Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer Annouri heeft het woord.
Voorzitter, minister, deze vraag sluit natuurlijk aan bij de discussie die we daarnet hebben gehad. Ook hier zal ik niet te lang over uitweiden. Unia heeft vorig jaar een onderzoek gedaan waaruit bleek dat het aantal meldingen van leeftijdsgerelateerde discriminatie enorm is toegenomen. Is dat door de heel gemediatiseerde zaak van Dovy Keukens of niet? Het is alleszins wel een heel opvallend trend dat er veel meer aandacht voor is en er veel meer meldingen zijn. Professor Stijn Baert heeft gesteld dat die leeftijdsgerelateerde discriminatie op de arbeidsmarkt misschien wel de grootste uitdaging is, dat dat een groep is van mensen die nog veel meer worden geconfronteerd met discriminatie dan mensen wegens hun etnische achtergrond of functiebeperking. Daar moet dus echt werk van worden gemaakt. Collega Ronse verwees bij de vorige vraag naar mensen die sollicitatiebrieven sturen en geen antwoord krijgen, of in het ‘beste’ geval een mail terugkrijgen die voor iemand anders was bestemd, maar waarin dan staat waarom ze eigenlijk niet worden uitgenodigd, en dat dat dan vooral wegens hun leeftijd is.
Minister, in dat kader heb ik een paar vragen voor u. Elk jaar opnieuw stel ik een paar keer vragen over discriminatie op de arbeidsmarkt, omdat ik dat een heel belangrijk thema vind en ook om een soort stand van zaken te vragen en te zien waar u juist staat ter zake. Hoe staat het met die geplande campagne van de Vlaamse overheid? Gaat het over de campagne ‘Het is gauw gebeurd’, of mogen we nog iets anders verwachten? Als het de campagne ‘Het is gauw gebeurd’ is, wat zijn de doelen die u ter zake hebt? Welke targets hebt u gesteld? Hoeveel mensen wilt u daarmee bereiken? Aan welke concrete doelen mogen we u dan houden? Zo niet, gaat het over een andere campagne, die u nog gaat lanceren? Wanneer mogen we die verwachten en op welke manier moeten we dat bekijken?
Als we meer oudere werknemers willen activeren in Vlaanderen, is er ook nood aan een vervolgingsbeleid ten aanzien van leeftijdsdiscriminatie. Welke stappen hebt u ter zake ondertussen gezet, en is daar gestalte aan gegeven?
U weet ook dat mijn partij natuurlijk een voorstander is van praktijktesten. Ik blijf dat toch wel belangrijk vinden. Vindt u of vindt u niet dat dat belangrijk is als het gaat over leeftijdsdiscriminatie? Hoe staat u daartegenover? Denkt u dat dat op die manier wel kan of niet kan? Ik weet wat uw mening is over praktijktesten als het gaat over etnie en achtergrond, omdat u ook al een paar keer hebt gezegd dat dat moeilijk is, dat het drijfzand is, dat het niet altijd even duidelijk is waarom iemand discrimineert. Dat hebt u toen aangehaald.
Tijdens de gedachtewisseling van 23 maart van dit jaar over de opvolging van de resolutie van 28 oktober 2015 hebt u aangegeven dat er geen overeenstemming kon worden bereikt over de invoering van praktijktesten in de dienstenchequesector tussen werknemersorganisaties en werkgeversorganisaties. Bent u van plan om, naar aanleiding van deze discussie over pensioenen en leeftijdsdiscriminatie, opnieuw te gaan overleggen met die diverse partners, om te zien of daar een en ander kan bewegen? Tijdens diezelfde gedachtewisseling hebt u ook aangegeven dat in de nieuwe generatie sectorconvenanten van 2018 en 2019 het thema non-discriminatie nog prominenter wordt opgenomen en dat u voor het eerst enkele minimumvereisten gaat opleggen. De tussentijdse evaluatie van de lopende convenanten zal de basis vormen om de sectoren ertoe te brengen elke keer meer acties op te nemen in de convenanten, zodat er vooruitgang wordt geboekt. Er zal een minimum aan acties worden opgelegd aan de sectoren, en dat zal jaarlijks worden geëvalueerd. Zijn er ondertussen al nieuwe sectorconvenanten opgemaakt, en welke minimumvereisten staan erin? Zijn er ook specifieke acties in opgenomen met betrekking tot leeftijdsdiscriminatie? Zo ja, voor hoeveel van die sectoren worden die sectorconvenanten van de nieuwe generatie afgesproken, met welke maatregelen betreffende antidiscriminatie op de werkvloer? Hoe verloopt de controle daarop? U hebt ook altijd aangegeven sterk in te zetten op onderzoek en monitoring van discriminatie. Welke resultaten heeft dat tot dusver opgeleverd betreffende leeftijdsdiscriminatie? Kunnen daar al lessen uit worden getrokken?
