Verslag vergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand
Verslag
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Minister, we hebben hier al een paar keer over gediscussieerd. Ik heb u al een paar vragen om uitleg en schriftelijke vragen gesteld. U zit in een heel unieke situatie doordat u als Vlaams minister, bevoegd voor Brussel, zitting kunt hebben in dat Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC).
Dat is destijds ingeschreven in de Brusselwet van 1989. U hebt de mogelijkheid om in het GGC-college te zetelen. Dat had aanvankelijk heel weinig bevoegdheden. Sinds de zesde staatshervorming heeft de GGC belangrijke bevoegdheden gekregen, zoals de gezinsbijslag en aspecten van de gezondheidzorg.
U weet dat Vlaanderen in het verleden ook in Brussel bijzonder actief was met onder andere de promotie van de Vlaamse zorgverzekering. Ik ben aangesloten bij die Vlaamse zorgverzekering en ik weet dat nu ongeveer 50.000 Vlamingen dat aanbod vrijwillig hebben aanvaard. Dat is toch al een kleine stap in de richting van financiële ondersteuning wanneer men het op leeftijd wat moeilijker krijgt.
Vanuit de Vlaamse Gemeenschap is het cruciaal te weten wat de plannen van de GGC zijn inzake die aspecten van de sociale zekerheid waarvoor de commissie sinds een paar jaar bijkomend bevoegd is. De GGC is immers de enige overheid in het gewest die de Brusselaars kan verplichten om zich aan te sluiten bij een zorgverzekering. We weten dat Vlaanderen al verder staat met die zorgverzekering en het decreet houdende de Vlaamse sociale bescherming. Er is een studie van de GGC met betrekking tot Iriscare om na te gaan op welke manier dit kan worden ingevoerd. Zal dat betaalbaar zijn in Brussel? Op welke manier zal het Vlaamse aanbod compatibel zijn met het op stapel staande Iriscare?
Tijdens een vorige commissievergadering liet u verstaan dat u inzake de zorgverzekering wou streven naar twee systemen die complementair zijn: het verplichte aanbod van de GGC voor alle Brusselaars, naast een complementair aanbod van Vlaanderen voor de Brusselaars die zich extra willen verzekeren. Een dergelijk systeem zou tot gevolg hebben dat de Vlaamse Gemeenschap belangrijke bevoegdheden in Brussel niet meer kan uitoefenen, en dat wij maar een aanvullend of bijkomend aanbod zijn in onze hoofdstad.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot thema’s als de gezinsbijslag en delen van de gezondheidszorg waarvoor de GGC bevoegd is? Wanneer kwamen deze thema’s het laatst aan bod? Ik weet dat u niet naar het College van de GGC gaat, maar u hebt altijd gezegd dat u het dossier zult opvolgen vanop de zijlijn.
Op welke manier zorgt u ervoor dat de regelgeving met betrekking tot de Vlaamse sociale bescherming ook in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest ten volle toepassing kan vinden? Hoe zult u dat blijven opvolgen?
Bent u nog steeds voorstander van een verplichte zorgverzekering van de GGC aangevuld met een complementair aanbod vanwege de Vlaamse Gemeenschap? Is dat het standpunt van de Vlaamse Regering?
Minister Gatz heeft het woord.
Dat zijn belangrijke en moeilijke vragen.
In gevolge de zesde staathervorming werd de bevoegdheid kinderbijslag geregionaliseerd. In het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad – verder zal ik gewoon over Brussel spreken – impliceert dit dat deze bevoegdheid toekomt aan het Verenigd College van de GGC. Ten laatste op 1 januari 2020 moeten alle bevoegde entiteiten volledig instaan voor de organisatie van hun kinderbijslagstelsel.
