Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg
Vraag om uitleg over de integratie van de terugbetaling van klinische psychologie in het aanbod geestelijke gezondheidszorg
Vraag om uitleg over het psychisch welzijn bij jongeren
Verslag
Mevrouw Jans heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, de rode draad doorheen ons Vlaamse geestelijk gezondheidsbeleid is vroegdetectie en vroeginterventie. U zet er meer dan ooit op in. Net omdat we dit zo belangrijk vinden, hebben we in Vlaanderen zelf een nieuwe functie gecreëerd: de eerstelijnspsychologische functie. De uitbouw van die functie hangt heel nauw samen met de terugbetaling van psychologische zorg door een klinisch psycholoog.
Ik denk dat ik ook mag stellen dat gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg gebaat is bij een terugbetaling van psychologische zorg, ook omdat we hopen dat het mogelijk de druk op de centra voor geestelijke gezondheidszorg (cgg) wat zal doen afnemen. U weet dat de cgg’s met lange wachttijden en hoge druk kampen. Cliënten worden daardoor vaker doorverwezen naar zelfstandige psychologen, waar ze de consultatie zelf dienen te betalen terwijl men in een cgg maximaal 11 euro per consultatie moet betalen. Bepaalde doelgroepen betalen 4 euro; andere helemaal niets. Bovendien stijgt het aantal financieel kwetsbare patiënten – en dat pleit voor de cgg’s – dat bij een cgg aanklopt jaarlijks. Van de 58.000 patiënten die in 2016 werden behandeld, waren er meer dan 11.000 die een verminderde bijdrage betaalden of zelfs gratis op consultatie kwamen omdat ze tot een bepaalde doelgroep behoorden. De doelgroep die nul euro betaalt, bestaat uit onder andere asielzoekers, mensen met een omnio-statuut, mensen in budgetbegeleiding. Die groep is in drie jaar tijd met 26 procent gestegen. De cgg’s komen tegemoet aan de vraag die aan hen wordt gesteld om in te zetten op mensen die in een financieel kwetsbare situatie zitten.
Het is cruciaal om te vermijden dat een geestelijke gezondheidszorg met twee snelheden ontstaat: enerzijds zij die hulpverlening bij een zelfstandige psycholoog zoeken, die dit kunnen betalen en de markt opzoeken, en zij die een beroep doen op een cgg en hierbij geconfronteerd worden met lange wachttijden.
Naar aanleiding van de begrotingsbesprekingen in juli besliste de Federale Regering om 22,5 miljoen euro uit te trekken voor de terugbetaling van de klinisch psycholoog. De maatregel zou eind 2018 ingaan. Ik weet enkel dat er 22,5 miljoen euro is begroot, dat een doorverwijzing door een huisarts een voorwaarde is en dat de opname in het globaal medisch dossier een noodzakelijke voorwaarde is. Voorts is hierover mij niets meer bekend.
Minister, welke modaliteiten acht u vanuit het oogpunt van het Vlaamse geestelijke gezondheidszorg – en we merken steeds vaker dat we soms toch andere accenten leggen dan de federale collega's – noodzakelijk om op te nemen als voorwaarde voor de terugbetaling van een consultatie bij een klinisch psycholoog?
Op welke manier kan volgens u de zorgkwaliteit worden gewaarborgd? Welke rol ziet u hierin voor de cgg’s?
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de modaliteiten voor de terugbetaling zo goed mogelijk afgestemd zijn op de Vlaamse eerstelijnspsychologische functie en de uitbouw van de ambulante en mobiele geestelijke gezondheidszorg?
Zult u dit thema agenderen en aankaarten op het volgend interministerieel overleg?
Welke andere mogelijkheden ziet om u om tot een optimale afstemming te komen?
De heer Anseeuw heeft het woord.
Collega Jans heeft al een uitgebreide inleiding gegeven. Wat me daarin opviel, is de opmerkelijke evolutie binnen de patiëntenpopulatie van de centra voor geestelijke gezondheidszorg. De groep die niet moet betalen, is in drie jaar tijd met meer dan een kwart gestegen binnen die populatie die op zich niet betekenisvol groter is geworden, slechts 2 procent.
Ik vind dat toch een betekenisvolle verschuiving. Ik begrijp dat het ook een van de vragen was aan de centra voor geestelijke gezondheidszorg om meer aandacht te besteden aan financieel meer kwetsbare patiënten. Natuurlijk is de vraag dan ‘Wat met die anderen?’. Er is een verschuiving, maar de zorgnood bij de niet als financieel kwetsbaar gecategoriseerde patiënten is niet per se afgenomen.
De verschuiving heeft met een aantal factoren te maken. Het heeft te maken met de evolutie van de subsidies die Vlaanderen geeft aan de centra voor geestelijke gezondheidszorg, maar ook met het feit dat er steeds vaker vanuit die centra wordt doorverwezen naar zelfstandige klinische psychologen die, als alles goed gaat, eind 2018 voor terugbetaling in aanmerking komen. Het is inderdaad nog altijd koffiedik kijken hoe die terugbetaling er zal uitzien en hoe betekenisvol die zal zijn, want ik stel me wel vragen bij het geplande budget, maar dat is natuurlijk een federale aangelegenheid. Ik vraag me af op welke manier u de toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg voor alle Vlamingen die dat nodig hebben, wil garanderen en wil verbeteren, overwegende het feit dat zij die niet als financieel kwetsbaar worden aanzien, blijkbaar minder aan bod komen binnen de centra voor geestelijke gezondheidszorg. Ik wil de toegankelijkheid van de ambulante geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen niet enkel reduceren tot een probleem van de centra voor geestelijke gezondheidszorg. Ik denk dat we het totale zorglandschap geestelijke gezondheidszorg in ogenschouw moeten nemen.
Hoe monitort u het traject van patiënten die zich aanmelden bij een centrum voor geestelijke gezondheidszorg maar vervolgens worden doorverwezen naar een zelfstandige psycholoog? Het is niet vanzelfsprekend om dan te weten hoe het die mensen uiteindelijk vergaat. Het is belangrijk, zeker als we weten dat die terugbetaling er aan komt, maar ook vandaag is het belangrijk, want ze hebben die goede zorg nodig.
Minister, welke mogelijke verschillen ziet u op vlak van outcome en maatschappelijke kost tussen enerzijds het traject binnen een centrum voor geestelijke gezondheidszorg en anderzijds een traject bij een zelfstandige psycholoog?
Federaal minister Maggie De Block heeft aangekondigd dat de terugbetaling van een bezoek aan de klinisch psycholoog eind 2018 realiteit zal zijn en ze hiervoor een budget van 22,5 miljoen euro vrijmaakt.
