Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over het ouderenbeleid naar aanleiding van een studie die het onderzoeksbureau Indiville in opdracht van de Koning Boudewijnstichting heeft uitgevoerd
Verslag
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Voorzitter, u zult het toch met mij eens zijn dat dit een belangrijke leeftijdsgroep is, van 60 jaar tot het leven eindigt? Vandaar de vraag naar aanleiding van het onderzoek van de Koning Boudewijnstichting. Ik haal er enkele items uit die mijn aandacht trokken.
In het algemeen zien 60-plussers die niet-hulpbehoevend zijn het ouder worden positief tegemoet. 68 procent kijkt daar zeer positief tegenaan. De ondervraagde senioren zijn behoorlijk gelukkig. Als men hun vraagt om hun geluksniveau een cijfer op een schaal van 1 tot 10 te geven, dan bedraagt de gemiddelde score 7,4. Het positieve beeld van het ouder worden verklaart misschien waarom slechts een minderheid van de respondenten al concrete acties heeft ondernomen om zich op de nieuwe levensfase voor te bereiden. Met name bij jonge senioren – jonger dan 70 – en mensen die gezond zijn, zijn er maar zeer weinigen die denken aan het ouder worden en eventueel dalende zelfredzaamheid.
Als de respondenten al aan later denken, dan maken ze zich vooral zorgen over hun financiën, ver vóór het zorgen voor een aangepaste woning en het aanhouden van een actieve levensstijl. Volgens de respondenten heeft een goede gezondheid meer te maken met geluk dan met een gezonde levensstijl. Bij de groep die het risico loopt op gezondheidsproblemen, denken nog meer mensen er zo over. Senioren zijn gehecht aan de huidige woning, wat verrassend is. Meer dan 80 procent is na zijn pensionering niet verhuisd en is van oordeel dat zijn woning goed is aangepast om er een comfortabele oude dag te beleven. De zin om te verhuizen vermindert met de leeftijd en is nog kleiner bij mensen die eigenaar zijn van hun woning.
Er staan nog cijfergegevens in het onderzoek. Zo blijkt dat het opzetten van buurtnetwerken een belangrijk element is om isolement tegen te gaan. Zoals u weet, minister, heeft CD&V al langer heil gezien in de ontwikkeling van buurtgerichte ondersteuning van zorgafhankelijke mensen. Wij namen hiertoe in 2014 het voortouw met een resolutie.
Het KBS-rapport stelt dat een groot aantal ouderen bereid zijn zich daarvoor in te zetten, maar aangeven dat zij op dit moment de mogelijkheid nog niet hebben. Het mobiel of outreachend werken, waarbij professionals en vrijwilligers actief zijn buiten de muren van de organisatie waarvoor ze werken, moet volgens het rapport ook een hefboom zijn om zorg aan te bieden die gericht is op de buurt en om de oudere mensen die thuis wonen te ondersteunen. Het sensibiliseren van het brede publiek is eveneens noodzakelijk om de oude dag op tijd voor te bereiden. De Belgen nemen niet veel concrete maatregelen om zich te wapenen tegen de levensfase die eraan komt, zoals het aanpassen van de woning of het verhuizen naar een aangepaste woning.
Minister, vindt u de bevestiging van de onderzoeksresultaten, die niet alleen voor Vlaanderen, maar voor geheel België gelden, in de Vlaamse Gemeenschap? Welke inzichten gelden desgevallend minder of meer uitgesproken voor de senioren in Vlaanderen?
Welke instrumenten gebruikt het Vlaamse beleid om de levenskwaliteit van ouderen, dus ook de actieve senior, de 60-plusser, in beeld te brengen?
Voor wie ziet u allemaal een rol weggelegd om het brede publiek te sensibiliseren met betrekking tot de noodzaak om de oude dag op tijd voor te bereiden?
In het preventieve gezondheidsbeleid zou er bij de senioren een onderschatting zijn van het belang van een goede, gezonde levensstijl. Dit sluit een beetje aan bij de discussie van daarnet over de voedingsdriehoek en de bijkomende vragen die mevrouw Franssen had gesteld in verband met de ondervoeding van senioren. Hoe komt u hieraan desgevallend tegemoet ?
Welke concrete stappen werden deze legislatuur gezet om het mobiel of outreachend werken mogelijk te maken? En welke stappen zullen nog worden gezet?