In afwachting hiervan werden reeds een aantal samenwerkingsakkoorden in het kader van de overgangsperiode, het toepassingsgebied et cetera tussen de verschillende overheden gesloten. In Vlaanderen bestaat er ondertussen ook een consensus over het model dat vanaf 1 januari 2019 zal worden uitgerold. Het Vlaams ontwerpdecreet is momenteel in behandeling en werd de afgelopen week in tweede lezing goedgekeurd.
In Brussel is men echter nog niet zo ver. De inhoudelijke of politieke discussie over de modaliteiten van het concept is nog volop aan de gang. Het debat dat momenteel wordt gevoerd, is te vergelijken met de discussies die we de voorbije maanden en jaren ook op Vlaams niveau hebben gekend, waarbij gekeken wordt naar de hoogte van het basisbedrag en de sociale toelagen. Uiteraard wordt, in functie van de betaalbaarheid, ook hier rekening gehouden met de financiële impact die elk van de verschillende simulaties teweegbrengt.
Zolang er geen regeling op het Brussels niveau bestaat, zal de federale wetgeving van toepassing blijven, laat dat duidelijk zijn. Dat is misschien geen geruststelling, maar in elk geval, dat is het voor de burger wel.
Tot zover een stand van zaken van dit dossier. Meer kan ik hierover op dit moment niet zeggen. 1 januari 2020 nadert, dat nadert zelfs vrij snel. De onderhandelingen zijn volop aan de gang, laat ons hopen op een snelle en vooral goede beslissing ten gunste van alle Brusselse kinderen.
Voor de ‘andere delen van gezondheid’ waarnaar u verwijst in uw vraagstelling kan ik ook kort zijn, aangezien er in deze context nog niet veel formele besluitvorming tot stand is gekomen, wat uiteraard niet wil zeggen dat verschillende dossiers in behandeling zijn. Het zwaartepunt van de werkzaamheden ligt op dit moment op de nog op te richten instelling van openbaar nut, Iriscare, die de meeste bevoegdheden in het kader van de zesde staatshervorming zal opnemen en beheren.
Parallel hiermee is men bezig aan het uittekenen van een globale visie op de rust- en verzorgingshuizen en de revalidatieovereenkomsten, waarbij zowel het College, de ziekenfondsen als diverse werkgroepen betrokken zijn. Voor de eerstelijnszorg is er een structureel overleg en samenwerking met de deelentiteiten, evenals voor preventie en geestelijke gezondheidszorg, waar het Verenigd College een inhaalbeweging bestudeert.
Mijnheer Vanlouwe, het lijkt mij praktischer om u een overzicht te geven van de momenten waarop de verschillende thema’s aan bod kwamen bij het Verenigd College van de GGC. Politiek gezien is een en ander nog volatiel. Binnen de Brusselse Regering is het zoeken naar een consensus. U weet dat er op een gegeven moment zelfs gesproken werd over een wisselmeerderheid, gekoppeld aan de politieke crisis in Brussel over dit thema. Het is daar nog niet helemaal duidelijk wat de landingspiste voor de toekomst wordt. Tot zolang blijft het federale systeem van toepassing, dan toch voor de kinderbijslag.
Mijnheer Vanlouwe, sta me toe om van dit moment gebruik te maken om een stand van zaken te geven over dit complexe dossier en aan te geven hoe Brussel hierin wordt opgenomen. Het decreet houdende de Vlaamse sociale bescherming van 24 juni 2016 werd in een eerste fase uitgebouwd met drie pijlers: de Vlaamse zorgverzekering, het basisondersteuningsbudget voor personen met een handicap en de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden. Met ingang van 1 januari 2017 is de Vlaamse sociale bescherming operationeel en vormen de zorgkassen het unieke loket voor de genoemde pijlers.
Dit decreet is ook in Brussel van toepassing. Elke inwoner van Brussel kan zich in principe aansluiten bij de Vlaamse sociale bescherming. De aansluiting is net zoals dit het geval was voor de Vlaamse zorgverzekering, vrijwillig. Bij elke aanvulling met een nieuwe pijler van de Vlaamse sociale bescherming is er een nieuwe instap zonder wachttijd mogelijk. Mijn kabinet heeft samen met het kabinet van minister Vandeurzen de nodige inspanningen gedaan om één en ander soepel te laten verlopen.
