Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vraag om uitleg over extra middelen voor het jeugdwerk
Verslag
De heer Annouri heeft het woord.
Ons Vlaams jeugdwerk is iets om trots op te zijn, we staan bovenaan in de internationale jeugdwerkindex, per 250 inwoners is er een jeugdinitiatief. Heel wat experten uit het buitenland kijken jaloers naar de expertise die wij hebben, naar het goede werk dat onze jeugdwerkers doen. Dag in dag uit werken ze samen met en voor jongeren. Dag in, dag uit werken ze van stadspleintjes tot in dorpsstraatjes aan het potentieel van onze jongeren. Omdat ze als geen ander beseffen dat de jeugd van vandaag onze rechtstreekse lijn is naar het Vlaanderen van morgen.
Als minister hebt u al vaak het immense belang van de Vlaamse jeugdorganisaties benadrukt. Jeugdwerk verbindt jongeren, geeft hen een plaats, maakt jongeren weerbaar voor de toekomst, betrekt moeilijk bereikbare groepen, houdt jongeren van de straat enzovoort. De uitdagingen voor het jeugdwerk worden steeds groter. Ze worden als oplossing genoemd in maatschappelijke vraagstukken rond armoede, diversiteit, grootstedelijkheid, kinderopvang, deradicalisering, activering enzovoort. Bovendien zitten de ledenaantallen in stijgende lijn en blijft het aantal deelnemers jaar na jaar stijgen.
Op dinsdag 30 mei stuurde de Vlaamse Jeugdraad een open brief aan de leden van de commissie Jeugd. Uit hun analyse van de preadviezen op de beleidsnota’s 2018-2021 van 116 jeugdorganisaties, blijkt dat de jeugdorganisaties gemiddeld 20 procent minder middelen geadviseerd krijgen dan gevraagd in hun beleidsnota. Klopt het dat u gemiddeld 20 procent bespaart op het Vlaams jeugdwerk? Wat is de redenering achter deze besparing?
De middelen voor het jeugdwerk worden sinds 2008 niet meer geïndexeerd en er vonden al meerdere besparingsrondes plaats. Hoe rijmt u dat met de toenemende uitdagingen en verwachtingen binnen het Vlaams jeugdwerk? Hoe rijmt u dat met de stijging van het aantal leden en deelnemers?
Bent u het met me eens dat ook een status quo de facto een verlies betekent als je de stijgende loonkosten, de inflatie en het uitblijven van indexering in rekening brengt? Zo ja, vindt u dat er meer middelen naar het jeugdwerk moeten gaan en op basis van welke criteria?
Wat is uw reactie op de vraag van de Vlaamse Jeugdraad om 7 miljoen euro extra uit te trekken op het huidige budget?
Welke initiatieven gaat u als minister van Jeugd ondernemen om te wegen op de begrotingsbesprekingen en ervoor te zorgen dat de positieve energie die er binnen het jeugdwerk heerst om kinderen en jongeren in onze samenleving een duurzaam perspectief te geven, behouden blijft?
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, de alarmerende oproep vanuit het jeugdwerk op 30 mei bereikte u wellicht al. Daarin stellen zij dat er 7 miljoen euro extra nodig is om kinderen en jongeren te blijven versterken via jeugdwerk in Vlaanderen. Eind 2016 dienden een honderdtal organisaties hun beleidsnota in voor 2018-2021. Aan deze nota koppelt de Vlaamse Regering de middelen per organisatie. Vandaag kregen al heel wat organisaties een zogenaamd preadvies op basis van de beoordelingen van zowel onafhankelijke adviescommissies als van de afdeling Jeugd.
Uit de analyse van Vlaamse Jeugdraad van deze preadviezen van meer dan twee derde van de aanvragen, blijkt dat er gemiddeld 20 procent minder middelen zou worden geadviseerd dan waar zij om vroegen in de beleidsnota. Nochtans noteren de jeugdorganisaties een realistische begroting, met het oog op de budgettair nijpende tijden. De preadviezen zijn bovendien ook overwegend positief.