Minister, hoe ziet u de integratie van het nieuwe aanbod in het aanbod geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen? Hoe zult u toezien op de kwaliteit van dit nieuwe aanbod?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, ongeveer 50 procent van de psychische stoornissen bij volwassenen vangt aan op jonge leeftijd. Vroeg mensen begeleiden en kinderen en jongvolwassenen de juiste hulp geven, kan een heel groot verschil maken in de verdere levensloop van die mensen.
Minister, ik weet dat u met de middelen die u kunt of wilt vrijmaken vooral tracht te kijken naar de categorie kinderen en jongeren. Ik denk ook dat dit nodig is, zeker als we kijken naar een recente bevraging van de Vlaamse Jeugdraad. Daaruit blijkt dat, ondanks redelijk wat inspanningen met campagnes, het een groot taboe blijft en dat de drempel ook op andere manieren voor jongeren hoog blijft. Die drempel kan, zoals de heer Anseeuw terecht zegt, een financiële drempel zijn of een andersoortige drempel zijn, zoals angst of schaamte. We kunnen er niet omheen dat de ontoegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg voor die groep voor een belangrijk stuk te maken heeft met wachten op hulp en steeds langer wachten, en het niet altijd hebben van de middelen voor hulp. U weet dat er redelijk wat jonge mensen op zoek zijn naar hulp, soms zonder steun en/of medeweten van ouders. Het is niet zo eenvoudig om daar dan financieel iets mee te doen.
Mijn vragen gaan helemaal in dezelfde richting. Hoe kunt u de toegankelijkheid verbeteren vanuit uw positie? Hoe kunt er u samen met federaal minister De Block voor zorgen dat alles mooi in elkaar klikt? Spoort de manier waarop zij heel concreet de middelen zou willen inzetten met hoe u dat ziet? We weten dat die niet kunnen worden verspreid over iedereen die psychologische hulp zoekt omdat het anders een druppel op een hete plaat zou zijn. Wat kunt u zelf doen, al dan niet in samenwerking met haar, om de toegankelijkheid op korte termijn op te krikken? Wat verwacht u nog van haar, los van uw eigen inspanningen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Het Vlaams actieplan dat de Vlaamse Regering een tijdje geleden heeft goedgekeurd, vertrekt vanuit de doelstellingen die door de World Health Organization (WHO) in ‘The European mental health action plan 2013’ naar voren worden geschoven. Een van de vier basisdoelstellingen die centraal staan, is dat diensten voor geestelijke gezondheidszorg toegankelijk moeten zijn, bekwaam en betaalbaar, en beschikbaar in de gemeenschap volgens de noden.
De financiële toegankelijkheid is een belangrijk element van toegankelijkheid. De cgg’s hanteren inderdaad democratische tarieven en hebben de mogelijkheid om gratis behandeling te bieden aan sommige categorieën van cliënten die zich geen eigen bijdrage kunnen veroorloven. De cgg hebben decretaal ook bijzondere aandacht voor kansengroepen. Het verschil tussen het tarief bij een cgg of het remgeld voor een consultatie bij een zelfstandig werkende psychiater en de kostprijs van een consultatie bij een zelfstandig werkende psycholoog is inderdaad belangrijk. De terugbetaling of gedeeltelijke terugbetaling van psychologen zou een grote stap voorwaarts betekenen in het harmoniseren van de huidige tarieven in de geestelijke gezondheidszorg.
Uit de zeven pilootprojecten eerstelijnspsychologische functie voor volwassenen die nog lopen tot eind februari 2019, en uit het wetenschappelijk onderzoek dat over deze projecten werd gevoerd, kunnen belangrijke lessen getrokken worden over de voorwaarden. Om van een volwaardige eerstelijnspsychologische functie te kunnen spreken, moeten voorwaarden gesteld worden aan zowel het profiel, de omkadering als de vestiging van de psycholoog. Als profiel opteren we voor een master in de psychologie met minstens 5 jaar beroepservaring. Een eerstelijnspsychologische functie moet zo dicht mogelijk bij de persoon met een zorgnood en bij de andere zorgaanbieders ingebed worden. De vestigingsplaats zal bepalend zijn voor het publiek dat bereikt wordt. Bereikbaarheid en vindplaatsgericht werken zijn belangrijke elementen van toegankelijkheid, naast het element van betaalbaarheid. Dit noodzaakt enerzijds een goede analyse van de zorgnoden in een regio en anderzijds een verscheidenheid aan vestigingsplaatsen, afgestemd op de gedetecteerde noden.
Een eerstelijnspsychologische functie moet een nauwe samenwerking met de andere zorgaanbieders uitbouwen, zowel binnen de eerste lijn als met de gespecialiseerde zorg. Om die reden zien wij een inbedding in de eerstelijnszone als een garantie dat de functie goed en kwaliteitsvol wordt uitgebouwd. Een geïntegreerde zorgorganisatie in de eerstelijnszone waarbij de functie sterk verbonden werkt met de andere zorgaanbieders, zou de toegankelijkheid zo maximaal mogelijk moeten maken. Wij zien de inbedding van de eerstelijnspsychologische functie in de eerstelijnszones die zich momenteel aan het vormen zijn. Binnen deze eerstelijnszone ligt de opdracht om na te denken over het zorgaanbod en de zorgorganisatie in functie van de zorgnoden en -behoeften die bestaan bij de populatie in de eerstelijnszone. Aan de hand van deze analyse moeten de verantwoordelijken in de eerstelijnszone in staat zijn te bepalen welke capaciteit aan een eerstelijnspsychologische functie moet worden ingezet om de zorgnoden te beantwoorden.
Ook zal de analyse moeten uitmaken op welke fysieke plaatsen de functie het best ingebed wordt om de toegankelijkheid zo optimaal mogelijk te maken. De functie moet nauw verbonden worden met het andere zorgaanbod in de eerstelijnszone, zodat de persoon met een zorgnood op een geïntegreerde wijze kan worden opgevangen. Zo zien we de toekomst en de ontwikkeling van deze functie, ingebed in de eerstelijnszone. Dat zal nog een heel traject zijn, ook budgettair. Qua positionering vinden we dit de beste richting om uit te gaan.
Dan zijn er ook de regionale zorgzones. Hier wordt de verbinding gemaakt van de eerste lijn met het meer gespecialiseerde zorgaanbod. Via een methodiek van zorgstrategische planning ontstaat op die manier een geïntegreerd aanbod geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen. Op het vlak van positionering is het voor ons vrij duidelijk waarop we moeten inzetten.