Welke inspanningen doet de Vlaamse overheid zelf om 50-plussers kansen te geven? Dat vind ik ook wel belangrijk. Welk percentage van de nieuwe aanwervingen die de Vlaamse overheid de voorbije vijf jaar deed, betrof 50-plussers? Dat is om de voorzitter een toekomstperspectief te bieden als na 2019 zijn zitje in het parlement niet meer verzekerd zou zijn.
Dat is uw mening, collega Annouri.
Minister Muyters heeft het woord.
Het gaat inderdaad over de antidiscriminatiecampagne die vorige week woensdag is gelanceerd. Dat is een campagne die we met de sociale partners van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) hebben gelanceerd, die we ook met hen vanaf het begin hebben uitgewerkt, en die ook de steun krijgt van Unia, Gelijke Rechten voor Iedere Persoon met een Handicap (GRIP) en het Minderhedenforum. Ik denk dat u dat wellicht al hebt gehoord op de radio: Radio 1, Studio Brussel en Joe zijn daarbij betrokken. Dat zal worden gevolgd door advertenties in kranten. We gaan ook filmpjes plaatsen op de belangrijkste sociale media. We zullen ook campagneposters verspreiden, zodat die ook op de werkvloer kunnen worden opgehangen. Onder meer Sodexo doet daar ook aan mee. We gaan ook gerichte mailings opzetten om hr-verantwoordelijken te informeren. De campagne wordt ook ondersteund door een website, waarop je alle campagnemateriaal kunt vinden en waarop we ook verdere informatie ter beschikking stellen over discriminatie, met daarbij ook waar je terechtkunt, via een link naar het meldpunt.
Ik denk dat iedereen wel heeft gezien en begrepen dat de campagne de bedoeling heeft om aan bewustmaking te doen. Via het campagnemateriaal en de campagnebeelden komt men tot de diverse mogelijke discriminatiegronden. We gaan ervan uit – en zowel de werkgeversorganisaties als de vakbonden hebben dat ook naar voren gebracht – dat dit de discussie over discriminatie, ook op de werkvloer en tussen werkgevers, kan aanwakkeren. U vroeg of dat specifiek gericht is op ouderen. Neen, ouderen zitten erbij, maar we stellen dit voorop in het algemeen.
Die campagne start nu en heeft verschillende elementen, en zal daarna ook een ‘second wave’ krijgen. Wij zijn ons er dus van bewust dat dit een langetermijnstrategie is, waarop we moeten blijven inzetten.
Dan was er de vraag over het vervolgingsbeleid door de afdeling Toezicht en Handhaving. Uiteraard blijft dat het sluitstuk van een antidiscriminatiebeleid. We gaan daarbij geen onderscheid maken naargelang de aard van de discriminatiegrond. Er wordt door de inspecteurs gelijke aandacht besteed aan alle discriminatiegronden zoals bepaald in de wetgeving. Voor de rest denk ik dat ik kan terugvallen op wat ik heb meegegeven op 23 maart, en wat we binnen mijn arbeidsmarktbeleid doen voor de doelgroep, is daarnet aan bod gekomen.
Wat uw derde vraag betreft: ik heb hier ook al vaak gesteld, gisteren nog, dat ik een voorstander ben van praktijktesten, maar als een sensibiliserend iets. We passen dat ondertussen ook daadwerkelijk toe bij uitzend- en dienstenchequebedrijven. Voor die laatsten vertrekt een eerste golf praktijktesten. Zoals u zelf ook al zei, zal ik ook andere sectoren verplichten om ter zake een aantal stappen te zetten. U mag ook niet vergeten dat er in het Zomerakkoord ook nog maatregelen zijn aangekondigd voor andere sectoren dan die waarvoor ik bevoegd ben.
Ik denk dat we lang en goed hebben onderhandeld over het actieplan. We zijn dat actieplan nu aan het uitvoeren. Eigenlijk was er één knelpunt met de vakbonden: de mystery calls en hoe die moeten worden toegepast. Voor de rest was er echter eigenlijk grote eensgezindheid over de andere acties. Ik ga de discussie niet heropenen. Ik denk ook niet dat daar een reden voor is. Laten we het actieplan nu uitvoeren.