De middelen voor het jeugdwerk worden al een aantal jaren niet meer geïndexeerd, maar het aantal leden, deelnemers en organisaties in het decreet blijven sterk groeien. Bovendien zijn de ambities van het jeugdwerk, onder andere in opdracht van de Vlaamse Regering en andere, toegenomen.
De maatschappelijke rol van ons jeugdwerk is immens.
Uit de preadviezen die de Jeugdraad heeft geanalyseerd, blijkt dat de meeste organisaties op een status quo blijven steken. Met op de achtergrond een stijgende loonkost, inflatie en geen indexering op de jeugdsubsidies, betekent dat status quo vandaag eigenlijk een stevig verlies in 2021.
Het belang van het jeugdwerk onderschrijft iedereen. We hebben het daar gisteren in de plenaire vergadering nog over gehad. We waren het daar unaniem over eens. De Vlaamse Jeugdraad vraagt expliciet een investering in het jeugdwerk van 0,02 procent van de totale Vlaamse begroting.
Minister, hoe gaat u om met deze analyse? Hoeveel middelen begrootte u in totaal voor de toekenning van de subsidies voor de komende periode, dus voor 2018 tot en met 2021? En hoeveel begrootte men voor de voorgaande periode, 2014-2017? Zult u tegemoetkomen aan de noden van de jeugdsector? Hoe zult u dat doen? Voorziet u in extra middelen? Is er volgens u ruimte om de index ook toe te passen op de jeugdsubsidies?
Minister Gatz heeft het woord.
Uiterlijk op 1 januari dienden de verenigingen die structureel gesubsidieerd worden op basis van het decreet houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid, hun beleidsnota in met het oog op de toekenning van de variabele subsidies voor de volgende jaren. Die dossiers werden geanalyseerd en besproken door de respectieve adviescommissies en de administratie. De oproep van de Vlaamse Jeugdraad komt nadat de verenigingen het ontwerp van advies over hun beleidsnota ontvingen. Dat is dus midden in de procedure. Dat is op zich geen probleem, maar de procedure is dus nog niet helemaal afgerond. Momenteel finaliseren de adviescommissies en de administratie hun adviezen op basis van de replieken die zij ook ontvingen. Het is immers het recht van elke vereniging om op basis van het voorlopige advies een repliek te formuleren. Pas tegen 15 juli krijg ik zelf die adviezen om daar een beslissing over te nemen. Ik heb op dit moment nog geen zicht op de inhoud van alle adviezen. Ik wil dat graag gegroepeerd kunnen bekijken.
Dat gezegd zijnde, ben ik het niet helemaal eens met een aantal cijfers die de Jeugdraad in zijn oproep gebruikt en met de bijhorende analyses die gemaakt worden. Ik zal mezelf verduidelijken. Allereerst dienden niet alle verenigingen een beleidsnota in. In totaal waren er 86 verenigingen die op 1 januari van dit jaar een beleidsnota indienden. Om u een idee te geven: die verenigingen ontvangen vandaag samen een bedrag van 30.500.000 euro aan subsidies vanuit het decreet. Daar staan 18 verenigingen tegenover die geen beleidsnota indienden. Die claimen dus de facto enkel hun basissubsidie. Samen ontvangen die 18 verenigingen 1.282.000 euro.
De totale bijvraag aan subsidie bedroeg afgerond 8.041.000 euro of 25 procent meer dan vandaag. De totale subsidievraag door de verenigingen die een beleidsnota indienden, bedraagt 39.872.401,82 euro. Ik maak daarbij abstractie van de huidige gesco-middelen ten bedrage van 1.381.000 euro, die vanaf 2018 deel uitmaken van de middelen voor de uitvoering van het decreet jeugd- en kinderrechtenbeleid.
Er is dus ten eerste al een nuance te maken met betrekking tot het feit dat sommige verenigingen een beleidsnota ingediend hebben en andere niet.