Ook voor de aangesloten Brusselaars is het basisondersteuningsbudget en de tegemoetkoming hulp aan bejaarden (THAB) opgenomen in de Vlaamse sociale bescherming. Voor deze laatste werd weliswaar een cumulbepaling opgenomen, die stipuleert dat in eerste instantie een beroep moet worden gedaan op de regeling van de GGC. Indien de GGC beslist om de THAB af te schaffen, zal er uiteraard moeten worden bekeken hoe er een regeling kan worden getroffen voor deze pijler van de Vlaamse sociale bescherming. Het zijn inderdaad complementaire elementen en communicerende vaten.
Op dit moment – dat is duidelijk, en die duidelijkheid is goed – blijft de federale regeling voor de THAB zoals die nu bestaat, verder gelden voor Brusselaars. Verder werd er een regeling opgenomen waarbij Brusselaars kunnen instappen zonder wachttijd op te lopen voor het basisondersteuningsbudget (BOB). Daarnaast werd de bestaande wachttijd voor de inwoners van Brussel die pas later aansluiten bij de zorgverzekering, ingekort tot vijf jaar. Die afweging hebben we samen met minister Vandeurzen gemaakt. We willen ervoor zorgen dat de instap voldoende vlot kan verlopen, want anders hebben we een mooi systeem, maar wil niemand er aanspraak op maken.
In een tweede fase wordt het decreet houdende de Vlaamse sociale bescherming aangevuld met nieuwe onderdelen waaronder de thuiszorg en de onderdelen waarvoor de bevoegdheid is overgeheveld in het kader van de zesde staatshervorming. Dit betreft de onderdelen residentiële ouderenzorg, psychiatrische verzorgingstehuizen en initiatieven beschut wonen, revalidatie en mobiliteitshulpmiddelen.
Vanaf 1 januari 2019 wordt het transitieprotocol beëindigd en gaat voor Vlaanderen de intervalfase van start, waarbij Vlaanderen effectief de dienstverlening voor de resterende bevoegdheden overneemt van het RIZIV. De nieuwe concepten worden in die fase nog niet volledig geoperationaliseerd. De nadruk ligt hier in principe op het garanderen van de continuïteit. Dat is zeer belangrijk. Het is de bedoeling dat vanaf 1 januari 2019 alvast de residentiële ouderenzorg en de mobiliteitshulpmiddelen effectief ingekanteld worden in de Vlaamse sociale bescherming. De inkanteling van de overige pijlers, die ik net opsomde, van de Vlaamse sociale bescherming is gepland voor de volgende legislatuur.
Om de bevoegdheden inzake Vlaamse sociale bescherming en de bevoegdheden van de GGC optimaal op elkaar af te stemmen en dubbele dekkingen en hiaten te vermijden, zullen er uiteraard afspraken moeten worden gemaakt tussen de Vlaamse Gemeenschap en de GGC. Dit zou moeten gebeuren via een samenwerkingsakkoord waarin de wederzijdse verbintenissen vastgelegd worden. Verder wordt in het decreet VSB in een periode voorzien waarin het verzekeringsprincipe nog niet effectief zal worden toegepast in Brussel. Op die manier wordt er de eerste jaren in continuïteit voorzien. Dit laat toe om voldoende af te stemmen met de andere bevoegde overheden in Brussel.