De onderhandelingen over die nieuwe generatie van sectorconvenants beginnen pas dit najaar. In oktober moeten de sectoren hun ontwerpconvenant indienen bij mijn administratie. Ik verwacht dat 36 sectoren een voorstel zullen indienen. Omdat dat nog maar een voorstel is, moeten we daarna natuurlijk de onderhandelingen daarover starten. Ik kan dus ook nog niet zeggen welke maatregelen met betrekking tot antidiscriminatie zullen worden opgenomen. Met de keuze voor een zelfregulerend beleid inzake discriminatie verwacht ik van de sectoren toch ook dat ze extra inspanningen zullen doen om een degelijk antidiscriminatiebeleid uit te werken. Dat heb ik hier al een paar keren gezegd. Ze zullen waarschijnlijk ook bekijken wat er federaal wordt verplicht of gedaan. Zoals gezegd, is dit een verplicht thema. Het minimum dat we daar zien als voorwaarde, is zeker een gedragscode, maar ik denk dat we daarnaast per sector moeten bekijken op welke manier zelfregulering en zelfcontrole op het vlak van discriminatie aan bod kunnen komen in de sectorbesprekingen. De controle op de engagementen van de sectoren verloopt na het eerste werkjaar via een tussentijdse evaluatie, en na het tweede via de eindevaluatie.
Wat onderzoek betreft, kan ik u zeggen dat we binnenkort een oproep lanceren waarin een evaluatie van het non-discriminatiebeleid voor de arbeidsmarkt wordt beoogd, zoals dat wordt omschreven in de resolutie van het parlement, maar waarnaar we ook verwijzen in het Actieplan Bestrijding Arbeidsgerelateerde Discriminatie (ABAD).
Ten slotte was er uw vraag over de tewerkstelling van 50-plussers bij de overheid. Daarvoor, maar dat zult u weten, verwijs ik graag naar collega Homans. Ik heb die cijfers niet. Ik denk dat het eerlijk is dat ik mijn collega uw vraag laat beantwoorden. Ieder zijn bevoegdheid.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoorden. Goed, ik zal die laatste vraag dan ook gewoon stellen aan minister Homans. Ik had gehoopt dat u daar misschien ook wat meer zicht op had. Ik heb die campagne ‘Het is gauw gebeurd’, die u hebt uitgerold, ook zien passeren. Ik ben geen radioluisteraar. Ik heb dat dus niet op de radio gehoord, maar heb het wel gezien via sociale media en online. Ik had daar enkele vragen bij. U hebt zelf aangegeven dat dat met GRIP, het Minderhedenforum en Unia was. Hoe is dat overleg juist gebeurd? Hebben zij mee invulling kunnen geven aan de inhoud? Zijn alle partners evenwaardig betrokken, met een gezamenlijke output? Hoe is dat alles juist in zijn werk gegaan?
U geeft aan ook actief te zijn op de belangrijkste sociale media, maar ik begrijp niet goed wat u daarmee bedoelt. Bedoelt u daar alle socialemediakanalen van de Vlaamse overheid mee, of van partners, of is dat gewoon op Facebook, Twitter? Is dat dan via advertentiecampagnes enzovoort, en op wie worden die gericht?
Ik heb die filmpjes gezien. Ik heb er vier zien passeren. Ik weet niet hoeveel er zijn. Wat mij wel opviel, was dat dat vooral ging over foute uitspraken, dus inderdaad sensibiliseren om niet zulke uitspraken te doen. Draait de hele sensibiliseringscampagne vooral om foute uitspraken, of gaat dat ook over discriminatie bij aanwerving, achter de schermen, alles wat daarbij komt kijken? Natuurlijk verdienen foute uitspraken zeker alle aandacht, maar het gaat natuurlijk over veel meer dan dat. Wordt dat ook meegenomen in de campagne? Zo ja, op welke manier?
Hebt u bepaalde concrete doelen die u wilt bereiken met deze campagne, ja of neen? U hebt aangegeven dat er nog een ‘second wave’ komt, dat het een langetermijnplanning is. Moet ik begrijpen dat dat een permanente campagne blijft vanuit de Vlaamse overheid, of is er een bepaald slotmoment gepland, en op welke manier?
