Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Persyn heeft het woord.
Minister, in het kader van de loonharmonisering financiert de overheid al jaren via een apart financieringskanaal, de zogenaamde tegemoetkoming ‘derde luik’ de meerkosten van de sociale akkoorden die de woonzorgcentra moeten dragen voor het loontrekkend zorgpersoneel bovenop de reguliere financieringsnormen en voor het loontrekkend administratief, technisch en werkliedenpersoneel.
Om binnen de perken van het beschikbare budget te blijven, was er in het verleden een nationaal plafond vastgesteld voor dat derde luik dat evolueert met de vergrijzing van de bevolking. Naar aanleiding van de zesde staatshervorming kreeg iedere deelstaat de bevoegdheid om deze plafonnering te wijzigen. De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, die met de laatste staatshervorming een heleboel bevoegdheden rond zorg en welzijn heeft gekregen, de Duitstalige Gemeenschap en de Franse Gemeenschap hebben de reglementering ondertussen gewijzigd, na positief advies van de Raad van State, en hebben hun eigen plafond bepaald. Vlaanderen deed dat niet.
Deze plafonds zijn evenwel cruciaal bij de uitbetaling van het derde luik. Voor de berekening van de tegemoetkoming voor Vlaanderen wordt er immers gekeken naar het nationale plafond tegenover het totaal aantal voltijds equivalenten van alle zorginstellingen over heel België. In de andere deelstaten wordt gekeken naar het eigen plafond. Dit had voor Vlaanderen tot gevolg dat er in 2016 een lineaire vermindering van 0,973 procent op de tegemoetkoming ‘derde luik’ was. De instellingen in de andere gemeenschappen kregen uiteraard 100 procent van hun tegemoetkoming.
Minister, over die lineaire vermindering, het Vlaamse plafond en de begrotingsdoelstellingen heb ik enkele vragen voor u.
In 2016 keerde het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) in het kader van het derde luik 211.518.536,18 euro uit aan Vlaamse zorginstellingen. Er was hiervoor echter 218.273.000 euro uitgetrokken. Een snelle berekening leert ons dat er een overschot was van 6.754.463,82 euro. Hoe rijmt u dit overschot met de gekende toename van de grote zorgzwaarte in de residentiële zorg?
Welke redenen hebt u om geen eigen Vlaams plafond uit te werken? Wat zullen de gevolgen hiervan zijn voor de komende jaren, meer bepaald met het oog op de toenemende vergrijzing in Vlaanderen? Overweegt u een eigen plafond uit te werken inzake het derde luik? Of plant u andere pistes?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, de ramingen van de uitgaven 2016 voor het derde luik waren gebaseerd op de technische ramingen die de administratie ontving van het RIZIV. Pas na de begrotingscontrole 2016 heeft het RIZIV aan de administratie de reële uitgaven voor 2015 meegedeeld. Toen was het voor de administratie duidelijk dat de technische ramingen van het RIZIV niet spoorden met de cadans van de reële uitgaven. Dat heeft er allemaal toe geleid dat er in 2016 inderdaad een overschot aan middelen was voor het derde luik op de begroting.
Inmiddels is dat in de begrotingsaanpassing 2017 gecorrigeerd. In oktober 2016 heeft de administratie een technische raming van het RIZIV ontvangen die wél in overeenstemming was met de te verwachten uitgaven voor 2017. Hierdoor en mede op grond van de reële uitgaven die het RIZIV in januari 2017 heeft gedaan, werd het globaal budget sociaal akkoord, waarvan het derde luik een onderdeel vormt, van 318.987.000 euro bij de begrotingsopmaak 2017 teruggebracht naar 302.040.000 euro bij de begrotingsaanpassing 2017. 10.889.000 euro van het verschil tussen 318.987.000 euro en 302.040.000 euro werd benut voor de uitbreiding van het aantal woongelegenheden rust- en verzorgingstehuis (rvt) met 1226 eenheden. Wat het resterende bedrag betreft, is binnen de regering afgesproken dat dit niet mag dienen voor een verdere verhoging van de uitgaven sociaal akkoord, aangezien verdere uitbreidingen van het aantal woongelegenheden rvt in 2018 prioritair zijn.
