waar werkbaar werk en innovatie een plaats krijgen; transparantie inzake kwaliteit van zorg en aangeboden levenskwaliteit.
Zodra de regering die nota goedkeurt, zullen we met de relevante betrokkenen het gesprek aanvatten om dat protocolakkoord af te ronden en de planning van de daarin concreet beschreven acties te beschrijven.
Op de vraag naar de wijze waarop er op dit ogenblik wordt toegezien op de kwaliteit van de woonzorgcentra, kan ik antwoorden dat er verschillende manieren zijn om te waken over de kwaliteit van de dienstverlening in de Vlaamse woonzorgcentra. In eerste instantie is er het toezicht op de naleving van de erkenningsvoorwaarden door de Zorginspectie. Het betreft hier het toezicht op de toepassing in de voorzieningen van de erkenningsvoorwaarden op het vlak van: personele inzet; bescherming van de rechten van de bewoner, bijvoorbeeld inspraak; administratie, facturatie, en dagprijzen; inspectie met betrekking tot de zorg en dienstverlening; infrastructuur en veiligheid.
De woonzorgcentra vallen ook onder het Kwaliteitsdecreet van 2003. Dat decreet verplicht de gezondheidsvoorzieningen om aan zijn gebruikers een verantwoorde hulp- en dienstverlening te geven en om het interne beleid dat dit veronderstelt, aan te tonen. De voorzieningen moeten onder andere een kwaliteitshandboek en een kwaliteitsjaarplanning opstellen, waarin ze aantonen hoe ze aan de kwaliteitseisen gaan voldoen.
Woonzorgcentra moeten ook elk jaar verschillende onderdelen van hun dienstverlening meten en registreren. Dit zijn de zogenaamde kwaliteitsindicatoren voor woonzorgcentra. Ze meten onderdelen van de kwaliteit van zorg, bijvoorbeeld het aantal bewoners met doorligwonden of het aantal problemen met medicijnen, en onderdelen van de organisatie, bijvoorbeeld het personeelsverloop. En dan is er nog de enquête die peilt naar de ervaring van de bewoners zelf. Die enquête is afgenomen door Dimarso. Daarbij zijn de gehanteerde doelstellingen de volgende: woonzorgcentra helpen om zichzelf te evalueren en hun kwaliteitsbeleid te verbeteren; bewoners of het bredere publiek te informeren; de overheid kan de resultaten gebruiken bij inspecties en erkennings-beslissingen; voorzieningen met elkaar vergelijken en een benchmarking uitvoeren.
De indicatoren zijn in de eerste plaats geïmplementeerd voor de woonzorgcentra zelf. De woonzorgcentra registreren en meten objectieve indicatoren rond kwaliteit van zorg en veiligheid zelf en geven dit door aan het agentschap Zorg en Gezondheid. Ze krijgen tweemaal per jaar een rapport met hun eigen gegevens, hun evolutie en een vergelijking met andere, gelijkaardige wzc’s.
Dankzij dit monitorinstrument krijgen de woonzorgcentra een hulpmiddel aangeboden om bepaalde aspecten van de kwaliteit van de zorg te evalueren en verbetertrajecten hierrond uit te werken. Doordat woonzorgcentra aan de slag moeten met het meten van indicatoren op verschillende tijdstippen en domeinen, trachten we als beleid woonzorgcentra bewuster te maken en te sensibiliseren voor specifieke thema’s die relevant zijn voor de kwaliteit van de zorg. Het is de bedoeling dat de voorzieningen met deze feedback aan de slag gaan om de kwaliteit en efficiëntie van hun zorg- en dienstverlening te verhogen.
Het kenmerk ‘beheersinstantie’ dat we in de rapporten terugkoppelen, omvat drie types voorzieningen: vzw’s, openbare en particuliere voorzieningen. Aangezien sommige vzw’s in de praktijk ingebed zijn in een ruimere commerciële context, is het niet relevant, denken wij, om conclusies te trekken op basis van deze louter juridische indeling.
Belangrijk is aan te geven dat de kwaliteitsindicatoren in de eerste plaats signaalwijzers zijn. Een indicator verwijst slechts naar één aspect van kwaliteit en is per definitie dus ook beperkt. Het kan de totale kwaliteit van een woonzorgcentrum niet in beeld brengen. Bovendien doet een indicator geen uitspraak over de aard van de kwaliteit, hiervoor is een ruimere evaluatie nodig. Het kan wel het vertrekpunt vormen voor verbeteringen en veranderingen. We spreken dus nooit van een goed of slecht resultaat aan de hand van een kwaliteitsindicator en kunnen op basis van de rapporteringen nog geen conclusies trekken zolang de randfactoren door de voorzieningen niet in beeld worden gebracht.
Er is tevens nog weinig vergelijkingsmateriaal in Vlaanderen, wat wel nodig is om de betekenis in termen van kwaliteit voor een indicatorscore goed te kunnen inschatten. Sommige indicatoren worden op een bepaalde dag of maand gemeten. Het gaat bij deze indicatoren dan ook om een momentopname.
Momenteel beschikt het agentschap nog niet over de afgewerkte data van 2017. Op basis van de huidige beschikbare gegevens van de kwaliteitsindicatoren, waarvan enkele bovendien werden bijgestuurd op basis van bijkomende wetenschappelijke inzichten, is niet vaststelbaar dat commerciële woonzorgcentra het minder goed zouden doen dan niet-commerciële. Maar, nogmaals, zoals gesteld, is het uitgaan van de rechtsvorm niet steeds relevant: sommige vzw’s behoren tot commerciële groepen of ze worden in de feiten gecontroleerd door openbare besturen.
Wat betreft het onderzoek naar kwaliteit van leven, het Dimarso-onderzoek, een zeer grootschalig onderzoek, plannen we midden december de globale resultaten van drie jaar onderzoek te presenteren aan een breder publiek. U mag daarover dus in december een globale evaluatie verwachten.
Toezicht kan voor die objectieve indicatoren slechts retroactief gebeuren, wat het heel moeilijk maakt om de correctheid van de cijfers na te gaan. Om al deze redenen werd beslist om geen toezicht uit te oefenen op de registratie en het gebruik van de objectieve indicatoren in de sector.
De Zorginspectie houdt wel systematisch toezicht op aan indicatoren gelieerde thema’s, zoals decubitus, dagelijkse fysieke vrijheidsbeperking en medicijnincidenten, waarbij gefocust wordt op de dagelijkse praktijk, bijvoorbeeld: zijn de instructies in zorgdossiers duidelijk en worden ze uitgevoerd, is het nodige materiaal en medicatie aanwezig, worden relevante observaties/evoluties genoteerd in het zorgdossier, hebben alle bevoegde personeelsleden toegang tot de informatie enzovoort?
Het Vlaams Instituut voor Kwaliteit van Zorg (VIKZ) dat in oprichting is, zal hiertoe ook zeker in de komende jaren een bijdrage kunnen leveren in het verfijnen en verduurzamen van het gebruik en het werken met kwaliteitsindicatoren. Ten slotte is er ook nog de Woonzorglijn, die alle werkdagen van 9 tot 12 uur bereikbaar is.
Wat betreft de actualisering van de personele voorwaarden beogen we om samen met de vertegenwoordigers van de werkgevers van de residentiële voorzieningen en de werknemers de personele voorwaarden opgenomen in het uitvoeringsbesluit van de woonzorgcentra en die van de RIZIV instellingsfinancieringsgewijs te harmoniseren. Dit moeten we ook doen in het kader van de uitvoering van de zesde staatshervorming. Dit is ook het momentum om de samenstelling van deze normen te actualiseren in het kader van de wijzigende zorgnoden van de bewoners van de woonzorgcentra. Hierbij zal worden afgestapt van het puur medisch model in de RIZIV-personeelsnormen en zal er ook aandacht komen voor personeelsnormen die ruimte en aandacht geven voor de welzijnscomponent.
Zoals bekend, hebben we in 2016 en in 2017 geïnvesteerd in de financiering van de toenemende zorgzwaarte in de rob’s en hebben we bijkomende bijzondere erkenningen rvt extra gefinancierd. Dit zullen we ook in 2018 en 2019 doen.
De reconversie van rob zware zorgfinanciering naar rvt heeft een belangrijke impact op de beschikbaarheid van het aantal gefinancierde voltijdequivalenten (vte) zorgpersoneel. Zo wordt in rob voor de bewoners met een zorgzwaarteprofiel B in financiering voorzien van 6,45 vte zorgpersoneel voor 30 bewoners met dit zorgprofiel, in rvt bedraagt dit 11,3 vte. Dat is een verschil van 4,85 vte. Zo wordt in rob voor de bewoners met een zorgzwaarteprofiel C in de financiering voorzien van 9,54 vte zorgpersoneel voor 30 bewoners met dit zorgprofiel, in rvt bedraagt dit 12,8 vte, wat een verschil is van 3,25 vte. Zo wordt in rob voor de bewoners met een zorgzwaarteprofiel C dement in de financiering voorzien van 10,54 vte zorgpersoneel voor 30 bewoners met dit zorgprofiel, in rvt bedraagt dit 13,3 vte, wat een verschil is van 2,75 vte.
U kunt samen met mij vaststellen dat nagenoeg elke euro die we investeren in de zorg resulteert in bijkomende tewerkstellingsmogelijkheid.
Maar er is meer: naast de financiering van bijkomende voltijdequivalenten in de zorg beogen we samen ook initiatieven te ondersteunen op vlak van werkbaar werk en innovatieve arbeidsorganisatie. Daarnaast zijn, om adequate zorg te kunnen verlenen, ook een goede opleiding van het zorgpersoneel en inspirerende stageplaatsen onontbeerlijk.
Er valt echter nog een hele weg af te leggen. De gelijkschakeling van de financiering, en dus de personele inzet, voor personen die in een rob-bed verblijven en zwaar zorgbehoevend zijn, vergt een meerjarenplanning gezien de budgettaire impact. Deze ongelijke financiering is een erfenis uit het verleden. De federale overheid is er nooit in geslaagd deze ongelijkheid op te heffen.
Wat betreft de Zorginspectie verwijs ik naar het ontwerp van Toezichtsdecreet dat op dit ogenblik ter bespreking ligt in de commissie. Het is belangrijk dat we een onderscheid maken tussen drie vormen van inspecties.
Er is het basistoezicht. De Zorginspectie voert een eerste inspectie uit bij een nieuwe voorziening in de eerste maanden nadat het agentschap een voorlopige erkenning heeft gegeven. Binnen het eerste werkjaar vindt een tweede inspectiebezoek plaats en in het tweede werkingsjaar volgt een derde inspectiebezoek en wordt nagegaan of eerder vastgestelde tekorten al dan niet werden weggewerkt dan wel of kwaliteit van zorg bestendigd werd.
Na drie inspecties zijn volgende modules minstens eenmaal aan bod gekomen: bewoners, personeel, infrastructuur, opnamedocumenten, zorgdossier en -praktijk, continuïteit, inspraak en klachten, handhygiëne, facturatie.
Verder tracht de Zorginspectie minstens elke drie jaar in elk wzc langs te gaan. Daarbij wordt geïnspecteerd op de volgende elementen: bewoners, personeel, infrastructuur, opnamedocumenten, zorgdossier en -praktijk en continuïteit.
De Zorginspectie focust op die aspecten van de werking van een wzc waar ze vermoedt dat er zich risico’s op het vlak van veiligheid en kwaliteit van zorg kunnen voordoen. Bevindingen worden gebaseerd op een rondgang in de voorziening, gesprekken met de directie en de medewerkers, inzage in zorgdossiers, uurroosters enzovoort. Men focust bij deze inspecties op de dagelijkse praktijk, het resultaat voor de bewoner.
Er zijn daarnaast ook thematische inspectierondes, ook onaangekondigde inspecties, waar specifiek rond een bepaald thema wordt geïnspecteerd, bijvoorbeeld handhygiëne of facturatie.
Dan heb je de klachtinspecties. Dat zijn inspecties naar aanleiding van een specifieke klacht die door de Woonzorglijn aan de Zorginspectie wordt overgemaakt en waarbij de omstandigheden van een klacht worden onderzocht. Geregeld wordt daarbij nagegaan of eventuele vastgestelde tekorten zich ook structureel voordoen. Vooraf wordt getracht om contact op te nemen met de klachtindiener om de klacht helder te krijgen zodat de inspectie nog nauwkeuriger en grondiger kan gebeuren.
Dan heb je natuurlijk inspecties naar aanleiding van ernstige feiten. Wanneer er signalen van onrustwekkende gebeurtenissen zijn, dan wordt er ter plaatse gegaan. Net als klachtinspecties, krijgen deze inspecties voorrang.
