Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, nog te veel jongeren glippen door de mazen van het net. Onderzoek toont aan dat jongvolwassenen die uit de jeugdhulp komen meer dan gemiddeld te kampen hebben met sociale uitsluiting, thuisloosheid, structurele werkloosheid of armoede. Een derde tot bijna de helft van de thuislozen in Vlaanderen heeft ooit in een voorziening uit de jeugdhulp verbleven.
Iedereen is het erover eens dat jongeren in de overgang naar meerderjarigheid beter begeleid moeten worden. Sommige kwetsbare jongeren vallen na een traject in de jeugdhulp op hun achttiende verjaardag in een zwart gat. Ze staan plots – al dan niet op eigen verzoek – op eigen benen. Het is een debat dat vorig jaar opnieuw oplaaide na de tragische dood van Jordy B., de 19-jarige jongen die na een verleden in een jeugdinstelling van ontbering stierf in een tent in de Gentse Blaarmeersen.
Met een bescheiden persbericht werd op 29 juni 2017 het langverwachte Actieplan Jongvolwassenen aangekondigd. Het actieplan moet dit gekend maar pijnlijk probleem in de jeugdhulp aanpakken. Het plan beschrijft onder andere het individueel groeiplan vanaf de leeftijd van 16 jaar, tot een rondetafel kort voor de achttiende verjaardag, gevolgd door een ondersteuningsplan dat de jongere moet helpen bij de overgang naar meerderjarigheid. Als we de voorzieningen en begeleiders in staat willen stellen om jongeren op de drempel naar volwassenheid op een goede manier te helpen, moet de Vlaamse Regering daarin investeren.
Minister, in hoeveel budget hebt u voorzien voor het Actieplan Jongvolwassenen? Kunt u een onderverdeling maken per actie? Een van de aanbevelingen is het structureel verankeren van nazorg. Door de hoge werkdruk in de sector hebben hulpverleners helaas weinig tijd en ruimte om een gedegen nazorgtraject met de jongere te doorlopen. Hoe gaat u dit concreet bewerkstelligen? Een van de aanbevelingen van het actieplan is de opmaak van een individueel groeiplan vanaf 16 jaar en een rondetafel zes maanden voor de achttiende verjaardag. Hoe denkt u over een individueel traject met een persoonlijke begeleider vanaf de leeftijd van ongeveer 11 of 12 jaar, om daar al een stevige basis te creëren voor later? Uit de cijfers uit het persbericht blijkt dat er vorig jaar meer jongeren hebben aangeklopt voor een voortzetting van de gespecialiseerde en intensieve hulp. In 2016 ging het om 1570 jongeren. Het jaar voordien ging het om 1343 jongeren. Kunt u voor beide jaren de opsplitsing in cijfers geven per verlenging bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH), IPO en Jongerenwelzijn?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mevrouw Soens, u hebt het over een bescheiden persbericht. Als mijn geheugen mij niet in de steek laat, is dat dossier gelekt uit het raadgevend comité voordat er eigenlijk een beslissing was genomen. Toen het officieel werd goedgekeurd, was de persaandacht al niet meer zo groot omdat het voor sommigen geen echt nieuws meer was. Dat is echter niet de essentie van de zaak.
We investeren in 2018 en 2019 in totaal 25 miljoen euro in de versterking van de jeugdhulp. Vier werven krijgen daarbij prioriteit: de versterking van het rechtstreeks toegankelijke aanbod, het installeren van een zorggarantie voor de jonge kinderen die uithuisgeplaatst moeten worden, jeugddelinquentie en, uiteraard, de uitvoering van het Actieplan Jongvolwassenen.
Van dit budget voor de jeugdhulp gaat 2 miljoen euro naar de jongvolwassenen. We beogen daarmee minimaal 80 kleine wooneenheden te creëren, een innovatieve woonvorm die zich tussen de leefgroep en studiowerking van residenties en begeleid zelfstandig wonen situeert. In dergelijke wooneenheden woont een groep van 4 tot 6 jongvolwassenen samen onder een niet-permanent en flexibel toezicht en begeleiding. We verkennen momenteel de mogelijkheid om deze investering te flankeren met een initiatief vanuit de geestelijke gezondheidszorg om de psychologische begeleiding en behandeling die aangeboden wordt aan jongvolwassenen met geestelijke gezondheidsproblematiek te versterken om waar nodig ‘outreachend’ te werken, ook naar jongvolwassenen in die kleine wooneenheden.