Ik had die vraag over de sectorconvenanten gesteld omdat het me in het verleden ook is opgevallen dat er soms gewoon heel weinig veranderde, en ik wou er nu gewoon vroeg bij zijn. Ik weet nog heel goed dat er een analyse was van sectorconvenanten waarin diverse middenveldorganisaties aangaven dat de minister wel had gezegd dat er een beleidswijziging inzake discriminatie moest komen, maar dat ze in de sectorconvenanten ter zake niks zagen veranderen. Ik wil dat vermijden. Ik wil echt dat er stappen vooruit worden gezet. Daarom ben ik er nu ook al heel vroeg bij met de vraag welke signalen u daarover krijgt. Krijgt u al dan niet bepaalde signalen, misschien via informele kanalen? Hoort u de duidelijke ambitie om daar werk van te maken?
Mijn laatste vraag zal ik dan stellen aan minister Homans.
Mevrouw Kherbache heeft het woord.
Heel het debat over discriminatie, en leeftijdsdiscriminatie in het bijzonder, gaan we nu niet opnieuw voeren. We weten dat discriminatie wegens leeftijd een van de belangrijkste discriminatievormen is. Wat we toch ook al kunnen vaststellen als het over de discussie over de praktijktesten gaat, is dat er meningsverschillen zijn, maar dat één feit wel vaststaat, namelijk dat de praktijktesten die zijn georganiseerd door de universiteiten en door de middenveldorganisaties, een belangrijke trigger zijn geweest, een belangrijk beleidssturend instrument zijn. Je ziet dat veel initiatieven worden genomen naar aanleiding van discussies die zijn gerezen op basis van de resultaten van zo’n praktijktest. Ik heb daar dus twee vragen bij. Minister, in maart gaf u ook aan ook op onderzoek de nadruk te leggen. U hebt aangegeven te zullen evalueren als vorm van onderzoek. Ik heb het gisteren ook nog gesignaleerd: toen we professor Baert hier in de commissie zagen, gaf hij ook aan dat hij een onderzoeksvoorstel had gedaan om eigenlijk een bredere praktijktest te organiseren, louter om de realiteit wat beter in kaart te brengen. Vindt u dat eigenlijk een goede weg? Ik denk dat dat op zich wel interessant is, omdat je dan ook de goede voorbeelden in kaart kunt brengen. Dat is dan niet individueel, maar meer op sectorniveau, denk ik. Dat is dus de vraag naar wetenschappelijke praktijktesten.
De tweede vraag betreft het jaarverslag van Unia. Ik denk dat ik dat ook met de collega’s moet bespreken, ik ken de geplogenheden nog niet zo goed, maar het zou goed zijn dat we ook dat jaarverslag hier in de commissie kunnen bespreken, omdat zij het afgelopen jaar zo sterk hebben ingezet op leeftijdsdiscriminatie, om eens te bekijken wat hun bedenkingen en dies meer zijn. Staat u ervoor open om samen met ons Unia te ontvangen en daarover met hen een discussie te voeren?
Mevrouw Claes heeft het woord.
Nog heel even over de sectorconvenanten. Kunnen wij die hebben vooraleer erover wordt onderhandeld? U hebt aangegeven dat discriminatie een verplicht item is in de sectorconvenanten. Ik veronderstel dat de sectoren een voorstel doen. Dan heb je het moment van de onderhandelingen en dan wordt afgeklopt wat de sectorconvenant is. Ik vroeg me gewoon af of we als parlement inzage kunnen hebben in wat sectoren indienen. Dat is immers natuurlijk belangrijk om ook een zicht te hebben op wat moet worden bijgestuurd. U zet nu vooral in op die sectorconvenanten. Dan is het ook wel belangrijk dat men dat in de sectoren zelf echt ziet zitten.
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Collega Annouri, onze bekommernis over oudere werknemers is dezelfde. 50-plussers lopen nu eenmaal een groter risico om feitelijk te worden gediscrimineerd. Hun kleinere kansen op de arbeidsmarkt hebben uiteraard niet alleen te maken met het naakte feit dat ze 50 jaar of ouder zijn. Er zijn veel relevante elementen, zoals de loonkosten, ook eventueel SWT (stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag) bij ontslagrondes, de kosten van de verplichte outplacement. Dat zijn allemaal zaken die een rol spelen en waaraan we werken. Dat is ook al aan bod gekomen bij de vorige vragen om uitleg. Dat lijkt me nuttiger dan werken met aparte praktijktesten voor leeftijdsdiscriminatie of elke vorm van discriminatie. Ik wil verhinderen dat we in een onwerkbaar systeem terechtkomen, waarbij het betrappen op fouten eigenlijk belangrijker wordt dan het bemiddelen naar een job. Ik zeg daarmee absoluut niet dat we onze ogen moeten sluiten voor leeftijdsdiscriminatie. We moeten dat aanpakken.