Daartoe is uiteraard het overleg opgestart. Aan professor Verté is de opdracht gegeven om dit overleg te begeleiden en te faciliteren. Door de politieke situatie in Brussel heeft dit overleg wat vertraging opgelopen, maar de gesprekken worden spoedig hervat. De focus ligt momenteel op de mogelijke samenwerkingsafspraken inzake mobiliteitshulpmiddelen. De keuze voor professor Verté lijkt mij in deze context zeker een pluspunt aangezien hij ook op het Brussels niveau betrokken is bij de uitwerking van de autonomieverzekering. Naast de technische expertise kent hij de veelheid aan gevoeligheden die er op beide niveaus leven. Ik zou zelfs durven zeggen: hij is op dit ogenblik de enige persoon waarvan ik weet dat hij met alle politieke overheden voldoende voeling en contacten heeft en de materie voldoende kent. Het is zo moeilijk en ingewikkeld dat er niet meteen tien andere academici rondlopen die dit allemaal kunnen overspannen. Onze hoop is in belangrijke mate op hem gesteld.
Dus het is complex, dat hoef ik u niet te vertellen. Deze complexiteit is het gevolg van enerzijds het concept dat we in Vlaanderen voor ogen hebben, namelijk een volledig zorgpakket bestaande uit al die pijlers die ik opgenoemd heb, en anderzijds de bevoegdheidsverdeling na de zesde staatshervorming, waarbij voor een aantal van deze pijlers de GGC eveneens bevoegd is. In Brussel hebben we bovendien te maken met unicommunautaire en bicommunautaire instellingen, wat de situatie niet altijd vergemakkelijkt.
Gegeven deze situatie ben ik toch voorzichtig positief wat betreft het resultaat voor Brussel. Het decreet moet uiteraard nog in tweede lezing worden voorgelegd aan de Vlaamse Regering. Daarna volgt nog het advies van de Raad van State. Parallel hiermee werken we, zoals daarnet aangegeven, aan de samenwerkingsakkoorden. Ook hier zal ik samen met collega Vandeurzen en de Brusselse overheden er verder op toezien dat de afspraken in dit kader de rechten van de Brusselaars ten goede komen.
De beleidsverklaring van de GGC vermeldt een mogelijke invoering van een autonomieverzekering in Brussel. Ik citeer: “In het licht van het nodige denkwerk omtrent het toekomstig beheer van de ouderenzorg waarvoor wij bevoegd worden, hebben wij beslist de invoering te bestuderen van een ‘autonomieverzekering’ die de keuze om in de thuisomgeving te blijven wonen, moet ondersteunen.” De studie waarover sprake, werd inmiddels opgeleverd, maar het is vandaag echter nog niet duidelijk welke politieke keuzes hieromtrent zullen worden genomen. Het is aldus nog even afwachten om een zicht te krijgen op het inhoudelijk concept van de Brusselse autonomieverzekering.
Los van het inhoudelijke vraagstuk lijkt het mij inderdaad aangewezen om naar een model te gaan waarbij de bestaande systemen in de eerste plaats complementair zijn met elkaar. Complementariteit veronderstelt natuurlijk een zekere afstemming. Zo zal er bijvoorbeeld vermeden moeten worden dat de inwoners van Brussel een dubbele bijdrage zouden moeten betalen of dubbele financiering ontvangen. Dat is ook niet de bedoeling. Ook hiaten in de algemene financiering moeten worden vermeden.
Daarenboven is het belangrijk – dit is het allerbelangrijkste – dat er voor de inwoners van Brussel een laagdrempelig aanspreekpunt beschikbaar is waar hij of zij terechtkan voor de aanvraag van zijn tegemoetkomingen en dat er in de backoffice tussen de overheden maximaal en volledig wordt samengewerkt om alle noodzakelijke problemen op te lossen. Wij hebben een bepaalde beleidsmatige politieke bedoeling als regeringen en als parlementen, altijd in het meervoud met beleid, zo hoort het ook. Tegelijkertijd willen we het leven van de mensen niet nodeloos ingewikkelder maken en die twee dingen op elkaar afstemmen. Dat wordt een huzarenstukje.
