Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, we worden attent gemaakt op tal van problemen, onder meer op het betalen van schoolmateriaal uit eigen zak door leerkrachten. Op hetzelfde tijdstip als vorig jaar verscheen een artikel in de krant waarin te lezen stond dat bijna 70 procent van de leerkrachten zelf allerhande spulletjes betaalt om hun klas in te richten. Leerkrachten investeren onder andere in knutselmateriaal, didactisch materiaal en boeken.
De christelijke onderwijsvakbond peilde naar de uitgaven voor lesmateriaal bij 603 vrouwelijke en 174 mannelijke leerkrachten. Vorig jaar had een gelijkaardige enquête al tot gelijkaardige resultaten geleid.
Maar daar is weinig verandering in gebracht. Er wordt wel over gepraat op de scholen. Tijdens de personeelsvergadering worden duidelijker afspraken gemaakt over het klasbudget. Er worden tips verspreid over hoe je met weinig geld veel kan doen in je klas bijvoorbeeld. Maar overleg met het schoolbestuur, de schoolleiding gebeurde slechts sporadisch. Iedereen blijft het normaal vinden dat leraren zelf geld investeren in hun klas.
Minister, u vindt dat ook wel goed wegens de betrokkenheid van de leerkrachten. Ze willen hun klas goed inrichten en hun steentje bijdragen. De leerkrachten maken er geen probleem van om dat af en toe te doen. In bepaalde kleuterklassen is het wel problematisch omdat ze telkens opnieuw hun hoeken moeten inrichten, en op een goede manier, want de inspectie controleert dat, terwijl de middelen er niet altijd zijn. Men organiseert dan eetfestijnen en andere activiteiten, maar dat is onvoldoende om al die materiaalkosten op te hoesten.
Minister, uit onderzoek blijkt dat er in vergelijking met vorig jaar heel weinig veranderd is aan deze situatie. Zult u nog inspanningen leveren? Er worden al extra middelen ingeschreven voor de kleuterklassen: dat hebt u ook in de plenaire toegelicht. Maar het is wel een precair probleem dat op Vlaams niveau moet worden bijgestuurd, en bovendien moeten we de schoolgemeenschappen en -besturen sensibiliseren om ervoor te zorgen dat er voldoende middelen zijn, zowel in de lagere als kleuterklassen. Het is niet alleen een probleem van de kleuters maar ook van de lagere klassen om de lokalen op een goede manier in te richten, om het klasbeeld in orde te maken, om een verrijkte omgeving te scheppen, want dat zijn allemaal zaken waar de hogere overheid, dixit de inspectie, op toekijkt.
Mijnheer Vandenberghe, u hebt al een deel van het antwoord gegeven. Ik heb het de vorige keer ook gezegd: er zijn soms misverstanden over, maar in het decreet over de rechtspositie van 27 maart 1991 is een hoofdstuk Secundaire Arbeidsvoorwaarden opgenomen. Daarin staat dat ‘het schoolbestuur aan zijn personeelsleden de middelen ter beschikking stelt die zij nodig hebben om hun opdracht uit te voeren’.
Voor mij is dat een heel cruciale zin. Iedereen kijkt altijd naar mij. Ik moet in extra middelen voorzien. Ik versta dat. U bent daarin niet de ergste, hoor. Dat moet ik ook wel zeggen. U bent genuanceerd in uw vraagstelling.
Verder staat er dat als een personeelslid in het kader van zijn opdracht bovenop deze middelen extra onkosten maakt, het schoolbestuur ook deze onkosten moet vergoeden op voorwaarde dat de directeur vooraf toestemming heeft gegeven om die onkosten te maken. Deze regeling was opgenomen in de collectieve arbeidsovereenkomst IX. Er zijn dus duidelijke afspraken. Er zijn middelen, en die zijn best wel oké. De school en het schoolbestuur moeten hun verantwoordelijkheid nemen.
Ik erken wel, en ik heb dat al meer dan één keer gedaan, dat de gap tussen het kleuter- en het lager onderwijs groot is. U hebt me dat ook al gezegd. We hebben indertijd de regeling gemaakt die ervan uitging dat kleuters maar twee derde van de tijd naar school gingen, dus kregen ze maar twee derde van de werkingsmiddelen. We hebben nu met de regering beslist om in het kader van de begrotingsopmaak de recurrente werkingsmiddelen voor de kleuterscholen met 10 miljoen euro te verhogen. Mijnheer Vandenberghe, het zal u plezier doen: ik wacht niet tot 2018, ik ga de eerste storting aan de scholen dit jaar nog doen. Voor Kerstmis worden die 10 miljoen euro al verwerkt. Dat is een goede zaak. Dat betekent dat ze al onmiddellijk een verhoging van hun werkingsmiddelen krijgen.