Dan was er een vraag naar monitoring. Aangezien de trajecten bij een zelfstandig psycholoog op dit moment nog niet worden gemonitord, is het niet mogelijk om de verschillen te duiden met een traject bij een cgg op het vlak van outcome en maatschappelijke kost. We zijn er natuurlijk voorstander van om in eerste instantie de geestelijke gezondheidszorg op de eerste lijn te versterken en dus het beschikbare budget voor terugbetaling van psychologische zorg hier te investeren. Een uitrol daarvan over Vlaanderen zou de toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg sterk verbeteren. Dit zal allicht effecten hebben op de werking van de cgg. Men kan verwachten dat een cgg zich in die realiteit nog meer kan toespitsen op zijn tweedelijnspositie, dat de aanmeldingen nog meer gericht zijn en de wachttijden beter beheersbaar.
Door een brede uitrol van een eerstelijnspsychologische functie worden mensen met milde psychische problemen veel sneller, in een vroeger stadium, geholpen zodat enkele consultaties volstaan om de patiënt vooruit te helpen en de veerkracht opnieuw op te bouwen. Dat betekent kortdurende trajecten met een potentieel grote maatschappelijke meerwaarde. Op die manier kunnen we chronische problemen maar ook crisissituaties helpen voorkomen, alsook eventuele ingrijpende residentiële trajecten.
Vanzelfsprekend kunnen niet alle psychische problemen voorkomen worden. De lopende projecten rond de eerstelijnspsychologische functie tonen aan dat tot 60 procent doorverwezen moet worden naar de gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg. Zodra de eerstelijnspsychologische functie structureel is uitgebouwd, kan een grondige wetenschappelijke studie de effecten op het vlak van publieke gezondheid, maatschappelijke kost versus maatschappelijke winst enzovoort uitgevoerd worden. Zo’n studie kan je op dit moment, op basis van de pilootprojecten met een eerstelijnspsychologische functie, nog niet uitvoeren omdat er te veel onstabiele factoren zijn aan aanbodszijde om een gecontroleerde, vergelijkende studie mogelijk te maken.
Outcome bestuderen is een onderdeel van kwaliteitsbeleid. De kwaliteit moet op verschillende niveaus gegarandeerd en gemonitord worden. Over de kwaliteit van de uitoefening van het beroep van psycholoog kan de Vlaamse overheid geen uitspraken doen. Dit ligt niet in onze bevoegdheden. We kunnen wel uitspraken doen over de zorgorganisatie en de samenwerking tussen de zorgaanbieders.
De bevoegdheidsverdeling met betrekking tot geestelijke gezondheidszorg noodzaakt uiteraard een nauw overleg met de federale overheid om een kwaliteitsvolle inbedding van de eerstelijnspsychologische functie in het welzijns- en gezondheidslandschap te bekomen en afspraken te maken over de evaluatie van deze kwaliteit. Samenwerking tussen de Vlaamse en de federale overheid is cruciaal om de modaliteiten voor de terugbetaling van psychologische zorg zo goed mogelijk af te stemmen op de Vlaamse eerstelijnspsychologische functie en de uitbouw van de ambulante en mobiele geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen. U hebt zeker het rapport van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) gelezen over de terugbetaling van psychologische consultatie. Daarin pleitte het KCE zeer sterk om dit te doen aansluiten op de cgg-werking of om het te laten superviseren door de centra voor geestelijke gezondheidszorg. Een agendering op de eerstvolgende Interministeriële Conferentie Volksgezondheid is logisch om het overleg met de federale overheid hierover concreet op te starten.
Op korte termijn wordt een Vlaams Instituut voor de Kwaliteit van Zorg (VIKZ) opgericht. Hierin zullen verschillende bureaus ondergebracht worden. Zo is er een bureau met betrekking tot eerste lijn en is er een vertegenwoordiging van de stakeholders inzake geestelijke gezondheidszorg. Ze zullen bij de start aanwezig zijn. Binnen het VIKZ werken de sectoren en beroepsgroepen aan de ontwikkeling van kwaliteitsindicatoren. Dit wordt al een tijd voorbereid voor de geestelijke gezondheidszorg.
Op dit moment is het niet mogelijk om het traject te monitoren van patiënten die zich aanmelden bij een cgg en worden doorverwezen naar een zelfstandig psycholoog. De cgg’s registreren enkel of een zorgperiode in wederzijdse overeenstemming werd afgesloten of vroegtijdig werd afgebroken. Of er wordt doorverwezen en naar wie, wordt niet geregistreerd. Aangezien de activiteiten door zelfstandige psychologen nog niet terugbetaald en geregistreerd worden, zijn er daarover momenteel ook bij hen geen registratiegegevens beschikbaar. Binnen het VIKZ, meer bepaald binnen de groep van stakeholders uit de geestelijke gezondheidszorg, staat hierrond wel een indicator in de startblokken. Binnen het domein continuïteit en coördinatie van zorg is men momenteel de indicator ‘Tijdige ambulante opvolging na ontslag uit PZ of PAAZ’ aan het uitwerken. Die zal beschikbare databronnen aan elkaar linken zodat het mogelijk wordt om op te volgen of een patiënt na ontslag uit een ziekenhuis een ambulante opvolging heeft gekregen, in eerste instantie beperkt tot consultaties bij een psychiater, zelfstandig werkend of in opdracht van een cgg.
Je hebt dus de zone waar we onze eerstelijnspsychologische functie zien versterken en ontwikkelen. Het zal een behoorlijk groeipad zijn om dat gebiedsdekkend te doen. Je hebt de positionering van de terugbetaling van de psycholoog waarover overlegd moet worden. Je hebt de vraag naar de indicatoren, waar je kunt zeggen dat er een instituut is dat zich ook over de geestelijke gezondheidszorg zal uitspreken. De stakeholders zijn al een tijd bezig. Ik geef ook aan welke de eerste indicator zal zijn die wellicht uit de startblokken komt.
Het feit dat er met betrekking tot geestelijke gezondheid nog steeds een taboe hangt, is in ons plan een echt issue. Daarom ondersteunen en financieren we vanuit de Vlaamse overheid tal van initiatieven die inzetten op het doorbreken van dit taboe. Het is belangrijk om mediacampagnes op te zetten over geestelijke gezondheid. Niet alleen helpen deze campagnes om taboes en vooroordelen te doorbreken. Ze zetten mensen, hun omgeving en zorgverleners aan om sneller problemen te bespreken met elkaar en gepaste hulp te zoeken en te bieden.