Transparantie en eenvoud voor de Brusselse burger zijn daarbij belangrijk. Om die transparantie te garanderen, is het aangewezen om ook de verschillende Brusselse stakeholders te sensibiliseren. Zo is de VGC bijvoorbeeld in samenspraak met de Vlaamse Gemeenschap reeds een infocampagne inzake de toepassing van de Vlaamse sociale bescherming in Brussel opgestart, in dit geval gericht naar de intermediairen en nog niet naar de burgers. Verder zal ik er uiteraard op toezien dat inwoners van Brussel zo veel mogelijk van dezelfde rechten kunnen genieten als Vlamingen, en dit rekening houdend met de specificiteit van Brussel.
Zoals u weet, is het decreet houdende de Vlaamse sociale bescherming reeds in eerste lezing goedgekeurd. Ik ga er dus van uit dat de meerderheidspartijen tot dusver op dezelfde inhoudelijke lijn zitten. Verder kan ik u ook meegeven dat de principes die ik net aanhaalde, ook gedragen worden door de Vlaamse Regering. Ik zal als minister bevoegd voor Brussel deze principes blijven verdedigen en het intens overleg met collega Vandeurzen verder blijven faciliteren. In deze context werden onder meer de verschillende beleidsvoorstellen aan Vlaamse kant reeds systematisch gedeeld met de bevoegde kabinetten in Brussel.
Net zoals u, mijnheer Vanlouwe, stel ik vast dat het in Brussel allemaal wat trager gaat dan in Vlaanderen. Ik kan dit tot op zekere hoogte wel begrijpen. Na de zesde staatshervorming werd een hele reeks aan bevoegdheden overgedragen naar de GGC, een bestuursniveau dat tot dan toe een beperkte administratie en beperkte beleidsondersteunende organen telde. Het ging over een equipe van een vijftigtal ambtenaren. Die krijgen nu heel deze zwik in hun nek, om het plastisch uit te drukken. Uiteraard is er personele versterking mee gemoeid en dergelijke meer, maar dit is puur op administratief vlak een heel zware brok om te verteren. Het is dus voor hen zeker niet altijd gemakkelijk om snel tot een effectieve besluitvorming te komen. Hiermee wil ik zeker niet suggereren dat het niet vooruit moet gaan, maar uiteraard zullen er ook nog andere factoren meespelen in deze context.
Tot zover de stand van zaken en de inspanning van de Vlaamse Gemeenschap.
Minister, mogen wij dit op het intranet zetten? Het lijkt mij relevante informatie voor iedereen.
Dat is evident.
Dank u wel.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
De conclusie is in ieder geval dat het bijzonder complex is, minister. U zegt dat het een zware brok is in de nek van een beperkte administratie van de GGC.
We zitten nu aan de tweede lezing van het decreet. De drie pijlers zijn zorgverzekering, basisondersteuning gehandicapten en de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden. U ijvert ervoor om zo veel mogelijk van die rechten die in het Vlaamse Gewest van toepassing zijn, ook voor de Vlamingen in Brussel van toepassing te laten zijn. U sprak over een complementair systeem en een systeem van afstemming. Daarnaast sprak u over communicerende vaten.
Ik stel vast dat er geregeld verwezen wordt naar samenwerkingsakkoorden die moeten worden afgesloten. Ik begrijp dat uiteraard. Dat is absoluut nodig. Maar nu moeten natuurlijk de basisprincipes worden toegepast. Ik vind het in ieder geval bijzonder nuttig dat professor Verté voor de GGC, maar blijkbaar ook voor uw kabinet, dat hele proces probeert te begeleiden. Ik hoop dan dat hij ook voldoende aandacht heeft voor het standpunt en de verworvenheden en de vooruitgang die er in Vlaanderen al is. Iriscare, op GGC-niveau, zit nog in een onderzoek, een onderhandeling, een proces van aftoetsen, terwijl Vlaanderen al stappen gezet heeft.