Welke stappen werden gezet in de ontwikkeling van buurtgerichte ondersteuning van zorgafhankelijke mensen? En welke stappen zullen nog worden gezet ?
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, ik neem aan dat u effectief beaamt dat senioren een belangrijke doelgroep, een belangrijk segment zijn in onze samenleving en dat studies en beleid in dat verband dan ook belangrijk zijn. Daarom heb ik deze vraag ook ingediend.
Ik zal niet de hele KBS-studie herhalen. Een belangrijke vaststelling is dat de resultaten laten zien dat globaal genomen onze seniorenpopulatie positief in het leven staat. Die groep senioren wil die positiviteit ook uitdrukken en zeggen dat ze, als ze op pensioen zijn, meer tijd zullen hebben voor zichzelf en hun gezin, en hopen het rustiger aan te kunnen doen en ook zaken te kunnen doen die ze in het verleden, door de ratrace, niet hebben kunnen doen of waarvoor ze te weinig tijd hadden.
De tweede vaststelling is de bezorgdheid over hun financiële situatie. Daarnaar heeft mevrouw Coppé ook al verwezen.
Een derde vaststelling die eruit springt, is dat senioren het liefst tot het einde van hun dagen thuis willen blijven wonen of in hun vertrouwde omgeving. Dat is ook niet zo verrassend, dat voelen we allemaal aan. De cijfers met betrekking tot serviceflats en woon- en zorgcentra zijn al geciteerd.
Maar, in contrast met dat verlangen om thuis te blijven leven tot het einde van hun hopelijk goed leven, staat dat slechts 26 procent van de respondenten reeds maatregelen nam of van plan is om te nemen om hun huis aan te passen, bijvoorbeeld toegankelijker te maken voor ouderen. 40 procent gaf aan dat ze er over nadenken of praten, wat niet hetzelfde is als er iets aan doen. 37 procent van de bevraagden zegt dat ze er gewoon helemaal niet mee bezig zijn of willen zijn omdat ze de nood nog niet aanvoelen.
Een vierde vaststelling betreft de aanwezigheid en het engagement in een buurtnetwerk. Iedereen wil dat, maar gemiddeld slechts 9 procent van de bevraagden woonde in een omgeving waar een buurtnetwerk aanwezig was, met ongeveer een op drie, 33 procent dus, die zich engageert in een buurtnetwerk. Ik neem aan dat de minister zal zeggen dat dat belangrijk is in het kader van de vermaatschappelijking van de zorg. Maar, en daar hangt de knoop, twee derde van de resterende groep zou wel willen dat er een buurtnetwerk aanwezig was waarin men zich kon engageren of waarop men een beroep zou kunnen doen. En ze willen ook wel dat engagement opnemen. Dat cijfer is ook al geciteerd.
Minister, ik neem aan dat u, ook naar aanleiding van de vragen van de collega, uitgebreid hebt kennisgenomen van het onderzoek en dat u daaruit hopelijk een aantal positieve conclusies kunt trekken over uw ouderenbeleid.
Specifiek voor het toegankelijk maken van de eigen woning hebben we, samen met u, vastgesteld dat het aantal personen dat tot actie overgaat, niet in verhouding staat tot het aantal personen dat de wens uitdrukt om zo lang mogelijk, liefst hun hele leven, thuis of in de naaste omgeving te blijven wonen. We hebben al eens gesproken over sensibiliseringscampagnes om senioren te wijzen op de mogelijkheden of over het verspreiden van informatie in verband met best practices met betrekking tot het voorbereiden van het levenslang wonen. Ik neem dat u zult vertellen, minister, dat die mogelijkheden en de kennis over het toegankelijk maken van de eigen woning nog breder ingang zouden moeten kunnen vinden en dat we daar iets aan zullen doen. Ik hoop dat u ook zult verwijzen naar projecten die u al hebt opgezet met minister Homans. Als die een positief resultaat zouden geven, zou ik dat graag vernemen.