Zo financiert de Vlaamse overheid de Associatie Beeldvorming Geestelijke Gezondheid, die verschillende acties onderneemt om geestelijke gezondheidsproblemen bespreekbaar te maken. We zetten zelf ook campagnes op in samenwerking met betrokken actoren, zoals bijvoorbeeld de campagne Postnatale Depressie, die vorig jaar liep en de campagne met betrekking tot zelfzorg, die gepland staat dit najaar. Deze laatste campagne Zelfzorg, waar blijkbaar wat vragen rond zijn, is reeds aangekondigd in het Actieplan Geestelijke Gezondheid. Het richt zich specifiek naar jongvolwassenen en wordt gerealiseerd samen met de Vlaamse Jeugdraad en onze partnerorganisaties met expertise met betrekking tot deze leeftijdsgroep. De transitieleeftijd, van 16 tot 23 jaar, is een zeer kwetsbare periode. Ervaring wijst uit dat jongvolwassenen een moeilijk te bereiken doelgroep zijn. Ze vallen vaak tussen wal en schip. Het beschikbare aanbod is soms te weinig geadapteerd aan hun specifieke ontwikkelingsnoden en/of onvoldoende aanvaardbaar voor hen. Onze methodieken, zowel preventief als curatief, sluiten vaak beter aan bij kinderen en jongeren tot 16 jaar of volwassenen vanaf 23 jaar.
De toegankelijkheid en aanvaardbaarheid van het geestelijke gezondheidszorgaanbod heeft speciale aandacht nodig om de behandelingskloof van jongeren met een psychische beperking te kunnen verkleinen. Aanvaardbaarheid van zorg impliceert het centraal stellen van menselijke waardigheid, respect, integriteit en diversiteit. Via deze campagne willen we op een aansprekende, toegankelijke, laagdrempelige wijze zelfzorg bij deze doelgroep promoten. Zelfzorg is de onderste ggz-pijler, aldus de WHO-piramide voor de organisatie van de geestelijke gezondheidszorg en is daarmee de belangrijkste pijler in een publiek gezondheidszorgsysteem volgens het principe van subsidiariteit.
Een goede ‘mental health literacy’ speelt een belangrijke rol in het verbeteren van de psychische gezondheid en preventie van psychische aandoeningen. Dit omvat een goede kennis over geestelijke gezondheid, een correcte attitude ten aanzien van geestelijke gezondheidsproblemen en het ontwikkelen van vaardigheden voor zelfzorg en om de efficiëntie van hulp zoeken te verbeteren. Deze campagne zal nauw aansluiten bij bestaande zoals Fit in je hoofd!, NokNok enzovoort.
We proberen op Vlaams niveau de kwaliteitsvolle zorg mogelijk te maken voor eenieder met geestelijke gezondheidsproblemen. Bijzondere aandacht hebben we voor kinderen, jongeren en jongvolwassenen met geestelijke gezondheidsproblemen. Inderdaad, zoals in de vragen wordt aangegeven: 50 procent van de psychische stoornissen bij volwassenen vangt aan vóór de leeftijd van 14 jaar, en tot 75 procent vóór het 25ste levensjaar. Het is dus van groot belang om psychische problemen bij onze jeugd adequaat en tijdig te detecteren en gericht te interveniëren.
Op 30 maart 2015 werd de ‘Gids naar een nieuw geestelijke gezondheidsbeleid voor kinderen en jongeren’ door de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid goedgekeurd. Hierin werd de basis gelegd van een nieuw geestelijk gezondheidsbeleid, dat uitgaat van de noden van kinderen en jongeren met psychiatrische problemen en hun context. Om optimaal in te spelen op die noden werd geopteerd voor een globale geïntegreerde aanpak van alle zorgcomponenten. Het nieuw geestelijk gezondheidsbeleid voor kinderen en jongeren wordt stapsgewijs geïmplementeerd. Allereerst zijn er netwerken gecreëerd en is er geïnvesteerd in hun coördinatie. Nadien zijn er reeds vier zorginhoudelijke initiatieven genomen, met name ontwikkeling van het programma crisiszorg, de realisatie van het programma langdurige zorg, de implementatie van het programma intersectorale consult en liaison en het versterken van het geestelijk gezondheidszorgaanbod voor kinderen en jongeren met een dubbeldiagnose.
Vanuit Vlaanderen zetten we daarnaast verder in op het promoten van preventieve initiatieven, ook naar kinderen en jongeren. Ik heb al verwezen naar de NokNok-campagne van VIGeZ dat nu het Vlaams Instituut Gezond Leven heet, de acties vanuit de Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (VAD), het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP), Eetexpert enzovoort. Momenteel hebben we ook een programma inzake vroegdetectie en -interventie gelanceerd. Het jaarlijkse budget voor dit programma bedraagt 2.310.344 euro: 1.310.344 euro uit integratie van lopende projecten en een bijkomende financiering van 1 miljoen euro. Dit programma zal vanaf 1 januari 2018 opstarten in elk netwerk geestelijke gezondheid kinderen en jongeren, na goedkeuring van de ingediende voorstellen. Dit kunt u nalezen op website van het agentschap.
Daarnaast is er in samenwerking met Exentra een specifiek project opgezet met betrekking tot hoogbegaafde kinderen en jongeren met psychische problemen. We hebben ook voor TEJO (therapeuten voor jongeren) in 2017 en 2018 in een bijkomende financiering voorzien voor de competentieontwikkeling en kwaliteitsbewaking van de TEJO-vrijwilligers, evenals voor een praktijkgerichte evaluatie over hun toekomstige rol en positie binnen het hulpverleningslandschap, weliswaar met behoud van hun autonomie. TEJO biedt laagdrempelige, psychotherapeutische hulpverlening door professionele therapeuten op vrijwillige basis aan aan kinderen en jongeren tussen 10 en 20 jaar. Kortdurend, onmiddellijk, anoniem en gratis.
De toegankelijkheid van het zorgaanbod voor jongeren zal ook verbeteren door de initiatieven die gepland staan in de bredere jeugdhulp. In totaal investeren we in 2018 en 2019 25 miljoen euro extra in de jeugdhulp. 15 miljoen euro daarvan wordt ingezet om meer capaciteit en meer samenwerking te bekomen in de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. We investeren in een versterkte jeugdhulp snel en dichtbij onze gezinnen, kinderen en jongeren. U kent ons uitgangspunt: 1 gezin staat gelijk aan 1 plan. Iedereen die betrokken is bij een gezin staat ook mee in voor de continuïteit van de jeugdhulp. Ook in deze oproep worden duidelijk linken naar de geestelijke gezondheidszorg gelegd. Er staat dus wel degelijk in aangegeven wat we verwachten van diegenen die voorstellen doen aan inzet van middelen voor kinderen en jongeren.