Naargelang het soort inspectie gebeuren die al dan niet aangekondigd. Tussen 2015 en nu vond 90 procent van de inspectiebezoeken aan de wzc’s onaangekondigd plaats.
De Zorginspectie inspecteert altijd voorzieningen op basis van wettelijke erkenningsvoorwaarden en kwaliteitseisen die duidelijk zijn en gekend zijn door de wzc’s. Dat zijn vastgelegde afspraken, zodat ook voor de wzc’s duidelijk is aan welk kader zij moeten voldoen. Als daar schendingen op worden vastgesteld, wordt dit opgenomen in het inspectieverslag.
Tijdens de inspecties en in inspectieverslagen worden ook zaken opgemerkt die op basis van de regelgeving niet afdwingbaar zijn, maar waarvoor we in functie van de gebruikers en/of optimale werking van de voorziening aandacht vragen. Wat bijvoorbeeld een onvoldoende spreiding van de maaltijden over de dag betreft, waarvan sprake in de reportage: de inspecteurs merken dit op en noteren dit ook in het inspectieverslag, ook al is hier geen norm over. Of wat betreft maaltijdbegeleiding: als de inspecteur ziet dat er mensen die begeleiding nodig hebben bij de maaltijd niet worden begeleid, wordt ook daar een opmerking over gemaakt
Deze vaststellingen in het inspectieverslag worden overgemaakt aan het Agentschap Zorg en Gezondheid, dat in de opvolging en handhaving voorziet. Zij gaan na of vaststellingen en aandachtspunten van Zorginspectie zoals vermeld in het inspectieverslag, worden aangepakt door de voorziening. Zij beheren het administratief dossier en beslissen over eventuele schorsingen en sluitingen van de woonzorgcentra. Wanneer uit inspecties risico’s blijken en/of remediëringsplannen van de voorziening door het Agentschap Zorg en Gezondheid als onvoldoende worden beschouwd, wordt opnieuw een inspectie ingepland, specifiek om deze elementen op te volgen. Zo worden jaarlijks een aantal voorzieningen meerdere malen per jaar geïnspecteerd en dus nauwer opgevolgd.
In 2016 werden 721 inspecties bij de woonzorgcentra uitgevoerd door acht voltijdse equivalenten aan inspecteurs. Hiermee wordt toch bevestigd dat ook de Zorginspectie zich heel sterk inzet voor de opvolging van de woonzorgcentra en ook oog heeft voor elementen die niet altijd zijn opgenomen in de regelgeving en naar voren kwamen in de uitzending.
Er is me gevraagd wat ik kan vertellen over de kwaliteit van de betrokken woonzorgcentra, wat de inspectieverslagen zeggen en of ik de in beeld gekomen woonzorgcentra ga onderwerpen aan een extra controle. Ik kan u antwoorden dat behalve van het eerste woonzorgcentrum dat werd aangebracht als referentie en uitdrukkelijk bij naam werd benoemd, we geen van de andere woonzorgcentra kunnen situeren. Het is dus ook niet mogelijk om informatie te verstrekken over de inspecties die in deze voorzieningen wellicht plaatsvonden of om extra inspecties te sturen. Mochten we daar concrete gegevens over bekomen, dan mag u uiteraard verwachten dat daar een gevolg aan kan worden gegeven.
Wat betreft het samengaan van winst en zorgverlening verwijs ik naar het advies van de Strategische Adviesraad voor het Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid van 2012 ‘Aanbevelingen bij het debat over marktwerking en commercialisering in de woonzorg’. Dat advies schrijft dat het zorgveld een diversiteit aan aanbieders veronderstelt voor de volledige doelgroep. Deze diversiteit moet behouden blijven. Schaaloptimalisaties, integraties, fusies en netwerken kunnen uiteraard leiden tot schaalvoordelen en positieve effecten hebben op de prijs, de efficiëntie of de kwaliteit. Toch moeten deze bewegingen in het oog gehouden worden. Een gezonde mededinging betekent het verbod op buitensporige concentratie van marktmacht. Ook stelt de adviesraad dat monopolies, kartels en varianten ervan kunnen leiden tot problematische situaties waarbij de rechten en belangen van andere zorgaanbieders maar ook van de zorgbehoevenden met de voeten worden getreden. Denken we maar aan negatieve gevolgen van marktmacht zoals beperkte keuzevrijheid, onvoldoende aanbod voor kwetsbare groepen, te hoge prijzen, slechtere kwaliteit enzovoort. Prijzen zijn dan bijvoorbeeld niet meer marktconform. Toezicht houden op marktmacht veronderstelt een performante overheid.
Ook in de conceptnota ‘Vlaams welzijns- en zorgbeleid voor ouderen. Dichtbij en integraal. Visie en veranderagenda.’, die we samen bespraken in deze commissie, werden een aantal principes geformuleerd inzake deze materie. Ik overloop ze nog eens. Gezondheids- en welzijnsvoorzieningen en zorgverstrekkers hebben een maatschappelijke functie, met name de gezondheid en het welzijn van de burgers te behouden, te ondersteunen of waar mogelijk te verbeteren. Om deze taak uit te voeren, ontplooien zij werkzaamheden waarvoor zij deels door middel van collectieve middelen vergoed worden. Zowel hun maatschappelijke opdracht als de wijze waarop zij hiervoor gefinancierd worden, vereist een grote mate van openheid, transparantie en toegankelijkheid. De geboden zorg- en dienstverlening moet van een maatschappelijk verantwoorde kwaliteit zijn. Dit betekent onder meer dat geen enkele voorziening zich kan onttrekken aan het toezicht door de overheid. De hiervoor ter beschikking gestelde middelen moeten efficiënt en effectief aangewend worden. Alle zorg- en welzijnsactoren dienen hiertoe geresponsabiliseerd te worden. Binnen Vlaanderen wordt de ouderen- en thuiszorg vormgegeven door middel van marktwerking, met voldoende mededinging in het mechanisme van vraag en aanbod. Marktwerking met versterkte objectiviteit en transparantie in de zorgsector heeft een meerwaarde op het vlak van kwaliteitsconcurrentie, innovatie, kostenefficiëntie, vraagsturing en keuzevrijheid.
De markt van welzijn en zorg voor ouderen is echter geen klassieke, vrije markt. Enerzijds is de gezondheid van een persoon aan onzekerheid onderhevig. De vraag naar zorg gebeurt dus vaak niet op basis van eigen keuze maar op basis van een soms onverwachte behoefte. Bovendien is er informatieasymmetrie: zowel de concrete invulling van de behoefte aan, als de kwaliteit van zorg is vaak slechts gedeeltelijk beoordeelbaar door de eindgebruiker, de vraagzijde van de markt. Ten slotte is de vraag in een aantal zorgsectoren groter dan het beschikbare aanbod.
In de zorg zijn er ook expertisevereisten die noodzakelijkerwijze een vrije intrede tot het aanbod in de zorgmarkt beperken. Kwaliteit dient getoetst, bewaakt en gestimuleerd te worden, in het streven naar excellentie. In die zin kunnen we niet spreken van een volledig vrije zorgmarkt. Het gaat daarom eerder om een gereguleerde markt, waar programmatie, in functie van budgettaire beheersing, vergunningen, erkenningen, subsidies enzovoort de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van het zorg- en ondersteuningsaanbod vrijwaren. Die toegankelijkheid vereist ook solidariteit en dus een publieke financiering. Met andere woorden: het betreft een markt waar volume, prijs en kwaliteit gedeeltelijk worden bepaald door de marktprincipes van vraag en aanbod, met overheidsbijsturing waar nodig om de finale meerwaarde van zorg, evenals kwaliteit en solidariteit centraal te plaatsen.
Corrigerende maatregelen moeten worden ondernomen wanneer zou blijken dat het gebrek aan meerwaardegedreven marktwerking de efficiëntie, toegankelijkheid en/of de kwaliteit van de zorg en ondersteuning in gevaar dreigt te brengen. Actoren actief op de zorgmarkt positioneren en gedragen zich dan ook als sociale ondernemers.
Ik stel vast dat bij een grotere marktwerking – dit betekent grotere verscheidenheid aan initiatiefnemers en consolidatie van woonzorgcentra in grote groepen – en de creatie van het level playing field, de overheid moet toezien op de transparantie met betrekking tot de inzet van de publieke middelen en de duurzaamheid van het zorgaanbod en dit met aangepaste toezichtmiddelen, als dat kan via bestaande kanalen zoals de Nationale Bank.
Juist als gevolg van deze evolutie is het noodzakelijk dat we een aantal bijkomende garanties en maatregelen treffen op het vlak van beheer van de woonzorgcentra. Ik heb ze in de voorbereiding van mijn voorstellen uitdrukkelijk naar de sector benoemd. We moeten met de sector spreken over een wijze om de financiële soliditeit en risicobeheersing van een voorziening, alsook de bedrijfscontinuïteit te kunnen beoordelen. We moeten kunnen spreken over de kwaliteit en de integriteit van aandeelhouderschap en leiding van de voorzieningen. We moeten kunnen spreken over de manier waarop we transparantie met betrekking tot de groepsstructuren en relaties tussen entiteiten van een groep of met dienstverleners mogelijk maken. We moeten kunnen spreken over een aangepast toezichtsinstrumentarium van de overheid. We moeten ook kunnen spreken over de manier waarop cliënten en/of mantelzorgers betrokken worden in het beheer van de woonzorgcentra.
Deze bijkomende garanties en maateregelen zullen onderdeel uitmaken van het protocolakkoord dat ik graag wil afsluiten met de vertegenwoordigers van de woonzorgcentra. Daartegenover staan natuurlijk een aantal engagementen die we als overheid zullen moeten opnemen. Die hebben te maken met de personeelsnormering en andere elementen waarover ik het al heb gehad.
Voor mij is dit de weg om te gaan. We moeten kunnen benoemen wat we aan het einde van het verhaal aan kwaliteit, toegankelijkheid, betaalbaarheid van zorg willen waarborgen. Dat veronderstelt dat we kunnen spreken over een aantal noodzakelijke vormen van transparantie. Dat veronderstelt dat we moeten kunnen spreken over een definitie van kwaliteit die breder moet gaan en die moet gaan in de richting die ik aan het begin van mijn antwoord heb omschreven. We moeten dat niet alleen kunnen doen voor de commerciële woonzorgcentra, maar voor de hele sector.
In een snel wijzigend landschap en met de nieuwe uitdagingen op het vlak van vergrijzing en ouderenzorg is het mijn absolute overtuiging dat het niet alleen een kwestie is van extra budget – dat zal er zeker moeten komen, ook in functie van versterkte personeelsnormen –, maar ook een kwestie van hoe we als overheid onze kerntaak ‘kwaliteit en toegankelijkheid bewaken’ kunnen waarmaken. Dat heeft dan niet zozeer te maken met het plakken van een cijfer op de winst. Dat is iets dat op allerlei manieren kan worden gedefinieerd, direct of indirect. We moeten het hebben over datgene wat we samen definiëren als zijnde de kwaliteit die diegenen die het zorgaanbod doen en daarvoor rekenen op financiering vanuit de samenleving, moeten kunnen waarborgen.
Ik wil nog iets zeggen over de vrijwilligerswerking in de woonzorgcentra. Het Woonzorgdecreet van 2009 beschrijft in artikel 4 de werkingsprincipes geldig voor alle door dit decreet gevatte woonzorgvoorzieningen. Een van deze werkingsprincipes betreft de vrijwilligerszorg. In de tekst staat: “De woonzorgvoorzieningen worden geacht de vrijwilligerszorg te stimuleren, organiseren of samenwerkingsverbanden aan te gaan met organisaties die vrijwilligerszorg aanbieden”.
Ik deel uw mening dat vrijwilligers van onschatbare waarde zijn voor de woonzorgcentra. Zonder hen zouden veel activiteiten wellicht niet mogelijk zijn en zouden veel mensen zich een stuk eenzamer voelen. Vrijwilligers hebben een ongelooflijke troef. Ze hebben de tijd voor de bewoners. Ze kunnen bewoners die niet meer mobiel zijn, naar de buitenwereld begeleiden. Ze worden enorm gewaardeerd omdat ze ook een vertrouwensband met de bewoners opbouwen. Tussen vrijwilligers en bewoners en hun familie ontstaan vaak langdurige vriendschappen.
Het spreekt voor zich dat een woonzorgcentrum een aangepast vrijwilligersbeleid voert. Dat bevat goede wederzijdse afspraken over de taken van de vrijwilliger, de ondersteuning, coaching, de verzekering, de onkostenvergoeding. Het is absoluut niet de bedoeling en het mag zelfs niet van hen worden verwacht, dat vrijwilligers taken van professionelen overnemen. Het is belangrijk dat vrijwilligers goed op de hoogte zijn van wat van hen verwacht wordt, wat de mogelijkheden en de grenzen zijn van het vrijwilligerswerk.