Een derde belangrijke vraag heeft betrekking op de buurtnetwerken. Die zijn belangrijk voor ondersteuning, voor engagement. Ze kunnen ook verzuring in een wijk of buurt tegengaan. Minister, ziet u mogelijkheden om de creatie van buurtnetwerken nog beter te stimuleren en het bestaan van de huidige buurtnetwerken levensvatbaar te ondersteunen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, op vraag van de Koning Boudewijnstichting voerde het onderzoeksbureau Indiville een onderzoek bij een representatieve groep van meer dan tweeduizend Belgen tussen 60 en 85 jaar oud, die niet of nog niet hulpbehoevend zijn, om hun visie op ouder worden, hun verwachtingen en bezorgdheden te capteren.
Over het algemeen kijkt 68 procent positief of zeer positief tegen het ouder worden aan. Ze verbinden het met kalmer aan doen, maturiteit, tijd voor zichzelf en voor vrienden en naasten, de rol van de grootouder enzovoort.
Maar, een oudere op drie ziet het dus negatief of zeer negatief, 4 procent. De positieve ingesteldheid is broos. Wanneer sociale netwerken verkleinen met het vorderen van de leeftijd en iemands gezondheid plots achteruit gaat, slaat het beeld snel om. Ook blijkt op veel vlakken 75 jaar een kantelpunt.
De ondervraagde senioren zijn behoorlijk gelukkig: als men hen vraagt om hun geluksniveau een cijfer op een schaal van 1 tot 10 te geven, dan bedraagt de gemiddelde score 7,4. Andere studies komen uit op 6,9 als gemiddelde voor het geheel van de Belgische bevolking.
Het onderzoek laat dus zien dat de niet-hulpbehoevende 60-plussers behoorlijk optimistisch aankijken tegen het ouder worden. Maar het legt ook risicofactoren bloot, waardoor de oude dag bij verlies van autonomie problematisch kan worden. Dat is meer bepaald het geval voor mensen die in sociaal isolement leven, laagopgeleid zijn, het risico lopen op gezondheidsproblemen, huurder zijn en in een appartement wonen.
Het onderzoek bevestigt een aantal inzichten die van belang zijn voor het Vlaams beleid inzake ouderen en die ook in de lijn liggen van de acties die we op touw zetten, zoals beschreven staat in de conceptnota ‘Vlaams welzijns- en zorgbeleid voor ouderen. Dichtbij en integraal. Visie en veranderagenda’, die we reeds samen uitvoerig hebben besproken in deze commissie.
Er zijn een aantal opvallende resultaten. Een op de drie respondenten heeft wél een negatief beeld van het ouder worden. Bij de mensen die bang zijn dat hun gezondheidsproblemen erger zullen worden of die het gevoel hebben dat ze sociaal maar weinig steun krijgen, bedraagt het cijfer zelfs ongeveer een op twee. Financiële onzekerheid is een negatief facet dat vaak met ouder worden wordt verbonden. 45 procent van de ondervraagden spreekt de vrees uit dat ze over minder inkomsten zullen beschikken.
Een eventueel verlies van autonomie is een behoorlijk belangrijke bron van zorg voor senioren. Als ze afhankelijk worden, dan verkiezen de respondenten verzorgd te worden ofwel dichtbij, door nabije familie, ofwel door een professional of vrijwilliger met wie ze verder geen familieband hebben.
Volgens de respondenten heeft een goede gezondheid meer te maken met geluk dan met een gezonde levensstijl. Bij wie het risico loopt op gezondheidsproblemen, denken nog meer mensen er zo over.
Senioren zijn erg gehecht aan hun huidige woning. Meer dan 80 procent is na hun pensionering niet verhuisd en is van oordeel dat hun woning goed is aangepast om er een comfortabele oude dag te beleven. De zin om te verhuizen vermindert met de leeftijd en is nog kleiner bij mensen die eigenaar zijn van hun woning dan bij huurders.
Als ze afhankelijk worden, geven senioren de voorkeur aan woonvormen waarbij ze zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen, met professionele of informele hulp. 11 procent verkiest een kamer in een woonzorgcentrum, 23 procent heeft daar naar eigen zeggen nog niet over nagedacht.
Een bijzonder grote meerderheid, vooral bij wie jonger is dan 75, is bereid om alarmsystemen of elektronische hulpmiddelen te gebruiken en op die manier zo lang mogelijk thuis te blijven wonen, ook als dat deels ten koste gaat van hun privacy. 40 procent wil alleen systemen die ze zelf kunnen bedienen, 47 procent wil elk systeem overwegen dat hen in staat stelt zelfstandig te blijven wonen.