Sinds dit jaar hebben we de centra algemeen welzijnswerk (CAW) versterkt met ongeveer een half miljoen euro, specifiek om hun aanbod voor instellingsverlaters en jongvolwassenen te verstevigen. De inzet van deze middelen wordt momenteel geëvalueerd. Het lijkt ons een goede zaak om de inzet van de middelen vanaf 2018 nog explicieter in te zetten voor de realisatie van de doelen van het Actieplan Jongvolwassenen. We denken hierbij in het bijzonder aan de verankering van initiatieven die de overgang van de jeugdhulp naar de volwassenhulp moet optimaliseren.
Het is onze uitdrukkelijke bedoeling om de investeringen in deze drie sectoren afgestemd en gecoördineerd te laten verlopen, met een evidente betrokkenheid van de sector van personen met een handicap. Op die manier kunnen we samenwerkingen creëren die het aanbod en de expertise van Jongerenwelzijn, de geestelijke gezondheidszorg, het Algemeen Welzijnswerk en de gehandicaptensector bundelen voor de groep van de meest kwetsbare jongvolwassenen.
Voor de overige acties uit het actieplan voorzien we niet onmiddellijk dat ze een bijkomende investering vergen. Een van de pijlers van het plan is namelijk dat het voortbouwt op goede praktijken die vandaag in de sector aanwezig zijn. Een tweede belangrijk element is dat we waar mogelijk zullen zorgen voor de integratie in bestaande instrumenten. We denken bijvoorbeeld aan de groei- en ondersteuningsplannen die kunnen worden ingebed in de bestaande handelingsplannen en evolutieverslagen, waaraan bijzondere kwaliteitsverwachtingen worden gekoppeld.
Inzake nazorg zien we op het werkveld grote verschillen. Sommige organisaties beperken hun nazorg tot iets eerder passiefs: de jongere kan contact opnemen wanneer hij er nood aan heeft. Andere organisaties nemen het initiatief om zelf actief contact te houden met de jongeren die uitgestroomd zijn. De nieuwe media zijn goede instrumenten om dit op een effectieve wijze te doen. Een aantal voorzieningen organiseren ook momenten waarop ex-bewoners opnieuw in de voorzieningen uitgenodigd worden voor ontmoetingsmomenten in een informeel kader.
We stellen dus vast dat er organisaties zijn die er vandaag in slagen om op kwaliteitsvolle wijze nazorg in hun werking te integreren. We zijn een traject met de koepels, gebruikersorganisaties en andere stakeholders gestart om tegen begin volgend jaar dergelijke goede praktijken in beeld te brengen. Samen met de koepelorganisaties en het eengemaakte steunpunt zullen we kijken hoe we deze praktijken kunnen ontsluiten en op grotere schaal in de jeugdhulp kunnen inzetten.
Voor elke minderjarige in de jeugdhulp, ongeacht zijn leeftijd, wordt planmatig gewerkt, met handelingsplannen en evolutieverslagen. We weten dat de relatie tussen de begeleider en de minderjarige een belangrijke werkzame factor in de hulpverlening is. We zijn van oordeel dat er vandaag nog te vaak breuken ontstaan doordat bijvoorbeeld een organisatie ervoor kiest om bij de overgang van een leefgroep naar een studio, of van een studio naar begeleid wonen, ook een andere begeleider in te zetten. Maar ook hier horen we van goede praktijken van organisaties die erin slagen om te voorzien in maximale continuïteit in de begeleiding en de begeleider. Ook op dat terrein willen we samen met alle betrokkenen die goede praktijken capteren en breder uitstrooien of laten implementeren.
Op dit moment is het niet mogelijk om de cijfers op te splitsen naar door Jongerenwelzijn erkende organisaties, door het VAPH erkende voorzieningen en de internaten met permanente openstelling (IPO’s). Wel kunnen we stellen dat het aantal verlengingen voor internaten eerder beperkt zijn aangezien de toegang hiertoe pas sinds juni 2016 via de intersectorale toegangspoort verloopt. Wat dat betreft, zijn we pas sinds juni in de situatie dat zij ook via de poort gaan.