Ik ga dat doen door het basisbedrag per kleuter te verhogen. De gap is te groot. De verdeling ligt vast. Het basisbedrag is laag, we gaan dat verhogen. Dat zal zeer goed gebruikt kunnen worden. Die middelen zijn toebedeeld aan de kleuterscholen, ze zullen al wat soelaas bieden.
Dat is voor mij geen eindpunt. Ik wil een plan. Ik ga dat hier de komende weken aan jullie ter bespreking voorleggen: het plan basisonderwijs. Daar kan nog over worden gediscussieerd.
Daarnaast, en dat wil ik ook onderstrepen, is het basisonderwijs in 2018 van de hele Vlaamse overheid de enige sector waar ook de werkingsmiddelen opnieuw geïndexeerd worden. Het gedeelte ‘loon’ kreeg al een index, ook het gedeelte ‘niet-loon’ krijgt nu een index. Dat is 3,5 miljoen euro dat erbij komt. We beseffen dat zeker in het basisonderwijs de noden ook wat groter zijn. Dat zijn de twee maatregelen die we nemen. Bij het programmadecreet kunnen we daar verder over praten.
In naam van mijn moeder kan ik u zeggen dat ze bijzonder veel boeken kocht voor mij in de lagere school. Het ene boek na het andere kreeg ik. Zodra een boek uit was, ging het naar de schoolbibliotheek. Ik heb nooit bij mijn moeder in de klas gezeten, maar toen ik naar het vierde leerjaar ging, gaf zij toevallig les in het vierde, toen ik naar het vijfde ging, gaf ze les in het vijfde, en toen ik naar het zesde ging, gaf ze les in het zesde. Dat was heel plezant voor haar en ook voor mij. Ik kreeg enorm veel, maar alles ging naar de klasbibliotheek. Ze vond het fantastisch dat ze dat kon doen. Zij had toen kunnen zeggen dat dit de taak van de school was, maar voor haar was het belangrijk dat de bibliotheek in haar klas zeer groot was. Ze is zelf een boekenwurm en wilde dat meegeven aan haar leerlingen.
We kunnen dat niet ontnemen aan de leerkrachten. Ik heb nooit commentaar op de vakbonden of wat zij doen, maar ik was een klein beetje ontgoocheld toen ik de enquête zag die rondgegaan is bij de vakbonden. Leerkrachten konden zich registreren en aangeven wat ze zelf uitgaven. Dat wekte de indruk dat het slecht zou zijn om ook eens een uitgave te doen. Ik ben gestart met de regelgeving weer te geven. Ik ben daar zeer principieel in: het kan niet.
Als ik hoor dat leerkrachten geen schrijfgerief krijgen, of ik krijg een hallucinante mail: dat kan echt niet. Ik ben zeer principieel en ik vind dat we als overheid een extra inspanning moeten doen. Ik sta daar helemaal achter. We proberen dat te doen, ook in uitdagende tijden. Maar ik vind niet dat we leerkrachten moeten stigmatiseren als ze ondanks de regelgeving toch een extra uitgave doen, zeker in het lager en kleuteronderwijs. Er zijn verkleedkoffers en ander materiaal. Eigenlijk is dat eigen aan het onderwijs. Veel ouders doen daar ook aan mee. Ik ben ook zo: als de kinderen een spelmateriaal ontgroeid zijn, kan dat naar de school gaan. Ik vind dat dit niet mag verdwijnen. Ik zou dat zo willen houden. Ik vind het goed: het creëert solidariteit. Het is een goede beweging, maar het mag niet de essentie worden. Daar ben ik het ook mee eens.
Ik ben het daar ook mee eens. Men kan gerust zelf ook voor een aantal zaken instaan. Ik vind dat wel goed, dat heeft een charme. Dat hoort bij de betrokkenheid van de ouders en de kinderen. Aan de andere kant ben ik blij dat die middelen verhogen.