Maar er is al veel in gang gezet. Ik geloof dat we dit sector per sector en met de nadruk op de zelfregulering moeten aanpakken.
De heer Ronse heeft het woord.
Mijn reactie ligt in dezelfde toonaard.
Ik ben blij dat het standpunt van de oppositie lichtjes gewijzigd is. We hebben van professor Baert geleerd dat praktijktesten als sanctioneringsmiddel eigenlijk methodisch onverantwoord en onhaalbaar zijn. Ze hebben, denk ik, ook vastgesteld dat we vooroordelen daarmee niet uit de wereld helpen. (Opmerkingen. Gelach)
Ik merk aan het non-verbale gedrag dat ze het niet eens zijn met mijn conclusie.
Maar goed, nu pleit men voor sensibiliserende praktijktesten. Ik ben daar zelf ook niet tegen. Dat gebeurt ook vandaag. Toen schepen Tapmaz in de commissie kwam, heb ik dat ook gezegd: het is goed dat er steekproeven gebeuren. Aan de andere kant, om nu op Vlaams niveau grootschalig te investeren in een wetenschappelijke praktijktest over leeftijdsdiscriminatie, dat lijkt me een retorische kwestie. Is er leeftijdsdiscriminatie? Massa’s. Of dat nu gigantisch veel is of gigantisch gigantisch veel, het blijft massa’s en we moeten dat uit de wereld helpen.
Ik vind dat we zowel in de software- als de hardwarekant van de zaak keihard moeten investeren. De softwarekant, dat zijn inderdaad die campagnes. Ik ben wat sceptisch ten opzichte van sommige campagnes, iedereen weet dat. De hardwarekant, dat is een beetje paradoxaal, dat zijn een aantal rechten ontdoen die een oudere werknemer heeft om hem net meer jobkansen te geven – ‘reculer pour mieux sauter’. Dat gaat over dat ontslagrecht, over die anciënniteit, over zaken die in de wishlist van de minister stonden. Dat blijft een heel, heel moeilijk debat.
Het enige dat we vandaag voor die mensen kunnen doen en dat wezenlijk is, is blijven investeren in private jobcreatie. De arbeidsmarkt is bij ons bijna opgedroogd, we zitten maar met tweehonderdduizend werklozen. Dit is een opportuniteit om hen te laten inzien dat die 50-plussers echt wel talentvol zijn. Tot daar mijn beschouwingen.
Mijnheer Annouri, wat betreft die campagne, die betrokkenheid van het middenveld en de sociale partners, die was er van in het begin. We hebben een eerste campagne geprobeerd, we hebben die teruggefloten en zijn opnieuw aan de slag gegaan met een zeer sterke betrokkenheid. Ze hebben mee de keuze bepaald van de indieningen die er zijn geweest. Ze waren allemaal aanwezig op de persconferentie, wat volgens mij het signaal is dat ze erachter staan. Juridisch discriminatie in beeld brengen en naar voren brengen, is een zeer moeilijke zaak. We hebben er met deze campagne dus voor gekozen om de drempel lager te leggen en te zorgen dat mensen beginnen na te denken, dat ze zich afvragen: maak ik die opmerking ook niet, doe ik dat ook niet? Zulke opmerkingen kunnen aanleiding zijn tot discriminatie in een latere fase. Dat is de eerste stap: eens nadenken, zich afvragen: heb ik er niet aan meegedaan, heb ik niet eens een homofobe opmerking gemaakt of weet ik veel? Die elementen zijn allemaal mee opgenomen en dat is de bedoeling van deze campagne.
Inzake meting is dat niet evident. We gaan een evaluatie doen. We gaan de studie van het Vlaams Interuniversitair Onderzoeksnetwerk Arbeidsmarktrapportering (VIONA) uitschrijven en uiteraard kan professor Baert daarvoor inschrijven. We gaan de markt raadplegen. We willen een evaluatie doen van het non-discriminatiebeleid; dat gaan we vergelijken met het buitenland en we gaan best practices naar voren schuiven. Dat zal onze manier van werken zijn.
Op de sociale media komen er advertenties, net als op Facebook. Er zijn vier filmpjes. Dat gaat om bewustmaking. Daar hebben we het al over gehad.
