Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord
Minister, ik heb eerlijk gezegd wel een beetje getwijfeld om de vraag in te trekken. Maar ik heb er dan toch voor geopteerd om ze te handhaven, omdat het debat toch altijd wel interessant blijft. Ik heb de vraag een klein beetje aangepast.
Op maandag 18 september kwamen de Scouts en Gidsen Vlaanderen met een voorstel om een multiculturele afdeling op te richten in Antwerpen Noord. Daarmee trachten ze de aanslepende problematiek van de diversiteit in het jeugdwerk mee aan te pakken. Snel na die bekendmaking rezen er vragen en bedenkingen bij het voorstel en kwam alles een beetje in een storm terecht, want de multiculturele afdeling bleek enkel toegankelijk te zijn voor allochtone jongeren. Nochtans luidt het nieuwe jaarthema van de Scouts als volgt: ‘Iedereen hoort erbij, niemand moet zichzelf aan de kant te zetten om erbij te horen.’
Het voorstel van de Scouts en Gidsen werd ijverig becommentarieerd in diverse media. Er was heel wat rond te doen. Er werden verschillende bedenkingen en kritieken geuit, vanuit verschillende hoeken. Het voorstel werd later genuanceerd door de Scouts en Gidsen. Het zou berusten op een misverstand waarbij er geen sprake zou zijn van segregatie. Toch is het belangrijk om over het idee van aparte, allochtone jeugdbewegingen te discussiëren, want de commotie heeft het thema van de diversiteit binnen de jeugdsector toch geen goed gedaan.
Het is echter niet de eerste keer dat de scouts een aparte, allochtone afdeling in Antwerpen opricht. In 2001 al werd een eerste proefproject opgericht dat werd ondersteund door het Platform Allochtone Jeugdwerkingen (PAJ). Het thema van de diversiteit bij jeugdbewegingen is al vele jaren een belangrijk aandachtspunt in de sector. Het kwam tijdens deze legislatuur al aan bod in verschillende beleidsdocumenten en in diverse parlementaire vragen.
Het is ook geen geheim dat u wilt inzetten op het bevorderen van de diversiteit in het jeugdwerk. We steunen u in dat opzet. U wilt uitdrukkelijk inzetten op het toegankelijk maken van het jeugdwerk voor maatschappelijk kwetsbaren en jongeren van vreemde origine.
Want, hoewel men ons in Europa benijdt voor ons sterk en kwaliteitsvol Vlaams Jeugdwerk, is het jeugdwerk nog al te vaak een aangelegenheid voor de witte Vlaamse middenklasse. Dat is een vaststelling die al jaren meegaat en een bij herhaling meegegeven aandachtspunt voor het Vlaamse Jeugdwerk.
De vorige Vlaamse minister van Jeugd had, evenals de scouts in 2001, het idee om een aparte jeugdbeweging op te richten voor allochtone jongeren. Er werd daartoe een proefproject opgestart dat ondersteund werd door het PAJ dat overkoepelend optrad. Dit project zorgde toen voor veel ongeruste en afkeurende, ook politieke, reacties. Maar die bezorgdheid werd ook gedeeld door traditionele jeugdverenigingen, waaronder Chiro Vlaanderen. Ook voor hen stond een dergelijk idee haaks op wat ze wensten te bereiken, namelijk zoveel mogelijk kinderen en jongeren, ongeacht hun afkomst, sociaal-economische situatie, lichamelijke en psychische toestand, toeleiden naar het traditionele Vlaamse Jeugdwerk.
Blijvende inspanningen zijn daartoe noodzakelijk. Bovendien mag ook niet uit het oog worden verloren dat de traditionele jeugdbewegingen de laatste jaren al heel wat inspanningen gedaan hebben om, onder meer in de centrumsteden, inclusief te werken naar allochtone jongeren toe.