Vrijwilligers dienen van bij de start het best goed ingelicht te worden over welke taken tot het zorgpersoneel horen en over de daaraan verbonden risico’s mochten zij deze toch uitvoeren. Vrijwilligers kunnen in woonzorgcentra ingezet worden in diverse taken, zoals de bediening in de cafetaria, het organiseren van dagbestedingen, boodschappen doen enzovoort. Voor mij is het absoluut duidelijk dat er daarvoor een goed afgesproken kader nodig is en dat de nodige ondersteuning aan de vrijwilligers moet kunnen worden geboden. Voor mij is ook dat punt onderdeel van de afspraken die we met de koepels moeten maken. Ook hier moet er absolute klaarheid zijn over wat we ‘verantwoorde vrijwilligerszorg’ in woonzorgcentra noemen en wat we verwachten van de betrokken partijen.
De heer Depoortere heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw zeer uitgebreide antwoord. Het is een problematiek die zich niet laat vatten in enkele minuten tijd. Dit onderwerp, of toch bepaalde facetten ervan, zal hier nog meermaals worden besproken.
De opsomming die u geeft, zal wel volledig zijn. U zegt dat we op het vlak van de financiering bezig zijn met een inhaalbeweging van 278 miljoen euro tussen 2015 en 2019. Dat is uiteraard correct, maar de vraag rijst of dit voldoende is. De doelstelling die iedereen voor ogen houdt, is de minimale basis aan zorg garanderen. Is deze budgettering voldoende om de minimale basiszorg in sommige gevallen te garanderen? Ik kijk nog altijd uit naar de begroting die we hier binnenkort zullen bespreken. Ik hoop dat de financiële inspanningen effectief in daden zullen worden omgezet en dat we inderdaad verschuivingen van budgetten zullen zien ten voordele van de residentiële ouderenzorg.
U haalt een aantal zaken aan die in de pijplijn zitten. Er is een conceptnota die ter inzage ligt bij de Vlaamse Regering. U spreekt van een aanpassing van het Woonzorgdecreet waarin andere kwaliteitseisen zullen vermeld zijn. U spreekt over het protocol dat u wilt afsluiten met de sector. Dat zijn allemaal goede elementen. Dat ontkent niemand. Ik hoor alleen geen tijdspad. Ik hoor niet tegen wanneer u dit allemaal gerealiseerd wilt zien. Dat is nochtans belangrijk om vertrouwen te kunnen geven aan de bewoners, familieleden en de sector zelf.
Het is in mijn ogen inderdaad een logische zaak dat we aan de sector een aantal eisen stellen, dat er meer transparantie wordt geëist, niet enkel op financieel vlak, maar ook op het vlak van de kwaliteitszorg. Ik verwacht dus een duidelijkere tijdslimiet: wanneer zal dit alles in de praktijk worden omgezet? Idem voor de personeelsnormen die daar ook in vervat zitten. U maakt zich nu sterk dat dit zal worden herzien met het oog op meer welzijn voor de ouderen.
Ten slotte is er de inspectie. U zegt zelf dat de woonzorgcentra de kwaliteitsindicatoren zelf moeten bepalen, dat ze die zelf moeten meten, dat dat veeleer is bedoeld als een sensibilisering, dat het ook maar momentopnames zijn en dat men dus geen lessen kan trekken uit die kwaliteitsindicatoren. Dat lijkt me eigenlijk geen goede zaak, zeker als we weten dat er wel degelijk mistoestanden gebeuren in bepaalde woonzorgcentra. Ik denk dat we op dat vlak toch wat stringenter, wat strenger zullen moeten optreden, en als dat niet lukt vanuit de sector zelf, dan is daar een taak weggelegd voor de overheid, om daar duidelijker in te zijn en niet enkel te belonen, bijvoorbeeld door het geven van kwaliteitslabels, maar ook om – waarom niet – een zekere vorm van bestraffing op te leggen.
Ik kijk uit naar de enquête door Dimarso bij de bewoners zelf, waarvan de resultaten midden december zullen worden gepresenteerd. Het lijkt me inderdaad een goede zaak dat wordt gemeten bij de bewoners zelf wat er al dan niet fout loopt in woonzorgcentra. Ook daar is er opnieuw het verhaal dat er woonzorgcentra zijn die wel degelijk goede, kwaliteitsvolle zorg aanbieden, maar dat de rotte appels, zoals collega Bertels het ook stelde, er wel uit moeten. Meten is dus inderdaad wel weten, maar ik denk dat meten niet voldoende meer is, dat we niet willen worden geconfronteerd met nog eens een reportage over woonzorgcentra waar de kwaliteitseisen allesbehalve zijn, waar men zelfs niet meer toekomt aan de minimale basiszorg.
Minister, dat waren mijn bijkomende bemerkingen, waarvan ik hoop dat u ze ook ter harte zult nemen. We willen ook wel de politieke wil bij de Vlaamse Regering zien om daar de nodige budgetten voor vrij te maken.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, bedankt voor de antwoorden. Het is al een paar keer aan bod gekomen dat de rotte appels eruit moeten. Uiteraard, maar ik denk dat dit niet enkel een kwestie van rotte appels is. Ik denk dat er bij wijze van spreken een soort appelmoes is in de sector die heel fundamenteel is. Dan gaat het erover dat er te weinig personeel is, dat de kwaliteitseisen op een foute manier worden geformuleerd en dat winst redelijk ongebreideld kan. Ik zal echter terugkomen op alle drie. U hebt op de vragen geantwoord, maar ik heb toch nog een paar bedenkingen en toch nog een paar extra vragen.
Iedereen erkent dat er te weinig personeel is om goede zorg te geven. U zegt ook, en heel terecht, dat er duizenden mensen zijn die iedere dag het beste van zichzelf geven. Het antwoord dat de regering aan die mensen moet geven, die inderdaad dag in dag uit met hart en ziel werken en zich de benen vanonder hun lijf lopen, is hun extra collega’s geven. Dat is wat er nodig is. Ik hoor daar bij u een engagement. U spreekt van tweeduizend extra vte’s. Ik denk dat dat positief is, maar een belangrijke vraag is de volgende. U gaat de norm optrekken. Tot welk niveau wilt u de norm optrekken? U hebt de oplijsting gegeven van wat nu de norm is, hoeveel vte’s er nu per dertig mensen moeten zijn, maar wat zal volgens u de nieuwe norm moeten zijn, en wanneer gaat die in? Ik vind dat een belangrijke vraag. Anders geeft men enkel engagementen, en we hebben echt daden nodig. We hebben al heel veel reportages gehad. We hebben al heel vaak alarmsignalen gehad. We moeten hiermee aan de slag.
Wat het personeel betreft, ik hoor u enerzijds zeggen dat u de normen aanpast, maar tegelijkertijd hoor ik u zeggen dat u zult blijven werken met het omzetten van rob-bedden naar rvt-bedden. Ik denk echter dat die opdeling gewoon achterhaald is. De vraag is dus: zal die nieuwe norm nog steeds vertrekken van rob en rvt, of gaan we naar een veel slimmere norm, waarbij wordt bekeken wat de zorgnood is en hoe men die echt kan beantwoorden? U zegt daarbij dat het niet enkel medische zorg moet zijn. Er is ook de welzijnscomponent. Ik denk dat dat ongelooflijk belangrijk is.
Dat betekent immers dat, als een personeelslid even de tijd neemt om een praatje te maken, die personen daar expliciet de opdracht toe krijgen. Dat kan de man of de vrouw zijn die de kamer komt schoonmaken, of degene die komt wassen of degene die eten komt brengen. Het is een wezenlijk deel van goede zorg, van waardevolle zorg, om even met mensen te kunnen praten over hoe het gaat. Zorg is veel meer dan ervoor zorgen dat mensen proper en gewassen zijn. Dat hoor ik u echter ook zeggen.
Dat brengt me bij de visie op kwaliteit. U geeft een aantal elementen aan van wat die kwaliteit moet zijn. De levenskwaliteit, de levenszin komen daarbij aan bod. Ik denk dat dat waardevolle componenten zijn, maar mijn vraag is: wanneer gaan wij hier dat kwaliteitskader zien? We hebben immers wel een nieuw decreet op de inspectie, maar we hebben dat kwaliteitskader nog niet. Het wordt al een tijd aangekondigd. Wanneer mogen we daarover discussiëren? Dat is immers hyperurgent. En vooral ook, hoe gaan we dat dan vertalen naar die inspectie? Die krijgt nu wel een nieuw kader, maar achteraf gaat men dan eventueel de kwaliteitseisen bijsturen vanuit een heel andere visie op kwaliteit. Ik denk dat dat absoluut nodig is, maar dat betekent ook dat je je inspectie op dat moment anders moet organiseren, andere opdrachten moet geven. Ik denk dus dat we hier de kar voor het paard aan het spannen zijn, en daar maak ik me zorgen over.
Nog als het over kwaliteit en inspectie gaat: u zegt zelf dat een aantal organisaties officieel vzw’s zijn, maar in een grotere structuur opereren. Vaak zijn dat zelfs beursgenoteerde bedrijven. U zegt dat er een protocol zal zijn, dat er meer transparantie moet zijn enzovoort, maar u zult daar toezicht op moeten houden. U zult toezicht moeten houden op die financiële stromen. De inspectie zal dat niet kunnen doen. Hoe gaat u daarover waken? Hoe gaat u daarvoor zorgen? Zal dat met audits zijn, zoals in de ziekenhuizen, of op welke manier zult u erover waken dat, als u een protocol afsluit, dat daadwerkelijk wordt nageleefd? Dan gaat het over geldstromen, het doorsluizen van winst en mensen die van zorg een handelsproduct maken. Hoe gaat u dat nakijken? U zegt wel dat alle zorgvoorzieningen moeten voldoen aan het decreet van 2003, wat betekent dat ze sociale ondernemers moeten zijn met een visie en een missie gericht op zorg. Allemaal goed en wel, maar in de praktijk is het niet zo. In de praktijk is het zo dat heel veel rusthuizen worden uitgebaat met als doel het genereren van winst voor aandeelhouders. Hoe gaat u erover waken dat de kwaliteit van die zorg er is? U kunt dan zeggen dat we niet meer moeten kijken naar de vorm. Wat dat betreft, ben ik het met u eens. Het gaat er echt niet om of het een vzw is of niet, maar het gaat er wel om wat er met die winst gebeurt. Ik hoorde u daar niet op antwoorden.
U verwijst naar het advies van de strategische adviesraad. Dat advies houdt een aantal belangrijke hefbomen in, maar ook daar weer: hoe controleert u of dat daadwerkelijk zo is? Ik vind het echt een ethische keuze. Hoe kunt u daarmee verzoenen dat er 8 procent winst wordt gemaakt op een zorgproduct? U kunt dan zeggen, zoals in het advies van de strategische adviesraad staat, dat er geen subsidies worden gebruikt om winst uit te keren. Dat kan kloppen, maar wat gebeurt er in de praktijk? Een oudere zit in een rusthuis, heeft vaak niet de keuze tussen commercieel of niet-commercieel enzovoort, want die moet vaak gewoon gaan voor de plaats die er is. De oudere kan die factuur niet meer betalen. Een deel, een component van die factuur is voor de organisatie, en die winsten worden daar dus mee betaald. Als die dat niet kan betalen, is er het OCMW. We hebben dus nu in de realiteit al OCMW’s die indirect winsten betalen aan aandeelhouders. Dat is de praktijk. Het advies van de strategische adviesraad waarnaar u verwijst, wordt dus eigenlijk niet gerespecteerd, want het gebeurt al dat er collectieve overheidsmiddelen naar de uitbetaling van aandeelhouders gaan. Dat proces kunt u niet ontkennen. Ik blijf er dus bij dat we daar grenzen aan moeten stellen. Ik vind dat een ethische keuze. We moeten durven te zeggen: kijk, dit is de maximale winst die je op zorg kunt maken, alles wat daarboven gaat, moet in de sector worden geherinvesteerd. Anders ben je met niet-ethische kwesties bezig. Je trekt dan ook spelers aan die volgens mij niet de juiste spelers zijn. Een paar maanden geleden stonden 34 rusthuizen gewoon te koop. Er was een cashflowtekort. Men moest cashflow hebben, hup. Er was het risico dat honderden mensen zouden worden ontslagen. De overheid zou die rusthuizen moeten hebben overnemen als die failliet zouden gaan. Dat gaat dus om spelers die echt wel een andere visie hebben dan het sociaal ondernemerschap dat we terecht moeten toelaten in de zorg. Een protocolakkoord en de inspectie missen echt wel slagkracht om daar daadwerkelijk op in te grijpen, om daar paal en perk aan te stellen.