Bij de raming voor de uitgaven van het zogenaamde ‘derde luik’ is de component loonharmonisering nagenoeg constant gebleven. De overraming zat in de maatregel jobcreatie die ook deel uitmaakt van de financiering ‘derde luik’. Binnen de maatregel jobcreatie konden x-aantal jobs worden gecreëerd voor een bepaalde datum. De kost van deze maatregel kent in de beginperiode sterke opstappen, aangezien er gewerkt wordt met een voorschot – bijvoorbeeld voorschot betaald in april 2016, juli 2016, oktober 2016 en januari 2017, berekend op grond van de afrekening van de periode 1 juli 2014 tot 30 juni 2015 – en de afrekening – afrekening in januari 2016 voor de periode van 1 juli 2014 tot 30 juni 2015.
Dit mechanisme zorgt ervoor dat er bij een stijging van de te financieren prestaties eigenlijk dubbel wordt doorgerekend: één keer in de voorschotten en één keer in de afrekening. Zo heeft de jobcreatie in het derde luik – de maatregel van de sociale akkoorden van 2011 en 2013 – aanleiding gegeven tot een tijdelijke piek in de globale uitgaven, die zich nu wat aan het wegwerken is.
De flinke toename van de uitgaven ‘vrijstelling van arbeidsprestaties en eindeloopbaan’ is deels te wijten aan het succes van de maatregel, met name méér 45-plussers aan zorgpersoneel blijven effectief langer aan het werk, maar voor een niet onaanzienlijk deel ook aan het ingewikkelde financieringssysteem dat opnieuw bestaat uit de betaling van voorschotten en een afrekening.
Op te merken valt dat er in de uitgaven ‘sociaal akkoord ouderenvoorziening’, naast het ‘derde luik’ en de ‘vrijstelling van arbeidsprestaties en eindeloopbaan’, ook uitgaven aanwezig zijn voor ‘tweede pensioenpijler’, ‘syndicale premie’ en ‘titels en beroepskwalificaties’. Voor een correcte raming van het budget derde luik dient er rekening te worden gehouden met de geldende regelgeving inzake het plafond.
In 2017 is er dus geen verder effect dan wat we al kennen. Voor de begroting 2018 mag worden verwacht dat er opnieuw een verminderingscoëfficiënt zal worden toegepast op de financiële tegemoetkoming loonharmonisering.
In de overgangsperiode waarbinnen het RIZIV als operator blijft opereren voor de Vlaamse Gemeenschap, is ervoor geopteerd om te investeren in bijkomend normpersoneel zowel via de verhogingen binnen de rob-forfaits (rustoord voor bejaarden) als via de rvt-conversies (rust- en verzorgingstehuis). Op deze manier worden de beschikbare middelen maximaal ingezet in functie van de zorgzwaarte. Bovendien leidt dit tot een vermindering van het aantal bovennorm-zorgpersoneel.
De regeling rond het ‘derde luik’ vindt zijn legistieke basis in artikel 4, paragraaf 2, van het koninklijk besluit van 17 augustus 2007 tot uitvoering van de artikelen 57 en 59 van de programmawet van 2 januari 2001 wat de harmonisering van de barema’s, de loonsverhogingen en tewerkstellingsmaatregelen in bepaalde gezondheidsinstellingen betreft. De regeling inzake het ‘derde luik’ kent zijn oorsprong in de afgesproken sociale akkoorden van 2000, 2005, 2010 en 2013. Via het ‘derde luik’ worden zowel de maatregelen loonharmonisatie als jobcreatie gefinancierd. Er is voor beide maatregelen steeds een plafond van toepassing. Als voor de maatregel loonharmonisering meer dan 25.226 voltijds equivalenten in aanmerking komen, dan wordt een verminderingscoëfficiënt toegepast die gelijk is aan 25.226 gedeeld door het totaal aantal voltijds equivalenten die in aanmerking komen voor financiering. Het plafond en de toepassing ervan is ingeschreven in de regelgeving en is een maatregel van budgetbeheersing. Zoals u weet, zijn de middelen beperkt en streven we naar een beheersbare begroting. Het is net middels het plafond derde luik en andere middelen van budgetbeheersing dat we in staat zijn om een voor alle betrokkenen heldere begroting op te maken en ons ook aan deze begrotingskredieten te houden. Het is dankzij het beheersen van het budget en het duidelijk verantwoorden van onze budgettaire keuzes dat we voor andere noodzakelijke prioritaire maatregelen binnen de ouderenzorg, zoals het creëren van bijkomende rvt-erkenningen, een draagvlak kunnen creëren.