Iets meer dan zes op de tien Belgische 60-plussers heeft tot op zekere hoogte weet van wat mantelzorg is. 14 procent is zelf mantelzorger en 8 procent is bereid het te worden. Uit het onderzoek blijkt ook dat er een groot potentieel is voor de ontwikkeling van buurtnetwerken bij de senioren, vooral bij wie jonger is dan 75. Volgens 10 procent van de respondenten bestaat er in hun buurt een netwerk waarin de bewoners elkaar ondersteunen. 60 procent is bereid om een rol te spelen in zo’n netwerk, mocht het er zijn.
De aanbevelingen die de onderzoekers doen, zijn zeer relevant in het kader van het Vlaamse welzijns- en zorgbeleid: het opzetten van buurtnetwerken als een belangrijk instrument om sociaal isolement tegen te gaan; mobiel of outreachend werken, waarbij professionals en vrijwilligers actief zijn buiten de muren van de organisatie waarvoor ze werken, als hefboom om zorg aan te bieden die gericht is op de buurt en om de oudere mensen die thuis wonen te ondersteunen; het sensibiliseren van het brede publiek voor de noodzaak om de oude dag op tijd voor te bereiden.
Het onderzoek toont immers aan dat de Belgen, behalve wat het financiële betreft, daar maar weinig mee bezig zijn. Ze nemen niet veel concrete maatregelen om zich voor die levensfase te wapenen, zoals het veranderen van woning of het aanpassen van de huidige woning.
Ik geef u onze reflecties weer op de resultaten van het onderzoek. Vooreerst is er de vaststelling dat de beeldvorming ten aanzien van ouder worden een belangrijk weerkerend aandachtspunt is. Een op drie respondenten heeft een negatief beeld van het ouder worden. Bij de mensen die bang zijn dat hun gezondheidsproblemen erger zullen worden of die het gevoel hebben dat ze sociaal maar weinig steun krijgen, bedraagt het cijfer zelfs ongeveer een op twee.
Mijns inziens komt maatschappelijk nog te weinig in beeld welke bijdrage oudere personen leveren en kunnen leveren aan een warme, solidaire, zorgzame samenleving, buurt, wijk, familie enzovoort. Ouderen zijn vaak grootleveranciers van vrijwilligerswerk. Elke dag opnieuw bewijzen duizenden ouderen dat oud niet gelijk staat met ‘out’. Het is belangrijk dat we in alle beleidscommunicatie hun talenten blijven erkennen, waarderen en inzetten op de diverse domeinen zorg, sociaal, sport, cultuur, politiek.
Met het behoud van talenten van ouderen is niet alleen de maatschappij gebaat, de ouderen ontdekken vaak bij zichzelf ongekende talenten en bronnen van het leggen van nieuwe sociale contacten of het bevestigen van bestaande contacten.
Daarnaast is het erg belangrijk dat wanneer ouderen zorgafhankelijk worden, we blijven inzetten op het behoud of het terugvinden van levenskwaliteit en levenszin. Oudere personen moeten immers kunnen blijven ervaren dat zij, ondanks de toenemende leeftijd en de mogelijke afhankelijkheid van anderen, voor anderen ‘zichtbaar’ zijn, dat zij niet het gevoel hebben in de steek te zullen worden gelaten en dat zij tot het einde toe respectvol omringd kunnen zijn. Dit kunnen we doen door te blijven inzetten op een kwaliteitsvol, beschikbaar en betaalbaar ouderenzorgbeleid. Als we hen dit perspectief bieden, zullen ze zich niet tot last of overbodig voelen.
De vaststelling dat ouderen van mening zijn dat een goede gezondheid meer te maken heeft met geluk dan met een gezonde levensstijl, overtuigt mij om te blijven inzetten op preventie en om het belang van een gezonde levenswijze te benadrukken in het kader van het gezond ouder worden. Het Vlaams Instituut Gezond Leven voerde van december 2016 tot september 2017 een cocreatief traject met ouderen en intermediairs uit. De doelstelling daarvan was het ontwikkelen van een integraal plan ‘gezond ouder worden’ om settings, gezondheidsthemaspecialisten en andere partners te ondersteunen bij het ontwikkelen van interventies om ouderen te helpen gezond oud te worden.