Minister, u kondigde de conclusies van Dimarso aan. Daar kijken we met zijn allen naar uit, maar heeft Dimarso ook gepeild bij die bewoners die niet zelf kunnen participeren aan vragenlijsten, en op welke manier? Dat is een heel groot deel van de bewoners. Gaan we daarmee daadwerkelijk een instrument hebben waarmee we goed aan de slag kunnen?
Ik denk dat het de heer Bertels was die vroeg naar dat aspect van die reclamefilmpjes. Dat is misschien een zijaspect hiervan, maar dat gaat anderzijds ook over ethische reclame en wat kan en niet kan. Er worden ter zake reclamefilmpjes gemaakt die niet conform de realiteit zijn. Hier worden mensen gelokt met niet-realistische beeldvorming. Hebt u als minister bepaalde daden gesteld ter zake? Hebt u bijvoorbeeld een klacht ingediend bij de commissie die gaat over ethische reclame, of overweegt u zulke dingen te doen? Dit is immers op zich misschien een detail in het geheel, maar het is wel belangrijk. Ik had de middelen die naar die campagne gaan, veel liever geïnvesteerd gezien in extra vte’s op de werkvloer, zodat er daadwerkelijk betere zorg zou zijn. Dat zijn geen kleine budgetten. Ik denk dus dat we daar ernstige vragen bij moeten stellen. Ik vraag me af hoe u daarnaar kijkt.
De vraag kwam van de collega’s of u extra inspectie zult sturen naar die voorzieningen die in deze reportage aan bod komen. Ik stel die vraag, want eigenlijk zegt u dat we een heel kwaliteitskader hebben, dat onze inspectie een, twee, drie keer teruggaat als het moet, dat ze dat in zoveel procent van de gevallen onaangekondigd doet. Dus eigenlijk zegt u dat onze inspectie goed werkt. In de praktijk merken we echter wel dat men een reportage kan maken die heel schrijnende situaties aanbrengt. Dat is niet de eerste keer dat dat gebeurt: we hebben vaak zulke reportages gehad en we krijgen heel veel getuigenissen. Er zijn dus mazen in het net. Dat moeten we vaststellen. U zegt dat u maar één woonzorgcentrum duidelijk hebt kunnen identificeren, die andere niet. Hebt u aan de reportagemakers gevraagd welke de andere zijn, zodat u daadwerkelijk de opdracht kunt geven aan de inspectie om daarmee aan de slag te gaan?
Ik zal het hierbij houden wat mijn extra vragen betreft. Ik herhaal ze nog eens expliciet. Wanneer zullen er nieuwe normen zijn? Wat zullen die nieuwe normen zijn? Wat is expliciet de nieuwe personeelsnorm? Wanneer kunnen we een kwaliteitskader hebben? Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat u die koepels, die vehikels boven die woonzorgcentra, ook zult kunnen inspecteren en bewaken? Een protocol alleen werkt immers niet als u het niet kunt controleren.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Dat was zeer uitgebreid. Dat zijn we gewoon van u. Dat is positief bedoeld, niet negatief. Ik heb toch wel een aantal belangrijke elementen vastgesteld in uw antwoord. Het woordje ‘levenskwaliteit’ is bij mij wel blijven hangen. Ik denk dat wij als overheid, ook de Vlaamse Regering, de levenskwaliteit van de ouderen maximaal moeten garanderen. In eerste instantie betekent dat voor ons inzetten op die thuiszorg, ervoor zorgen dat die oudere zo lang mogelijk in de thuisomgeving kan wonen en kan worden begeleid, en dat daar ook de nodige financiering per persoon tegenover wordt gesteld. Dan verwijs ik naar de persoonsvolgende financiering. We hebben hier vandaag echter het debat over de woonzorgcentra. Ook in die woonzorgcentra moeten we absoluut die levenskwaliteit gaan garanderen. Voor ons moet zo’n woonzorgcentrum eigenlijk een thuisvervangende omgeving zijn. Dan ben ik wel blij om te horen dat er een grondig onderzoek door Dimarso bezig is over de levenskwaliteit. Ik denk dat we dat onderzoek zeker hier in de commissie grondig moeten bespreken en bediscussiëren, want dat is de basis van alles: hoe kunnen we voor de kwaliteit van leven zorgen in de woonzorgcentra? Dat is enerzijds door inderdaad de structurele problemen op te lossen. U hebt er een aantal opgenoemd. Ik wil ingaan op een drietal elementen.
Er is het element van het personeel. Wij zijn er absoluut voorstanders van dat er voldoende financiering is voor de handen aan het bed. U zegt de normen te zullen actualiseren. U gaat afstappen van dat puur medische model. Daar ben ik absoluut een voorstander van. De kwaliteit van leven voor de bewoners van een woonzorgcentrum is meer dan alleen de medische zorg. Dat gaat ook over de gewone, dagelijkse praktijk van een babbeltje te kunnen slaan, van iemand aan tafel te hebben die je helpt bij het eten. Dat is meer dan alleen maar het medische. Ik denk echter dat we ter zake wel de platgetreden paden van vandaag moeten verlaten. We leggen nu heel strikt in onze normering op hoeveel personen per bewoner, per zorgschaal moeten worden uitgeschreven. Wat mij betreft, moeten we ter zake zeker veel flexibeler gaan denken. U hebt ook verwezen naar innovatieve vormen van werken. Dat is essentieel om in de toekomst die levenskwaliteit en die zorg, die handen aan het bed te kunnen garanderen. Ik wil dus echt wel weggaan van die platgetreden paden. We zitten daar natuurlijk nog altijd, helaas, met de structuren die we vandaag hebben door de staatshervorming. Zo mogen bijvoorbeeld thuisverplegers niet in een woonzorgcentrum gaan werken, terwijl ze binnen een woonzorgcentrum eigenlijk ook een rol zouden kunnen spelen.
Dat is nu allemaal strikt gescheiden. Eigenlijk zouden we moeten gaan kijken, ook in samenwerking met het federale niveau, hoe we het personeel dat er vandaag is qua verpleging en verzorging, zo maximaal mogelijk en zo goed mogelijk kunnen inzetten. Dat vergt dat we verder kijken dan de huidige kaders.
Een tweede element waarop ik zou willen ingaan, is het bepalen van kwaliteit. Enerzijds is er de Dimarso-studie. Daar kijk ik halsreikend (blijkt ook correct – bwa) naar uit. Maar ook het element van het toetsen van de kwaliteit aan wat de oudere wenst, is zeer belangrijk. Ik merk dat nu veel te weinig. We hebben inderdaad die kwaliteitsindicatoren, maar er moet ook een resultaatsverbintenis ten aanzien van die ouderen zijn, zodat de kwaliteit die zij wensen, ook gegarandeerd wordt. Dat is een element dat ik nog te weinig terugvind in heel het verhaal van kwaliteitsindicatoren en inspectie.
Dan kom ik bij het laatste element, de inspectie. Ik heb daarnet al gezegd dat ik verbouwereerd was dat een reportagemaker wantoestanden kan vaststellen die wij niet kunnen vaststellen met de huidige manier van werken van de Zorginspectie. U hebt opgesomd hoe het er allemaal aan toegaat, dat er ook inspecties zijn op basis van klachten, dat er bij de start drie inspecties zijn, dat er thematische inspecties zijn. Maar blijkbaar is dat toch nog niet voldoende, en dus is mijn vraag of we op basis van dit en vorige verhalen gaan kijken of we die inspecties op een andere manier moeten vormgeven. Is daar extra personeel voor nodig? Is daar een andere manier van inspectie voor nodig? Een kant-en-klare oplossing heb ik niet, maar ik stel me wel de vraag.
U hebt ook aangegeven hoeveel inspecties er op jaarbasis gebeuren: 721 inspecties voor onze ruim 800 woonzorgcentra. Er worden dus wel inspecties gedaan. Kunt u ons de cijfers bezorgen van hoeveel schorsingen en sluitingen er de laatste jaren geweest zijn? Ik heb daar totaal geen zicht op, maar ik veronderstel dat er wel al stappen gezet zijn. Ik ben geïnteresseerd in het aantal schorsingen en sluitingen dat er de afgelopen jaren geweest is op basis van de zorginspecties.
Er zijn heel veel stappen die nog gezet worden. Iedereen heeft het aanvoelen dat de problemen wel correct gedetecteerd worden. Het is nu zaak om de juiste oplossingen te bieden. Daarom ben ik blij dat u wilt werken met een protocolakkoord met de sector. Ik denk dat dat essentieel is om daar in een goede verstandhouding met de sector verder aan te werken. De vraag is natuurlijk wat er allemaal in dat protocolakkoord zal staan. Dat is dan ook weer voer voor discussie voor deze commissie.
De heer Bertels heeft het woord.
Bedankt, minister. Ik onthoud een belangrijk punt. U bent daar ongeveer meer geëindigd, maar wat ons betreft, is dat fundamenteel. U hebt gezegd dat de kwaliteit en de toegankelijkheid van de zorg van fundamenteel belang zijn, en dat de overheid daar een essentiële rol in te spelen heeft. Het is een kerntaak van de overheid om die kwaliteitsbewaking te doen. Als ik de collega’s goed beluister, zijn we het daar allemaal min of meer over eens. Ik neem dan ook aan dat ze de daad bij het woord voegen en u steunen in uw aspiraties en verzuchtingen die u hebt uitgesproken.
Ik wil daar nog één aspect aan toevoegen. Kwaliteit en toegankelijkheid, dat betekent voor ons ook betaalbaarheid. Ook betaalbare residentiële ouderenzorg is belangrijk, want de mensen die op het terrein komen, weten dat de dagprijzen de laatste twee jaar sterk gestegen zijn. Uw cijfers zullen dat binnenkort ongetwijfeld bevestigen, als ze eindelijk officieel zijn. Dat element zou ik graag meenemen in de principes die u naar voren schuift, waarbij u zegt dat de overheid daar absoluut een taak heeft. De overheid moet ook investeringsruimte bieden aan die sector.
U zegt dat we de structurele problemen nu moeten aanpakken. Daar ben ik het mee eens. Ten eerste is er de personeelsnorm die naar boven moet. Wat mij betreft, is dat een debat dat we al gevoerd zouden moeten hebben en dat we zeker moeten voeren. U hebt gezegd dat u niet meer alleen het medische gaat bekijken. De collega’s willen ook allemaal dat de personeelsnorm naar boven gaat. Ik ben dan ook benieuwd welke kredieten voor personeelsnormverhoging zullen worden opgenomen in de begroting van 2018.
De eerste cijfers die ik daarover gezien heb, stellen mij teleur. Dat is niet de grote sprong voorwaarts waarvan sommige collega’s hier proberen te zeggen dat we er allemaal voor zijn. Ik neem aan, minister, dat u met de steun van iedereen die u gesproken hebt, dat budget nog kunt aanpassen. Ik ben het met u eens dat we niet meer alleen moeten kijken naar de niet-medische criteria, maar u weet ook dat vanuit de sector nu al de vraag gekomen is om de huidige RVT-norm al aan te passen, omdat die niet meer voldoende zou zijn voor de RVT, laat staan dat we voor alle zorgbehoevende bejaarden al aan die RVT-norm zitten.
De discussie over de verhoging van de personeelsnorm en het niet-medische kader mag, wat ons betreft, geen beletsel zijn om de RVT-dekkingsgraad – de verhouding van het aantal RVT-bedden tot het aantal bewoners in de woon- en zorgcentra – nu al op te trekken. Want daar hebben we een probleem. Daar is veel sneller actie nodig. Laten we de grote discussie omtrent de personeelsnorm niet als excuus gebruiken om de RVT-dekkingsgraad niet nu al naar boven te trekken.
U hebt terecht gesproken over bestuurlijke en financiële transparantie van de actoren in de woon- en zorgcentra. Heb ik goed gehoord dat u verwezen hebt naar de Nationale Bank om die financiële transparantie even te bekijken? Het is toch op zijn minst een discussie waard wie het best de financiële transparantie kan bewaken. Bij mijn weten is de Nationale Bank tot op heden niet volledig uitgerust om de hele sector te bekijken.
Die transparantie is absoluut nodig. Daar hebt u gelijk in. We hebben dat al lang gevraagd. Transparantie omtrent de kwaliteit van de zorg en de aangeboden levenskwaliteit: u verwees er zelf naar, laat ons daar dan alstublieft ook iets aan doen. U hebt ook in de reacties kunnen lezen dat zelfs de CEO van een heel grote zorgvastgoedgroep vroeg waarom we de erkenning van bedden niet aan transparantie koppelen. Men zegt dus zelf ook dat het de spuigaten uitloopt. Men vraagt u om er iets aan te doen, en geeft u een voorzet.