Ten tweede verschilt de gemiddelde bijvraag nogal van soort tot soort vereniging, met de cultuureducatieve verenigingen als koploper: zij vroegen samen bijna 50 procent meer dan wat ze vandaag ontvangen. Onderling zijn er trouwens ook grote verschillen, met als uitschieter een vereniging die – en dat is natuurlijk haar volste recht – 387 procent meer vroeg dan wat ze vandaag ontvangt.
Ik geef de geciteerde cijfers, omdat u wellicht begrijpt dat als we alle verenigingen het bedrag toekennen dat ze vragen, dat zou kunnen leiden tot een bizarre situatie. Vragen staat vrij, maar we moeten vanuit het beleid ook kijken naar de inhoudelijke beoordeling door de adviescommissies en uiteraard ook naar de budgettaire situatie.
In de oproep stelt de Vlaamse Jeugdraad dat verenigingen erover klagen dat hun subsidies sinds 2008 niet werden geïndexeerd. De Vlaamse Jeugdraad maakt daarbij geen melding van het gegeven dat er tussentijds nog meerdere beoordelingsrondes waren, met 2010 en 2014 als belangrijkste nieuwe beginjaren, waarbij de middelen inderdaad herverdeeld werden en er telkens ook – tussen aanhalingstekens – winnaars en verliezers waren. Tussen 2008 en 2017 was er daarnaast een netto aangroei met elf verenigingen, waardoor de middelen over meer verenigingen verdeeld werden. Wel wil ik wijzen op de aanpassing van het decreet dat vorig jaar werd goedgekeurd, waardoor er in de eerstvolgende jaren geen jaarlijkse instroom van nieuwe verenigingen voorzien is. Dat zal dus ook een impact hebben op de stabiliteit van de toegekende subsidies.
U vraagt mij ook of een status quo de facto een verlies zal betekenen. Puur cijfermatig klopt het dat een vereniging die een status quo krijgt of zou krijgen, er in wezen lichtjes op achteruitgaat. De vraag is natuurlijk of die vereniging die hetzelfde bedrag geadviseerd krijgt, ook hetzelfde doet of wil doen of kan doen als voorheen, of misschien ook een aantal andere zaken. De beoordeling gebeurt namelijk niet puur lineair. Verenigingen evolueren ook in hun werking en hun aanpak. Bij de beoordeling wordt precies ook met die evolutie rekening gehouden.
De Vlaamse Jeugdraad heeft het over 7 miljoen euro, maar zoals ik u heb aangegeven, is de globale meervraag van alle opgetelde aanvragen en dossiers wel degelijk 8 miljoen euro. Ik begrijp zeker dat de sector meer middelen noodzakelijk acht, maar het is precies de taak van een adviescommissie en van de administratie om na te gaan of die vragen, ook per dossier en per organisatie, al dan niet verantwoord zijn. Verder wil ik daarover nu geen uitspraak ten gronde doen, omdat ik zelfs nog geen advies heb gekregen, laat staan dat ik het al kon bestuderen.
In 2017 is het globale bedrag dat voor alle verenigingen uitgetrokken wordt, 32.093.000 euro. Over 2018 kan en wil ik nog geen uitspraak doen, omdat ik nog niet over de adviezen beschik. We zullen bekijken of en in hoeverre dit aanleiding dient te geven tot een verhoging van het krediet. Ik wil bekijken of indexering voor de looncomponent de komende jaren mogelijk is. Samen met het gegeven van een constant aantal verenigingen zou dat immers voor de volgende jaren ook wat zuurstof aan de jeugdverenigingen moeten geven.
Ik vat het heel simpel samen. De vragen zijn heel terecht, daar niet van. Ik denk niet dat het niet toekennen van de bijkomende of bijgevraagde middelen op zich een besparing inhoudt. Dat is een heel vreemde redenering. Ik denk ook niet dat de tonaliteit waarin men dit debat probeert te plaatsen en alarm slaat of een noodkreet slaakt, met deze emotionele toestand moet worden beoordeeld. Maar ik ga er wel mee akkoord dat er meer middelen moeten worden gevraagd. Ik begrijp die meervraag ook. Alleen zal ik mij daarvoor inzetten en dubbel plooien tijdens de begrotingsbesprekingen, toevallig in of toch ongeveer in de periode waarin ik de definitieve beslissing over de aanvragen moet nemen.