De eerste inzichten uit dit traject komen overeen met de resultaten van ‘Levenskeuzes van 60-plussers’, het recent verschenen rapport van de Koning Boudewijnstichting, waarbij gesteld wordt dat ouderen het belang van een gezonde levensstijl onderschatten.
De volledige onderzoeksresultaten worden aan het einde van het jaar verwacht. Het strategisch plan ‘De Vlaming leeft gezonder in 2025’, stelt de gezondheidsdoelstelling ‘Tegen 2025 leven we gezonder op vlak van gezond eten, sedentair gedrag, lichaamsbeweging, tabak en alcohol en drugs’ voorop. Om die doelstelling te verwezenlijken, voeren we een beleid in de levensdomeinen gezin, vrije tijd, onderwijs, werk, zorg en welzijn en de buurt, richten we ons rechtstreeks naar de burger en zetten we in op goed bestuur.
Vanuit de vaststelling dat voor bepaalde gezondheidsthema’s zoals vallen, veelvuldig gebruik van psychofarmaca, ondervoeding en mondgezondheid ouderen een verhoogd risico hebben, willen we daar specifiek op inzetten. We bereiden, binnen het strategisch plan, een dossier voor om diverse voorzieningen en diensten binnen Zorg en Welzijn procesbegeleiding te kunnen aanbieden om hen te helpen deze en andere preventiethema’s op te nemen in hun reguliere beleid. Deze werkwijze zal oog hebben voor de mogelijkheden van de voorzieningen zelf en voor het levensproject dat ouderen voor zichzelf nog hebben uitgetekend. Het gaat dus om een samengaan van eigen keuzes en verantwoordelijkheden en die uit de omgeving.
Ook het gegeven dat ouderen in geval van zorgafhankelijkheid het liefst thuis blijven, is niet nieuw. Interessant is te vernemen dat 24 procent van de ondervraagden antwoorden dat ze in een assistentiewoning zouden willen wonen met professionele zorg op afroep. 11 procent van de ondervraagden antwoorden te kiezen voor het verblijf in een woonzorgcentrum. Deze antwoorden maken inzichtelijk dat we verdergaand een meersporenbeleid moeten voeren: voldoende en kwaliteitsvolle thuiszorgvoorzieningen – gezinszorg, dagopvang, kortverblijf –, woningaanpassing, zorginnovatie, e-Health, personenalarmsystemen, ondersteuning van de mantelzorg, assistentiewoningen – ik verwijs naar onze campagne http://www.checkassistentiewoning.be/ – en de woonzorgcentra.
Wat betreft de ondersteuning van de mantelzorg, kan ik u mededelen dat het Vlaams mantelzorgplan 2016-2020 in volle uitvoering is en in totaal niet minder dan 110 actiepunten bevat, verdeeld over, zoals bekend, vier actielijnen: maatschappelijke erkenning en waardering van mantelzorgers, ondersteunen van mantelzorgers, samenwerking tussen informele en professionele zorg, jonge mantelzorgers.
Met heel wat actiepunten zijn we al aan de slag. Zo werd onder meer het Vlaams Expertisepunt Mantelzorg opgericht, dat ervoor zorgt dat alle relevante informatie over en voor mantelzorgers gericht wordt gebundeld en ontsloten. Er werd en wordt voorzien in uitbreiding van het basisaanbod aan ondersteunende diensten. Er is een onderzoek opgestart omtrent de samenwerking tussen professionele zorg en mantelzorg. Er is een familieplatform van start gegaan met opleidingen en intervisiemomenten voor jonge mantelzorgers. Ook het komende jaar worden heel wat actiepunten bijkomend aangepakt. In samenwerking met het beleidsdomein onderwijs zullen we nagaan hoe in opleidingen het thema mantelzorgers systematisch geïntegreerd kan worden en hoe in de zorgbenadering op school ook jonge mantelzorgers aandacht en ondersteuning kunnen krijgen. Zorgactoren zullen gestimuleerd worden om proactief de draagkracht van mantelzorgers te bevragen, en hen waar nodig actiever toe te leiden naar ondersteunend aanbod. Lokale besturen zullen we stimuleren om mantelzorg expliciet op te nemen in hun lokaal sociaal beleid.