In het kader van de inkanteling van de financiering van de ouderenzorg werd, op expliciete vraag van de koepelorganisaties, beslist om in afwachting van de invoering van een nieuw financieringssysteem voorlopig geen wijzigingen aan de bestaande financiering uit te voeren. Ze hebben dus allemaal zeer uitdrukkelijk gevraagd om te gaan voor het behoud van de ‘as is’, tenzij om redenen van efficiëntie.
Ik kan u mededelen dat het thema ‘derde luik en bovennormplafond’ de afgelopen maanden reeds besproken is op het structureel overleg tussen de koepelorganisaties, het Agentschap Zorg en Gezondheid en mijn kabinet. Het Agentschap Zorg en Gezondheid kreeg in dit verband recent de opdracht om voor vier scenario’s de voor- en nadelen te inventariseren, met name van het behoud van het federaal plafond tot 31 december 2018, van het vastklikken van een Vlaams plafond, het vastklikken van een voorzieningsspecifiek plafond en een plafond per woongelegenheid of type van zorgforfait, dit alles uitgaande van het gegeven dat de mogelijke hervorming van het ‘derde luik’ budgetneutraal dient te zijn. Deze scenario’s zullen met de koepels verder besproken worden in het najaar 2017. Op termijn zal bij de ontwikkeling van de persoonsvolgende financiering voor de woonzorgcentra in het kader van de Vlaamse sociale bescherming het derde luik ingekanteld moeten worden in een meer geïntegreerde zorgfinanciering.
De heer Persyn heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Er waren inderdaad nogal wat cijfers en het was ook een heel technische uitleg. Ik ga mezelf maar ook de collega's de kwelling besparen om er verder een technische discussie over te voeren. Ik ga me buigen over de toelichting.
Ik begrijp uit uw slotwoorden, minister, dat er vier scenario's voorliggen die in het najaar worden onderzocht. Het is een antwoord op mijn tweede vraag over welke pistes u overweegt. Ik begrijp ook dat het in het licht is van het uitstel dat door de koepels is toegekend om tot een definitieve regeling te komen of een aanpassing te komen of een Vlaams plafond te komen. Minister, wanneer denkt u de overlegronde met de koepels over die vier scenario's te hebben beëindigd?
De heer Bertels heeft het woord.
Mijnheer Persyn, het is niet enkel een technische discussie. Het is een technische discussie met betrekking tot de financiering en de onderdelen van het derde luik. Het is ook een politieke discussie. Die discussie – en ik ben blij dat u zich daar een beetje bij aansluit – hebben we al een paar keer gevoerd. Het is de discussie over de zogenaamde onderbenutte kredieten binnen Welzijn, de kredieten die jaar na jaar niet worden gebruikt. Het gaat – en we hebben er al een discussie over gevoerd met de minister – over meer dan 100 miljoen euro en voor de ouderenzorg specifiek over 40 tot 45 miljoen euro die we elk jaar laten liggen terwijl de noden – en daar zijn we het allemaal over eens, want dat herhalen jullie bijna iedere week – torenhoog zijn. Vanmorgen om 8 uur heb ik op het radionieuws nog het verhaal gehoord over de dementie-afdeling. Het zijn toestanden waarvan we allemaal vinden dat ze moeten worden opgelost en toch laten wij en jullie, de Vlaamse Regering, alleen al voor ouderenzorg bijna 50 miljoen euro liggen. Het is geld dat men kan gebruiken. En ik weet dat u, minister, zult zeggen dat het geen structureel geld is, maar we constateren al jaren dat het structureel zo is dat er sinds de staatshervorming geld blijft liggen. Minister, ik weet dat u zult zeggen dat u bezig bent met de zorgzwaartefinanciering – u hebt dat nu ook herhaald –, 10,8 miljoen euro voor 1226 personen. Ik heb ook begrepen dat u zegt dat dit niet genoeg is en dat er nog een schepje bij moet. Ik hoop dat dit in de begroting 2018 ook bewaarheid zal worden.