Dus ja, ik heb begrip voor de meervraag. Maar er zijn een aantal argumenten die ik niet geheel deel. Maar goed, dat is een normaal spanningsveld tussen een minister die altijd tot het establishment behoort en een jeugdsector die dat per definitie niet is en dus alle rechten heeft om dat naar voren te brengen zoals het hem of haar past.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, eerst en vooral zijn er twee dingen die ik zeker begrijp. U geeft aan dat u pas op 15 juli over alle definitieve adviezen beschikt en dat u zich er dan pas over kunt uitspreken. Goed, misschien kunnen we dan nog eens samenkomen om daarover te discussiëren? Ik weet niet hoe de agenda van de commissie eruitziet, maar het lijkt mij toch interessant om dat te doen.
U geeft ook heel duidelijk het engagement aan dat u bij de begrotingsgesprekken uw taken ten volle zult vervullen en dat u zult proberen meer middelen uit de brand te slepen. Dat zijn twee goede en positieve signalen.
Ik begrijp waar de emotionaliteit in dit debat vandaan komt. De afgelopen jaren is er binnen de jeugdsector een paar keer het gevoel geweest – en wat mij betreft terecht – dat ze plots met een vermindering van middelen te kampen hebben gekregen waarop ze niet hadden gerekend. We hebben hier heel vaak met z’n allen terecht gezegd dat het jeugdwerk van ontzettend groot belang is. En we erkennen ook allemaal de expertise, de professionaliteit en het nut daarvan. Er is ook altijd gezegd dat er daarop niet zou worden bespaard of toch zo weinig mogelijk.
Maar het gevoel binnen de jeugdsector is wel dat ze waakzaam moeten zijn, omdat ze in het verleden al hebben gezien dat er plots op andere manieren wel aan hun middelen is geraakt. Ze willen dat niet meer zien gebeuren.
Tegelijkertijd vind ik het ook wel terecht dat je, als je keer op keer meer leden krijgt, als je blijft groeien, als de maatschappelijke druk op je takenpakket blijft vergroten en verbreden – je moet plots met heel veel andere dingen bezig zijn –, dan ook wel zegt: ‘Kijk jongens, een plus een is twee. Als we meer moeten doen, als we meer leden betrekken, dan verwachten we ook wel dat daar wat meer middelen tegenover staan.’ Ik denk dat dat een gezonde en ook heel logische reflex is.
In die zin moeten we dat niet te snel afdoen als ‘het is een emotionele respons’ of ‘ze proberen vooral zo veel mogelijk middelen te krijgen’. Ik denk dat het een heel rationele redenering is en ook iets dat gestoeld is op wat er in het verleden is gebeurd.
Eigenlijk heb ik slechts één concrete vraag. Het is nu wat moeilijk om in detail te gaan, omdat u zelf zegt dat u nog niet over alle definitieve adviezen beschikt en dat dat pas op 15 juli zal zijn. Het is dus eigenlijk een vraag aan u en aan de voorzitter of we hierover rond die periode kunnen samenzitten en kunnen discussiëren over wat er wel en niet mogelijk is en op welke manier die middelen dan wel of niet zouden kunnen gaan naar organisaties die het nodig hebben.
Ik snap dat u zegt: ‘Sommigen hebben 380 procent meer gevraagd. Je moet dossier per dossier bekijken. Je kunt daar niet zomaar uitspraken over doen.’ Maar de totaliteit van de middelen die naar jeugdverenigingen gaan, is wel iets dat heel hard leeft bij de jeugdsector. Ze willen en communiceren ook terecht: ‘Als je enkel en alleen het beste wilt voor uw jeugd, moet je daar ook de middelen tegenover zetten.’ En dat gevoel is er vandaag echt niet. Daarom zou ik graag hebben dat we daarover hier opnieuw de koppen bij elkaar steken.