Een volgend punt heeft betrekking op de kwaliteitsindicatoren en de Dimarso-studie waar u naar verwijst. We zullen die discussie ook nog hebben naar aanleiding van de hervorming van de Zorginspectie. U hebt daar goede voorbeelden in andere zorgsectoren, minister. We hebben het al eens gehad over de kwaliteitsindicatoren in de ziekenhuizen. Ik denk dat we daar versneld op weg moeten gaan om die kwaliteitsindicatoren toe te passen en er ook gevolg aan te geven, want daar is er nog wel ruimte voor verbetering. We moeten dat ritme binnen de sector gaande houden en hoog genoeg houden.
U hebt gezegd dat de sector van de residentiële zorg een gereguleerde markt is en geen volledig klassieke vrije markt. Dat klopt. U hebt ook gezegd dat de actoren sociale ondernemers zijn. Dat betwist ik. Niet alle actoren die daar nu actief zijn, zijn sociale ondernemers. Ziet u er de opportuniteit niet van in om een soort ‘toets maatschappelijk verantwoord ondernemen’ op te leggen binnen de welzijnssectoren, in dit geval de residentiële ouderenzorg? Ik denk dat u er iets te gemakkelijk van uitgaat dat alle actoren die nu actief zijn, sociale ondernemers zijn.
Zult u tot slot uw collega’s erop aanspreken dat sommige publiciteitsfilmpjes voor woonzorgcentra bedrieglijke reclame zijn? We hebben ze ook voor niet-erkende assistentiewoningen. Die discussie hebben we ook al eens gehad. Ik denk dat we daar ook effectief een stap moeten ondernemen.
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Minister, de verschillende collega’s hebben al heel veel gezegd. Het is niet de bedoeling dat ik dat herhaal, maar ik wil toch de belangrijkste items herhalen die blijven hangen zijn, namelijk het punt dat de levenskwaliteit voorop moet staan. Ik heb dat van verschillende collega’s gehoord. Ik denk dat we daar over de partijgrenzen heen achter staan. Maar de vraag is hoe we de levenskwaliteit willen realiseren, want ik ben ervan overtuigd dat we de levenskwaliteit in woonzorgcentra niet zullen kunnen realiseren met dezelfde financiële middelen. Daarom is de vraag om een groeipad volgens de zorgzwaarte op te stellen, een groeipad dat ook transparant is, om naar een betere kwaliteit van leven te kunnen gaan in een woonzorgcentrum.
Dit is nu naar aanleiding van de Panoreportage. Ik wil natuurlijk ook gezegd hebben dat er heel veel woonzorgcentra zijn die het goed doen, waar het personeel alles doet wat het moet doen, en zelfs veel meer. Zij geven zeer goede zorg. Maar het is voor de slechte leerlingen in de klas dat de regelgeving moet worden aangepast.
Uw antwoord stelt mij gerust. U zegt dat u naar een protocolakkoord wilt gaan, waarbij risicobeheersing, transparantie, toezichtsinstrumenten, mantelzorgers, vrijwilligers in woonzorgcentra, personeelscriteria allemaal in een totaal protocolakkoord moeten kunnen worden gegoten, zowel met de profit- als de non-profitorganisaties.
Sinds de zesde staatshervorming zijn er extra middelen, zowel extra personeel als extra middelen, om woonzorgcentra te bouwen, maar volgens mij zijn we er zeker nog niet. Ik wil hier dan toch een pleidooi houden. We kunnen vrijwilligers vooropzetten, we kennen de conceptnota en de veranderagenda voor de toekomst, maar als we naar een goede levenskwaliteit willen gaan, denk ik toch dat er extra geld op tafel zal moeten komen om goede zorg te leveren.
Ik heb ook vragen in verband met het ethisch verantwoord publiciteit maken. Er is marketing met betrekking tot assistentiewoningen, maar ook de marketing die we zagen in de Panoreportage. Die beeldvorming is zeker niet realistisch. Hoe kunnen we daar een zekere inspectie op uitvoeren, of regelgeving aanpassen? Ik denk bijvoorbeeld aan vrije beroepen, die ook geen publiciteit mogen maken. Of als er bijvoorbeeld publiciteit voor geneesmiddelen gemaakt wordt, wordt erbij gezegd dat het slecht is voor de gezondheid, of is er toch in de bijsluiter een en ander te lezen. Ook daar is regelgeving voor gemaakt. Het is belangrijk dat voor oudere mensen de juiste beeldvorming geschetst wordt, en niet zomaar marketing gemaakt wordt die de zorg veel beter voorstelt dan ze in de realiteit is.
Moet er een nieuwe visie op kwaliteit komen? Ik denk dat we daar over de partijgrenzen heen een akkoord over hebben. Wat betreft het Toezichtsdecreet dat op tafel ligt en dat vorige week op de agenda van de commissie stond, ben ik ervan overtuigd dat daar heel goede elementen in zitten. Maar als er natuurlijk wantoestanden meegedeeld worden in tv-reportages, dan vraagt iedereen meer en sterkere inspectie. Maar als we regelgeving moeten opstellen, zijn er ook die ervoor pleiten om alles niet te veel in regeltjes te gieten. Er moet inspectie zijn en het is goed dat wantoestanden naar boven worden gebracht.
Wat de vergrijzing betreft, weten we allemaal dat we er nog niet zijn. Het grote aantal oudere mensen die op het einde van hun leven zware zorg nodig zullen hebben, is nu eenmaal een realiteit.
Dit stijgt nog in de toekomst. Zeker voor de toekomst zal het groeipad volgens de zorgzwaarte een belangrijk iets zijn dat wij als fractie naar voren willen schuiven. Tenzij ik dat via een schriftelijke vraag moet doen, wil ik u nog vragen hoeveel intrekkingen van erkenningen er tot nu toe reeds zijn gebeurd.
De heer Anseeuw heeft het woord.
Minister, ik ben heel erg verheugd om uit uw antwoord op te maken dat u mee wilt nadenken over de totale architectuur van onze ouderenzorg, want een kwaliteitsvolle ouderenzorg gaat natuurlijk over veel meer dan alleen kwaliteitsvolle woonzorgcentra.
Wanneer het over winst gaat in deze sector, denk ik dat we een duidelijke keuze moeten maken waarbij we duidelijk stellen dat er geen winst kan worden gemaakt op alles wat met zorg te maken heeft. Ik denk dat we daar duidelijk de lijn moeten trekken. Ik wil daarom pleiten om het concept zorg in dat opzicht ruim en breed te definiëren. Ik noem één ding: het gaat bijvoorbeeld ook over voeding. Dat lijkt een essentieel onderdeel te zijn, maar wat mij betreft kan daar ook geen winst op worden gemaakt. Als je daar winst op maakt, dan beknibbel je op kwaliteit, en dat is net wat we niet willen. In dat opzicht is het ook belangrijk om werk te maken van de nodige financiële transparantie, zonder daarvoor in het oneindige te gaan, maar heel doelgericht, om na te gaan waar er wel en geen winst op wordt gemaakt. Zo kan heel duidelijk worden toegezien op het feit dat er geen winst wordt gemaakt op zorg.
De heer Persyn heeft het woord.
Ik wil mij aansluiten bij alle voorgaande sprekers en heel resoluut herhalen dat voor ons de rotte appels eruit moeten. Voor ons is ook die levenskwaliteit heel belangrijk. Collega Anseeuw heeft het nog eens herhaald: voeding blijkt heel belangrijk. In de reportage zagen we een persoon die tientallen kilo's was afgevallen omdat hij gewoon geen zin meer had om te eten, los van het gebrek aan aandacht en verzorging. Daar kan niet op afgedongen worden. Het schrijnende was dan ook dat hij 2000 euro per maand betaalde. De factuur daar lag ruim boven het Vlaamse gemiddelde. Dat werpt toch serieuze vragen op over deontologie in een deel van de sector.
Een heel belangrijk aspect dat hier al een paar keer genoemd is, is de aandacht voor die mensen. De aspecten die vaak worden genoemd, zoals het bedelen van voeding en de verzorging, zijn zorgaspecten die heel belangrijk zijn maar die met piekmomenten plaatsvinden. De mensen eten niet de hele dag door. De verzorging gebeurt ook niet de hele dag door. Dat gaat met piekmomenten. Men moet dus toch eens nadenken over de organisatie van de zorg, en op de momenten daartussen over de inzet van vrijwilligers en mantelzorgers, die dat thuis permanent doen.
Op de avond zelf van de reportage heeft Jan Decorte als theatermaker en enfant terrible onmiddellijk die opmerking gemaakt. We delegeren heel veel van onze ouderenzorg en onze zorg tout court van de samenleving naar de overheid, maar het is toch een essentieel element dat we de maatschappelijke verantwoordelijkheid van eenieder, ook van de families en de gezinnen, blijven benadrukken. Ook professoren als Jan De Lepeleire hebben dat bij eerdere crisissen al aangehaald. We zullen meer mantelzorgers en meer vrijwilligers moeten aantrekken, want we gaan die dalmomenten, waar mensen sociale aandacht nodig hebben, echt niet kunnen invullen met formele, professionele zorg. Daar zijn de verpleegkundigen en de zorgkundigen niet voor opgeleid. Uiteraard moeten ze iets meer aandacht hebben tijdens de bedeling en de verzorging, maar je kunt van formele zorgverstrekkers mijns inziens niet verlangen dat ze de uren dat mensen alleen op hun kamer zitten, volmaken. Ik doe dus een pleidooi om voor de mantelzorg die we hier al met de collega’s via een resolutie hebben benadrukt, en aansluitend op uw mantelzorgplan, meer aandacht te hebben in de residentiële settings.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega's, iedereen voelt wel aan dat het debat zeer fundamenteel is. Het is uiteraard na die Pano-uitzending dat het nu opnieuw overal in de media verschijnt. Het was vroeger ook al eens een thema in de media. De kernvraag is natuurlijk: de samenleving vergrijst, en welk soort ouderenzorg willen wij daarvoor in Vlaanderen?
Het feit dat u een aantal maanden geleden hoorzittingen hebt gehouden en hebt gedebatteerd over de veranderingsagenda van de ouderenzorg, is natuurlijk veroorzaakt doordat op het niveau van de regering wel degelijk een afspraak is gemaakt waarbij geïnventariseerd is welke aspecten van de ouderenzorg de volgende maanden in overleg moeten worden gezet om nieuwe regelgeving en nieuwe visies op te ontwikkelen. Die agenda hebt u gezien. Die is consulteerbaar. Daar staan timingen in. Ik kan alleen maar zeggen dat wij proberen om die timingen consequent te handhaven, of het nu gaat over de assistentiewoningen of iets anders.
Een van de vragen ging over reclamefilmpjes voor assistentiewoningen. De Vlaamse overheid heeft een campagne gevoerd over wat je kunt verwachten van een assistentiewoning als je die wilt kopen of huren. We hebben opties genomen over het afschaffen van het aangemelde karakter van bijvoorbeeld assistentiewoningen. We hebben voor tal van onderdelen van die ouderenzorg wel degelijk acties die wij op dit moment heel sterk uitvoeren. Als het over residentiële ouderenzorg gaat, collega's, noem ik een ogenschijnlijk detail, maar het is zeer essentieel: de informatiseringsgraad van onze residentiële ouderenzorg is echt nog niet oké. We moeten echt nog injecties geven om te zorgen dat er elektronische bewonersdossiers ontstaan, dat de gegevens naadloos kunnen worden uitgewisseld, bijvoorbeeld wanneer bewoners naar het ziekenhuis gaan en noem maar op. Concreet gaan we daarvoor in de residentiële ouderenzorg een belangrijk budget aan de sector ter beschikking stellen en kijken hoe we alleszins deze sector daarmee een stap vooruit kunnen laten zetten als het gaat over de introductie van de digitale mogelijkheden. Dit om iets kleins te noemen.
Maar we zetten ook in op innovatieve projecten als het gaat over nieuwe personeelsorganisatie, want ook daar is veel over te doen. Je kunt meer personeel hebben, maar je moet dat ook op een innovatieve manier kunnen inzetten. Ook daar worden een aantal projecten voor opgestart.
Uiteraard weten we dat voeding een heel belangrijk aspect is van een kwaliteitsvolle zorg in de woonzorgcentra. Daarom is er daarover een indicator ontwikkeld, die met wetenschappers is bijgestuurd, om abnormaal gewichtsverlies te kunnen meten en te kunnen interpreteren wat dat betekent. Waaraan moet je dan denken? Wat zijn de reflecties die dan boven moeten komen? Nu onze voedingsdriehoek het levenslicht heeft gezien, zullen er ook initiatieven komen om met de woonzorgcentra te gaan voor een goed voedingsbeleid in hun eigen voorziening. We gaan werken met coaches die aan de voorzieningen ter beschikking zullen worden gesteld om heel het proces te analyseren en te kijken hoe je bijvoorbeeld niet alleen naar voedingsbestanddelen moet kijken, maar naar het hele proces.