Maar de directie zegt dat zij een euro maar één keer kan uitgeven, natuurlijk. De directie moet een financieel beleid voeren. Energie wordt almaar duurder. Dat wordt ook al geresponsabiliseerd. Daar is niets verkeerd mee, want als we dat niet doen, houden ze er te weinig rekening mee.
We zitten met veel verouderde gebouwen waar heel veel klusjes moeten gebeuren. Om de minimumdoelen en de eindtermen te halen, is dat geld gekleurd. Men moet het gebruiken voor materiaal, maar veel extra middelen hebben de scholen niet, waardoor ze veelal moeten zeggen aan de leerkrachten dat er geen geld is als deze een aanvraag doen. Via werkgroepen of de vriendenkring kunnen wel middelen worden bijeen geharkt.
Het is een genuanceerd verhaal. Mijn vraag is dan ook genuanceerd. Ik kan zeker leven met het antwoord, minister. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Ja, het is een stap in de goede richting.
Het is een gedeelde verantwoordelijkheid. Dat wou ik nog zeggen. Het is ook de verantwoordelijkheid van de directies om hun middelen oordeelkundig te gebruiken. Het is de verantwoordelijkheid van de hogere overheid om ervoor te zorgen dat er voldoende middelen zijn.
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, ik vind het belangrijk wat de minister hier gezegd heeft. Eerst en vooral de bevestiging van het programmadecreet van eind 2016: de werkingsmiddelen voor het basisonderwijs worden opnieuw geïndexeerd. Dat is niet ter sprake gekomen tijdens de Septemberverklaring. Het is goed dat de minister dit nog eens in alle duidelijkheid zegt.
Veel belangrijk nog, minister, zijn de bijkomende middelen voor het kleuteronderwijs, en die zijn structureel en recurrent. U bent de zesde minister van Onderwijs die ik hier meemaak in het Vlaams Parlement. Uw voorgangers hebben soms wel de omkadering voor het basisonderwijs aangepast. Dat was niet onbelangrijk. Integendeel, dat was ook belangrijk. Maar het is de eerste maal dat structureel de werkingsmiddelen voor het kleuteronderwijs worden aangepast op een recurrente manier. U beantwoordt daarmee een vraag van het veld. Maar ik verheel u niet, u weet dat trouwens, dat dit ook al een oude vraag is van onze fractie.
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Minister, het staat als een paal boven water dat leerkrachten wat ze nodig hebben voor hun werking, moeten kunnen krijgen. Dat is zo. Het is heel goed dat die eerste stappen gezet zijn, ten eerste door het basisbedrag per kleuter te verhogen, en dan door de werkingsmiddelen voor het basisonderwijs te indexeren. Door het dichten van de kloof tussen het lager en het kleuteronderwijs kunnen belangrijke stappen worden gezet. Dank u.
Dat is waar, mijnheer De Meyer, ik word heel veel geconfronteerd met vragen die al bijna decennialang spelen.
We hebben nu een expliciete keuze gemaakt om de niet zo grote recurrente open beleidsruimte die er is, te besteden aan de werkingsmiddelen van de kleuterscholen. We hadden dat ook aan andere dingen kunnen geven, maar ik ben er echt van overtuigd dat we die gap moeten dichten. Dat kan niet onmiddellijk.
Ik had ook kunnen beslissen, mijnheer Vandenberghe, om een paar miljoen te reserveren voor de directeurs, maar ik heb u vanmorgen gezegd dat ik eerst het globale plaatje wil zien, want bij de directeurs met centen alleen geraken we er niet. De directeurs van het basisonderwijs hebben ook baat bij de middelen voor het kleuteronderwijs. Ze kunnen die middelen inzetten. Ze zijn wel gekleurd en moeten naar het kleuteronderwijs gaan, maar ze kunnen ze inzetten waarvoor ze willen en waar de noden het hoogst zijn. Dat is à la limite ook voor het personeel. Dat weet u.
Dat zou wat verlichting kunnen brengen, maar we moeten het probleem in zijn geheel bekijken. Daarom heb ik nu de keuze gemaakt om radicaal te gaan voor de werkingsmiddelen voor het kleuteronderwijs.
Dat is dan het beleidsvoerend vermogen van de school.
Maar het kan ook de directie helpen. Ik geef dat maar mee.
De vraag om uitleg is afgehandeld.