Daarnaast zetten we ook in op de uitvoering van het Actieplan Jongvolwassenen. U kent de mogelijkheden op het vlak van voortgezette hulpverlening. We proberen ook in te zetten op een betere afstemming tussen de jeugdhulp en de volwassenenhulp bij de innovatieve woonvormen. Ik heb er daarnet al naar verwezen. Er is ook een proeftuin in de woonzorg in de ggz die zich specifiek richt naar jongvolwassenen, namelijk het project 'Veerkrachtwonen'. We onderzoeken momenteel op basis van een positieve evaluatie van dit project of dit project verder naar Vlaanderen kan worden uitgerold.
Niet iedereen vindt vlot de weg naar de beschikbare hulp. Het duurt vaak jaren vooraleer mensen met geestelijke gezondheidsproblemen de hulp ontvangen die nodig is. Zoals reeds aangehaald, zou de uitrol van de eerstelijnspsychologische functie daarin een groot verschil kunnen betekenen. Daarnaast investeer ik ook in onlinehulp om mensen op een laagdrempelige manier te bereiken, zoals de website depressiehulp.be of de app ‘On track again’ voor mensen die een suïcidepoging ondernomen hebben. We geloven in dergelijke onlinehulpverlening als een belangrijke aanvulling op de traditionele hulpverlening. Onlinetools kunnen ook een belangrijke ondersteuning betekenen om aan zelfzorg te doen. Zeker een jong publiek is erg vertrouwd met deze onlinekanalen. Daarom zijn hulplijnen ook bereikbaar via chat of mail, zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid om te chatten met een JAC-hulpverlener, met een Awel-medewerker, met Tele-Onthaal enzovoort.
Afsluitend kan ik nog meegeven dat we op korte termijn een doorbraak trachten te realiseren met de federale overheid over de realisatie van een beduidend aantal extra kinderpsychiatrische daghospitalisatieplaatsen in Vlaanderen. Van onze kant zijn we bereid om bijvoorbeeld noodzakelijkheden op het vlak van infrastructuur te prioriteren in het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA).
Ik hoop – maar u bent beslagen in de materie – dat u uit het antwoord begrijpt dat de geestelijke gezondheidszorg een complex verhaal is, zowel inhoudelijk, organisatorisch als inzake bevoegdheid.
De rode draad is evenwel dat we ondanks deze complexiteit vertrekken vanuit een globale visie op geestelijke gezondheid, conform het Actieplan Geestelijke Gezondheid. Daarin bepalen we acties en prioriteiten op het gekende continuüm preventie/hulpverlening. Deze acties worden op dit ogenblik systematisch uitgevoerd. We doen dit uiteraard niet op ons eentje, maar op basis van goede praktijken in binnen- en buitenland, wetenschappelijke inzichten en internationale tendensen, zoals die ook in de aanbevelingen van de WHO doorklinken.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, u hebt veel verteld. Ik deel alleszins uw visie op het profiel en de werking van de eerstelijnspsychologische functie. Door die goed af te lijnen samen met de federale terugbetaling kan dit de werking van de cgg opnieuw wat beter aflijnen. Dat lijkt me een sterk signaal.
U hebt ook gezegd dat de bevoegdheidsverdeling ggz absoluut niet evident is. Ik vind het daarom ook goed om te horen dat u sterk zult inzetten op en zult investeren in een heel nauwe samenwerking en afstemming met het federale niveau. U hebt ook verwezen naar het KCE-rapport. Dat vind ik zeer positief, want in dat rapport krijgen de cgg’s een belangrijke functie toebedeeld als het gaat over het meten van zorgkwaliteit bij de zelfstandige psychologen. Het is mijn persoonlijke overtuiging dat daar een heel grote taak weggelegd ligt om ervoor te zorgen dat de hulp die wordt terugbetaald en de modaliteiten die we daarvoor bepalen, multidisciplinair en sterk is. We kunnen veel zeggen van de cgg’s, maar zeker ook dat de hulp die ze aanbieden multidisciplinair is omdat de teams daar zo samengesteld zijn.
U hebt gesproken over extra budgetten. Ik zal dat nog in alle rust nalezen.
U hebt ten slotte verwezen naar de grote groep mensen die te laat hulp vinden. Dat is een bekommernis van ons allen. U verwijst naar het inzetten op onlinehulp die heel laagdrempelig is. Het is mijn overtuiging dat dit nodig is en blijft.
U verwees verder ook nog naar de doorbraak op het vlak van extra kinderpsychiatrische bedden. Dat vind ik uitermate positief. U weet, sinds de debatten in juni of juli naar aanleiding van het voornemen van minister De Block, dat we dit heel erg ondersteunen.
De heer Anseeuw heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw omstandig antwoord. Ik heb onder andere een zeer goede insteek gehoord. U zei namelijk dat alles staat of valt bij onder andere het integreren van de terugbetaling klinisch psychologen, met nauw overleg met de federale overheid. U zei toen ook om alles af te stemmen op de eerstelijns-ggz in Vlaanderen. Ik vind dat een goede leidraad. Mevrouw Jans verwees al naar de gebeurtenissen van voor de zomer. Dat is allemaal een beetje in de soep gedraaid – maar dat is niet uw verantwoordelijkheid maar die van minister De Block – bij het terugschroeven van de financiering van de k-bedden. U eindigde echter met zeer goed nieuws waarbij u met veel vertrouwen zei dat er binnen de kortste keren een doorbraak zal zijn inzake extra middelen voor die k-bedden.
U hebt ook verwezen naar heel veel onderdelen van de geestelijke gezondheidszorg, waaronder de onlinehulpverlening. Ik wil daar een kanttekening bij maken. Ik vind het belangrijk dat zaken worden gemonitord en bijgehouden, zoals de outcome en dergelijke. Op het vlak van onlinehulpverlening heb ik daar een schriftelijke vraag over gesteld. Toen bleek dat de tendens een beetje dalende was bij een aantal websites. Bij de opstart van die websites, in de eerste maanden erna, werden meer mensen bereikt dan een jaar later. Het is belangrijk om dit in ogenschouw te nemen, na te gaan hoe dat komt en de recente evolutie te bekijken. Mijn vraag dateert immers alweer van een tijdje geleden. Het is toch belangrijk om dat te doen, want het is niet omdat er iets nieuws is dat we daarmee gered zijn. We moeten ook nagaan of het doet wat we verhoopten.
