Verslag vergadering Commissie voor Wonen, Armoedebeleid en Gelijke Kansen
Verslag
Mevrouw Christiaens heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, het maatschappelijk draagvlak voor nieuwe woonvormen en woonvormen met een of meer gemeenschappelijke ruimten is de voorbije jaren sterk toegenomen. We hebben dat hier ook al heel vaak besproken. Het delen van bepaalde ruimten past perfect in de bredere tendens om dichter bij elkaar te wonen en publieke open ruimte maximaal te benutten. Ook betaalbaarheid speelt telkens opnieuw een belangrijke rol.
Over de nood om een definitie in te schrijven in de Vlaamse Wooncode hebben we het ook al vaak gehad. U hebt dat mee opgenomen in het decreet rond proefprojecten van nieuwe woonvormen. U hebt gezegd dat we in de loop van die projecten kunnen evalueren en eventueel tot definities kunnen komen.
Wat is er voor ons nog belangrijk aan zo'n definitie? Op die manier kan men er een code aan koppelen in het bevolkingsregister en kunnen instellingen zoals de RVA hier rekening mee houden bij het bepalen van de gezinsvorm. Dit gebeurt al in Brussel en Wallonië waar men zo'n definitie heeft. In Vlaanderen heeft men dit voor zorgwonen, maar nog niet voor gemeenschappelijk wonen.
Net zoals dat het geval is voor zorgwonen in Vlaanderen, worden in Wallonië en Brussel deze woonvormen dus gekoppeld aan een gezinstype in de zin van de wetgeving betreffende de bevolkingsregisters. Dit is ook voor een instelling zoals de RVA het uitgangspunt voor het bepalen van de gezinscategorie.
Concreet betekent dit dat, als men in een cohousingproject woont, men vaak wordt beschouwd als samenwonende omdat er geen definitie is. Dat heeft dan gevolgen voor de uitkering. Het zou dan kunnen zijn dat men, als er een code aan zou worden gekoppeld, wel als alleenstaande zou worden beschouwd, wat men in de praktijk ook is. Het is niet omdat men als alleenstaande in een cohousingproject woont, dat men voor een uitkering als een samenwonende moet worden beschouwd en men een lagere uitkering zal krijgen.
Twee Walen die cohousen, behouden een hogere uitkering, twee Brusselaars die samenwonen ook. Twee Vlamingen die cohousen kunnen echter niet van zo’n regeling genieten, doordat er geen definitie voorhanden is. Dat probleem is mij ter ore gekomen.
Minister, bent u op de hoogte van het probleem? Welke oplossing ziet u om het ongewenste effect van het ontbreken van een definitie op de uitkeringen weg te werken? Acht u de definitie die gegeven wordt voor collectief wonen in het Waalse of het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest al dan niet afdoende om te implementeren in de Vlaamse regelgeving?
Minister Homans heeft het woord.
Collega, u weet ook dat in deze commissie al heel veel debatten zijn gevoerd over de definitie, en terecht, want het is een vraag vanuit het veld om er zo snel mogelijk aan tegemoet te komen. Ik heb in het verleden ook altijd gezegd dat, als we proefprojecten ondersteunen en stimuleren, we net door die projecten de kans willen geven om geen enkele vorm uit te sluiten. Op basis van de ingediende projecten – u kent ze allemaal, u kent ook het antwoord op de vorige vragen – willen we nagaan of er een soort van gemeenschappelijke deler is waarmee we de beste definitie kunnen maken. Ik denk dat het goed is dat we niet overhaast te werk gaan en dat we het op deze manier oplossen.
De problematiek die u schetst, bestaat inderdaad vandaag en moet worden opgelost. Ik meen toch wel dat het probleem per definitie niet is opgelost als je het gewoon inschrijft in de Vlaamse Wooncode. We hebben het juridisch laten onderzoeken, niet alleen naar aanleiding van uw vraag, maar ook in het kader van de definitie. Het juridisch advies zegt dat er een oplossing moet worden gevonden in de Codex Ruimtelijke Ordening, waar ook het zorgwonen is geregeld. Het is een vergelijkbaar – als ik het zo breder mag trekken – probleem en zorgwonen is gewoon in de Codex RO geregeld.