Jongerenwelzijn stelt alles in het werk om zoveel mogelijk cijfers bij te houden en te registreren. Indien mogelijk proberen we die detailcijfers volgend jaar zeker weer te geven in het jaarverslag.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. U zegt dat u de opsplitsing van de cijfers nog niet kunt geven, maar dat het wel de bedoeling is dat het volgend jaar in het jaarverslag zal verschijnen. Heb ik dat goed begrepen?
Het recht op voortgezette jeugdhulp kan nu tot ongeveer de leeftijd van 25 jaar. Daarover zijn we natuurlijk wel tevreden. Maar dat geldt uiteraard pas op voorwaarde dat die jongeren dat zelf aanvragen en dat er plaats is in de voorzieningen. Aangezien het hier over 18-plussers gaat, wordt er van hen eigenlijk verwacht dat ze zelf initiatief zullen nemen om die hulp te vragen. Een volwassene kun je natuurlijk niet zomaar verplichten om zich te laten helpen, wat ik natuurlijk wel begrijp. Maar door hun instellingsverleden, hun complexe problematiek en de opgelopen trauma’s, keert deze groep zich net vaak af van die hulpverlening. De vraag is of dit plan daar wel voldoende rekening mee houdt, om ook de jongeren die niet meteen geneigd zijn om dat initiatief te nemen, ook hén die hulp te geven wanneer ze dat nodig achten.
U zegt ook dat er in de nazorg hele grote verschillen zijn tussen de instellingen. Dat verbaast mij toch een beetje. Het zou toch niet mogen afhangen van in welke instelling een jongere verblijft in hoeverre de nazorg goed of niet goed geregeld is.
In het actieplan spreekt u ook over burgerinitiatieven. Kunt u daarbij wat meer toelichting geven? Welke plaats krijgen zij dan precies in dat uitstroomproces?
Ten slotte vind ik het positief dat u zelf de link maakt met de dak- en thuisloosheid van die jongeren en dat u die 2 miljoen euro specifiek uittrekt voor die 80 bijkomende woonheden. Want nog té vaak komen deze jongeren op straat terecht. Daardoor worden ze vaak ook gediscrimineerd en gestigmatiseerd. Denkt u dat die 2 miljoen euro zal volstaan om die problematische woonsituatie van die jongeren aan te pakken?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, dat er een actieplan is, is altijd een goede zaak. Zo wordt er een probleem erkend en hopelijk ook aangepakt. Ik denk dat we het erover eens zijn dat er een probleem is met de continuïteit, met 18-jarigen, met jongvolwassenen die uit de jeugdhulp komen. We hebben het verhaal van Jordy gehad. Helaas was het geen uniek verhaal of een verhaal dat de sector heeft verbaasd. Iedereen was gechoqueerd, maar wist dat zulke dingen konden. De vraag is: is met dit nieuwe actieplan dit gat gedicht? Zijn met dit nieuwe actieplan de mazen in het net gedicht?
Het antwoord daarop kan, zoals ik het lees, enkel neen zijn. U haalt de tachtig innovatieve woonvormen aan: ze zijn welkom. U zult de krachten op het terrein bundelen: absoluut nodig. U zegt dat de maximumleeftijd misschien wordt opgetrokken. We hebben verleden jaar het debat gevoerd over de rondetafels. De netwerken rond jongeren worden versterkt. Dat zijn allemaal goede principes. Maar wat zal het verschil maken? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat die jongeren effectief op de radar blijven en opvolging krijgen? Wat hebben we nodig? Dat betekent dat er een zachte overgang is, dat een jongere die de voorziening verlaat, al dan niet uit vrije wil, terug kan komen. En dat vraagt meer dan een woordje in een decreet of in een nota. Dat vraagt dat er plaats is in de voorziening om terug te komen, dat er flexibiliteit mogelijk is. Dat is één zaak.