Ik kan zo nog een hele lijst van dingen opsommen die bezig zijn. Het laatste wat ik zou willen suggereren en een indruk die ik niet wil wekken, is dat er naar aanleiding van die Pano-uitzending plotseling een hele machinerie van acties in beweging komt. We weten dat er een belangrijke uitdaging voor ons ligt. We moeten daarnaar handelen, ook nu, op de korte termijn.
Mevrouw Van den Brandt heeft gevraagd naar de Dimarso-enquête en wat die betekent voor degenen die niet in staat zijn om zich uit te drukken. Dat is een heel pertinente vraag. We hebben nu drie jaar lang elk jaar 7000 enquêtes afgenomen bij bewoners van woonzorgcentra aan de hand van een gevalideerde enquête. Ik durf te zeggen dat dat waarschijnlijk zelfs op wereldschaal van een intensiteit is die niet veel landen ons kunnen nadoen. We hebben een eerste keer na enkele duizenden resultaten al eens een inzicht gegeven in wat dat betekent aan resultaten. Toen al hebben we gezegd dat we op een aantal zaken verder moeten focussen. Op het vlak van zorg gaf dat eerder een beeld dat het oké was, ook al weten we dat dat van heel veel mensen superveel engagement vraagt. Je zag echter toch ook al een aantal indicaties dat het sociale contact, een dimensie die wij nu meer en meer belangrijk vinden, toch ook in beeld kwam als iets dat vanuit de verwachtingen van de bewoners toch anders zou kunnen.
Nu hebben we de volledige shift gedaan. Alle woonzorgcentra zijn bevraagd. We gaan dat ook aan een breed publiek voorstellen. Ook hier zullen de voorzieningen in staat zijn om een benchmark te maken als dat nodig is.
Het is zeer juist dat je ook voor degenen die niet in staat zijn om zich uit te drukken, een instrument moet hebben om te kunnen zien wat de kwaliteit van de zorg is. Ook daarvoor hebben wij een project opgezet, ook met wetenschappers, om te kijken welk instrument we kunnen maken om een zicht te krijgen op de kwaliteit van zorg, met alle ethische aspecten daarvan, als het gaat over bijvoorbeeld zorg voor dementerende personen. Dat is immers een wezenlijk onderdeel van een goed kwaliteitsbeleid. Je kunt je niet beperken tot wat je in een verbale communicatie van een aantal mensen hoort, hoe belangrijk dat ook is. U mag verwachten dat dat er ook aankomt.
Ik heb nog een aantal beschouwingen, zonder de ambitie om volledig te zijn op dit moment. U hebt naar aanleiding van de veranderingsagenda en de hoorzittingen toch goed begrepen in welk tijdskader wij ons bevinden? De Vlaamse overheid heeft de ambitie om onder meer de residentiële ouderenzorg maar ook de thuiszorg, de pvt-voorzieningen, de gezinszorg en noem maar op, te plaatsen in de laag sociale zekerheid die wij in Vlaanderen gaan ontwikkelen onder de naam Vlaamse sociale bescherming. U hebt daarvoor een eerste decreet goedgekeurd om een aantal zaken te kunnen regelen. Ik neem aan dat u weet dat vorige vrijdag de regering het grote basisdecreet Vlaamse Sociale Bescherming, na alle adviezen te hebben ingewonnen, heeft goedgekeurd. Het is naar de Raad van State en zal deze commissie bereiken. Dan krijgen we een kader waarbij je je als Vlaming verzekert via de vroegere zorgverzekeringspremie, waarbij je recht kunt krijgen op een zorgbudget als je aan de voorwaarden beantwoordt van wat we vroeger de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, de premie van de zorgverzekering of het basisondersteuningsbudget personen met een beperking noemden, of je krijgt toegang tot de zorg in de voorzieningen waarvoor de Vlaamse overheid de financieringsverantwoordelijkheid moet nemen.
Dat is een ongelooflijk bouwwerk dat voor de Vlamingen binnen onze bevoegdheden de toegang tot langdurige ondersteuning in cashbudgetten maar ook in toegang tot zorg moet regelen, met één inschalingssysteem, een automatische toekenning van de rechten en zo weinig mogelijk verschillende attesteringen. Maar, collega's, als u dat bouwwerk wilt bouwen – het is het momentum om het te doen, gelet op de overgekomen bevoegdheden – dan weet u, zeker de leden van deze commissie, dat daarvoor zeer cruciale bouwelementen operationeel moeten worden gemaakt.
Ik noem er maar wat. Je moet een inschalinginstrument hebben dat kan dienen voor zowel de toegang tot de residentiële ouderenzorg als tot zorg die je nodig hebt in een thuissituatie, want je wilt meer vraaggestuurd werken en meer keuzemogelijkheden geven. Wel, de BelRAI-screener en de BelRAI als tool zijn we in overleg met de federale overheid aan het testen. Volgend jaar zullen wij op grote schaal dit instrument gaan testen, ook in de residentiële ouderenzorg. Je hebt daarvoor zorgkassen nodig die geïnformatiseerd zijn en die een loketfunctie kunnen waarmaken. Je hebt daarvoor tal van instrumenten nodig. Leden van deze commissie, u althans, hebt toch goed begrepen – het staat ook in de veranderingsagenda – dat als u wilt gaan naar een financiering in functie van zorgzwaarte – en dat is ons aller bedoeling – u dan niet alleen een inschalingssysteem moet hebben, maar ook de relatie met de ziekteverzekering onder ogen moet kunnen zien. Ik dacht dat het mevrouw Jans was die heeft verwezen naar de thuisverpleging en wat dat mogelijk maakt. U weet allemaal zeer goed – de heer Bertels misschien nog het beste, omdat hij uit de overheid komt– dat als je een rvt-bed financiert, de Vlaamse Gemeenschap daar de kineprestaties bij gaat financieren. Doe je dat in een rob-situatie, dan is dat ten laste van de federale ziekteverzekering.
Gaan we hier even in een vingerknip een nieuw financieringssysteem ontwikkelen? Helaas, dat zal niet gaan. Dat heb ik in deze commissie misschien al tien keer gezegd. Wie bevoegd is voor de financiering van het een of het ander, is niet omgevingsonafhankelijk, helaas misschien. Als u kiest voor residentiële settings, dan zal Vlaanderen aan zet zijn wat betreft de zorgverzekering. Maar het kan ook zijn dat u een beroep moet doen op de federale ziekteverzekering, en vice versa. De thuisverpleging is een zeer goed voorbeeld. Als men in de federale conventie thuisverpleging zou beslissen dat bepaalde akten van thuisverpleegkundigen in bepaalde groepen van assistentiewoningen niet meer of nog wel kunnen, heeft dat belangrijke repercussies op de manier waarop op gemeenschapsniveau het verhaal moet worden gemaakt. Ik heb er nooit een geheim van gemaakt dat als u naar zorgzwaartegestuurde financieringstechnieken wilt gaan, een goede inschaling nodig is, die voldoende dynamisch is – want dat kan natuurlijk ook evolueren – en geen perverse effecten heeft. U wilt ook niet meemaken dat men er belang bij heeft dat iemand zwaar zorgbehoevend is om uw financiering overeind te kunnen houden. Dat zou een zeer pijnlijk effect kunnen zijn. En u moet ook een afstemming hebben met de federale collega's. Wij werken daar zeer intens aan.
Er is een vervaldatum die we moeten respecteren. Op 1 januari 2019 moeten we de financiering van de residentiële ouderenzorg, de Sp- en pvt-bedden enzovoort overnemen. Nu gebeurt dat nog, wel voor onze rekening, via het RIZIV en de tussenkomst van de mutualiteit. Dat betekent dat het op dit moment alle hens aan dek is om deze transitie te kunnen maken. Als we met de koepels van de residentiële ouderenzorg spreken, dan zeggen ze ons unisono: “Vlaamse overheid, zorg dat deze overgang naadloos gebeurt met grote aandacht voor de continuïteit in de financiering”. U mag er dus van uitgaan dat het op dat vlak nu echt alle hens aan dek is om dat te kunnen continueren.
Uiteraard is op hetzelfde ogenblik het debat aan de orde over nieuwe personeelsnormen, zorgzwaartefinanciering enzovoort. Als ik spreek van een uitnodiging om met de sector een protocolakkoord te maken, dan is dat geen akkoord om over te gaan tot soft law, maar dan is dat om met de sector af te spreken dat we gedurende drie, vier of vijf jaar zeer intens met elkaar in overleg zullen gaan. Wij moeten een engagement opnemen waarin we een groeipad in beeld brengen. We zullen dat moeten doen, want ik denk dat we naar een meer intense financiering zullen moeten gaan. Anderzijds zal de sector zich ook moeten engageren om aan een aantal hervormingen medewerking te verlenen. Ik hoor hier iedereen spreken over meer transparantie, de een al intensiever dan de andere. Als de emo weg is, wil ik wel graag klaarheid. Ik wil van de koepels weten of we samen de weg van de transparantie zullen bewandelen. Dat moet op een realistische manier gebeuren zonder bijkomende administratieve werklast. Daar wil ik allemaal over spreken, maar ik wil wel dat er duidelijkheid komt.
Mevrouw Van den Brandt, waarom staat dit thema in mijn plan? We hebben uit ‘Senior Assist’ geleerd. Beschouw dat nu maar als een echte rotte appel in het geheel van de commerciële sector. We zouden de sector echter oneer aandoen als we ze allemaal over één kam zouden scheren. Ik mag hier gerust mijn gedacht zeggen, want alles heeft al uitvoerig in de krant gestaan. Dit soort zaken kan absoluut niet!
Ik heb niet gesuggereerd dat de Nationale Bank dit voor ons zal oplossen, mijnheer Bertels. Ik zeg alleen dat we ook gebruik zullen moeten maken van de gegevens op de plaatsen waar ze zich bevinden. Bij de Nationale Bank zitten een aantal gegevens. Mijn vraag is niet om bij financiële transparantie nog een hele batterij aan bijkomende verplichtingen aan de sector op te leggen. Mijn suggestie is om goed te kijken wat we selectief kunnen doen en wat al op een of andere plaats aanwezig is. Ik zal nog meer zeggen: ook dat is al in de steigers gezet. Om dat te kunnen doen, mevrouw Van den Brandt, zijn er tools nodig om de boekhoudingen van de verschillende sectoren met elkaar te kunnen vergelijken. De private sector, of die nu commercieel is of social profit, komt mij zeggen dat ze wel wil meewerken, maar vraagt met recht en reden wat er zal gebeuren met de openbare besturen en de transparantie die zij moeten bieden omdat ze in andere boekhoudkundige stelsels werken. Als we transparantie willen, moet dit voor iedereen op dezelfde manier. Ook daar is een onderzoek aanbesteed om een universiteit de kans te geven om ons te zeggen op welke manier we naar een goede vergelijking kunnen gaan.
Er zijn dus nog verschillende stappen te zetten. Ik zou oneerlijk zijn mocht ik u de indruk geven dat we maar even moeten samenzitten om enkele nieuwe personeelsnormen te verzinnen. We moeten dit informaticatechnisch en budgettair correct doen in functie van het evenwicht tussen ruimte voor het flexibel inzetten en het profileren van de woonzorgcentra, maar toch ook maatschappelijk verantwoord.
Ik ben het met de heer Anseeuw eens dat de gelden die we geven, geacht worden te dienen voor het organiseren van de zorg. De normen moeten dan ook de inzet van de publieke middelen weerspiegelen. Daarvoor moet een traject worden doorlopen. We zijn dat aan het voorbereiden. We hebben al een aantal belangrijke zaken op de rails gezet, zoals inschaling, boekhoudkundige vergelijkingssystemen, referentiekaders in de zorg, kwaliteitsindicatoren enzovoort. Er moet wel nog een belangrijk stuk van de weg worden gegaan. Dit mag niet leiden tot een gemakkelijke situatie waarbij we beloven het allemaal te zullen doen, maar waarbij de boel de boel blijft. Dat is niet realistisch en niet ernstig.
