Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik schrok van de cijfers over het spijbelgedrag in het basisonderwijs. Nooit eerder waren zoveel leerlingen in het basisonderwijs meer dan dertig halve dagen per jaar onwettig afwezig. Dat blijkt uit uw cijfers, minister, die u op mijn schriftelijke vraag als antwoord gaf.
Om deze problematiek gedeeltelijk – en ik leg de nadruk op ‘gedeeltelijk’ – aan te pakken, worden reeds in verschillende steden, grotere steden, brugfiguren ingeschakeld die letterlijk de brug slaan tussen de school en de ouders, en die wijzen op het belang van aanwezigheid op school en ouders zo motiveren om hun kinderen stipt naar school te laten gaan. Uiteindelijk is het een verantwoordelijkheid van thuis.
Brugfiguren ondersteunen en versterken zowel ouders van kwetsbare kinderen als de scholen en de opvang waar zij het gros van hun tijd verblijven. De basisschool en de kinderopvang zijn de uitgelezen plekken om ouders te bereiken én om met de signalen die de leerkrachten opvangen, iets te doen. De brugfiguren gaan als het ware samen met de gezinnen op weg: aan de schoolpoort staan, huisbezoeken afleggen, laagdrempelige activiteiten – helpen – organiseren, … Via deze weg kan men gemakkelijker ‘binnen’ in de leefwereld van de kinderen, van de gezinnen en van de ouders. Er wordt zowel ingezet op het aanpakken van directe noden als op de gevolgen van armoede, zoals voorzien in een warme maaltijd, als op achterliggende oorzaken, zoals gezinsinkomen en gezondheid.
Kortrijk is een schoolvoorbeeld: daar werkt dat heel erg goed. In tegenstelling tot het Vlaamse gemiddelde kunnen de Kortrijkse basisscholen de voorbije jaren wel dalende spijbelcijfers voorleggen. Het aantal hardnekkige spijbelaars nam in vergelijking met twee jaar geleden af met meer dan de helft. In Gent en Oostende daarentegen is er wel een stijging, maar deze is veel lager dan het Vlaams gemiddelde.
U gaf aan in de krant dat u wel gelooft in de rol van brugfiguren maar niet meteen budget kunt vrijmaken. Daar gaan we weer. U moet beleidsmatige keuzes maken, en ik volg dat wel. Het zou wel goed zijn om de steden en gemeenten te stimuleren om brugfiguren in te zetten.
De druk op de schouders van de lokale besturen – ik ben daar getuige van als burgemeester – is zeer groot. Ik zie dan ook niet onmiddellijk dat de lokale besturen daar een prioriteit van maken. Er zijn geen middelen voor, zij hebben al veel andere kosten.
Scholen hoeven op heden niet te melden aan AgODi of ze al dan niet samenwerken met een brugfiguur. Is het niet zinvol om dat eens op te lijsten? Vooral in steden en gemeenten met veel kwetsbaarheid of hoge spijbelcijfers kan daar eventueel op worden geanticipeerd. Ik besef maar al te goed dat men een euro maar één keer kan uitgeven en dat daar niet altijd extra middelen voor zijn.
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer Vandenberghe, ik heb inderdaad vanuit een paar steden positieve signalen gekregen over de inzet van brugfiguren. Mevrouw Meuleman is hier niet meer aanwezig, maar ik was ontzettend ontgoocheld over haar reactie waarin ze zei: ‘Die en die en die stad zet in op brugfiguren, en wat doet Vlaanderen?’. Dit doet echt compleet oneer aan de inzet van Vlaanderen. Wij betalen de lonen van álle leerkrachten. Wij betalen werkingsmiddelen voor álle scholen.
Ik zal het nog eens zeggen. We hadden sectorale middelen speciaal voor zo’n project. We hebben die geïntegreerd in het Gemeentefonds zodat steden vrij zijn om ermee te doen wat ze willen. Bovendien wordt 4 procent van het Gemeentefonds verdeeld via het aantal leerlingen dat schoolloopt in de gemeente. Voor Gent alleen betekent dat 12 miljoen euro die men vrij kan inzetten om scholen te ondersteunen. Kom mij dus alstublieft niet aanvallen. U doet dat niet, maar anderen zouden dat wél doen en hebben dat ook gedaan. Ze zeggen dat Vlaanderen niets doet. Ik ben het daar compleet mee oneens.
Ik vind het belangrijk dat gemeenten middelen op autonome wijze inzetten. De lokale beleidsvrijheid is daarmee – doordat we die allemaal in de pot van het Gemeentefonds gestopt hebben – groter geworden en de Vlaamse sturing kleiner. Ik heb eigenlijk ook geen goesting, mijnheer Vandenberghe, om verplichtingen op te leggen. Monitoring zou kunnen via Tarra. Als we dat allemaal gaan opvragen, gaat men zeggen: moeten we dat ook weer allemaal melden?
Ik wil toch uitleggen waarom ik zeker niet wil uniformiseren. Het woord ‘brugfiguur’ dekt niet altijd dezelfde lading. Ik geef een voorbeeld. In Gent beschikken scholen over een brugfiguur die wordt toegewezen aan een school. Tot voor kort maakte die deel uit van het schoolteam. Dat is nu veranderd. Men heeft nu een onderwijscentrum opgericht, en daar zijn de brugfiguren geen personeelsleden meer van de school. Vroeger was dat wel zo. Nu zitten ze in het centrum.
