Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Wouters heeft het woord.
Minister, collega’s, de tweede looptijd van de trajecten ‘Werkinleving voor Jongeren’ (WIJ!) ging van start op 1 juni 2015 en loopt nog tot en met 31 augustus 2017. In totaal zullen 6242 werkzoekende jongeren tussen 25 en 28 jaar zonder diploma over heel Vlaanderen, verspreid over drie jaar, een intensief traject naar werk hebben gekregen. De projecten worden voor 40 procent of 7,2 miljoen euro gefinancierd vanuit het Europees Sociaal Fonds, en voor 60 procent of 10,8 miljoen euro met reguliere middelen van de Vlaamse minister van Werk en Sport. Nieuw in deze projectperiode is dat in zo goed als alle projecten ook sport een plaats heeft gekregen als competentieversterkend element.
In het Ondernemingsplan 2017 van Sport Vlaanderen lezen we: “Met het integreren van een sportcomponent binnen een tewerkstellingsmaatregel zoals WIJ! is het de bedoeling om vanuit het sportbeleid, bovenop de ontwikkeling van een gezonde en actieve levensstijl en de bevordering van de fysieke fitheid, arbeidsgerichte competenties en attitudes bij deze jongeren te bevorderen.”
Op basis van de inhoudelijke verslagen van de projectuitvoerders en van wetenschappelijk onderzoek zou er richting gegeven worden aan het verdere beleid rond attitudevorming en competentieontwikkeling via sport. Het onderzoeksrapport van de Vrije Universiteit Brussel verscheen eind april 2017. Uit het onderzoek blijkt dat de sportieve effecten en de arbeidsgerichte effecten van de sportdeelname door de jongeren beperkt zijn. De sportactiviteiten hebben ook een eerder lage frequentie waardoor er maar een beperkte impact mogelijk is. De meeste uitvoerders streven naar ongeveer één sportactiviteit per maand. Bovendien worden sportmomenten regelmatig afgelast vanwege de lage opkomst. De cijfers van opkomst zijn heel erg verschillend tussen en binnen de verschillende uitvoerders, maar schommelen rond de 25 procent. Het is voor de jongeren moeilijk te begrijpen waarom ze verwacht worden om te sporten in een traject naar werk. Om effect te hebben, stellen de onderzoekers enkele randvoorwaarden voor en geven ze enkele beleidsaanbevelingen zoals het verder inzetten op lokale samenwerkingsverbanden en het ontwikkelen van inzicht in welke rol sport zou moeten vervullen.
Minister, welke conclusies trekt u uit het onderzoeksrapport inzake de effecten, randvoorwaarden en methodieken van sport binnen de trajecten ‘Werkinleving voor Jongeren’?
Zijn dezelfde resultaten en conclusies terug te vinden in de inhoudelijke verslagen van de projectuitvoerders?
De projectondersteuning vanuit het sportbeleid voor de sportcomponent binnen de WIJ!-trajecten loopt tot 31 augustus 2017. Ondertussen zou er een nieuwe oproep gelanceerd zijn voor nieuwe projectondersteuning voor WIJ!-trajecten vanuit het sportbeleid. In welke mate werd het aspect sport aangepast binnen de oproep?
Minister Muyters heeft het woord.
Mijnheer Wouters, de VUB heeft ongetwijfeld duidelijk gemaakt dat de manier waarop er tot nu toe is gewerkt, weinig effect heeft. Ik ben over de manier van uitvoeren ook wat ontgoocheld. Op zich was het geen verrassing meer omdat tussentijdse bezoeken medio 2016 en de rapportering duidelijk hadden gemaakt dat er moeilijkheden waren.
Het gaat hier over een pilootproject. Het was heel nieuw. Er waren zelfs geen Europese voorbeelden. Dat men daaruit nog moet leren, is op zich niet erg. Het belangrijkste is dat we uit dit project de nodige lessen trekken en dat we, mede dankzij de input van de uitvoerders van de vorige fases en van het flankerend onderzoek door de VUB, opnieuw en op een betere manier kunnen starten.