We moeten ook op de korte termijn investeringen doen. Daarom is er volgend jaar in 21 miljoen euro financiering voor zorgzwaarte voorzien, waarvan 11 miljoen opnieuw naar rvt-bedden gaat. Voor 2019 zullen we nog een sterkere oefening moeten doen op vlak van rvt-bedden. Voor mij is het rvt-vehikel niet het meest ideale, maar zeggen dat we zullen wachten tot er een ander is, zou knettergek zijn. We doen nu verder met het oude. (Opmerkingen van Jan Bertels)
In Wallonië nul, in Brussel nul! Wij zullen aan het einde van deze legislatuur kunnen zeggen dat de verhouding tussen de reële zorgzwaarte en de rvt-bedden aansluit op datgene wat het lange tijd geleden ooit is geweest. We zullen daar een inspanning voor doen, maar die zal niet volstaan om het probleem in zijn grote omvang op te lossen. Daar zal uiteraard een meerjarentraject voor nodig zijn en daarover moeten we met de sector spreken. Zoals ik al zei, zullen er ook inspanningen vanuit de sector moeten gebeuren.
Ik ben het met de heer Persyn helemaal eens. Voor mij is dit ook een verhaal van vermaatschappelijking van de zorg. We kunnen de verwachtingen, de levensexistentiële issues – dat is een reële dimensie van goede zorg – niet beantwoorden of oplossen met professionele zorg alleen, hoe essentieel die ook is. Een samenleving die zich niet interesseert voor kwetsbare ouderen, is geen goed concept van samenleven. We moeten de woonzorgcentra aanzetten om hun deuren open te zetten voor de omgeving, de grand cafés moeten ook de plaatsen zijn waar zangkoren repeteren. Gelukkig bestaan er heel goede voorbeelden van. Er moet veel meer interactie komen. Ook met de animatiefunctie zijn we echt aan de slag. Die moet een beetje weg van het karikaturale en moet op een andere manier. Ook daar zult u de komende maanden merken dat we met de sector al een aantal stappen hebben gezet.
Er zijn vragen gesteld over de kwaliteitsindicatoren. Op vlak van de kwaliteitsindicatoren zijn we in Vlaanderen een achttal jaar geleden met een wit blad moeten beginnen. We zitten nu al veel verder met zorg dan dat we met welzijn zitten wat dat betreft. Ook daar is nog een stuk van de weg te gaan.
Om goede kwaliteitsindicatoren te maken die gevalideerd zijn zonder dat er allerlei perverse systemen ontstaan, moet er zeker in de eerste fases bottom-up worden gewerkt. De overheid moet zeggen dat we de sector zullen helpen en dat we ze samen zullen opstellen. Ze moeten wel valide zijn en ze mogen geen karikatuur zijn. We zullen de media en het brede publiek ook moeten leren hoe ze zoiets moeten interpreteren. Gaandeweg moet zo’n systeem matuur worden. We moeten in een fase komen waarin ze evident en goed zijn. Dan wordt het ook een instrument om echt mee door te gaan in het handhavingsbeleid. Dat proces moet wel op een goede manier doorlopen worden. Als we meteen een kwaliteitsindicator opleggen en als wie er slecht op scoort, dat zal voelen in de financiering, dan is het gevolg dat niemand er nog aan wil meewerken. Op die manier gaat iedereen achteruit en ontstaan er allerlei perverse systemen. Er is eerst een draagvlak nodig. Het mag niet vrijblijvend zijn, maar het moet worden opgebouwd.
Binnenkort zullen we het Vlaams Instituut voor de Kwaliteitsindicatoren oprichten. Ook daarvoor hebt u de decretale basis gegeven en het is opgenomen in de begroting 2017. We zullen dan met het instituut en alle sectoren de reeds afgelegde weg valideren en verduurzamen, zodat het ook definitief een onderdeel van ons beleid wordt. Ik ben daar zeer van overtuigd. Niet alles kan in indicatoren worden gestopt, maar ik ben er wel van overtuigd dat dit een belangrijk aspect is. Om dit te doen zonder administratieve overlast, is informatisering van onder meer het bewonersdossier essentieel.
Er is mij gevraagd hoe het komt dat de problemen niet gecapteerd of gezien worden door de Zorginspectie. Om een duurzaam kwaliteitsbeleid en een daarop geënte handhaving te organiseren, moet je niet alleen verdergaan op wat een Zorginspectie kan. Dit moet meerlagig worden georganiseerd. De kwaliteitsindicatoren zijn één aspect. Sommigen in de sector vragen naar certificering. Ik ben er grote voorstander van dat delen van de sector die daar een competitief voordeel van willen maken, zeggen dat ze willen certificeren. Er is een grote maar: als ze daarover met ons willen spreken, dan moet diegene die de certificering doet, door ons als totaal onafhankelijk van de voorzieningen worden beschouwd. Ik zal niet laten gebeuren dat er een certificering komt door een organisatie waarvan ik niet kan zeggen dat die in totale onafhankelijkheid kan werken. Dat is essentieel in dit verhaal, maar ik ben er absoluut voor.
De overheid heeft er alle belang bij dat er lagen komen in het handhavingsbeleid en in het toezicht op de kwaliteit. Op die manier biedt het systeem kwaliteitsgaranties. Zo denk ik ook dat een goede bestuursgovernance betekent dat er met de stakeholders wordt gesproken, dat er met de bewoners en de familie wordt gesproken, met de syndicale organisatie en met de vertegenwoordigers van de eerste lijn. Er moet verantwoord worden op welke manier er met de middelen wordt omgegaan, welke zorg er wordt geboden en hoe de missie concreet wordt gemaakt. Die is meestal ook te vinden op de websites. Er moeten lagen in worden georganiseerd.
Met mijn aanbod voor een protocolakkoord geef ik het signaal dat ik dit samen met hen wil doen. Ik wil niet door de emo na deze Pano-uitzending – hoezeer die ook mij heeft gepakt – zeggen dat er van alles zal gebeuren, maar ik wil ook volgende week, volgende maand en over zes maanden spreken over bestuurlijke en financiële transparantie, op het moment dus dat het in regels moet worden gegoten en er afspraken moeten worden gemaakt.
Sommigen vragen mij waarom ik niet mee stap in het verhaal van commerciële woonzorgcentra te stigmatiseren. Ik heb goed geluisterd naar de leden en ook hier is daar een zeer genuanceerd beeld over gegeven. Dat siert u. Ik ga ook niet mee in het verhaal dat we straks niets meer aan die thema’s zullen doen. We zullen daarover spreken. Ik wil daar zeer gematigd over zijn. Ik wil een realist zijn. Ik wil voor iedereen dezelfde lat, maar ik ga wel niet mee in een verhaal dat we kop in kas steken als de storm over is. Daar moet over gesproken worden.
Mevrouw Van den Brandt, ik heb een andere benadering dan u over hoe dit moet gebeuren. Als ik u zo bezig hoor, dan wens ik u veel succes als u beursgenoteerde bedrijven in Brussel of Parijs zult controleren. Onze strategie moet erop gericht zijn om vanuit de Vlaamse Gemeenschap financiering tegenover zorg te zetten. Er zijn ook de woon- en leefkosten. In welke mate nemen we bijvoorbeeld voeding mee in de kwaliteitsindicatoren? Dat moeten we zeker uitklaren. Wat verwachten we als minimale criteria? Dat zijn personeelsnormen en allerlei normen die we in een kwaliteitskader benoemen zoals we dat nu ook in de ziekenhuizen doen. Dat gaat over alle mogelijke dingen die ziekenhuizen moeten doen. Dat is gebeurd met de beroepsgroepen, experts en de sector. Dat handhaven we. Men mag bij wijze van spreken in de backoffice een aantal zaken zelf organiseren, maar voor mij is een minimum aan integriteit in aandeelhouderschap en management essentieel.
Onze Zorginspectie moet in staat zijn om alle informatie bij de voorziening op te vragen die nodig is om te kunnen bewaken of de juiste kwaliteit geboden wordt met de financiering die daartegenover staat en waarvan we met zijn allen hadden afgesproken dat deze financiering het mogelijk moet maken om goede kwaliteit te bieden. Dat is een goede benadering. Nog extra volk aannemen voor de Zorginspectie die in de praktijk gaat kijken hoe het in elkaar zit, vind ik geen realistisch verhaal.
Het gaat erom wat aan het einde van de meet de kwaliteit, de betaalbaarheid, de toegankelijkheid is die dat oplevert voor de Vlaming die via de Vlaamse sociale bescherming is verzekerd. Dáár moeten we het over hebben, met een aantal regels omtrent bestuurlijke transparantie. Als u overnames doet, dan vind ik dat u dat moet melden. En als wij van oordeel zouden zijn dat de continuïteit van de organisatie in gevaar komt, dan vind ik dat we moeten kunnen zeggen dat dat niet zo evident is. Ik vind dat we moeten kunnen vragen aan iemand die start wat zijn financiële prognose is, of hij de risico’s heeft ingeschat als er is misgaat, als er onderbezetting optreedt enzovoort. Wij mogen een aantal dingen verwachten. Die wil ik ook benoemen, maar laten we eerlijk zijn, dat zal dan ook de eerste keer zijn. De eerste keer. Nogmaals, ik weet heel goed, naar aanleiding van de casus die ons inderdaad heeft beziggehouden in de plenaire vergadering, dat dat een belangrijke oefening zal zijn. Nogmaals, u zult me daarin niet op ramkoers zien gaan of in extremen zien vervallen, maar een minimumaantal zaken zullen, vind ik, tot het geheel behoren. Als men flexibiliteit wil, ook in de organisatie van de dingen, dan moet men transparantie kunnen geven en moet de ‘outcome’ van dat alles door de overheid kunnen worden bekeken en beoordeeld. Dat is voor mij het kader waarin we gaan werken.
Als u vraagt of dat morgen, overmorgen is, ik weet welke datum het eerst komt: op 1 januari 2019 moeten we met de zorgkassen de hele financiering overnemen. Ik weet wat in de begroting 2018 staat. We zullen RVT-bedden maken, en in 2019 zullen we die ook maken. We zijn met vakbonden en werkgevers bezig met het opstellen van die personeelsformatie. Ik hoor daar zeer veel pleidooien om flexibiliteit te geven ter zake, maar nogmaals, flexibiliteit is voor mij onlosmakelijk verbonden met transparantie en een kader om te beoordelen wat aan het einde van het verhaal het resultaat is.
Ik ga eindigen met het volgende. We hebben allemaal onze grote waardering uitgedrukt voor alles wat heel veel mensen in de sector doen. Ik wil niet in uw plaats spreken. Ik heb u ook allemaal horen zeggen dat we daar geen verhaal van mogen maken van een type organisatie dat altijd per definitie een goede kwaliteit geeft en een ander type niet. Ik kan u dat trouwens ook niet zeggen aan de hand van de indicatoren die wij beschikbaar hebben op dit ogenblik. Ik wil echter wel een ander debat, en dat is over het volgende. Het gaat over publiek geld. Het gaat over zeer kwetsbare mensen. Als men sociaal wil ondernemen, dan moeten we wel een kader kunnen maken dat ons toelaat te vatten wat wij essentiële zorg vinden. Dat zijn niet mijn woorden: dat zijn de woorden van de adviesraad, en daar zit iedereen in. Wij hebben allemaal het gevoel hier, denk ik toch te mogen zeggen, dat we dat op dit moment niet of niet voldoende kunnen vatten. We voelen allemaal aan dat er heel goede praktijken zijn, maar we zijn ook verontrust door de dingen die we zien en die blijkbaar dan toch ook nog kunnen. Ook als overheid zullen we onze verantwoordelijkheid moeten nemen ter zake, ook budgettair in de volgende jaren.
Ik vind het altijd zeer eigenaardig: als het over vergrijzing gaat, dan spreekt iedereen natuurlijk over de pensioenen. Wel, de vergrijzing van deze samenleving gaat ook iets zeggen over het budget voor zorg, en dat zit niet alleen bij de Vlaamse Gemeenschap, dat zit ook in het RIZIV. Daar zal het óók over gaan. Als we dat niet kunnen benoemen, dan denk ik dat we op een zeer naïeve manier denken over de gevolgen van de vergrijzing van onze samenleving.
De heer Depoortere heeft het woord.
Voorzitter, minister, én een minimale basiszorg aanbieden én zorgen voor de levenskwaliteit, inclusief een protocolakkoord, inclusief de Vlaamse sociale bescherming, én een transitie doen, waarin we nu zitten, van woonzorgcentra naar andere zorgvormen, inclusief de zorgzwaartefinanciering, en dat allemaal in een omgeving van een toenemende vergrijzing: het zijn ambitieuze plannen. Tegenover die ambitieuze plannen kan je niet anders dan ook concrete budgetten vooropstellen en realiseren, denk ik. Dat is waar ik naar uitkijk bij de volgende begroting.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Collega’s, we hebben een grondig debat gehad. Ik denk dat dat een goede zaak is. Er is lang geantwoord, maar to the point en concreet, denk ik. Het is dus duidelijk wie welke positie heeft, maar ik blijf wel met een structurele angst zitten. Ik ben niet volledig tevreden met de antwoorden. Ik zal zeggen waarom.