Verder wordt er steeds meer gefocust op een open welkomstbeleid in samenhang met een actieve werving. Maar, en dat is nog steeds zo, door zich open te stellen, vrezen ze hun eigenheid deels of volledig te verliezen.
In de media gaf u zelf reeds aan slechts gematigd positief te zijn over het oorspronkelijke voorstel van de Scouts en Gidsen Vlaanderen. Minister, kunt u uw mening over een aparte jeugdbeweging voor allochtonen verder toelichten? Bent u van mening dat een dergelijk idee wenselijk en opportuun is om het jeugdwerk meer divers te maken?
Welke ervaringen en conclusies leveren de vorige proefprojecten met allochtone jeugdbewegingen op? Toen ging het ook telkens om een tijdelijk project. Op welk vlak verschilt het voorstel van de scouts van de vorige proefprojecten? Is hier ook sprake van een tijdelijk project? Werd het voornemen van Scouts en Gidsen Vlaanderen om van start te gaan met dit proefproject, ook opgenomen in de beleidsnota voor de periode 2018-2021?
Hoe beoordeelt u de huidige inspanningen om het jeugdwerk meer divers te maken? Welke werkpunten ziet u nog voor de reguliere jeugdwerkinitiatieven? Hoe zult u hen verder beleidsmatig ondersteunen om de sociale en culturele mix toch nog meer op gang te laten brengen?
Zijn er reeds eerste vaststellingen of voorlopige werkpunten te merken bij de projecten ‘straatburgerschap’ en ‘lokale bruggenbouwers’?
Minister Gatz heeft het woord.
U vraagt naar mijn mening over wat eerst naar buiten scheen te komen als een aparte groep voor allochtonen. Maar doordat er de nodige tijd is overheen gegaan, hebt u de nodige nuanceringen aangebracht in uw vraag en heb ik die ook kunnen vernemen van Scouts en Gidsen Vlaanderen. Ik zal dus eerst algemeen antwoorden, vooraleer ik wat preciezer inga op uw bijkomende vragen.
Diversiteit in het jeugdwerk is een thema dat al heel wat jaren meegaat en dat bij tijd en wijle, zo hebben we kunnen merken, de gemoederen verhit. Ondanks alle vele en vaak goedbedoelde initiatieven kunnen we nog steeds niet stellen dat de jeugdwerkpopulatie een dwarsdoorsnede is van de bevolking.
Maar, feit is ook dat maatschappelijke ontwikkelingen de bestaande sociaal-economische en sociaal-culturele breuklijnen verder lijken te vergroten en te verdiepen op een aantal punten. Evoluties op het vlak van migratie hebben onze steden de voorbije decennia superdivers gemaakt. Dat geeft de nodige uitdagingen.
Dat is ook de reden waarom ik er binnen mijn beleid een belangrijke doelstelling van maak om in te zetten op jeugdwerk dat álle jongeren bereikt. Zowel mijn Burgerkabinet Jeugd als het diversiteitstraject van de jeugdsector zelf gingen uitdrukkelijk in op deze thematiek. De diversiteit neemt immers feitelijk toe en de aanwezige diversiteit komt prominenter op de voorgrond.
Wat het jeugdwerkbeleid betreft, wordt er daardoor een dubbele probleemdefinitie naar voren geschoven. Er is enerzijds een ondervertegenwoordiging van bepaalde doelgroepen in het jeugdwerk, anderzijds verloopt de participatie aan jeugdwerk grotendeels in gescheiden circuits. Laagopgeleide jongeren en jongeren met een migratieachtergrond nemen bijvoorbeeld wel vaker deel aan specifieke doelgroepwerkingen.
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat zo veel mogelijk kinderen en jongeren, ongeacht kleur of achtergrond, hun plaats vinden in het jeugdwerk? Scouts en Gidsen Vlaanderen is een van de vele organisaties die mee aan de kar trekt om diversiteit in het jeugdwerk mogelijk te maken. Daarvoor past het jeugdwerk niet enkel het idee van sociale inclusie toe. Ik geloof met hen dat we inderdaad verschillende strategieën tegelijk kunnen en moeten toepassen.