Mijnheer Annouri, daarover kunnen we het straks hebben.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. U zegt dat de procedure nog lopend is. Dat klopt natuurlijk.
In de plenaire vergadering van een paar weken of een paar maanden geleden hebt u al gezegd dat bijvoorbeeld Awel – en ik ondersteun dat absoluut – meer ondersteuning en middelen zou mogen krijgen. En die zitten ook mee in die procedure.
Nogmaals, ik steun die oproep volledig. Het is natuurlijk wat vreemd om dan nu met de procedure te schermen en te zeggen dat u nog geen zicht hebt op 2018. Ik vind het wat vreemd dat u daarover nog geen uitspraken kunt doen. Ik steun u als u zegt dat u de index wilt bekijken. Ik vind het zeer positief dat u zult nagaan of dat mogelijk is. Ik denk dat dat voor een aantal organisaties al wat meer ademruimte kan geven.
U zegt ook dat u de meervraag begrijpt en dat vragen vrij staat. Maar die vragen worden natuurlijk gesteld op basis van een realistische begroting die organisaties hebben ingediend. Men is ook ambitieus: er wordt vanuit de Vlaamse Regering, maar ook vanuit andere actoren, meer gevraagd aan de jeugdorganisaties. Het is dan ook logischer dat, als er meer ambitie is om bepaalde dingen te doen en als ze bepaalde dingen moeten doen, daar ook extra middelen tegenover staan.
Tot slot wil ik u veel succes wensen bij de begrotingsbesprekingen. Ik hoop dat u effectief op tafel kunt kloppen voor die extra middelen voor ons jeugdwerk, zodat we naar die 0,02 procent van de Vlaamse begroting kunnen gaan. U hebt alvast onze steun als dat zou lukken.
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Vanuit de CD&V-fractie zijn wij ook bekommerd over de financiële situatie van het jeugdwerk die inderdaad, als je dat jaar na jaar bekijkt, er stilaan echt wel op achteruitgaat. Wij steunen de minister dus volop in het feit dat hij zich dubbel zal plooien tijdens de begrotingsbesprekingen. We zullen het niet nalaten de ministers van de eigen partij te vragen of u dat ook echt hebt gedaan. Ik zie het al letterlijk voor mij, dat dubbel plooien.
Het zal wel nodig zijn, want er zijn natuurlijk heel veel vragen. We hebben hier gisteren in de plenaire vergadering een debat gevoerd naar aanleiding van de stakingsaanzegging bij De Lijn. Het straffe is dat men daar aan het onderhandelen is over een loonsopslag – ze spreken zelfs nog niet van een indexering – van 1 of 1,1 procent. Daarover gaat de discussie dan, over de opslag.
Minister, dat u wilt nadenken over het indexeren van de looncomponent, is goed. Dat is een must en u moet er volop voor gaan, dit lijkt ons het minimum. Door de demografische aangroei van het aantal kinderen in de laatste jaren, zien we dat steeds meer jeugdbewegingen met heel veel leden worden geconfronteerd. Er gebeurt ook heel veel voor jongeren en daar kunnen we alleen maar blij om zijn. Alle jongeren die op een leuke manier in het jeugdwerk bezig zijn, doen tenminste geen domme dingen op het moment dat ze als vrijwilliger in de leiding of als lid bezig zijn. Dat moeten we heel sterk blijven ondersteunen.