We moeten aanklampend werken. We moeten ervoor zorgen dat onze begeleiders onze jongeren blijven opvolgen. Dat mag niet van voorziening tot voorziening afhangen. Wat is de realiteit? In veel voorzieningen moeten ze kiezen: gaan we die jongeren langer opvolgen of ga ik iedere minuut die ik heb, besteden aan de jongeren die ik heb? Dat zijn harde keuzes. Waarom? Omdat er te weinig personeel is om waar te maken wat er moet zijn. Willen we aanklampend werken, dan moeten we onze mensen daarvoor tijd geven, dan moeten ze daarvoor ruimte krijgen. Willen we goede nazorg bieden, dan moeten onze voorzieningen tijd en ruimte krijgen om die nazorg aan te bieden. En als ze het doen, moeten ze er ook voor worden gewaardeerd, moet het worden geapprecieerd en moet het dus ook worden ondersteund vanuit de overheid.
Als u overleg wilt tussen alle diensten, zullen die dezelfde taal moeten spreken, dan moeten die elkaar erbij betrekken. Dit vraagt dus zoveel meer.
En als u dan zegt ‘Behalve die tachtig extra woonvormen en de dingen die we al hebben gedaan, zijn er geen extra investeringen nodig’, dan kan dit plan niet slagen. Dit plan kan niet slagen als u niet inziet dat er ongelooflijk veel extra investeringen nodig zijn, in de capaciteit en de personeelsomkadering in onze jeugdhulp. Als dat er niet is, lukt het niet. En dan begin ik nog niet over de trajectbelegeider. Maar als u zelf zegt hoe belangrijk het is dat er een begeleider is die doorgaat en die de continuïteit bewaakt, dan heb ik het heel moeilijk om niet over trajectbegeleiders te beginnen. We hebben die nodig. Dat hebben we ook besproken in het debat na het jammerlijke overlijden van Jordy.
Minister, ik hoop dat u die éne zin, dat er ‘Behalve wat nu voorzien is, geen extra investeringen nodig zijn’, terugneemt. U zegt dat het moeilijke tijden zijn en dat u zult doen wat moet. Maar er is meer nodig, als we dit plan willen laten slagen. En we kunnen het niet maken om dit plan niét te laten slagen.
De heer Parys heeft het woord.
Ik pik even in op wat mijn twee collega’s hier hebben gezegd en uiteraard ook op het antwoord van u, minister.
We vinden het positief dat er extra wordt geïnvesteerd. We vinden het ook positief dat er wordt gekeken naar hoe je die overgang van jongvolwassenheid naar volwassenheid zo zacht mogelijk kunt maken. Er worden daarin echt wel stappen gezet.
Maar er is iets dat ik wil bestrijden – en die boodschap is misschien niet zo gemakkelijk. Collega Van den Brandt vraagt of de mazen in het net hiermee gedicht zijn. Zullen we hiermee op papier de garantie hebben dat er nooit meer zo’n drama gebeurt als vorig jaar, toen Jordy gestorven is? Ik vind dat eerlijk gezegd geen juiste voorstelling van zaken. Wat wij ook doen, hoeveel geld wij ook in jeugdhulp, in jongerenwelzijn steken, er zal nooit iemand zijn hand in het vuur kunnen steken om te zeggen dat zulke drama’s absoluut kunnen worden vermeden. Risico nul bestaat niet. En ik denk dat we in dit parlement ook de eerlijkheid moeten hebben om dat toe te geven.
En natuurlijk is het zo dat, als er extra wordt geïnvesteerd en we proberen ervoor te zorgen dat OCMW en volwassenhulpverlening dezelfde taal spreken als jongerenhulpverlening, we die overgang zacht proberen te maken, dat we tijd en ruimte proberen te geven aan jongeren tot en met 25 jaar om te worden opgevolgd en aan instellingen om dat ook effectief te doen. Maar ik verzet me tegen het feit dat een risico nul zou bestaan en dat we die boodschap mogen uitdragen naar de buitenwereld. Dat is gewoon niet juist.