Het Vlaams Mantelzorgplan stelt als actie om woningaanpassing aan te moedigen. Dit is van belang voor het langer en veilig thuis blijven wonen van ouderen, maar is eveneens noodzakelijk voor een goede zorgverlening en mantelzorg. Het is de opdracht van de thuiszorgactoren, waaronder de regionale dienstencentra en de mantelzorgverenigingen, om te sensibiliseren over woningaanpassingen en het nut en het gebruik van hulpmiddelen.
De lage cijfers inzake het ondernemen van concrete acties om de oude dag voor te bereiden, geven inderdaad aanleiding om nog meer in te zetten op sensibilisering over het belang en de mogelijkheden van woningaanpassing. In dit bestek kunnen we ook wijzen op de multidisciplinaire aanpak van val- en fractuurpreventie bij ouderen, waarvoor de partnerorganisatie Expertisecentrum Valpreventie Vlaanderen praktijkrichtlijnen uitwerkte. Voor de implementatie van deze richtlijnen doen we een beroep op de diverse zorgactoren. Overige acties met betrekking tot het sensibiliseren richting woningaanpassing vragen nog concrete planning.
De grote financiële onzekerheid die speelt bij 60-plussers, is een gekend probleem. Dit wordt de laatste weken wat geaccentueerd door het debat met betrekking tot de pensioenen. De Vlaamse Sociale Bescherming beoogt alvast een maximale automatische toekenning van tegemoetkomingen. Dit zou meer financiële zekerheid moeten geven aan zestigplussers wanneer zij zorgbehoevend worden. Daarnaast zullen we blijvende inspanningen leveren om de toenemende zorgzwaarte in de woonzorgcentra te financieren.
De studie van de Koning Boudewijnstichting bevestigt dat buurtnetwerken eveneens een belangrijke rol kunnen spelen in het tegengaan van het sociaal isolement. Het is een zeer positief gegeven dat het merendeel van de 60-plussers, 60 procent, betrokken wil worden in zo’n netwerk. De conceptnota Zorg voor de Buurt van LUCAS en de Vlaams Bouwmeester reikt een methodologisch en conceptueel kader aan om een zorgzame buurt te realiseren, zodat buurtbewoners langer in hun huis of vertrouwde buurt kunnen blijven wonen. De Vlaamse Bouwmeester zal zich, naast de Pilootprojecten Onzichtbare Zorg, eveneens richten op de ondersteuning van kleinschalige zorgprojecten binnen een netwerk op schaal van de buurt. De oproep naar kandidaat-opdrachtgevers moet echter nog gebeuren.
Het introduceren van zorgzame buurten is een gedeelde verantwoordelijkheid, waarbij wonen, zorg en welzijn en de krachten en initiatieven van buurtbewoners integraal benaderd worden. Buurtactoren, maar ook het lokale bestuur, moeten in dit veranderingstraject worden betrokken. Ik stel vast dat hieromtrent reeds heel wat spontane initiatieven in Vlaanderen worden gerealiseerd. Zo ambieert het project ‘De Begijnen-passage’ in Brussel de realisatie van een buurtzorgnetwerk via een netwerk van informele en formele actoren. Vorige week bezocht ik eveneens het project Park Passionisten, een nagelnieuwe woonzorgwijk in het centrum van Tienen, waar de buurtwerking de rode draad vormt. Ook enkele Zorg Proeftuinen hebben uitdrukkelijk het thema buurtzorg uitgewerkt. Ten slotte heeft een werkgroep bestaande uit diverse actoren uit het werkveld, in voorbereiding van de actualisering van het Woonzorgdecreet, een basisvisietekst uitgeschreven met betrekking tot ‘zorgzame buurten’. U weet dat het decreet Lokaal Sociaal Beleid hiervoor ook kijkt naar mogelijkheden binnen het lokale bestuur.
We beogen in het traject van de actualisatie van het Woonzorgdecreet ‘buurtgerichte zorg’ als algemeen werkingsprincipe van de woonzorgvoorzieningen op te nemen. Zo zullen de woonzorgactoren worden geresponsabiliseerd in het ontwikkelen of ondersteunen van buurtgerichte zorg. Ook het outreachend werken wensen we als een algemeen werkingsprincipe van de woonzorgvoorzieningen te integreren. Er zijn vandaag al mooie praktijkvoorbeelden in diverse voorzieningen en regio’s die model kunnen staan voor een effectieve aanpak ter zake.