Ik ben bijzonder tevreden dat u hier toelichting komt geven, maar het is iets dat cruciaal is. Het is cruciaal voor Brusselse Vlamingen. Destijds is er ook gevochten voor de Vlaamse zorgverzekering in Brussel. Nu staan we aan een opstapje met die VSB, en in de toekomst hoop ik dat die VSB nog groter zal worden. We mogen die boot absoluut niet missen voor Brussel, waarbij de Brusselse Vlamingen volwaardige Vlamingen zijn. We kennen nog het verhaal van de jobkorting in Brussel. Die was van toepassing in het Vlaamse Gewest, en niet in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Uiteindelijk is het volledig afgeschaft. Maar we mogen die boot niet missen.
Ik stel vast dat u het opvolgt, maar u hebt de mogelijkheid om aanwezig te zijn op dat GGC-college. Ik heb het al meermaals gezegd: dat zijn afspraken die daarover gemaakt zijn. Ik zou graag zien dat u uw verantwoordelijkheid daarin opneemt. Ik zou ook graag zien dat er een soort rapportering is aan de Vlaamse Regering. Ik weet dat u op verschillende domeinen samenwerkt met uw collega Vandeurzen, en met mevrouw Homans met betrekking tot het inburgeringsverhaal, waar we ook nog altijd wachten op dat samenwerkingsakkoord. Ik denk dat uw aanwezigheid op dat GGC-college cruciaal is, omdat u dan daadwerkelijk aan het stuur zat, omdat u dan ook daadwerkelijk alle informatie hebt. Het is een afspraak die destijds gemaakt is. Het is in het belang van de Brusselse Vlamingen, van onze Vlaamse Gemeenschap hier in Brussel. Wij mogen die boot niet missen, het moet op elkaar afgestemd worden. Er moet een regeling komen waarbij wij als Vlamingen in de hoofdstad volledig dezelfde rechten kunnen genieten als in de rest van Vlaanderen.
De heer Persyn heeft het woord.
Minister, ik volg de materie van de Vlaamse sociale bescherming ook in de commissie Welzijn, bij uw collega Vandeurzen. Ik deel natuurlijk de bezorgdheden van collega Vanlouwe.
Los van de manier waarop het zich nu ontwikkelt, waarbij we zien dat er blijkbaar niet voldoende rekening wordt gehouden met de rechten en de belangen van onze Vlaamse Brusselaars in heel die ontwikkeling, heb ik een technische vraag. De overdracht van de federale middelen voor de THAB is eigenlijk een doorgeefoperatie, waarbij de federale middelen van de sociale bijdrage, federaal geïnd, nu naar de gemeenschappen worden overgedragen. Daar komt nu een gewestelijke verdeling bij. Volgens berichten die ons bereiken, zou die overdracht van de middelen voor THAB voor de Brusselse Vlamingen uitdovend zijn. Dat zou een uitdoofscenario zijn, wat ons toch wel ongerust maakt.
Klopt dat? U mag dat eventueel via een schriftelijke mededeling beantwoorden, minister. Ik kan dat niet bevestigen of ontkennen. En dat maakt ons toch wel ongerust, want dat zou er onvermijdelijk toe leiden dat ons aanbod Vlaamse sociale bescherming, zeker wat dat deelaspect betreft, een lege doos wordt. Ik had daar graag meer duidelijkheid over gehad. Is dat maar een verzinsel? Of is daar werkelijk iets van aan?
De heer Poschet heeft het woord.
Het is een interessante vraag en een zeer interessant antwoord. De zorgverzekering die indertijd gelanceerd is, is redelijk populair geweest in Brussel. Die is wel stilletjes aan aan het afkalven. Daarom is het een goede zaak dat er nu ook een gerichte campagne komt en dat die campagne via de intermediairs verloopt, waardoor we echt wel diegenen bereiken die we nodig hebben. Het neemt ook de vrees bij sommigen weg dat er aan cherrypicking zou worden gedaan en dat niet-Nederlandstaligen massaal zouden inschrijven in die Vlaamse sociale bescherming, waardoor het systeem voor Brussel nog deficitairder zou worden dan het nu al is.