In andere plaatsen, bijvoorbeeld in Lokeren, wordt er een brugfiguur ter beschikking gesteld van meerdere scholen, en die ondersteunt de scholen bij het uitwerken van een eigen aanpak rond spijbelen of ouderbetrokkenheid. Afhankelijk van de grootte van een stad doet men dat anders.
Als ik bevragingen ga doen, maak ik me zorgen dat ik die steden of gemeenten die niet met brugfiguren werken, oneer zou aandoen – terwijl we zien dat sommigen zeer preventief werken rond de spijbelproblematiek zonder dat ze brugfiguren inzetten. Ik weet niet of Roeselare brugfiguren heeft, maar de spijbelcijfers zijn daar vrij goed. Zo zijn er nog een aantal. Er moet eigenlijk een aanpak op maat zijn van de lokale gemeenschap. Ik ben wel een grote fan van de brugfiguren. Als ik in een grote stad zelf zou mogen kiezen, zou ik dat wel doen, maar ik wil het ook niet opleggen als een plicht.
Zo koppelt de spijbelambtenaar in Antwerpen aan de hand van spijbelspiegels terug naar scholen over de problematiek van spijbelen in hun school, en neemt de rol op van procesbegeleider bij het uitwerken en uitrollen van een spijbelbeleid van de school. Het centraal meldpunt voor risicojongeren biedt in Antwerpen ondersteuning. Daar pakt men het anders aan, en dat is niet noodzakelijk slechter. Deze diversiteit in methodieken is het vertrouwen dat we aan de steden en gemeenten geven.
We hebben nu ook een Vlaamse spijbelambtenaar, maar die gaat niet op pad om overal de Bijbel te verkondigen, integendeel. Die wil ondersteunend werken. Spijbelen is bij uitstek iets dat lokaal moet worden aangepakt en waarvoor het lokaal bestuur samen met de scholen de juiste methodieken moet zoeken. Afhankelijk van waar de cafés liggen, kun je al een totaal ander beleid moeten ontwikkelen inzake spijbelen. Dat is dus geen eenheidsworst. De meeste steden krijgen daar middelen voor. Ze kunnen er hun eigen beleid voor uitwerken, en ik vind het ook een plicht om dat te doen.
Mijnheer Vandenberghe, de aanleiding voor uw vraag om uitleg waren de spijbelcijfers. Die hebben mij ook verrast, maar weet dat we ook daar nauwkeuriger meten. Het woord ‘spijbelen’ heeft ook een andere invulling gekregen. Het aantal halve dagen en de linken met het CLB zijn verstrakt. Dus hebben we nu een nieuwe nulmeting, en in de komende jaren zullen we moeten kijken hoe alles evolueert.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Minister, wat mij frappeerde toen ik van het station naar het Vlaams Parlement wandelde, was het aantal mama's en papa's dat daar langs de straat op een doek zat met hun kind tijdens een schooldag. Er is nog veel werk aan de winkel. Ik heb dan zin om die ouders aan te spreken en te ondersteunen, maar die kindjes zitten daar en ze zijn al veroordeeld voor ze goed en wel gestart gaan met hun leven. Om 10 uur 's morgens of om 15 uur in de namiddag zitten die kinderen daar te bedelen met de mama's en de papa's. Dat doet pijn aan mijn hart.
Dit moet zeer hard worden aangepakt – ik bedoel preventief. Elke dag dat een leerling niet naar school gaat, zowel in het kleuter- als in het lager onderwijs, om nog niet te spreken van het middelbaar onderwijs, is niet alleen een enorm nadeel voor het kind zelf, maar ook een enorme belasting voor de school, voor de leerkrachten die moeten inhalen, voor de directie die dat moet opvolgen. Daarop moeten we zeker anticiperen.
Het initiatief van de brugfiguren lost niet alles op, maar het is toch een actie die zeer goed werkt. Heel wat gemeenten zijn bezig met het opstellen van armoedebeleidsplannen en -acties en met daar een beleid rond te voeren. De ene staat er al verder mee dan de andere. Als hogere overheid kunnen we daar wel een rol in spelen. Wij moeten de scholen daar heel intensief bij betrekken. Als we echt de armoede willen aanpakken, dan is de school toch altijd een van de eerste plaatsen waar men terechtkan om dat te doen en om daarop vlug te anticiperen.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, ik ben het volledig eens met uw antwoord. Om elk misverstand te voorkomen: de stad waar ik woonachtig ben, hecht bijzonder veel belang aan brugfiguren. Daarmee zet ze de traditie van de vorige legislatuur verder.
Minister, graag krijg ik een overzicht van de steden en gemeenten met meer dan 30.000 inwoners en welke middelen ze binnen het Gemeentefonds genereren op basis van het aantal leerlingen.
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Brugfiguren kunnen zeker een rol spelen inzake spijbelen, zowel bij het sensibiliseren van scholen over het leren waarnemen van armoede – wat een mogelijke oorzaak van spijbelen kan zijn – als bij het informeren van de ouders over het schoolbeleid en het schoolreglement, als bij het bieden van gezinsondersteunende diensten in samenwerking met OCMW's en vooral ook de Huizen van het Kind. Die kunnen daar een heel belangrijke rol in spelen.
Het is heel belangrijk dat die brugfiguren samenwerken met de CLB's, de Huizen van het Kind, de OCMW's, en dat ze elkaar versterken in het integraal lokaal armoede- en sociaal inclusiebeleid. Dat is een goed potentieel.
De vraag om uitleg is afgehandeld.