Minister, ik heb nog een bijkomende vraag. U hebt impliciet verwezen naar het structureel overleg. Mijn vraag is hoever het staat met de onderhandelingen over het sociaal akkoord waar ook maatregelen moeten worden genomen met betrekking tot het aantrekkelijk houden van het beroep in de sociale sector, onder meer in de ouderensector, om ervoor te zorgen dat de mensen die nood hebben aan zorg, die zorg in de toekomst ook kunnen blijven krijgen.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik wil nog even de grote lijnen meegeven zodat iedereen voldoende mee is met de operatie. We moeten op 1 januari 2019 onder meer de financiering van de residentiële ouderenzorg overnemen. Dat wil zeggen dat het niet langer meer voor onze rekening gebeurt door het RIZIV en de mutualiteiten, maar dat we dat zelf moeten regelen. U weet dat onder meer de residentiële ouderenzorg een plaats krijgt in de takken van zorg in de Vlaamse sociale bescherming. Toen we hierover ongeveer anderhalf jaar geleden met de koepels hebben gesproken, hebben we hun gezegd dat er verschillende scenario’s mogelijk zijn. Dit is een bijzonder complexe oefening op het vlak van ICT en op het vlak van reglementering. Dat moest toen nog allemaal worden geschreven. De vraag is voor welk scenario we gaan. De sector – en ik mag zeggen alle koepels van de sector – heeft toen gepleit voor het scenario waarbij de overgang naar de volledige voor eigen rekening uitvoering van de financiering van de residentiële ouderenzorg gebeurt in een situatie ‘as is’. We zouden graag hebben dat er een gesprek is over de nieuwe financieringstechniek, maar we willen die niet vermengen met de transitie die op zichzelf al zeer veel tijd, energie en uitgaven – al was het maar in de opmaak van de ICT – met zich meebrengt.
De Vlaamse administratie is dus al een hele tijd zeer intensief bezig om dat voor te bereiden vanuit de logica dat we ons houden aan wat er bestaat en waarbij de vraag naar continuïteit in de transitie essentieel is. Het is evident dat er efficiëntiewinsten kunnen worden geboekt als we dat toch allemaal ICT-matig opnieuw moeten organiseren. Er zijn natuurlijk hier en daar wat dingen die we kunnen doen om het geheel eenvoudiger te maken en de administratieve verplichtingen te verminderen. Dat is de context.
Bij de start van de legislatuur is er een erkenningskalender opgesteld met een behoorlijk budgettair groeipad. De voorbije jaren hebben wij telkens in functie van de begrotingsbesprekingen gepleit voor aanpassingen van de rob-forfaits in functie van de zorgzwaarte, maar ook voor bijkomende rvt-bedden. Dat zijn engagementen die voor jaren vastliggen. Dat betekent dat bij constant beleid de overheid in de uitgaven moet voorzien in elk begrotingsjaar. We hebben tijdens de eerste jaren van de legislatuur een enorme inhaalbeweging gedaan. We hebben jaren gehad dat we meer dan 3000 woongelegenheden per jaar hebben erkend. Nu blijkt dat de manier waarop die in gebruik zijn genomen, niet helemaal matcht met het kalenderjaar. Dat schuift een stukje. Dat betekent dat er onderbenutting is. Ik zal dat zeker niet ontkennen. Er zitten wel recurrente engagementen op die uitgaven. Die onderbenutting kan dus geen aanleiding geven tot nieuwe recurrente engagementen. Dat is gewoon niet logisch of correct, met dien verstande dat we daar in het verleden al stukjes van hebben gebruikt om om te zetten naar rvt-bedden als een van de meest prangende zaken op korte termijn en – wat mij betreft – ook in de volgende jaren. Dit is de context van de situatie en verklaart het budgettair traject.