Het is natuurlijk niet omdat we in de Wooncode een definitie over de nieuwe woonvormen opnemen dat daarmee ineens het hele vergunningenbeleid is geregeld. De definitie die is voorgesteld door het Steunpunt Wonen kan uiteraard ook een houvast bieden voor andere beleidsdomeinen. Desalniettemin zal de op te nemen definitie in de Wooncode in principe enkel van toepassing zijn op het instrumentarium van het beleidsveld Wonen. Dat is toch wel belangrijk om hier nog eens te benadrukken. Het neemt natuurlijk niet weg dat er ook een initiatief zal moeten komen vanuit het beleidsdomein Ruimtelijke Ordening. Ik zal dat ook aankaarten in de schoot van de Vlaamse Regering, maar het zou goed zijn dat ook vanuit het parlement de signalen aan de desbetreffende ministers worden gegeven. Ik heb u daarnet het voorbeeld gegeven dat er toch ook conform wat er met zorgwonen is gebeurd, een bepaling komt in de Codex RO. Ook de bevoegdheid Fiscaliteit en Begroting is in dezen toch wel onmisbaar. Tussen de ministers, maar ook tussen de kabinetten zijn er gesprekken, maar het zou goed zijn dat er ook vanuit het parlement een signaal wordt gegeven.
Mijn eigen administratie agentschap Wonen-Vlaanderen zal vanuit de transitieprioriteit Slim Wonen en Leven bekijken of er ook coördinerend kan worden opgetreden. Het is niet goed dat iedere minister op het eigen eiland bezig is. Dat moet zeker in orde worden gebracht.
Ik wil ook een aantal bekommernissen meegeven vanuit mijn bevoegdheid Wonen, dus enkel vanuit het beleidsveld Wonen, die opduiken als je het debat voert over gemeenschappelijke woonvormen. We moeten absoluut waakzaam zijn en opletten dat de definitie geen andere beleidsdoelstellingen die we hebben vanuit Wonen, doorkruist, zoals de ongebreidelde opdeling van eengezinswoningen – dat kan absoluut niet de bedoeling zijn –, huisjesmelkers die plots verhuren onder het systeem van cohousing en dergelijke meer. Ik zeg niet dat jullie voorstander zijn van dergelijke praktijken, maar ik wil vanuit mijn rol en mijn verantwoordelijkheid de aandacht vestigen op het feit dat er ook neveneffecten zouden kunnen zijn die absoluut niet wenselijk zijn. Ik ga ervan uit dat jullie dat ook vinden.
In het decreet Proefomgeving Experimentele Woonvormen is al een definitie van gemeenschappelijk wonen opgenomen. Ik zal die definitie niet voorlezen, die kent u ook. De bedoeling is te weten te komen of die definitie de praktijktoets zal kunnen doorstaan. Ik heb al verwezen naar de proefprojecten. U weet dat de initiatiefnemers nog projecten kunnen indienen tot 31 augustus 2017. Op basis van de ingediende projecten zullen we de definitie verfijnen.
U had het over een definitie in Wallonië en in Brussel. Als ik dan toch een voorkeur moet uitspreken voor Wallonië of Brussel, dan ga ik voor de Brusselse definitie, omdat die enigszins aansluit bij de definitie die ook door het Steunpunt Wonen naar voren is gebracht, omdat er ook wel degelijk sprake is van aparte woonruimte. Dat is een goede benadering.