Als je vertrouwd bent met jeugdhulp, dan vertelt iedereen over het feit dat risico hetgene is wat elke dag op het menu staat in een jeugdvoorziening. Beslissen of iemand naar huis kan gaan, ja dan nee, of dat een veilige omgeving is, ja dan nee: dat zijn geen dingen waarbij je zomaar kunt garanderen dat je elk gat in het net gedicht hebt. Elke stap die ons daar naartoe leidt, is een goede stap. (Opmerkingen van Elke Van den Brandt)
Mevrouw Van den Brandt, ik heb het woord.
Er is een tweede punt waarop ik even wil inpikken. Mevrouw Soens heeft gezegd: ‘Goed, die jongeren moeten nog altijd zelf initiatief nemen als ze jongvolwassen zijn.’ Maar dat proberen we net tegen te gaan door te zeggen: er zijn rondetafels, die jongeren die nog niet volwassen zijn, worden in contact gebracht met hun volwassen hulpverleners. Ik had graag van u het antwoord gehoord. Want wij breken ons hier allemaal het hoofd over hoe wij ervoor kunnen zorgen dat jongvolwassenen die uit de jeugdhulp komen, die hulp vragen. Niemand heeft daarvoor de gouden oplossing, behalve ervoor te zorgen dat we aanklampend werken, ook in de jongvolwassenhulpverlening. Maar mevrouw Soens, als u daarover een betere suggestie hebt, wil ik daar heel graag over spreken.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Uiteraard is er met de sector en de vertegenwoordigers van de jongeren die voor hen kunnen spreken – want ook die proberen wij te financieren, om dat vanuit het perspectief van de jongeren zelf ook in te brengen – een heel traject afgelegd na de dramatische gebeurtenissen van vorig jaar. Als we zeggen dat we 25 miljoen euro zullen mobiliseren, dan is dat uiteraard ook omdat uit het jaarverslag Jeugdhulp blijkt dat we echt wel een tandje moeten bijsteken en moeten versterken.
Met te zeggen dat er geen extra geld nodig is, heb ik niet willen zeggen dat er in de jeugdhulp geen extra geld nodig zou zijn. Integendeel, ik ben er echt van overtuigd dat we daarin extra moeten investeren. Daarom ook is dat bedrag naar voren geschoven. Wat ik wél heb willen zeggen, ging over een aantal aspecten van dat plan, onder meer de systematiek om vanaf 16 jaar met jongeren aan de slag te gaan en na te denken over hun jongvolwassenheid en hun groei naar volwassenheid en de systematiek om, voor het ontslag uit de voorziening, te kijken of we alles op een rij hebben en of iedereen betrokken is, ook wat betreft de continuïteit, als die nodig is, in de volwassenhulpverlening. Wij hebben namelijk niet de inschatting dat we voor die systematiek om dat voor elke jongere te doen extra geld op tafel moeten leggen. Dat behoort in de normale werking van voorzieningen te zitten. We denken ook dat vele voorzieningen dat op een goede manier doen. De strategie is daar, vanuit de vaststelling dat dat op een aantal plaatsen beter kan, om te kijken hoe we die goede praktijken overal ingang kunnen doen vinden. Die aanpak, om te zeggen: ‘Dit zijn de heel goede praktijken en we willen graag dat die overal standaard worden en we kunnen dat ook verwachten vanuit onze bevoegdheid rond kwaliteit en kwaliteitsbeleid’, vind ik eerlijk gezegd de juiste aanpak.
Misschien zal het dit jaar anders zijn, maar ik krijg in deze commissie regelmatig het verwijt dat we te veel regelen, te veel administreren, dat we vertrouwen moeten geven en flexibiliteit moeten inbouwen. Welnu, hier, in deze problematiek zegt het actieplan, opgesteld met de mensen uit de sector zelf en met de jongeren: laat ons proberen te gaan voor twee momenten in de periode dat die leeftijd van 18 jaar nadert. Er is een moment dat je mee op pad moet gaan om te bekijken wat je zult doen, en er is een moment, zes maanden voordien, dat je moet kunnen zien of je alles op een rij hebt wat de mogelijke continuïteit betreft. Dat vind ik cruciaal en belangrijk. We mogen terecht verwachten dat in heel Vlaanderen onze voorzieningen met dit soort goede praktijken omgaan. We zullen er dan ook een traject voor laten lopen om hen daarop aan te spreken.