Wat de bovennorm ‘personeel’ betreft, zal er waarschijnlijk opnieuw een aftopping komen omdat we aan het plafond zitten van die budgetten. De vraag of we dit zullen blijven doen met deze techniek of dat we naar een andere manier gaan om het geld in de sector in te zetten, is een door u terecht gestelde vraag. En gaan we dat doen nog voor we het grote manoeuvre van het nieuwe financieringssysteem in functie van de zorgzwaarte implementeren? In de timing zie ik het debat over het grote nieuwe financieringssysteem met de vraag hoe daarin de rvt-statuten worden betrokken en de discussies die dit met het RIZIV zal provoceren, niet meer voor deze legislatuur. Dat is gewoon niet realistisch. Daarvoor heb je het inschalingssysteem nodig dat we volop aan het ontwikkelen zijn.
Het is een vrij complex verhaal dat samenhangt met een evaluatie van de personeelsnorm enzovoort. Die gesprekken zijn bezig, maar het ziet er niet naar uit dat we dit nu op een jaar tijd rond zullen krijgen. Nog eens, de sector heeft heel uitdrukkelijk gevraagd om tegen 1 januari 2019 over te stappen naar de situatie ‘as is’. We hebben gezegd dat we toch willen dat ze spreken over de bovennorm ‘personeel’. Budgettair naar beheersingstechniek kan ik dat wel volgen, maar het is toch een ingewikkeld en post- factumsysteem. We hebben aan de sector gevraagd om te spreken over een manier om het budget anders te kunnen inzetten, op een meer voorspelbare manier en op issues die meer op zorgzwaarte gericht zijn dan op administratief personeel. Die gesprekken hebben we gevraagd voor het najaar. Ik mag er dus van uitgaan dat we in de loop van de volgende maanden zullen proberen om te weten welke denkkaders er moeten worden aangehouden. Indien nodig betekent dit ook sociaal overleg.
De sociale onderhandelingen bestaan uit discussies over de koopkracht, over kwaliteit/werkdruk/werkbaar werk enzovoort en bestaan voor een stuk uit de vraag naar aanbodvergroting. De link tussen het tweede en derde luik is zeker in de residentiële ouderenzorg evident. We moeten de stijgende zorgzwaarte ook met budgettaire maatregelen tegemoet treden.
Mijnheer Bertels, uiteraard hebben we gezegd dat we in de sociale onderhandelingen wat dat betreft ook een voorstel doen. Het perspectief van de mensen op de vloer is uiteraard belangrijk, maar we zijn er ook van overtuigd dat we daarvoor in lengte van jaren een groeipad zullen moeten mobiliseren. Dat thema staat zeker op de agenda.
De heer Persyn heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw bijkomende toelichting. Ik wil het bruggetje maken naar de conceptnota die de dames Schryvers en Coppé deze zomer hebben gelanceerd via de media over een gelijkschakeling van rob- naar rvt-bedden. Dat past ook een beetje in deze discussie. We zitten inderdaad nog volledig in een ‘as is’-verhaal. Ik begrijp dat u zegt dat het zo’n omvattende, ingrijpende en ook technisch moeilijke discussie is dat we daar wellicht tijdens deze legislatuur niet meer uit geraken. Onze fractie heeft ook altijd laten verstaan dat we daar begrip voor hebben en dat de grote omslag, zoals wij ze voorstaan en zoals u ook hebt laten blijken in uw commentaar op de conceptnota tijdens de zomer, naar een meer persoonsvolgende financiering in de ouderenzorg een belangrijke omwenteling is. Dat zal nog wat voeten in de aarde hebben. Voor ons is het belangrijk dat we in de toekomst naar een veel meer transparante financiering gaan van ouderenzorg en dat we een kruis kunnen maken over het soort evenwichtsoefeningen zoals die nu voorliggen. We moeten weliswaar met alle respect voor de bedrijfszekerheid van de sector naar een persoonsvolgende of budgetvolgende financiering gaan van zware zorgbehoefte bij onze ouderen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.