Mevrouw Christiaens, vanuit Wonen moeten we natuurlijk onze verantwoordelijkheid nemen, en dat doen we ook. Ik zou het wel kunnen waarderen dat ook collega-ministers op hun verantwoordelijkheid in deze zaak worden gewezen, niet alleen door mezelf maar ook door jullie. Bijvoorbeeld het opnemen in de codex RO lijkt me echt een onontbeerlijke vereiste te zijn om dit tot een goed einde te brengen, want we hebben dat met zorgwonen ook zo geregeld.
Mevrouw Christiaens heeft het woord.
Minister, mijn bekommernis is in de eerste plaats dat ik de nieuwe woonvormen wil promoten om alle redenen die al zo vaak zijn aangehaald. Het zou dan natuurlijk wel jammer zijn dat bepaalde mensen die daarin willen meestappen, die interesse hebben, zeggen dat ze dat niet gaan doen omdat ze een uitkering of een ander inkomen hebben dat afhangt van hun statuut als alleenstaande of samenwonende. Het zou dan toch heel erg zijn dat we potentieel geïnteresseerden daarvoor bijna uitsluiten, niet helemaal, maar toch in een onzekere positie brengen. Indien ze wel in zo'n project zouden stappen, zouden ze na een bepaalde tijd een wijziging krijgen van hun inkomen, terwijl dat niet terecht is. Dit hangt samen met onze inzet en energie voor al die nieuwe woonvormen. We kunnen mensen niet kwalijk nemen dat ze, als ze minder inkomen hebben, dit niet gaan doen. Dat is mijn bekommernis.
Minister, dat u zegt dat het ook door de collega's mee moet worden opgenomen, is terecht. Ik weet niet waarom er destijds is gekozen voor de definitie van zorgwonen en de koppeling van de code in de bevolkingsregisters met de Codex Ruimtelijke Ordening. De Brusselse definitie van gemeenschappelijke woonvormen met de verschillende mogelijkheden is wel opgenomen in de Brusselse huisvestingscode, dus niet in de regeling voor Ruimtelijke Ordening. Waarom die keuze daar is gemaakt en waarom dat hier niet kan, dat weet u misschien uit het juridisch advies, maar daar ben ik benieuwd naar.
Minister, sowieso moeten de andere ministers van Ruimtelijke Ordening samenwerken op het vlak van fiscaliteit. Anders zal het gewenste resultaat niet worden bereikt. Het is goed dat u de coördinerende rol wilt opnemen. Wij zullen de handschoen opnemen om vanuit het parlement uw collega's daarover te ondervragen.
De heer de Kort heeft het woord.
Minister, ik ben zeer tevreden met uw antwoord. Over deze kwestie zal er met heel wat andere ministers verder moeten worden overlegd. Er rijst ook probleem door de wijziging van de financiering ten aanzien van personen met een beperking. Vroeger gebeurde de financiering ten aanzien van de instelling die de woonfunctie vervulde. Met de wijziging naar een persoonsvolgende financiering krijgt elk van die gasten een stukje woonvergoeding in dat rugzakje. Ze moeten zelf ook naar een woonst zoeken. De ouders van die gasten slaan dan dikwijls de handen in elkaar om samen op zoek te gaan. Door samen een woonst te zoeken, zorgen ze voor een inclusieve samenleving. Ze slaan de handen in elkaar vanwege het kleine bedrag dat maar in dat rugzakje zit, en botsen dan op een probleem als ze samen een woning huren of kopen voor personen met een beperking. Als ze bij de dienst Ruimtelijke Ordening van een lokaal bestuur komen, kan men daar ook geen antwoord op geven vanuit de vrees om de woningen op te delen, terwijl toch de mogelijkheid bestaat om via code 20 gemeenschapswonen een uitzondering toe te staan voor die groep van woningen.