U vroeg naar de sectorconvenanten. Mevrouw Claes, u vroeg wat de normale werkwijze is. We krijgen een voorstel vanuit de sector. Dat is intens, er zijn 36 sectoren. Mijn administratie gaat onderhandelen met die sector. We gaan zien waar er te weinig is en waar er wat meer kan zijn. We gaan geen geld geven als ze dat niet doen enzovoort.
Ik denk niet dat het zinvol is dat dat naar het parlement gaat. Dat is maar een aanbod. Ik denk dat er altijd misschien zelfs sectoren bij zijn die daar bijna bewust wat minder doen of wat minder voorstellen omdat ze verwachten dat wij er toch nog een schep bovenop doen. Dat is de eerste stap. Als we tot een vergelijk komen, gaat het naar de regering en het is de hele Vlaamse Regering die de sectorconvenanten moet goedkeuren. Ik denk dat dit aan jullie voldoende vertrouwen moet kunnen geven, zeker vanuit de meerderheid, om te zeggen: dat is dat. (Opmerkingen van Yasmin Kherbache)
Ik heb het eerlijk gezegd, mevrouw Kherbache.
Dan is dat goedgekeurd en dan is het aan jullie om mij daar verder over te bevragen.
Dat is de manier van werken. En ik denk dat het heel moeilijk is als men zo prematuur eerst een voorstel krijgt en we daarover gaan discussiëren. Ik zie niet hoe we dat gaan matchen. Dat moet allemaal tussen nu en december klaar zijn, want in januari beginnen de nieuwe sectorconvenanten. Als we die discussie ook nog eens met het parlement voeren, lijkt me dat praktisch bijna niet haalbaar.
Ik kom nooit tussen in de werkzaamheden van het parlement, dus als u het jaarverslag van Unia wil bespreken, en u roept mij op om daarbij aanwezig te zijn, dan zal ik er zijn. Dat valt echter niet onder mijn bevoegdheid, maar onder die van minister Homans.
Mijnheer Ronse, we hebben van bij het begin aangegeven dat we voor sensibilisering zijn, dat we voorstander zijn van zelfregulering, maar dat we wel geloven in die praktijktesten. Het is een ideaal instrument om te beschikken over objectieve cijfers.
Beeld u in dat we zouden vragen of er werklozen zijn in Vlaanderen. Massa’s. We moeten dat niet meten, we moeten dat oplossen. Beeld u in dat we vragen of er mensen op een wachtlijst staan voor geestelijke gezondheidszorg. Massa’s. We moeten dat niet meten, we moeten dat gewoon oplossen. Zo marcheert dat niet. We hebben objectieve cijfers nodig en dan kunnen we daar een beleid rond voeren. Dan kunnen we zien of dat goed loopt, waar het minder goed loopt, waar we dingen kunnen aanpassen.
In die zin ben ik blij dat er ook bij u een kentering is, want u omarmt de praktijktesten, al is het maar voor een sensibiliseringszaak. Ik ben het daar met u eens. Ik denk dat we daar werk van moeten maken om een objectieve kaart te hebben van de problematiek. Dan kunnen we gaan nadenken over wat er wel of niet mee kan gebeuren.
Toen ik u de allereerste keer ondervraagd heb over discriminatie op de arbeidsmarkt, minister, heb ik gezegd dat ik niet wil dat we na een termijn van vijf jaar – nu nog anderhalf jaar – tot de conclusie moeten komen dat we wat in de marge gemorreld hebben maar dat er aan de cijfers weinig is veranderd, dat er op het terrein weinig is veranderd. Vandaar dat ik heel graag zou willen dat een campagne wordt uitgerold.
Ik zal nog contact opnemen met de sociale partners. Ze waren er allemaal. Dat is al een duidelijk teken. Ik zal eens luisteren wat hun interpretatie van of kijk op de hele campagne is. Ik wil niet dat we dan tot de conclusie komen: we hebben een en ander gedaan, we hebben er geld in gestopt, maar op de arbeidsmarkt is er weinig veranderd voor de mensen die werk zoeken. Dat zou ik heel jammer vinden, dat zou ik een falen vinden van zowel meerderheid als oppositie in dit Vlaams Parlement tegenover alle Vlamingen die te maken hebben met discriminatie op de arbeidsmarkt. Zoals eerder gezegd: ‘to be continued’.
De vraag om uitleg is afgehandeld.