We hebben de noodkreet van de Vlaamse Jeugdraad gelezen. We gaan ons niet uitspreken over de cijfers, maar de indexatie van de looncomponent lijkt ons toch wel het minimum. Probeer er dus zeker nog wat meer uit te halen, want er is duidelijk iets aan de hand. Het kan zo niet blijven duren. Vorige week heb ik bij de bespreking van het VRT-jaarverslag gezegd dat je een kei niet kunt blijven stropen en daar worden de lonen tenminste wel geïndexeerd. Daar ging het over de werkingskosten. Hier is dat eigenlijk net hetzelfde: op een bepaald moment is het er allemaal af. In heel veel sectoren in Vlaanderen zijn we stilaan op dat punt gekomen. Ik hoop dat de regering voldoende middelen kan vrijmaken om hier en daar zuurstof te geven aan bepaalde sectoren die het in de afgelopen jaren wat moeilijker hebben gekregen.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Onze fractie ondersteunt uiteraard een zeer ambitieus jeugdwerkbeleid. Iedereen hier onderstreept het belang en het nut van het Vlaams jeugdwerk. Dat er binnen de sector financiële, maar ook andere noden bestaan, is ons absoluut bekend. Daar zijn we ons ook zeer goed van bewust. Er zijn hier al enkele punten opgenoemd waarmee de sector te kampen heeft.
We moeten toch ook een realistisch beleid voeren. Wat er wordt gevraagd, is niet min. Het is een stijging van 7 miljoen euro op het budget van het beleidsdomein Jeugd, dat betekent een stijging van 20,89 procent. Hoe gaat men dat budgettair realiseren? Dat lijkt me niet vanzelfsprekend. Minister, ik hoor dat u dit hard gaat maken bij de bespreking van de begroting en ik wens u daar enorm veel succes mee.
In het afgelopen jaar is er toch een en ander gebeurd voor het jeugdwerk. Het budget steeg naar 33,5 miljoen euro, dat is goed voor een netto stijging van 0,5 miljoen euro. Ook binnen de middelen is er een verschuiving teweeggebracht. Ik denk bijvoorbeeld aan ons eigen politiek apparaat met de besparing op de politieke jongerenorganisaties (POJO’s) om zo het echte jeugdwerk meer ademruimte te schenken. Misschien gaan we daar een beetje te snel aan voorbij.
Wat de preadviezen betreft, dat proces moet worden doorlopen. Tegen die voorlopige adviezen is ook een beroep mogelijk. Daarna komt er een definitief advies en een beslissing van de Vlaamse Regering tegen midden september. Ik denk dat we dat proces volledig moeten laten doorlopen voor we over een definitief resultaat kunnen spreken.
Bij die adviezen zijn er verschillende nuances aangebracht. Het is niet allemaal zwart-wit. We moeten dat zeker en vast eerst afwachten. Die discussie moeten we in de loop van het nieuwe werkjaar zeker heropnemen.
Minister Gatz heeft het woord.
Nog enkele elementen. In elk geval bedankt voor de kamerbrede steun voor meer middelen voor het jeugdwerk. Ik zeg dit zonder enig cynisme, ik meen dat ook. Het is dus goed om te horen dat iedereen het daarover eens is.
Mevrouw Brouwers, het is goed om de ministers van uw eigen partij te vragen of ik mij wel dubbel zal hebben geplooid. Het zou natuurlijk ook goed zijn om de ministers van uw eigen partij over uw en mijn wens in te lichten omdat de oproep van de Vlaamse Jeugdraad wel degelijk is gericht aan de voltallige Vlaamse Regering. Uiteraard ben ik een eerste gesprekspartner en ik ben dat ook graag. Maar men heeft me verzekerd, niet op mijn vraag maar als context bij de aankondiging die men enige tijd geleden op mijn kabinet heeft gedaan, dat het goed is om toch wat argumenten te ontwikkelen, en die zijn er zeker, ten aanzien van de voltallige regering.
Ik wil even iets verduidelijken. Ik verschuil me niet achter de lopende procedure. Als er een actuele vraag was over één vereniging, in dit geval Awel, dan was ik tenminste al blij te kunnen zeggen dat het preadvies in een verhoging van de middelen voor Awel voorzag en dat ik dat welwillend tegemoetkwam. Ik heb op het spreekgestoelte niet à la limite een subsidiebeslissing over één organisatie gegeven. Het was, zoals u trouwens weet, een preadvies, waarna nog een repliek mogelijk was. De volledige, afgewerkte adviezen verwacht ik nog.