Het is dus goed dat er samen met de andere ministers een evaluatie gebeurt van welke maatregelen er verder kunnen worden genomen. Ook voor zorgwonen zou een evaluatie goed zijn. Door de vrees dat heel wat woningen zouden worden opgesplitst, is het misschien beter om in plaats van een woning op te splitsen voor een zorgwoning, na te denken over mobiel zorgwonen. Dat is een formule die al in Nederland wordt toegepast: men levert tijdelijke vergunningen af voor wooncontainers, zodat kinderen eventueel voor hun ouders voor een tijdelijke opvang kunnen zorgen. Over dat soort formules zullen we meer moeten nadenken. We verwachten initiatieven op diverse vlakken. Dit mag niet worden beperkt tot de definitie van gemeenschapswonen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Collega's, dit is een heel boeiend debat. Ik ben heel blij dat er wordt verwezen naar de situatie in Brussel. Het gebeurt niet zo vaak dat Brussel voorloopt op Vlaanderen. Inzake goed bestuur moet Brussel zeker nog een aantal stappen zetten. Ik was zelf de auteur van een resolutie in het Brusselse Parlement die aanleiding was om het in te schrijven in de huisvestingscode, en ik ben heel blij dat dat is gelukt.
Voor de geschiedenis wil ik er even aan herinneren dat op dat moment Mieke Vogels in het Vlaams Parlement een gelijkaardig voorstel van resolutie heeft ingediend en daar niet de steun voor kreeg van de toenmalige meerderheidspartijen. Ik ben blij dat er nu wel een draagvlak is om daarmee voort te gaan en ik hoop dat er schot in de zaak komt.
De opmerking over zorgwonen is heel pertinent, want in de commissie Welzijn hebben we het er heel vaak over gehad. Er is het mobiel zorgwonen, maar ook in de opvang van pleegzorg van gezinnen voor asielzoekers – pleeggezinnen voor asielgezinnen en niet voor niet-begeleide asielkinderen – heeft het heel lang geduurd om dat in orde te brengen binnen zorgwonen. Minister, dat lag niet aan u, maar aan Ruimtelijke Ordening. Je voelt dat er heel wat creativiteit is bij de bevolking en op het veld. Het beleid moet daarin volgen.
De heer Engelbosch heeft het woord.
Ik zou willen waarschuwen. Tegenwoordig gaan sommigen alle heil zien in het verhaal van cohousing. Ik heb de vrees dat we straks te veel regels overboord gaan gooien. We kunnen niet van cohousing verwachten dat het alle oplossingen zal brengen. Ik deel de bezorgdheid van de minister. De vrees die ik heb, is dat we straks huizen zeer ver gaan opdelen. Er zijn ook pleidooien om dan ook medehuur mogelijk te maken met zeer weinig regels en voorwaarden zodat het vlot zou kunnen. In principe zouden we dat moeten kunnen ondersteunen, maar we mogen de deur niet openzetten om alles mogelijk te maken zodat een huis zo flexibel wordt dat er nog zeer weinig controle mogelijk is en er nog zeer weinig regels zijn.
We moeten ook niet naïef zijn, het zet ook de deur open voor sociale fraude. Ik stel me de vraag hoe we het gaan oplossen als mensen plots allemaal aan cohousing gaan doen en niet meer samenwonend zijn. Ik ken ook geen oplossing; als iemand mij de oplossing kan aanreiken, zeer graag. Ik zou het graag weten. Ik zou daar niet naïef in zijn. Ik denk dat cohousing een oplossing kan zijn voor grote gebouwen, waar effectief mogelijkheden zijn, maar ik zie ook wel het risico dat men gewone huizen gaat beginnen opdelen en dat straks iedereen in kamertjes gaat wonen voor een paar honderd euro per maand en zogezegd allemaal apart. Enerzijds is er dus het verhaal van de sociale fraude, maar anderzijds, en minstens even belangrijk, het verhaal van de woonkwaliteit. We moeten niet overgaan naar ‘vrijheid blijheid’, alles kan en cohousing en huren zijn mogelijk in alle mogelijke vormen.
Minister, ik wil toch waarschuwen om de vinger aan de pols te houden en toch nog de nodige structuur te bewaren inzake cohousing.
Minister Homans heeft het woord.