U bent heel uitgebreid ingegaan op mijn vraag over de monitoring van outcome en hebt gezegd dat er indicatoren in de maak zijn. Dat verheugt me. De omvang van de huidige noden, bijvoorbeeld op het vlak van wachttijden, is gekend. U hebt aan het begin van uw antwoord verwezen naar de terugbetaling van klinisch psychologen. U verwacht dat dit een belangrijke rol zal spelen in het verlichten van de druk, onder andere op de cgg.
We weten allemaal dat die terugbetaling niet voor morgen is. We weten ook nog niet hoe die er exact zal uitzien. Mijn vraag is dan ook wat er morgen en overmorgen zal gebeuren. De huidige druk bij de centra voor geestelijke gezondheidszorg is niet nieuw. Voorziet u in andere maatregelen om de noden te lenigen? Als we aan mensen met een bepaalde zorgvraag zeggen dat het eind 2018 beter zal gaan, dan hebben ze daar vandaag en morgen niet zoveel boodschap aan.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Ik ben sowieso ook tevreden met de oriëntering van het budget naar de eerstelijnszorg. We zeggen allang dat er op dat vlak versterking nodig is.
Ik wil bij enkele aspecten van uw antwoord toch wat kanttekeningen plaatsen. U zegt dat het gaat om kortdurende trajecten. Ik wil zeker erkennen dat het goed is om kort op de bal te spelen. Voor nogal wat problematieken zijn mensen geholpen met een kortdurende therapie. Er zijn natuurlijk ook complexere thematieken waarbij je niet rond bent na acht sessies. Als men in een heel vroeg stadium, zelfs voor het einde van die sessies, kan inschatten dat er langduriger zorg nodig is, hoe worden deze mensen dan naar de tweede lijn doorverwezen? Hoe zorgen we ervoor dat die daar snel worden geholpen? Vandaag is het bijvoorbeeld zo dat jongeren bij TEJO een tiental sessies krijgen die dan worden afgesloten. Ze worden dan doorverwijzen naar de tweede lijn, maar moeten dan vaak wachten. Er is vraag naar meer aansluiting op elkaar.
Ik heb ook een concrete bekommernis op het vlak van outcomemetingen. We moeten er ons zeker voor hoeden dat het niet aantrekkelijker wordt gemaakt om die patiënten te behandelen van wie het eenvoudiger voorspelbaar is dat ze na korte tijd flink beter zullen zijn. Begrijp me niet verkeerd: natuurlijk moeten die mensen een behandeling krijgen en het is ook goed dat ze op korte termijn beter kunnen worden. Maar er zijn ook patiënten waarvan men weet dat ze meer zorg en langere zorg zullen vergen. Dat staat natuurlijk minder goed in de metingen. Ik vraag daar oog voor te hebben. Als er indicatoren worden bepaald, moet u daar op een of andere manier toch rekening mee houden. We blijven werken met mentale bezorgdheden, en niet alles zit even eenvoudig in elkaar.
Het is me niet helemaal duidelijk of het overleg met de federale overheid omtrent de aanwending van de middelen van minister De Block al heeft plaatsgevonden of dat u dat nog plant. Het is belangrijk dat u daarin een flinke zeg hebt.
Ik ga ook deels mee in wat de heer Anseeuw zegt. Ik ben zeker blij met de aandacht die u hebt voor de eerstelijnszorg en voor kinderen en jongeren, maar de cijfers zelf zijn vrij alarmerend. Dat zegt iets over de maatschappij en niet per se iets over uw goede intenties, maar er zijn wel steeds meer jongeren die steeds langer voor een gesloten deur staan als ze hulp nodig hebben. Hoe denkt u daarmee te kunnen omgaan op eerder korte termijn vanuit uw bevoegdheden? Of hoe denkt u minister De Block nog verder te kunnen duwen in haar bevoegdheden? Er is immers een nood die moet worden gelenigd. Dit is geen twijfel omtrent uw goede intenties, maar er blijft in de realiteit een belangrijk probleem bestaan.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik wil eerst ingaan op het algemene kader, op de verhouding tussen de eerste en de tweede lijn. U zegt dat de eerstelijnspsychologische zorg zal worden ingebed in de eerstelijnszones die op komst zijn. Dat is nog een lang traject. Die zijn nu in volle opbouw en zitten in de proefprojectfase. In tweede lijn zitten dan de cgg's. U verwijst ook in uw antwoord naar het rapport van het KCE. De rol die dat rapport geeft aan de cgg's is niet automatisch inpasbaar in het model van de eerstelijnszones. Ik zeg daarmee niet dat het geen goed model is, maar ik vraag me af hoe u die transitie ziet, want er is bij mijn weten momenteel geen cgg in iedere regio dat in de eerstelijnszones komt. Het zal dus niet één op één kunnen. Als we daar tegen 2020 klaar mee willen zijn - ik hoop dat dit de bedoeling is -, dan vermoed ik dat er een transitie moet komen. Hoe ziet u dat?
Een tweede deel gaat over de manier waarop men die eerstelijnspsychologen invult. Hoe bed je die in? Er zijn proefprojecten, bewust met verschillende vormen, in verschillende situaties zoals bij een huisarts, een ander centrum enzovoort. Het idee was om er lessen uit te trekken. U zegt nu zelf – en dat is niet de eerste keer – dat het op een te kleine schaal is gebeurd om goede conclusies te kunnen trekken. Het is frustrerend want het mocht op een grotere schaal gebeuren. Het is een politieke keuze om het tot die plekken te beperken. Het is jammer omdat we niet de lessen kunnen trekken die nodig zijn. Ik doe nog eens een oproep om die projecten met eerstelijnspsychologen uit te breiden en niet enkel te bestendigen.
U zegt zelf dat er nog geen studiemogelijkheid is omdat het op een veel te kleine schaal is gebeurd, maar u trekt wel conclusies. U zegt bijvoorbeeld bij het profiel dat het een master moet zijn met vijf jaar ervaring. Waaruit blijkt dan dat dit het juiste profiel is en dat dit nodig is? Welke evaluatie hebt u gebruikt om die lessen daaruit te trekken?
Een vierde vraag gaat over de cgg’s. U kijkt heel sterk naar de terugbetaling die de federale overheid heeft beslist voor de eerstelijnspsychologen. Ik wil nog wel eens zien of ze er komt, want dit staat in het Zomerakkoord en dat is nog niet rond wat de becijfering betreft. Maar laat ons positief zijn en denken dat de budgetten er zullen komen en dat ze zullen worden ingezet. Wat gebeurt er dan met de cgg’s? U zegt niet dat de kous dan af is maar ik heb nergens kunnen lezen dat u zegt dat we die ook moeten versterken. Vandaag is in de krant verschenen welke wachttijden er zijn en dat het een onderschatting en dat we er extra op zullen moeten inzetten. Ik ben blij dat meerderheid dit inziet. Ik hoop dat de amendementen tijdens begrotingsdebatten dan ook zullen worden goedgekeurd, dat het niet enkel roepen is maar dat er ook daden op volgen. Ik hoor dat niet. Ik hoor niet dat u ze gaat versterken.