De Ambrassade bijvoorbeeld verwoordt het mooi in zijn visienota ‘Diversiteit in/en jeugdwerk’: “Jeugdwerk moet een vrijplaats zijn voor experiment rond diversiteit.”
De jeugdwerksector stelde samen met Demos, expert rond participatie van kansengroepen, immers vast dat eigen drempels verlagen en doelgroepspecifieke organisaties naar het reguliere jeugdwerk laten doorstromen op dit ogenblik geen ongelofelijk succesvolle strategie is. Met de visienota doen ze een oproep aan de sector in zijn geheel om nieuwe zaken uit te proberen. Ze zien verschillende mogelijke manieren om meer diversiteit in het jeugdwerk te brengen. De uitgangsprincipes zijn: niet alleen om het bereik van het bestaande aanbod te vergroten, maar ook om ontmoeting op te zetten, om nieuw aanbod te creëren en bruggen te bouwen.
Twee strategieën lijken zich aan te dienen: het inzetten op meer en meer gelijke mogelijkheden om te participeren aan jeugdwerk en het inzetten op meer sociale integratie. Die moeten we op twee niveaus realiseren, namelijk op organisatieniveau en op sectorniveau.
Scouts en Gidsen Vlaanderen experimenteert bijvoorbeeld via een samenwerking met PAJ met doelgroepspecifieke werkingen. Ander jeugdwerk probeert om in de stad de diversiteit in hun bestaande groepen te krijgen. Met de kennis die ze in dit experiment verzamelen, willen ze bekijken hoe ze de drempels in de andere groepen kunnen verlagen, zodat zo veel mogelijk kinderen straks ook de weg vinden naar de jeugdbeweging. Nog andere jeugdverenigingen zetten in op het opleiden van monitoren met een diverse achtergrond, zodat die doorstromen naar het vrijwilligerskader. Zij investeren in rolmodellen om ervoor te zorgen dat het jeugdwerk een spiegel is van de diverse samenleving. En zo kan ik talloze voorbeelden opsommen van projecten die nu al in het jeugdwerk rond diversiteit lopen. Deze projecten hebben een gedeelde visie, maar kiezen elk een eigen weg om deze visie in de praktijk te brengen.
Ik onderschrijf deze visie en spreek mij dus niet uit tegen een laagdrempelige scoutsgroep in Antwerpen-Noord, die verankerd is in, en een afspiegeling vormt van de bevolking in de wijk, dat wil zeggen met hoofdzakelijk jongeren van buitenlandse herkomst. Maar dan wel in de versie die de Scouts en Gidsen Vlaanderen zelf in hun verduidelijkende communicatie beschreven: een groep die tegelijk blijft openstaan voor alle kinderen en jongeren, die uiteindelijk een inclusief verhaal schrijft. In het begin was de communicatie ééndimensionaal en wat ongelukkig, daarna is ze opengetrokken.
Ik kom tot uw tweede vraag. In 2012 werd het project Borgerjong bij vzw PAJ gefinancierd. Bedoeling was om in samenwerking met een erkende jeugdbeweging te werken aan een eigen concept voor de jongeren uit Borgerhout. De samenwerking met de erkende jeugdbeweging is toen niet echt van de grond gekomen, maar Borgerjong bestaat nog steeds en wordt, zoals het past in de beste jeugdbewegingstraditie, lokaal ‘gerund’ door vrijwilligers.
PAJ zelf werkte toe naar erkenning als landelijk georganiseerde jeugdvereniging, wat de vereniging inderdaad ook lukte.