Minister, eerst hebt u het gehad over die personeelsnormen. Het is positief dat u erkent dat die moeten worden opgetrokken. Ik denk dat de vraag naar flexibiliteit ter zake ook legitiem is, en dat dat geen oefening is die je met een vingerknip doet. Daarin volg ik u. Het is echter wel van belang dat we weten wanneer die normen er komen en welke richting die uitgaan, en ik zou dat heel graag voor het einde van de legislatuur zien.
Uw antwoord stelt me niet gerust. Dat die normen achterhaald zijn, zeggen we nu toch al een tijdje. We kunnen het daar niet langer mee doen. We moeten die aanpassen. Dat zeggen we al een tijdje. Voor het einde van deze legislatuur moeten we nieuwe normen hebben en moet duidelijk zijn in welke richting ze gaan. Daar hebt u naar mijn gevoel onvoldoende op geantwoord.
Ik hoor ook, onder meer vanuit CD&V, dat we een groeipad nodig hebben voor die zorgzwaarte. Dat is absoluut waar, maar dan hebben we dat dan ook nodig, op korte termijn, zoals we dat bijvoorbeeld voor personen met een handicap hebben gehad. Dan kunnen we er nog over discussiëren of dat groeipad genoeg is, maar in dezen ligt er zelfs nog geen groeipad op tafel.
Dan is er die kwaliteit. Op het einde zegt u min of meer niet te weten wat goede kwaliteit is, want er zijn nu van die zaken... We weten dat de huidige manier van kwaliteit meten onvoldoende is. U gaat er aanpassingen aan doen. Die zijn hyperurgent. We wisten dat echter ook bij de aanvang van deze regering. Anders zou niet in de regeringsverklaring hebben gestaan dat men naar een nieuw kwaliteitskader zou gaan. We zijn intussen voorbij de helft van de legislatuur. Er is nog geen nieuw kwaliteitskader. We moeten daarnaartoe. U waardeert een aantal mogelijkheden, bijvoorbeeld werken met accreditatie en zo, maar ik verwacht stilaan wel de conclusies daarvan, en het eindproduct, en niet enkel het engagement om erover te gaan praten. Die indicatoren, bijvoorbeeld, die hebben hun waarde, maar ze hebben ook hun beperking. Er is zo een indicator inzake incontinentie. Dat is ongelooflijk belangrijk voor ouderen, in het kader van de zelfredzaamheid, maar voor voorzieningen die momenteel daadwerkelijk positief inzetten op het opnieuw continent maken of houden van mensen, vraagt dat tijd en personeel. Dat wordt op dit moment niet beloond. Als men dus inzet op kwaliteit, dan komt dat misschien in een indicator naar boven, of niet, maar die indicator heeft ook zijn beperkingen. We hebben het debat gehad over de indicator inzake valpreventie. Dat leidde dan tot meer fixaties. Dan gaat men wat dat betreft ook indicatoren vooropstellen. Indicatoren zijn een middel, maar absoluut niet het enige en het juiste middel. Ik hoor mevrouw Coppé zeggen dat men moet weten wat men wil: men kan niet een strengere inspectie vragen op het moment dat er een reportage is en later klagen dat er te veel regels zijn. Ik vind dat niet tegenstrijdig. Er is geen tegenstrijd tussen een strenge, slagkrachtige inspectie en een gericht regelgevend kader. Je hebt geen overbodige regels nodig. Ik heb het daarstraks gezegd: een regel die zegt hoeveel vierkante meter raam er per vierkante meter vloeroppervlakte is, is geen logische regel. Ik denk dat men ter zake, zoals bijvoorbeeld in de kinderopvang, moet gaan naar ‘er moet voldoende lichtinval zijn’. We moeten dus de manier waarop we kwaliteit omschrijven, durven te herbekijken, durven te lossen. Dat betekent dus niet dat je meer regels hebt, maar dat je gerichtere, slimmere regels hebt, die kwaliteit in haar geheel capteren.
Minister, ik hoor u dan zeggen dat u me veel succes wenst met het gaan controleren van beursgenoteerde bedrijven in Parijs. Wel, ik ben niet de minister, ik ga ze niet contoleren, maar ik zal wel een amendement op uw decreet indienen om uw inspectie ten minste te bevoegdheid te geven om documenten daar te gaan opvragen, ten minste de bevoegdheid om aan de slag te kunnen met die koepels die daarover liggen. (Opmerkingen van minister Jo Vandeurzen)
Momenteel moet het allemaal via die onderliggende organisaties. We zullen dat debat heropenen op het moment dat het decreet inzake de zorginspectie er zal zijn. Om het cru te zeggen: iedere pleegouder kan morgen de inspectie over de vloer krijgen, maar bij die koepels zal men enkel van onderuit kunnen gaan. Ik denk niet dat dat de juiste insteek is.
Dan is er het punt van de winst. Ik heb hier collega’s horen zeggen, ook van de N-VA: ‘Geen winst op zorg’. Collega’s, dat is het zonlicht ontkennen. Er wordt momenteel winst gemaakt op zorg, en op voeding, op alle elementen van de zorg. Dat gebeurt concreet. Dat gebeurt niet rechtstreeks via de subsidies van de overheid, maar via de dagprijs voor de mensen, maar aan aandeelhouders wordt er daadwerkelijk winst uitbetaald op basis van het verkopen van zorg. Dan gaat het niet over een grotere kamer of luxe-elementen in de zorg. Dat gaat echt over de kern van de zorg. Daar wordt momenteel winst op gemaakt, en ik blijf erbij dat we daar een debat over nodig hebben. Een protocol is goed, maar ik hoor u het tegelijkertijd hebben over ‘soft law’, over drie, vier, vijf jaar. U vraagt medewerking, u vraagt transparantie. Allemaal goed en wel, maar het gaat niet enkel om rotte appels. Het gaat om de vraag of men winst kan maken op die elementen, hoe we daarmee omgaan. Ik denk dat we dat moeten aftoppen. Ik herhaal het: we moeten niet alle private initiatieven weghalen. Je hebt goede sociale ondernemers. Die hebben en verdienen hun plaats in een zorglandschap, maar winstuitkeringen moeten kunnen worden geplafonneerd in de zorg.
Ik hoor collega’s zeggen dat rusthuizen een thuisvervangende omgeving moeten zijn. Ik vond dat een heel mooie uitdrukking. Dat is een van de redenen waarom mensen nu liever gewoon in hun eigen omgeving willen blijven enzovoort. Ook daar, als dat nieuwe Woonzorgdecreet er komt, dan moeten we daar echt een aantal elementen uit halen.
Nu moet je minstens 25 bedden hebben om een woonzorgcentrum te zijn. Als men een thuisvervangende omgeving wil, dan moet men die kleinschalige initiatieven zuurstof geven, dan moet men dagopvang zuurstof geven. De thuiszorg is aan bod gekomen. Ik wil dat debat niet heropenen. De besparing is opnieuw rechtgezet, maar een echt groeipad in de thuiszorg is er nog niet. Als men daar dus daadwerkelijk op wil inzetten, dan zullen er ook op andere domeinen nog heel veel stappen moeten worden gezet. Minister, ik deel uw mening dat de vergrijzing meer is dan een debat over pensioenen. Dat zal een investering vragen, ook budgettair. De manier waarop we met onze ouderen omgaan, zegt echter heel veel over de samenleving. Ik hoop dat we onze mensen de erkenning geven voor hun bijdrage, een heel leven lang, aan de samenleving door hun op een waardige manier zorg te geven op hun oude dag.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Ik denk dat we hier al een goed debat hebben gevoerd, maar, zoals u ook zei, minister, dit is niet het gevolg van de Panoreportage alleen. Ik denk dat we hier de afgelopen jaren, sinds Vlaanderen bevoegd is voor de ouderenzorg, toch al wel de structurele problemen hebben aangehaald, en dat u, ook samen met uw collega’s, de nodige stappen aan het zetten bent om die structurele problemen aan te pakken. Dat is niet eenvoudig. Dat vergt een hele omslag. Daarom vind ik het ook meer dan logisch dat u de nodige onderzoeken, studies en bevragingen doet, altijd met als uitgangspunt het zorgen voor een goede levenskwaliteit voor die ouderen. Ik vond de term ‘thuisvervangende omgeving’ ook zeer mooi. Het is daarom dat ik hem gebruik, mevrouw Van den Brandt. Dat wijst er vooral op dat wij naar meer moeten kijken dan alleen naar de financiering. Ik denk dat we vooral naar die zorg moeten kijken. Minister, daarom vind ik dat we, als we naar nieuwe structuren, nieuwe personeelsnormen, nieuwe kwaliteitsindicatoren of wat dan ook gaan kijken, niet meer over bedden mogen spreken. We spreken immers over mensen. Ik denk dat dat de essentie is van het verhaal. We moeten spreken over mensen en daar een concrete invulling aan geven om die mensen nog een goede levenskwaliteit in hun laatste dagen te geven. Voorzitter, ik denk echter dat dit debat zeker nog verder zal worden gevoerd.
De heer Bertels heeft het woord.
Ik heb ook enkele punten. Ten eerste – en het is goed dat we daar ruim over discussiëren en debatteren –, de minister heeft terecht gezegd dat de kernvraag is welk soort ouderenzorg we in Vlaanderen willen. Wat ons betreft – en ik neem aan en hoop dat dat ook wordt gedeeld –, moet dat een kwaliteitsvolle, betaalbare en toegankelijke zorg zijn. Mevrouw Jans, de minister heeft ook terecht gezegd dat we dan zowel naar de organisatie van de zorg als, in het kader van de vergrijzing, naar het budget van de zorg moeten kijken. Dat is een terechte, pertinente opmerking. Men kan proberen dat te negeren, maar ook dat zal moeten worden meegenomen.
Ten tweede, ik neem aan dat ‘geen winst op de zorg’ hier kamerbreed wordt gedragen. Minister, laten we ook daarvoor dan de instrumenten uitwerken, en, wat ons betreft, samen. Wij wilden dat maanden geleden. We gaan dat ook over zes maanden willen. Die bestuurlijke en financiële transparantie is absoluut nodig. U hebt terecht gezegd dat u een financieel programma moet krijgen van een aantal mensen die willen investeren of die investeringsovernames doen in de ouderenzorg. Laten we dat alstublieft doen, samen en zodat dat zo rap mogelijk kan gebeuren. Wij zullen daar in ieder geval ook over zes maanden vragende partij voor zijn.
Ten derde, de Vlaamse sociale bescherming is inderdaad een groot bouwwerk, waaraan Vlaanderen moet werken. U had het zelf over 1 januari 2019. Dan zullen er immers een aantal zaken moeten gebeuren, in continuïteit, in alle transparantie en ook met zorgcontinuïteit. Oké, dat klopt. Zo kom ik echter tot mijn vierde puntje. U hebt daar ook naar verwezen, en ook wat dat betreft, verwacht ik niet alleen woorden, maar ook daden. Dan gaat het ook over daden, want daar hebt u ook impliciet op gedoeld, neem ik aan, van de collega’s, ook van de meerderheidspartijen, die dat hier allemaal hebben uitgesproken. Ik kom dan nog maar eens met de rvt-dekkingsgraad, met het aantal zwaar zorgbehoevenden in een woon- en zorgcentrum en het aantal rvt-financieringsgedekte bedden. We mogen intussen die rvt-dekkingsgraad niet laten dalen. Nu neemt het aantal zwaar zorgbehoevenden in de woon- en zorgcentra immers nog sneller toe dan het aantal rvt-bedden, en dat is toch een frappante vaststelling.
Dat is niet goed. U hebt er zelf naar verwezen: in tussentijd zullen we de rvt-financiering moeten aanpassen. Wel, laat ons die rvt-financiering aanpakken. Ik verwijs naar de conceptnota’s van de collega’s van CD&V. In uw meerjarenplanning staat er nu – dat zijn niet mijn woorden, maar de woorden van uw eigen fractiegenoten – dat voor die rvt-dekkingsgraad, die rvt-reconversie veel te weinig middelen zijn uitgetrokken.
Ik heb goed geluisterd naar alle collega’s. Ik hoop dan ook dat én in uw begroting 2018 én in de meerjarenplanning die daarop zal volgen – u hebt zelf gezegd dat we in 2019 nog een grote inspanning zullen moeten doen – meer inspanningen met cijfers zullen staan dan die die er nu staan. Want dat is – ik herhaal, wij vinden dat ook – veel te weinig. Dat zijn de woorden van uw eigen fractie.
De interpellaties en de vragen om uitleg zijn afgehandeld.