Ik begrijp de vraag niet rond de verdediging van de rechten van de Nederlandstaligen in Brussel in het systeem. Misschien kunt u mij dat straks buiten de vergadering uitleggen.
Ik denk dat het er vooral op aankomt dat de Brusselaar geen last heeft van de complexe staatsstructuur. Dat is de basis. Daar hebben wij knappe koppen genoeg voor – daarom niet hier in de commissie, maar toch zeker op de kabinetten. We moeten bescheiden blijven, nietwaar. (Gelach)
Maar het is inderdaad heel complexe materie. Ik heb er mij ook wat in verdiept. We gaan dan nog niet over de rolstoelen beginnen in de eerste en tweede en andere zaken, het basisondersteuningsbudget en wat is het allemaal.
De bottomline moet zijn dat de Nederlandstaligen in Brussel dezelfde rechten hebben als de Nederlandstaligen in Vlaanderen. Dat is logisch, want het gaat om een gemeenschapsmaterie, waarvoor de Vlaamse Gemeenschap volledig bevoegd is in Brussel. Dat er indertijd een verschil was in de jobkorting, vond ik ook wel jammer, maar dat is nu eenmaal de realiteit van een federaal land – laat staan een confederaal land, dan zou je nog meer verschillen hebben naargelang de grenzen.
Minister Gatz heeft het woord.
Ik sluit me zeker aan bij het perspectief van de mens – om het zo te zeggen – om het allemaal een beetje behapbaar te houden. Dat wordt een heel bijzondere oefening. Daar zullen de overheden zeker ook voor moeten samenwerken, want anders vrees ik het ergste. We komen inderdaad in een fase waarin we de basisprincipes, die in Brussel nog niet voldoende vastliggen, en vooral de operationele werking in samenwerkingsakkoorden moeten kunnen verankeren.
Ik stel voor, mijnheer Persyn, dat ik uw vraag inderdaad schriftelijk beantwoord, via de normale kanalen. Op dit ogenblik kan ik het niet bevestigen of ontkennen. Het verontrust mij ook enigszins. We zullen dat nagaan en u zo snel mogelijk een antwoord geven.
Mijnheer Vanlouwe, wat betreft de algemene appreciatie over de aanwezigheid of niet-aanwezigheid van mijnentwege in het College met betrekking tot dit dossier of andere: het is niet omdat men aanwezig zou zijn, dat men aan het stuur zit. Mijn aanwezigheid zou in bepaalde gevallen kalmerend kunnen werken voor de Brusselse besluitvorming, maar zou in sommige gevallen ook een averechts effect kunnen hebben.
Bijvoorbeeld wanneer ik zou zeggen: ‘Wij zijn klaar. Wanneer zijn jullie klaar?’ Dan zouden ze zeggen: ‘Wij zijn klaar wanneer we klaar zijn. We hebben u hier niet speciaal nodig.’ Ik probeer dus met de nodige afstand en anderzijds toch ook de nodige betrokkenheid het juiste evenwicht te vinden. Ik doe dat ook, want anders zou ik jullie het antwoord niet kunnen geven. Zo simpel is het. (Opmerkingen van Bart Nevens. Hij klopt op de tafel)
Het is interessant, als mensen zo kloppen op de tafel. Dat is altijd interessant. Chroesjtsjov in de Veiligheidsraad … (Opmerkingen van Bart Nevens)
Dat is misschien voor ons allebei wel het beste op dit ogenblik. (Gelach)
Ik zou u dit volledige antwoord en de stand van zaken niet hebben kunnen geven als ik niet zeer nauw betrokken was bij het dossier en de besluitvorming. Geloof mij, de informatie – en dat is het belangrijkste – en ook de voorinformatie voor de besluitvorming wordt zeer nauwgezet tussen de Brusselse en de Vlaamse kabinetten en onder de Vlaamse kabinetten uitgewisseld. Wij weten dus goed wat er gebeurt, zelfs al heeft de heer Persyn mij vandaag nog terecht gevraagd: ‘Wij horen dat er iets aan de gang is, kunt u mij dat bevestigen?’