Chiro Jijippeke is een ander, geslaagd, voorbeeld dat al vijftien jaar inzet op een diverse werking in Sint-Jans-Molenbeek. Een vijftiental jaren geleden werd de groep opgericht in het sterke geloof dat een Chirogroep, waar zowel de klassieke Vlaamse middenklasse als kinderen en jongeren met een migratieachtergrond zich thuis kunnen voelen, mogelijk moest zijn. De groep heeft heel wat tijd nodig gehad om een werkende formule te vinden, maar de laatste jaren hebben ze echt het gevoel dat het goed zit: op een Chirozondag komen telkens een vijftigtal kinderen en jongeren van allerlei pluimage en achtergronden bijeen om te spelen, te ravotten en samen te zijn. Er zijn natuurlijk nog heel wat dingen die beter kunnen, maar ze werken eraan, en laat dat groeien nu ook nog een deel van de jeugdbeweging zijn.
Het voorstel van Scouts en Gidsen Vlaanderen, waar u in uw vraag naar verwijst past algemeen in de operationele doelstelling uit de beleidsnota, namelijk: “Scouts en Gidsen Vlaanderen versterkt de mogelijkheid om aan scouting te doen in (groot)stedelijke context.” Het is niet zo dat het project waar u op doelt met zoveel woorden uitgewerkt stond in de beleidsnota van Scouts en Gidsen Vlaanderen.
Meerdere jeugdbewegingen zoeken naar manieren om ook in een (groot)stedelijke context meer jongeren te betrekken bij het jeugdwerk. Ik moedig dat ook aan.
In verband met uw derde vraag is het interessant dat we nu net de beleidsnota’s achter de rug hebben en dat we de nieuwe ambities van alle landelijke jeugdwerkingen kunnen zien. Vanuit die beleidsnota’s zien we wel met onder andere, maar niet uitsluitend, de nieuwe indicator rond ‘stedelijkheid’, dat heel wat organisaties inzetten op diversiteit. Deze indicator ‘stedelijkheid’ werd op mijn voorstel toegevoegd als beoordelingscriterium. Het hele traject diversiteit, de visienota vanuit de commissie jeugdwerk en de werkgroep die zich daar specifiek op richt, tonen aan dat er duidelijk wel interesse is en wijst op het initiatief bij de brede jeugdwerksector om daar op in te zetten.
In de recente beleidsnota’s vermelden 50 van de 79 verenigingen, of 63 procent, in hun beleidsnota hoe ze omgaan met maatschappelijke uitdagingen in stedelijke contexten. Ze analyseren en benoemen het nog meer dan vroeger. Het gaat om een bonte verzameling van onder andere jeugdbewegingen, vakantieverenigingen en verenigingen die werken met specifieke doelgroepen.
Ruim een derde van deze verenigingen, namelijk 36 procent, neemt in de beleidsperiode 2018-2021 nieuwe initiatieven met of ten behoeve van kinderen en jongeren in steden. Het is duidelijk dat het werken in stedelijke omgevingen vaak hand in hand gaat met de aandacht voor de diversiteit onder de potentiële leden of deelnemers.
De intensiteit van deze initiatieven verschilt wel. Een handvol verenigingen, goed voor 8 procent, springt eruit door middel van praktijken die vernieuwend zijn voor de sector op het vlak van bijvoorbeeld jeugdbeleid in verstedelijkte gebieden en sociale woonwijken, of het werken met nieuwe doelgroepen. Ruim een derde van deze verenigingen, of 34 procent, beoogt om een groter aandeel van haar huidige initiatieven te laten plaatsvinden in stedelijke omgevingen, al dan niet onder de vorm van proefprojecten, en zo meer kinderen en jongeren in steden te bereiken. Zo zien enkele vakantieverenigingen, die vooral kampen organiseren, jeugdwerk in de stad als een opportuniteit om nieuwe doelgroepen aan te spreken, zoals jongeren met een migratieachtergrond.
De jeugdbewegingen blijven hun lokale groepen in de grootsteden ondersteunen en versterken hun inspanningen, bijvoorbeeld door die expertise te delen met hun lokale groepen in andere steden.