Mijnheer Annouri, ik wil u gerust te woord staan in de week na 14 juli. Of ik u dan al veel zal kunnen zeggen, is zeer de vraag en ik zal u zeggen waarom. Op 15 juli krijg ik de adviezen. Ik kan die niet zomaar instant bestuderen. Ja, ik kan dat wel, maar dan heb ik er een volledig zicht op. De beslissing die ik moet nemen, mag ik nog nemen tot 15 september. Aangezien meer middelen doorgaans op een begrotingsronde al dan niet worden toegekend, is het toch wenselijker dat – ik weet niet hoe het dan juist zit met de publicatie van de definitieve adviezen, waarover iedereen kan worden ingelicht, op zichzelf is dat geen probleem – de meervraag toch duidelijk een politieke beslissing van de voltallige Vlaamse Regering zal inhouden, die er pas in september is.
Met andere woorden, buiten het ‘akte nemen’ van de adviezen… Dat wil ik altijd komen doen, ik ben toch ter beschikking, de donderdag na 14 juli, of later, dat is geen probleem. We doen allemaal aan politiek, dat begrijpt u, het is een politieke beslissing. Buiten de beleidsbeoordeling of de inhoudelijke beoordeling die wat vroeger kan gebeuren afhankelijk van de organisatie, zal een politieke beslissing over de meervraag pas bij de opmaak van de begroting worden genomen.
Mijnheer Annouri, ik deel u dit gewoon mee. Ik wil me nergens achter verstoppen. Ik laat u weten wanneer de finale beslissing er uiteindelijk zal zijn.
De heer Annouri heeft het woord.
Op dat vlak moeten we de praktische modaliteiten zelf invullen. We moeten nog zien hoe we dat willen doen.
Minister, ik snap zeker en vast uw punt. Ik wil gewoon vanuit mijn stoel dit gesprek met u voeren. Ik wil niet in de loop van het volgende zittingsjaar plots voor voldongen feiten worden gesteld zonder dat we hierover een debat hebben kunnen voeren. Dat zou ik persoonlijk zeer jammer vinden. We zullen nog zien hoe we dit doen.
Ik wil nog eens herhalen dat we het er allemaal over eens zijn dat het jeugdwerk belangrijk is. We zijn het erover eens dat de mensen in het buitenland naar ons kwalitatief sterk jeugdwerk opkijken. We krijgen nu signalen vanuit het jeugdwerk zelf dat er steeds meer financiële ademnood ontstaat. Ik zou het ontzettend jammer vinden binnen enkele jaren tot de conclusie te moeten komen dat we die uitstekende positie kwijt zijn omdat we de jeugdsector te weinig financiële ademruimte hebben gegeven. Ik zou het ontzettend jammer vinden indien we op kwaliteit zouden inboeten en niet meer zouden staan waar we moeten staan.
Ik zal die vragen keer op keer blijven stellen. Ik ben blij met de kamerbrede steun. Ik hoop dat we met zijn allen op dezelfde nagel kunnen blijven kloppen. Het is een vraag aan de hele Vlaamse Regering. Ik zeg het met woorden van de Vlaamse Jeugdraad zelf: “Kennis, ervaring, goesting en ambitie. Maak als Vlaamse Regering een positieve keuze voor het jeugdwerk.”
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, ik wil me eigenlijk aansluiten bij de woorden van de heer Annouri. Natuurlijk ondersteunen we allemaal het jeugdwerk. We hebben allemaal vertrouwen in onze jongeren in dat jeugdwerk. We zijn er ontzettend trots op dat we in Vlaanderen een uniek jeugdwerk hebben. De middelen hiervoor moeten natuurlijk gewoon volgen. Ik hoor hier bij iedereen eenzelfde geluid. Ik hoop dat de leden van de meerderheid hun ministers, die de begrotingsbesprekingen zullen bijwonen, hierop zullen aanspreken en u zullen steunen om de bijkomende middelen voor het jeugdwerk te honoreren.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.