Er is er daarstraks ook gezegd dat het aantal patiënten dat het laagste tarief of niets betaalt, toeneemt. Dat verbaast me niet. Waarom? Als je gaat praten met de cgg’s, als je merkt hoe ze op hun teamvergadering de verschrikkelijke keuze moeten maken welke patiënten ze zullen opnemen en welke niet, dan is het een van de elementen. Kan deze persoon nog even wachten? Kan deze persoon eventueel met een groepssessie geholpen zijn? Kunnen we hem online helpen? Kunnen we hem naar de privésector verwijzen omdat hij betaalkrachtig is? Dat zijn de afwegingen die de ccg’s maken. Waarom? Omdat er geen budget is. Sinds 2011 mocht er van deze regering, met N-VA bij aan het stuur, geen extra budget worden gegeven. De ccg’s hebben tekorten, moeten worden uitgebreid. Ik vraag me af hoe het gaat zijn. Ik vraag extra versterking van de ELP's, ook vanuit Vlaanderen, en extra versterking van de cgg’s. Hoe moeten we alles ineen steken?
Ik wou nog vragen wanneer we een decreet krijgen omdat dit de puzzel helemaal rond kan maken.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Het decreet is natuurlijk in voorbereiding. Er wordt met de sector en de specialisten over gesproken. Het is geen eenvoudig decreet, of zeker niet bij de eenvoudigste decreten, al was het maar omdat de bevoegdheidsverdeling is wat ze is en omdat we dat technisch moeten vertalen. Wat steek je daarover in een decreet? We moeten wel eerlijk zijn. De cgg’s zijn een Vlaamse bevoegdheid, maar het is een bevoegdheid die op een type voorziening is geplakt. Als je dat bekijkt vanuit het zorginhoudelijke, kun je perfect dezelfde activiteiten hebben in andere settings en dat is er plots iemand anders voor bevoegd. Het is niet zo gemakkelijk om het technisch-juridisch te libelleren. Er wordt dus aan het decreet gewerkt en het moet ook worden overlegd met de betrokkenen.
We hebben natuurlijk voldoende evaluatie van de relevantie van de eerstelijnspsychologische functie. Ik denk dat niemand betwist dat het een goede zaak is en dat we moeten proberen om die geleidelijk aan te verduurzamen en ervoor te zorgen dat dit in heel Vlaanderen beschikbaar is. Het is een belangrijk budgettair traject; daar moeten we ook eerlijk in zijn. Het is niet zo dat we nu nog wachten op wetenschappelijk onderzoek om de relevantie van het feit dat je dat moet installeren, te onderzoeken. Dat is niet zo. We hebben volgens mij minstens twee evaluaties die voldoende argumenten bevatten om te zeggen dat we op dat spoor moeten doorgaan. U hebt terecht opgemerkt dat die zones in wording zijn. We moeten ervoor zorgen dat we geleidelijk aan voldoende consistentie hebben in die gebiedsdekkende zones om daarop allerlei zaken te kunnen afstemmen en aan te verbinden. Hoe meer we er niet in slagen om die zones gebiedsdekkend tot stand te brengen – dat hangt veel af van de stakeholders op het terrein –, hoe moeilijker het is om dat te gebruiken als een aanknopingspunt.
Ik ben het eens met de vragen rond de outcome-indicatoren. Er is een tijdje geleden een symposium gehouden over kwaliteitsindicatoren in de geestelijke gezondheidszorg. Ik ben er even geweest. Ik heb er gesproken met een professor uit Duitsland. Wat ik onthield, was dat het internationaal helemaal nog niet zo evident is dat het allemaal bestaat. Voor hartaandoeningen, voor bepaalde vormen van kankers kan men internationaal al zoeken naar goede indicatoren, maar voor de mentale gezondheid is dat veel complexer en moeilijker. Wat de betrokkenen beslist hebben in Vlaanderen – de psychiaters, de ziekenhuizen, de eerste lijn, de cgg’s, – is te gaan voor indicatoren die niet in eerste instantie gekoppeld zijn aan het feit dat het zorg is in een ziekenhuis of ambulante zorg, maar aan de zorginhoudelijke kwestie van ‘dit is geestelijke gezondheidszorg’. Het is een belangrijke optie en ook een goede optie. Ik merk dat men wel degelijk een aantal indicatoren probeert te ontwikkelen, maar het is zeker nog niet in een fase dat er al een batterij aan indicatoren is. De filosofie die wij hanteren, is altijd dat indicatoren een draagvlak moeten hebben, gevalideerd moeten zijn en best bottom-up tot stand komen. Het is zeker nog een werk voor geruime tijd om er geleidelijk aan nieuwe gevalideerde indicatoren aan toe te voegen. Ik ben het er natuurlijk wel helemaal mee eens dat, als je dat instrument gaat gebruiken, je er natuurlijk voor moet zorgen dat het geen instrument wordt waarbij de kersen uit de taart worden gehaald en waarbij men zegt dat men selectief gaat voor die zorgvragen die gemakkelijk behandelbaar zijn. Als het gaat over andere pathologieën, moet men er ook altijd voor zorgen dat men voldoende de context meeneemt en dat men voldoende genuanceerd is in de interpretatie van dat soort indicatoren. Ik heb er in deze materie op de korte termijn niet zoveel schrik voor omdat ik denk dat we echt nog niet in een fase zijn dat er zoveel beschikbare goede indicatoren zijn. Het zal eerder zijn om ze één per één proberen te valideren en iedereen ervan te overtuigen ze te gebruiken en er transparantie en publiciteit aan te geven.
Dan de afspraken die gemaakt zijn tussen de verschillende overheden. Ik kom zeker terug op de gids voor kinderen en jongeren maar ook op de vorige gids voor volwassenen. Er zijn wel afspraken gemaakt over wat de gemeenschappen en de federale overheid aan kernverantwoordelijkheden meenemen. U hebt het goed begrepen. Vanuit onze bevoegdheid is gezegd om in te zetten op vroegdetectie en vroeginterventie, op sensibilisering en destigmatisering en eigenlijk ook op chronische psychiatrische zorg. De psychiatrisch verzorgingstehuizen (PVT’s) die overgekomen zijn, zijn daarvan misschien het beste bewijs.