Bijna de helft van de verenigingen, of 48 procent, zet haar beproefde werking verder. Dit is positief, want het gaat vooral om verenigingen die al een jarenlange traditie hebben opgebouwd met werken met specifieke doelgroepen in steden, waaronder maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren. Andere verenigingen in deze categorie grijpen de opportuniteiten in steden al maximaal aan.
Tot slot onderscheiden we enkele verenigingen, goed voor 8 procent, die hun engagement in steden vooralsnog beperken tot het onderzoeken van opportuniteiten en mogelijke samenwerkingen.
Ik kan dus bevestigen dat de jeugdwerksector zeer sterk geëngageerd is om effectief stappen te zetten naar een meer divers jeugdwerk. In de visienota hebben ze ook heel eerlijk opgelijst waar ze zelf nog op werkpunten zien, bijvoorbeeld het werk maken van sociale integratie.
Ik ga niet vooruitlopen op mijn beleidsbrief en ik heb tijdens het vorige debat ook laten weten dat ik samen met de jeugdsector en vertegenwoordigers van het jeugdbeleid op lokaal niveau werk maak van een Masterplan Diversiteit in/en het jeugdwerk. Daar moeten we het later dan nog over hebben. Dit wordt telkens uitgewerkt op organisatie- en op sectorniveau in een aantal concrete acties. Uiteindelijk stimuleren ze allemaal samenwerking en netwerkvorming. Een van mijn eigen acties is alvast het uitrollen van het netwerk Jeugdwerk voor Allen in heel Vlaanderen.
Ik ben van plan om dit actieplan goed te monitoren. Voor de gegevensverzameling wil ik aan de slag met de specifieke procedures voor de herkomstclassificatie, wat echter geen middel is om te peilen naar hoe ‘divers’ het jeugdwerkbereik is, omdat ze enkel inzoomt op de herkomst van een specifieke groep. Die cijfers kunnen een indicatie geven, maar moeten verder gekaderd en geplaatst worden binnen een breder verhaal. Ik hoorde trouwens dat de jeugdbewegingen bewust geen cijfers bijhouden over de origine van jongeren. Bewust niet, want voor hen, en ook voor mij, is een jongere een jongere. U begrijpt wat daar het spanningsveld is.
Over de projecten straatburgerschap en bruggenbouwers kan ik op dit momenten enkel aangeven dat ze ongeveer allemaal opgestart zijn. Voor de Bruggenbouwers zijn ook de onderzoekers van de AP-Hogeschool Antwerpen geëngageerd van start gegaan met hun begeleidingsonderzoek. Zij organiseren systematisch, en op maat begeleiding en ondersteuning met de twaalf geselecteerde projecten. Voor het evaluatieonderzoek stellen ze een indicatorenlijst op waarover ze met de organisatoren in debat gaan. Via intervisie stellen ze een handleiding samen over de ideale bruggenbouwer. De stuurgroep bij het onderzoek kwam een eerste maal samen op woensdag 20 september.
Ondanks de berichten de voorbije week in de pers, wil ik dus besluiten met een positieve boodschap. Het jeugdwerk in Vlaanderen en Brussel staat gekend als een voorbeeld voor vele andere landen. Het is een belangrijke partner in het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen zoals diversiteit.
De sector zet stappen vooruit. Die wil ik blijven aanmoedigen. Ik blijf erin geloven dat we moeten werken op een tweesporenbeleid: het bereik van het bestaande aanbod vergroten én ontmoeting opzetten, om nieuw aanbod te creëren en bruggen te bouwen. Ik laat het jeugdwerk de ruimte om daarin te experimenteren.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Ik ben blij dat ik deze vraag gesteld heb, want het is altijd goed om te horen wat er leeft. Ik hoor dat de jeugdsector daarmee begaan is en dat blijkt ook uit mijn contacten met die sector. Het is een vaststelling van veel jonge mensen dat het er nu anders aan toe gaat dan pakweg toen ik nog bij de scouts was. Jonge mensen zijn daar nu veel meer mee bezig. Het is jammer dat we moeten vaststellen dat het toch nog grotendeels iets is van een blanke klasse. Als we daar inspanningen blijven voor doen, zal dat wel verbeteren.
