Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega's, de heer Cordy heeft daarnet terecht gewezen op het feit dat in het hoger onderwijs mensen in beroep gaan tegen beslissingen en dat dat moet kunnen, dat dat een rechtszekerheid is.
In het leerplichtonderwijs, en voornamelijk in het secundair onderwijs, is er de mogelijkheid tot het organiseren of opleggen aan leerlingen van herexamens, in de regelgeving beter bekend onder de term ‘bijkomende proeven’. Momenteel kan de klassenraad in uitzonderlijke gevallen oordelen dat een leerling vakantietaken of bijkomende proeven, herexamens in de volksmond, moet afleggen.
De klassenraad is autonoom in het nemen van de beslissing tot het al dan niet toekennen van bijkomende proeven of andere taken. Ik herhaal het: de klassenraad is autonoom. Bij scholen en dan vooral directies leeft nog altijd de idee dat zij niet autonoom zijn om die bijkomende proeven te organiseren, omdat dit ‘van de inspectie en de overheid’ enkel mag bij leerlingen die ziek zijn geweest. Ik heb recent daarover weer wat vragen van directies gekregen. Zij denken dat de klassenraad niet autonoom is, ook al heb ik dat gezegd, ze hebben documenten waarin staat dat dat enkel kan bij zieke leerlingen. Telkens wijs ik hen er opnieuw op, maar men gelooft het niet echt.
De afgelopen jaren is echter in het beleid ook de visie gegroeid dat bijkomende proeven wel degelijk een nut hebben, al was het maar om ervoor te zorgen dat de leerling het volgende leerjaar aanvat en dan ook de nodige kennis en vaardigheden heeft verworven dan wel om te vermijden dat leerlingen voor een beperkt aantal vakken een jaar moeten overzitten.
Ik wil nog even schetsen, collega’s: als een leerling twee of drie tekorten heeft en men geeft geen bijkomende proeven, dan zijn er drie opties. Men geeft hem een A-attest. Als men dat doet, zegt men eigenlijk: je hebt tekorten, je beheerst de leerstof niet, maar we laten je overgaan. Hiermee geeft men het idee aan de leerling: je kent het niet allemaal, maar dat is niet zo erg. De leerkracht in het volgende jaar krijgt dan een leerling binnen zonder de nodige basis en de andere leerlingen – dat is bij jongeren natuurlijk niet onbelangrijk – stellen vast dat een leerling die niet geslaagd is, wordt gedelibereerd. Waarom zouden zij dan zoveel moeite doen? Dat is optie A-attest. Dan hebben we optie C-attest. Een leerling heeft twee of drie tekorten en moet het jaar overzitten. We zijn kampioen in het overzitten, 36,8 procent van onze leerlingen heeft één of meerdere jaren vertraging. Toch heeft dat overzitten niet altijd het nodige effect. Die leerlingen beginnen uiteraard zaken te herkennen omdat ze het al eens gezien hebben, maar ze kennen het niet. Nog een optie is een B-attest, en dat betekent een heroriëntering. Veel ouders zeggen in dit geval ‘laat hem dan maar zijn jaar overdoen’. Dat weten we.
De kwestie is om de zaken te beheersen. We hebben in onze regelgeving elementen, zijnde die bijkomende proeven. Ja, in het verleden zijn er scholen geweest die dat op een manier gebruikt hebben die niet de bedoeling was. Maar dat is lang geleden, en we moeten ook opletten dat we niet blijven vasthangen aan problemen die er waren in de jaren 80 en 90, we zijn ondertussen 2017.
We hebben het intussen zelf ingezien, we vinden het terug in een aantal beleidsdocumenten. Ik som er een aantal op. In het masterplan secundair onderwijs, doelstelling 17 lezen we: maximaal vermijden van zittenblijven. In de conceptnota ‘Samen tegen schooluitval’ van 2015 staat: “In het secundair onderwijs kan het uittekenen van flexibele leerwegen of de mogelijkheid tot herexamens een alternatief zijn om schooluitval tegen te gaan”, zowel inzake inhoud als inzake zittenblijven. In de conceptnota Modernisering secundair onderwijs lees ik: “Indien klassenraden van oordeel zijn dat ze op 30 juni nog niet over voldoende informatie beschikken om een gedegen beslissing te nemen, kunnen ze hun beslissing uitstellen tot er meer informatie via herexamen, vakantietaak, inhaalstage, … beschikbaar is. De school onderzoekt hierbij hoe ze de leerling hierbij nog kan ondersteunen.”
In het verleden, minister, heb ik u daarover al ondervraagd en ook verwezen naar de zomerscholen in Rotterdam, die gekoppeld werden aan bijkomende proeven.