Collega Engelbosch, ik had in mijn antwoord al gewezen op een aantal potentiële gevaren. U hebt die terecht nog eens herhaald, want die zijn niet verzonnen. Ik zie ook gebeuren dat eengezinswoningen worden opgedeeld in een aantal entiteiten en dat huisjesmelkers nu plots aan cohousing gaan doen. Ik denk dat dat heel gevaarlijk is. Daarom is het natuurlijk zeer belangrijk dat we daar zeer zorgvuldig mee omspringen. Vandaar ook die proefprojecten. Die zijn van zeer groot belang om daaruit te leren hoe we tot de beste definitie komen waardoor al die risico’s kunnen worden uitgesloten. Het zijn immers reële risico’s.
Ik ben ook blij dat de parlementsleden hier aanwezig mijn oproep aanvaarden om ook andere ministers dan mezelf op hun verantwoordelijkheden te wijzen en hen eigenlijk gewoon een beetje aan te porren. Mijn collega’s zijn zich natuurlijk wel bewust van hun verantwoordelijkheid in dezen. Maar als dat dan toch gebeurt, zou ik nog graag een boodschap meegeven, die ik natuurlijk ook ga brengen aan mijn collega’s. Het zou zeer goed zijn dat de definitie bij voorkeur in alle beleidsdomeinen dezelfde is zodat we niet een definitie hebben in de Wooncode en een andere definitie in de Codex Ruimtelijke Ordening. Dat lijkt me goed om mee te nemen wanneer jullie eventueel vragen stellen in andere commissies.
Collega’s, ik wil nog meegeven dat het louter inschrijven van een definitie in de Wooncode het probleem van onder andere de uitkeringen absoluut niet oplost. De definitie in de Wooncode heeft natuurlijk enkel impact op het wooninstrumentarium. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de woningkwaliteit. Het louter inschrijven in de Wooncode heeft bijvoorbeeld geen impact op de fiscaliteit, ook niet op de fiscaliteit van de woning en bijvoorbeeld ook niet op de inschrijving in het bevolkingsregister. Bij dezen wil ik nogmaals aantonen dat er wel degelijk stappen moeten worden gezet in andere beleidsdomeinen. Als ik me niet vergis, zijn hierover in het federale parlement vragen gesteld aan minister Geens. Ik denk dat hier in het Vlaams Parlement nog een aantal vragen kunnen worden gesteld. Ik reken daarbij ook op jullie en ik zal mijn eigen verantwoordelijkheid in dezen ook opnemen.
Mevrouw Christiaens heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Het klopt natuurlijk, zoals u en collega Engelbosch zeiden, dat er valkuilen zijn. Er zullen altijd misbruiken zijn. We zullen dat zo veel mogelijk moeten uitsluiten zowel wat betreft het te zeer opdelen van woningen als sociale fraude. Maar dat mag toch niet de insteek worden. Er zijn heel mooie cohousingprojecten en herbestemmingen met invullen van bestaande ruimte die heel mooie voorbeelden van ruimtelijke ordening zijn, maar ook vormen van samenwonen. We mogen toch het positieve en de mogelijkheden die die nieuwe woonvormen met zich meebrengen, niet laten ondersneeuwen door potentiële valkuilen die inherent zijn aan ons maatschappelijk systeem waar mensen altijd op een of andere manier misbruik van iets zullen proberen te maken.
Ik denk dat de essentie is dat men goede definities heeft. Het lijkt me heel evident en logisch dat een definitie in alle beleidsinstrumenten dezelfde is, anders gaan we nog voor meer onduidelijkheid zorgen dan wanneer er geen definitie is. Zodra er een goede, sluitende definitie is in alle beleidsinstrumenten, kan men die valkuilen in de mate van het mogelijke uitsluiten.
Zoals ik al zei, zullen we de handschoen opnemen. Ik vraag u om daarin de trekkende, coördinerende rol te spelen, om zo snel mogelijk tot een goed resultaat te komen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.