Als je het hebt over intensieve behandeling dan komen uiteraard de cgg’s in beeld, maar uiteraard ook revalidatieconventies, poliklinieken, psychiatrische ziekenhuizen. Er zijn een aantal actoren in die tweede lijn. In ons actieplan staat dat in elke regio een klaar inzicht moet komen in wat er in die tweede lijn beschikbaar is en waar er desnoods blinde vlekken zijn. We hebben toch het gevoel dat revalidatieconventies, cgg’s, poliklinieken, ambulante daghospitalisatie een kader nodig hebben waarin er toch een duidelijke transparantie is over wat er beschikbaar is aan aanbod. Daarin moeten we ook onze cgg’s positioneren.
We hebben met de tariefstructuur die aan de cgg’s is gegeven – trouwens op suggestie ook van Het Rekenhof dat we het decreet op dat punt moesten uitvoeren – een goede keuze gemaakt, denk ik. Als je ziet hoe de prioritering voor de meest kwetsbaren in de tariefstructuur blijkbaar toch zijn effect heeft, is dat een goede zaak. Uiteraard moet in dat landschap nagegaan worden hoe ccg’s worden gepositioneerd.
Ik kom terug op de extra capaciteit in de jeugdhulp. We hebben uitdrukkelijk aangegeven dat, als regio’s voorstellen gaan doen over hoe we de extra capaciteit rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp kunnen inzetten, ook cgg’s daarin een partner kunnen zijn. We horen duidelijk dat in een aantal regio's de verantwoordelijken uit de jeugdhulp met het cgg afspraken proberen te maken over hoe men met die middelen de capaciteit binnen het cgg ook kan uitbreiden. Voor ons is dat ook duidelijk een van de perspectieven en mogelijkheden. Ik denk dus dat er, misschien niet tot ieders tevredenheid, maar toch een aantal pistes voorliggen.
Mijnheer Anseeuw, ik ben het eens met u over de manier waarop de online-hulpverlening zowat in succes varieert. Er komt een eengemaakt steunpunt. U weet dat we de intersectorale online-expertise willen verduurzamen. Er is een hogeschool die voldoende expert is om dat vol te houden. Als we een campagne voor jongeren over zelfzorg opzetten, mag u verwachten dat de online-applicatie opnieuw onder verhoogde aandacht zal komen. Het is juist dat men dat af en toe opnieuw in de belangstelling moet brengen.
De relaties met de federale overheid. Het is een beetje symbolisch dat op de eerste vergadering na de vakantie meteen al over de federale overheid wordt gesproken. Ik heb het gevoel dat dit ook niet de laatste keer zal zijn. Als de federale overheid de terugbetaling van de psychotherapie gaat regelen, verwachten wij uiteraard dat ze er met de gemeenschappen over spreken. Dat belet niet dat het de verantwoordelijkheid is van de federale overheid en van het RIZIV om daar de uiteindelijke contouren voor vast te leggen. Ik denk dat we correct moeten zijn. Wij zouden natuurlijk graag hebben dat het past binnen de afspraken die wij in diverse gidsen al hebben gemaakt, in ons eigen actieplan enzovoort. Maar het is uiteraard aan mevrouw De Block en aan het RIZIV en aan de Federale Regering om concreet te zijn. Het is van hieruit gemakkelijk praten over een budget dat zich ergens anders bevindt. Wij zullen dat gesprek voeren, maar het is daar dat met de zorgverstrekkers en ook de verzekeraars moet worden afgesproken.
Wat de kleine K-bedden betreft, weten we dat mevrouw De Block een advies heeft gevraagd aan de Federale Raad. Dat advies is wellicht opnieuw onderweg naar het kabinet. Wij hopen natuurlijk dat het kabinet een beslissing neemt. We hebben in Vlaanderen een heel programma van reconversies op de rails staan. Het is voor de initiatiefnemers wel belangrijk dat ze weten waarop en waaraan wanneer ze hun planningsvergunningen effectief gaan omzetten in kleine K-bedden. U weet dat er door de federale overheid bij wet een moratorium is opgelegd waarop mevrouw De Block bij KB al een uitzondering heeft gemaakt.
De heer Anseeuw heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Er moet me toch iets van het hart, niet over wat u hebt gezegd maar over wat andere collega’s hebben gezegd, namelijk dat de wachttijden onderschat zouden zijn. Ik vind dat wel vrij verregaand. Ik heb een uitgebreid antwoord gekregen op een schriftelijke vraag die ik daarover heb gesteld. Ik heb de wachttijden per zorggroep gekregen, per centrum. Vandaag dan zeggen dat die cijfers niet zouden kloppen, is zoveel als zeggen dat de mensen van die centra zouden liegen. Ik denk dat ze belangrijke partners zijn die we beter niet schofferen, wel integendeel, die we beter zouden respecteren en op hun woord zouden geloven wanneer ze zaken naar voren schuiven en wanneer ze ons informatie verschaffen.
Ik eindig met een positieve noot want, minister, ik ben heel erg blij dat u het belang inziet van het in kaart brengen van het zorglandschap als geheel en na te gaan welke noden er nog extra moeten worden gelenigd en op welke manier we wat voorhanden is, zo goed mogelijk kunnen inzetten voor zoveel mogelijk geestelijke gezondheid in Vlaanderen.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Ik wil de heer Anseeuw graag een beetje toelichting geven. Indien u verwijst naar onze communicatie, staat er heel duidelijk dat de wachttijden onderschat zijn omdat verschillende centra – ik heb het over Mechelen, Leuven, Gent – op gezette tijdstippen aanmeldingstops moeten afkondigen van meerdere weken tot maanden. In die periode kan niemand zich aanmelden. Voor mensen die dan bellen, begint de wachttijden niet officieel te lopen. Die kan pas beginnen te lopen zodra de aanmeldingstop voorbij is, want dan worden de aanmeldingen opnieuw genoteerd. Concreet betekent dit dat voor redelijk wat jongeren de wachttijd de facto veel langer is. Op geen enkele manier – mocht het anders zijn, mag u het mij tonen – zeg ik dat uw cijfers niet juist zouden zijn. Wat ik zeg, is dat in werkelijkheid de wachttijden veel langer zijn omdat men kinderen niet meer registreert gedurende bepaalde periodes. Ik heb overigens altijd uw pleidooi, en u het mijne, voor meer aandacht voor de ccg’s ondersteund. Ik betwist dus niet dat, als kinderen eenmaal zijn aangemeld, er een wachttijd is – er zijn gemiddelden en het kan per regio verschillen – maar het zou ook interessant zijn om te weten welke centra op welke momenten aanmeldingstops doorvoeren zodat we een beter zicht krijgen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.