Ik zag vorig weekend dat in het bestuur van Chiro Vlaanderen een Marokkaans meisje zat dat al van haar twaalfde bij de Chiro was. Ze legde een mooie getuigenis af en zei dat ze dit helemaal niet zou kunnen missen. Ze is volledig opgenomen in die groep en dat kunnen we alleen maar toejuichen, net zoals het feit dat de sector daarmee begaan is.
Wat het tweesporenbeleid betreft, blijven we het idee van apart, gesegregeerd jeugdwerk niet echt een goed signaal vinden. Ook al blijft het moeilijk om die diversiteit te bewerkstelligen, toch denk ik dat dit nog altijd het best binnen het traditionele en reguliere circuit gebeurt. Daar was dat meisje bij Chiro Vlaanderen een mooi voorbeeld van.
Ik ben blij dat die projecten van straatburgerschap en de lokale bruggenbouwers opgestart zijn. Bij vroegere projecten was het resultaat niet altijd positief. Ik hoop dat we via de paden die nu bewandeld worden veel kunnen leren. Vanuit het jeugdwerk zijn de laatste jaren al veel inspanningen gedaan en ze moeten op die ingeslagen weg verder gaan.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Ik zal de discussie van de vorige vraag hier niet opnieuw voeren. Ik denk inderdaad dat we met de beleidsbrief nog genoeg tijd zullen kunnen nemen om het over diversiteit in het jeugdwerk te hebben en zeker ook met het masterplan diversiteit dat eraan komt. Het is ook belangrijk om niet alleen naar de diversiteit in het klassieke jeugdwerk te kijken. Daar zijn zeker goede initiatieven genomen en we moeten daar blijvend aandacht voor hebben, maar we mogen ook niet vergeten dat ons jeugdwerk op zich al heel divers is. Als we bijvoorbeeld kijken naar werkingen voor maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren, zoals Ajko in mijn eigen stad, zien we dat die heel goed werk leveren. Ajko trekt veel jongeren met een migratieachtergrond aan en dat is voor mij ook jeugdwerk. Daarvoor wil ik aandacht vragen, want dat beschouw ik ook als jeugdwerk. Het is dus al een heel divers gegeven, en niet elke jongere moet volgens mij per se naar het klassieke jeugdwerk.
De heer Poschet heeft het woord.
Dit thema is bijzonder gevoelig. We hebben dat gezien in september, toen op basis van fout nieuws heel snel massaal veel uitgesproken reacties werden gedeeld. Ik sprak daarover op Ambras Terras met een aantal mensen van de jeugdverenigingen die daar zeer genuanceerd over denken. Daar hebben we nood aan: nuance en vertrouwen. De jeugdsector is er zich zelf van bewust dat het belangrijk is om de hele samenleving te betrekken bij en in de jeugdbeweging. Zij zijn bij uitstek gemeenschapsvormend, verbindend en werkend aan meer ‘wij’, zoals wij dat dan zouden zeggen.
Minister, u zei ook al dat er hier en daar rond meer diversiteit wordt gewerkt, vooral in de steden. U gaf het voorbeeld van Molenbeek, met een Chiro-groep, als ik het goed begrepen heb. Daar ijvert ook KAJ de MUG tegen uitsluiting. Ze werken specifiek zelfs met jongeren zonder papieren en bereiken intussen ook al een vijftigtal jongeren. Laten we die pioniers ondersteunen in plaats van meer concurrentie te creëren, want we leven helaas al te vaak naast elkaar.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Mevrouw Soens heeft gelijk als ze zegt dat we ons niet mogen beperken tot het klassieke jeugdwerk. Haar opmerking is terecht: het is natuurlijk veel breder. Dat wou ik hier zeker nog aan toevoegen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.