We zullen het hier in de commissie nog een aantal keren over hebben. Wat de heer Parys heeft gezegd, vind ik de juiste waarheid. Het zit altijd op het dubbel tussen enerzijds het emancipatorische, het juridische aspect dat je nu eenmaal meerderjarig bent en anderzijds de inschatting dat voor sommigen die magische grens van 18 jaar nu niet echt het cruciale element is om de kansen op een gelukkig leven en zelfredzaamheid te bevorderen.
Dat is een moeilijkheid. Ik hoop dat de filosofie van ‘wij moeten aanklampend kunnen zijn’ en dat, als je naar volwassenenhulpverlening gaat, er per casus voldoende over moet worden afgesproken, in dat plan breed wordt geformuleerd. We zullen ook tonen dat het in de praktijk ook effectief kan en dat er niet veel excuses zijn om te zeggen dat het niet mogelijk is.
Er werd verwezen naar de burgerinitiatieven. Er zijn in Vlaanderen een aantal organisaties die met veel vrijwilligers werken en die gespecialiseerd zijn in het verzamelen van goede krachten die kwetsbare mensen kunnen omarmen en met hen een stukje traject kunnen afleggen en een sociaal netwerk kunnen vormen. Er is de vzw LUS, er zijn de Eigen Kracht-conferenties. Er zijn een aantal methodieken die daarvoor bestaan en die wij belangrijk vinden. Wij denken dat dit een meerwaarde kan zijn. Vaak is de vraag van aanklampendheid als iemand meerderjarig wordt, ook te stellen vanuit de vaststelling dat er geen sociaal netwerk is, dat er geen plaats is waar de jongere terug naartoe kan en waar hij nestwarmte of geborgenheid kan vinden. Dan hebben wij de overtuiging dat we met die methodieken in staat kunnen zijn om rond die jongeren toch voldoende betrokkenheid vanuit de samenleving te organiseren om minstens gedurende die cruciale jaren een netwerk te vormen waarop de jongere kan terugvallen. We zijn nogal overtuigd van de meerwaarde van dat soort initiatieven en we financieren ze ook. We gaan ook na hoe we dit in de toekomst kunnen systematiseren en niet telkens een projectfinanciering moeten doen.
We hebben twee jaarverslagen Jeugdhulp achter de rug. We slagen er telkens in om toch accurater te zijn en meer consistentie in de rapportering te brengen. Het zal nog jaren duren eer we al die registraties uit al die sectoren vanuit de filosofie van de integrale jeugdhulp in dat systeem op een gestabiliseerde manier hebben overgebracht. U zult merken dat het elk jaar effectief beter zal lukken.
Ik wil nog iets zeggen over de gemeenschappelijke taal. Ik weet niet of we er vandaag een lang debat aan moeten wijden, maar als er één gedachte is in de integrale jeugdhulp, is het dat we moeten proberen ervoor te zorgen dat verslagen die worden gemaakt zo eenduidig mogelijk zijn, met respect voor het beroepsgeheim en voor de rechten van de betrokkenen. Het moet zoveel mogelijk in het systeem herbruikbaar zijn als nodig is. De consequentie is dat men voor een stuk in die standaarden en systemen moet spreken. We hebben in die jaren wel gemerkt dat het jargon en de benaderingen vanuit de verschillende sectoren soms wel eens verschilt. Het vraagt een hele inspanning om geïntegreerd te werken, maar ik ben het er wel mee eens dat als je echt integrale jeugdhulp wilt worden, dit een van de kritische succesfactoren is waar met integrale jeugdhulp voortdurend op moet worden ingezet.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, we hebben het al vaak gezegd, maar ik voel dat de noodzaak aan een trajectbegeleider toch wel blijft terugkomen. Jongeren hebben, zoals u zelf zegt, nu eenmaal iemand nodig op wie ze kunnen terugvallen.
Meneer Parys, risico nul gaan we misschien nooit bereiken, maar het moet toch onze ambitie zijn om een drama als dat van Jordy vorig jaar te vermijden. Dat het nooit meer zal voorkomen, durf ik inderdaad niet te stellen, maar we moeten er toch alles aan doen om ervoor te zorgen dat er geen enkele jongere meer door de mazen van het net glipt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.