Het spreekt voor zich dat door hun laagdrempelige functie de lokale dienstencentra een belangrijke rol blijven vervullen op het vlak van preventie van vereenzaming, het vindplaatsgericht werken, het ondersteunen van het vrijwilligerswerk, het betrekken van het verenigingsleven en de buurt, alsook het sensibiliseren en faciliteren van burenhulp. Mijn inziens vervullen zij ook een belangrijke rol in het sensibiliseren en informeren van ouderen om zich tijdig voor te bereiden op de oude dag, zoals over aanpassing van de woning, over tijdig verhuizen naar een aangepaste woning, over de bestaande zorg- en welzijnsvoorzieningen enzovoort. We beogen in de actualisering van het Woonzorgdecreet hierop nog een grotere nadruk te leggen.
Op de vraag welke instrumenten het Vlaamse beleid gebruikt om de levenskwaliteit van ouderen, dus ook niet-zorgbehoevende ouderen, in beeld te brengen, kan ik u antwoorden dat, wat betreft de niet-zorgbehoevende ouderen, het Vlaams beleid niet meteen een specifiek instrument aanwendt. Er is een Vlaams Ouderenbeleidsplan, dat we uiteraard ook opvolgen.
Ik ben dan ook verheugd dat de Koning Boudewijnstichting een bevraging heeft gedaan en ook de intentie heeft om deze nieuwe ‘barometer’ driejaarlijks uit te voeren, en op te volgen hoe de verwachtingen en behoeften van de oudere generaties evolueren.
In de marge informeer ik u dat voor het meten van de kwaliteit van leven van bewoners van woonzorgcentra en/of hun familieleden er wel reeds een gevalideerd instrument bestaat, met name de 'InterRAI Quality of Life, versie woonzorgcentra'. Dit instrument werd gebruikt bij de Dimarso-bevraging de afgelopen drie jaar in de woonzorgcentra in Vlaanderen. De resultaten van dit onderzoek worden gepresenteerd in december van dit jaar.
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw zeer uitgebreid antwoord.
Als ik u hoor, dan kan ik eigenlijk stellen dat op heel veel plaatsen in Vlaanderen initiatieven zijn genomen om vooral met 60-plussers rekening te houden en om met respect de ouderen van nu en vanmorgen te bejegenen en te behartigen.
U zegt zelf dat er nog een aandachtspunt is met betrekking tot de beeldvorming, waarbij het vooral aan de ouderen zelf is om te trachten zo lang als mogelijk een positieve bijdrage aan de maatschappij te leveren, bijvoorbeeld door vrijwilligerswerk en de eigen talenten op verschillende domeinen in te zetten. Ik ben het daar uiteraard volledig mee eens.
Ik heb nog een bijkomende vraag. U hebt het kort aangehaald: we moeten vooral het zorgbeleid en een welzijnsbeleid afstemmen op mensen die er nood aan hebben, bijvoorbeeld mensen die laagopgeleid zijn, huurders, mensen die vertoeven in een sociaal isolement en, misschien zijn ze nog niet overal in Vlaanderen aanwezig, maar ook senioren met een migratie-achtergrond. Dit vond ik ook niet specifiek terug in het onderzoek van de Koning Boudewijnstichting. Misschien vindt u het niet belangrijk dat hulpverleners hiervoor worden opgeleid omdat bepaalde mensen, vooral in het preventief beleid, nog altijd een andere mening hebben. Ik denk maar aan preventie voor borstkanker, aan bepaalde risicogroepen voor diabetes, zoals mensen uit de Maghreb-landen en Turkije, die meer risico zouden lopen dan anderen.
Ik vraag me dan af of dit nog een bijkomend item is dan wel dat u zegt dat het beleid dat u nu heel uitgebreid uitrolt over Vlaanderen, voldoende de senioren met een migratie-achtergrond meeneemt.
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord en voornamelijk ook voor de setting die absoluut nodig is, namelijk dat we de ouderen in onze samenleving op verschillende domeinen en op verschillende maatschappelijke terreinen in beeld brengen. Zoals u hebt gezegd: oud is niet per definitie ‘out’. Dat is absoluut waar. We moeten daar een positieve ingesteldheid voor hebben.