U hebt waarschijnlijk heel het onderzoek gelezen. Het lijkt mij dan ook niet nodig om alle conclusies of aanbevelingen te overlopen. Ik onthoud één ding waar ik echt van overtuigd ben: uit het onderzoek blijkt heel duidelijk dat de meeste uitvoerders het potentieel van sport binnen dergelijke programma’s erkennen. We zien dus dat het zou moeten kunnen. Ook de uitvoerders zien dat. De vraag is dan hoe je het moet doen. Wat we hebben gedaan, is duidelijk niet de goede manier.
Net zoals de meeste uitvoerders geloof ook ik in die meerwaarde. Daarom heb ik besloten om dit experiment niet op te geven en om sport opnieuw op te nemen in de nieuwe oproep. Ik ga uiteraard niet hetzelfde doen. Ik zal rekening houden met de bevindingen van de VUB. De mate waarin sport een positieve impact kan hebben, hangt sterk af van de context waarin sport aangeboden en beoefend wordt. Daarom wordt in de nieuwe oproep vooropgesteld dat de sportprojecten binnen een bestaande sportvereniging moeten plaatsvinden. We moeten dus niet iets nieuws opzetten om daar iets vaags mee te doen. Ik ben ervan overtuigd dat jongeren door te sporten en door te functioneren binnen de bestaande setting van een sportvereniging, waar begeleiding en sociale controle aanwezig zijn, competenties verwerven – op tijd komen, discipline aanvaarden, taken op zich nemen – en attitudes opbouwen die van pas komen om toegang tot de arbeidsmarkt te krijgen.
Er is nog een tweede reden waarom het belangrijk is om dit in een bestaande vereniging te laten gebeuren: ze komen vaak in een nieuw netwerk terecht. We zeggen heel vaak dat aanwervingen gebeuren omdat er een mond-tot-mondreclame is. Dat nieuwe netwerk draagt daartoe bij. Daarom zoekt de nieuwe oproep per regio een organisatie die ervaring heeft in het begeleiden van kwetsbare jongeren en die trajecten ontwikkelt om via individuele begeleiding de afstand te verkleinen voor minstens 3130 laaggeschoolde, kwetsbare jongeren tussen 18 en 25 jaar.
Die trajecten moeten de persoonlijke situatie van de jongeren in kaart brengen, de randproblematiek wegwerken, de jongeren arbeidsrijp maken. Organisaties kunnen daarvoor zelf een methodiek voorstellen. Dat vind ik een goede zaak. Binnen die nieuwe oproep is sport voor het eerst een verplicht onderdeel: ik vraag niet dat elke jongere moet gaan sporten, maar sport moet wel verplicht worden opgenomen in het aanbod dat wordt gedaan, naast bijvoorbeeld de opmaak van een persoonlijk actieplan, naast het werken aan ‘soft skills’ of competentieversterking, deelname aan jobbeurzen, noem maar op. Als een jongere totaal niet sportief is, dan ga ik die jongere niet in sport steken, maar het is wel verplicht om sport aan te bieden.
In het onderzoek van de VUB werden vijf rollen van sport gedefinieerd in het kader van tewerkstellingsprogramma’s. Ik heb er specifiek voor gekozen om binnen WIJ3 de nadruk te leggen op de volgende drie rollen. Ten eerste is er sport als sociaal middel. Ik zeg altijd: in het amateurvoetbal is de derde helft de belangrijkste. Ten tweede is er sport als toepassingsmiddel. Ten derde is er sport als leermiddel. Organisaties moeten een van de drie rollen opnemen, maar mogen zelf kiezen in welke mate ze die drie rollen opnemen, en ze kunnen meerdere rollen tegelijk opnemen. In elk geval is samenwerking met sportactoren verplicht, tenzij kan worden aangetoond dat ze zelf voldoende expertise en deskundigheid in huis hebben.
Zowel het kader van WIJ! als de manier waarop sport een plaats moet krijgen, werd dus grondig aangepast ten opzichte van de vorige oproep. Het onderzoek van de VUB en de aanbevelingen werden als bijlage opgenomen in de nieuwe oproep. Natuurlijk, ‘the proof of the pudding is in the eating’, maar ik ben heel zeker dat, als je gaat aankloppen bij een aantal van die amateurclubs en je vraagt of ze bereid zijn mee te werken aan een project waarbij een kwetsbare jongere in hun club wordt gezet, die dan mee kan voetballen, lopen, hockeyen of weet ik veel welke sport kan doen, je heel veel respons zult krijgen, en dat is wat we willen bereiken.