Dit wordt dus vervolgd. Het zal uiteraard – hopelijk mede door mijn goede zorgen, maar zeker ook door die van minister Vandeurzen – tot een goed einde worden gebracht, dat spreekt voor zich.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw toelichting.
Ik kijk ook uit naar de infocampagne die zal worden opgestart. Wij als Brusselse Vlamingen hebben echt wel recht op juiste informatie over deze heel complexe aangelegenheid, over welke rechten er zijn wat de drie pijlers betreft: de zorgverzekering, het basisondersteuningsbudget voor mindervaliden, gehandicapten en de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden.
We zitten met een ouder publiek van Brusselse Vlamingen, die op een goede en correcte manier moeten worden geïnformeerd.
Minister, u zegt dat de campagne nu nog maar wordt gericht tot intermediairen. Wanneer zal die campagne dan effectief naar die Brusselse Vlamingen worden gevoerd? U bent daar misschien nog niet uit. Maar wat bedoelt u dan met die intermediairen? De VGC?
Ik zal u een nota van aanpak bezorgen over wat er precies gebeurt, welke timing, wie, wat en hoe, intermediair of groot publiek. Ik stel voor dat ik dat schriftelijk laat bezorgen.
Prima, via het commissiesecretariaat dan.
Ten slotte blijft de aanwezigheid op de VGC voor mij toch wel een doorn in het oog. Ik denk dat dat een gemiste kans is.
U hebt hier inderdaad op een goede manier bericht. Ik zou ook graag zien dat er een soort van rapportering aan de Vlaamse Regering komt. U bent ook vertegenwoordiger van Vlaanderen in dat GGC-college. Volgens mij kunt u, door uw aanwezigheid en door een strikte opvolging op dat GGC-college toch wel mee de richting bepalen. Tegelijkertijd kunt u aanduiden – dat mag niet provocerend overkomen – op welke manier Vlaanderen stappen heeft gezet, wat misschien de expertise, de voordelen zijn van de Vlaamse sociale bescherming (VSB). Misschien kunnen uw collega’s in de GGC ook wel zien dat Vlaanderen toch wel al mooie initiatieven heeft genomen en toch wel verder staat, gelijkaardig aan het hele verhaal rond inburgering.
Ik denk dat de Brusselaar zelf gewoon beter wordt van systemen die op elkaar zijn afgestemd. In ieder geval moeten wij als Vlamingen dezelfde rechten kunnen genieten als de rest van de Vlamingen in het Vlaamse Gewest.
De heer Persyn heeft het woord.
Voorzitter, ik vind de materie dermate belangrijk – ik kijk even naar de heer Poschet – dat het misschien wel de moeite is om daarover in deze commissie een hoorzitting te houden. Het lijkt mij te belangrijk om dat in de wandelgangen uit te werken.
Het is niet omdat er hier met letterwoorden wordt geschermd dat het zo complex is. Wij zijn daarover in de commissie Welzijn met minister Vandeurzen ook al twee jaar discussie aan het voeren. De vraag is telkens vanuit de commissie gekomen om de expertise die er in Vlaanderen zit, te delegeren naar Brussel. Dat is ook logisch. Minister Vandeurzen kan zijn collega Debaets daarover meteen aanspreken. Ik stel voor om dat tijdens de regeling van de werkzaamheden te bespreken.
Op zich ben ik dat idee zeker genegen, maar we zullen dat inderdaad opnemen tijdens de regeling van de werkzaamheden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.