Ik heb één ding niet goed begrepen met betrekking tot de sensibilisering inzake wonen en huisvesting van ouderen. Ik denk dat u hebt gezegd dat u nog een concrete planning moet uitwerken. Ik ben niet zeker of ik dat goed heb begrepen. Welke planning bedoelt u dan? Hebt u een idee wanneer de oproep van de Vlaams Bouwmeester naar de lokale entiteiten zal worden gelanceerd? We wachten er immers al een tijdje op.
Minister, u hebt er zelf naar verwezen dat een aantal categorieën van ouderen, voornamelijk zij die hun eigen gezondheid minder goed inschatten, zij die minder sociale steun krijgen van familie of de buurt, het minder rooskleurig inzien. Hetzelfde geldt voor huurders en mensen in een sociaal isolement. Bent u er een voorstander van om een categorale of speciale benadering te doen voor die categorieën van ouderen of mensen in de samenleving die het minder rooskleurig inzien? U hebt zelf gezegd dat een op twee een risico heeft op een negatieve perceptie of negatieve ervaring. Zult u daar bijzondere aandacht aan spenderen, los van het afkomstcriterium? Dat laatste vind ik immers minder goed.
De heer Persyn heeft het woord.
Collega's, ik wil jullie bedanken voor de interessante vraag en u, minister, voor uw uitvoerig antwoord.
Ik wil me aansluiten bij de laatste bijkomende vraag van mevrouw Coppé omdat het ook voor mijn fractie heel belangrijk is dat onze ouderen in alle aspecten au sérieux worden genomen. We zien hen als actieve participanten in de samenleving en niet als lijdzame patiënten. Waar wij zeker wel beducht voor zijn, is voor een te categorale benadering, in de zin dat voor elke nieuwe groep die zich zou aandienen, er een aparte benadering zou komen. Wij zijn voor zoveel mogelijk generieke benaderingen.
Mijn bijkomende vraag sluit hierbij aan. Minister, denkt u dat er in het diversiteitsbeleid bij de zorgaanbieders en bij de zorgverleners, waar u ook al jaren op inzet met verschillende campagnes, een voldoende antwoord kan worden geboden aan het palet van ouderen dat inderdaad superdivers wordt, zonder dat we vervallen in een hokjesbenadering?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
De Vlaams Bouwmeester gaat een oproep doen rond kleinschalige zorgprojecten. Ik heb de timing niet bij me. We zullen dat eens navragen. De timing ligt blijkbaar nog niet vast. In elk geval is het zijn ambitie om een soort promotiecampagne te doen en kandidaten te zoeken om goede praktijken te tonen.
Collega's, ik ben zeker geen voorstander van een categorale aanpak. Ik denk dat dat niet zo verstandig is. Ik heb meer de indruk en de overtuiging dat we zelfs nog wat breder aan het gaan zijn. Je ziet heel duidelijk – en dat is niet alleen in ons land zo – dat men probeert voor langdurige zorgvragen, of ze nu veroorzaakt zijn door ouderdom, door een handicap of door een chronische ziekte, een meer geïntegreerd beleid te voeren. De grenzen tussen welzijn en zorg moeten daarvoor natuurlijk worden overstegen.
Ik ben er wel van overtuigd dat de cultuursensitiviteit van onze zorg in het algemeen zeker nog een uitdaging is. Ik zie natuurlijk wel goede voorbeelden en inspanningen, maar ik verheel niet dat ik vind dat we onze voorzieningen en zorgactoren op dat vlak nog moeten proberen te versterken. We proberen trouwens daarrond nog een reeks initiatieven te nemen.
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, om geen misverstand te laten ontstaan: we zitten op dezelfde golflengte. Dat we moeten kijken naar de zorgbehoefte, van waar ze ook komt, is heel belangrijk. Niemand hier pleit voor hokjesdenken of een hokjesmentaliteit. Wel is het belangrijk dat we voor verschillende doelgroepen of verschillende zorgbehoevenden verschillende benaderingen hebben, afhankelijk van – om het met uw woorden te zeggen – de cultuursensitiviteit en de diversiteit van onze zorgbehoevenden, ouderen en niet-ouderen. Maar dat betekent niet dat we moeten terugvallen in een hokjesmentaliteit. Daar is niemand mee gebaat.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.