Om dat te realiseren is er dus die combinatie van Sport Vlaanderen en VDAB, samen met het ESF en de VUB. Als we die begeleiders ter zake dan kunnen adviseren en begeleiden, dan denk ik dat we een nieuw experiment hebben, dat heeft geleerd van het vorige en van de VUB-studie en waarvan ik hoop dat het succes heeft. Ik geef het in elk geval nog niet op. De derde oproep is duidelijk een andere dan de vorige twee.
De heer Wouters heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Hoewel de resultaten van het onderzoek inderdaad niet zo positief waren, vind ik het echt een zeer positieve zaak dat u daadwerkelijk aan de slag gaat met die aanbevelingen. Dit opgeven, dat kunnen we niet maken. Daarvoor lijkt het doel me veel te mooi. We moeten daarnaar blijven streven. Ik heb wel een bijkomende vraag. Op welke manier zal er op maat worden gewerkt met elke jongere op het vlak van sport binnen de trajecten? De ene jongere wil en moet immers andere competenties bijleren dan de andere, en de ene sport is daar veel geschikter voor dan een andere. Er is al een gigantisch verschil qua skills tussen een ploegsport en een individuele sport, ook in clubverband. Ik volg u immers ook als u stelt dat ze echt wel in de structuur van een club moeten zitten, anders krijgen we opnieuw een wildgroei. Zoals de heer Beloy zegt, voetbal is goed voor jonge gasten, want ze leren bijvoorbeeld al wat een gele en een rode kaart is, ze leren dat ze tot daar mogen gaan en niet verder. Dat zijn al belangrijke skills die ze kunnen meenemen in het arbeidscircuit. Dat vind ik dus zeer sterk.
Er was iets in uw antwoord dat ik toch niet compleet vond. Ik ga akkoord met wat u zei over de derde helft voor de recreatiesporters, maar ook voor de supporters die naar professioneel voetbal gaan kijken, is de derde helft ook dikwijls de allerbelangrijkste.
Minister Muyters heeft het woord.
Wat dat op maat zijn van de sporter betreft, dat is natuurlijk de essentie van ons werkgelegenheidsbeleid. Mevrouw Van Eetvelde weet dat heel goed. Je gaat elk individu inschatten. Heel vaak, zeker bij sport, moet je je goed inleven in de persoon in kwestie. Diegene die daar de begeleiding doet, zal ook de sporten goed moeten kennen, want niet elke sport is inderdaad even geschikt voor elk individu. Stel je voor dat je iemand hebt die niet echt goed is in in team werken. Als je die al, zelfs in atletiek, in een club kunt laten meedraaien, dan kan hij voor een stukje individueel zijn, maar ik zie heel goed dat meedraaien in een atletiekclub nog altijd ploegsport is, ook al loopt hij individueel. Die filosofie, die toeleiding is dus heel essentieel. Daarom hebben we bij die derde oproep heel duidelijk verplicht om samen te werken met verenigingen. Ik hoop dat er wat multisportverenigingen bij zijn, of verschillende soorten sport, zodat dat daadwerkelijk op maat is van die jongere. Ik wil heel duidelijk zeggen dat het er niet om gaat dat ze zouden sporten. Het gaat om de kwaliteiten, de competenties en de talenten die ze kunnen meekrijgen, maar ook om die sociale inclusie, die voor jongeren soms een enorm aspect kan zijn. Als je plots in een omgeving komt waarin je voor een keer wordt gewaardeerd met wat je in sport doet, dan geeft dat een meerwaarde qua geloven in jezelf.
Dat zijn aspecten die we mee moeten nemen en waar ik echt in geloof. We moeten dat opnieuw een kans geven. We weten nu wat er allemaal niet goed werkt. Laat het ons op deze manier, met de studie van de VUB in de hand, en onze ervaring, wat anders aanpakken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.