Bovendien – dit vind ik niet onbelangrijk om te melden – stellen we vast dat ongeveer 75 procent van de leerlingen die een herexamen aangeboden krijgen, daarna een A-attest behaalt of een studiebewijs als ze in het laatste jaar zitten. En, ik verwijs weer naar de vraag van de heer Cordy: als men met ouders in juni een gesprek moet aangaan over zittenblijven met twee of drie tekorten, is de kans dat het tot een beroepsprocedure komt zeer groot; als men daarentegen tegen die ouders en tegen de leerling zegt dat hij met een bijkomende proef kan slagen, dan is er euforie op alle vlakken. De leerling kan het, hij heeft effectief de kennis die hij moet hebben om over te gaan! En je hebt aangegeven dat er wel degelijk gewerkt moet worden. Als ouders hun gramschap niet vinden, en geen herexamens krijgen, dan gaan ze wel degelijk een beroepsprocedure aan; dan krijgt men ook zeer moeilijke heroriënteringsgesprekken.
Minister, ik heb de omzendbrief er nog eens bij genomen, waar volgens mij op dit moment nog niets aan gewijzigd is; hier staan die uitzonderlijke gevallen.
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de hardnekkige gedachte in scholen stopt dat bijkomende proeven niet zouden mogen van de overheid? Of dat de inspectie daarover spreekt, omdat dat ook wordt toegepast voor de leerlingen die niet ziek zijn?
Op welke manier is de betreffende omzendbrief aangepast aan de bijgestuurde beleidsvisie van de voorbije jaren? En indien dit nog niet gebeurd is, wanneer zal hij worden aangepast?
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer Daniëls, ik heb er in een aantal documenten en communicaties al op gewezen dat de klassenraad in beginsel beslissingen neemt tegen 30 juni, maar als ze van oordeel zijn dat ze over onvoldoende informatie beschikken om een eindoordeel te vellen, kunnen ze die beslissing ook uitstellen. De ministeriële omzendbrief SO 64 betreffende de structuur en organisatie van het voltijds secundair onderwijs heb ik op 17 oktober 2016 laten aanpassen, in die zin dat uitgestelde beslissingen van delibererende klassenraden niet meer aan uitzonderlijke omstandigheden gekoppeld zijn. Wat mij betreft, heeft de formulering zoals het daar vroeger stond, er wellicht toe geleid dat klassenraden te omzichtig met de mogelijkheid zijn omgegaan om uitgestelde beslissingen te nemen. De kennisgeving van deze bijsturing via het elektronisch Edulex-systeem is door mij gepaard gegaan van een attendering ten aanzien van scholen en schoolbesturen.
Ik geef u mee wat ik aan alle scholen en schoolbesturen heb laten weten: “De richtlijn rond uitgestelde beslissingen van delibererende klassenraden zoals weergegeven onder rubriek 10.1.4 van de omzendbrief SO 64 wordt meer in lijn gebracht met de regelgeving ter zake. Uitgestelde beslissingen kunnen nooit de algemene norm van een school zijn. Ze moeten altijd per individuele leerling worden bekeken en afgewogen, maar de focus op het uitzonderlijk karakter wordt opgeheven.”
Wat de verdere communicatie betreft, heeft mijn administratie het voorbije schooljaar op tal van vragen van onderwijsverstrekkers en centra voor leerlingenbegeleiding gewezen op de mogelijkheid om bijkomende proeven, vakantietaken, remediëringsopdrachten en inhaalstages te organiseren als delibererende klassenraden op 30 juni over onvoldoende evaluatiegegevens beschikken om een gefundeerde beslissing te nemen. Ik heb ook de inspectie daarvan expliciet op de hoogte gebracht. Ik was dus wat verrast toen u daarnet begon over de inspectie, dat men zegt dat het aan de inspectie ligt. Nu, het is wel vaker de inspectie. (Gelach)
Men zegt dat onze inspecteur-generaal, die weet dat al, vaak als gezagsargument ten goede en ten kwade wordt ingeroepen. Ik wil gerust die mogelijkheid ook sterker benadrukken bij het uitwerken van de uitvoeringsreglementering, maar ik vind dit vreemd. Scholen zijn vrij om dit al dan niet te doen. Ik was het ermee eens dat de uitzondering eruit moest, we hebben dat ook gedaan. Ik wil het gerust eens herhalen bij de start van het schooljaar, alhoewel dat natuurlijk een moeilijk moment is om over die beslissingen te beginnen. Maar ik zal er volgend schooljaar ook voldoende aandacht voor hebben. We zijn zeer consequent in onze communicatie daarover.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, u zegt dat u een attendering hebt meegestuurd. Misschien moeten we dat stukje opnieuw opnemen in de omzendbrief. Dat lijkt mij nog duidelijker te zijn, want op dit moment is het inderdaad weg uit de omzendbrief, maar het andere, wat u nu net hebt voorgelezen, dat staat er natuurlijk niet in, in de omzendbrief. Dat is niet meer opgenomen. Ik denk dat we die attendering, die extra informatie die u daar geeft, misschien weer moeten opnemen, want ik stel vast dat dit in een document Algemene Pedagogische Reglementering van een bepaald net niet is verwerkt. De school komt dus op gespannen voet tussen wat wij als overheid meegeven en wat er daar wordt meegegeven. Dus blijft u die vragen inderdaad krijgen en blijven die scholen ronddraaien: mag het nu of mag het nu niet? Ik denk dat u de omzendbrief nog een beetje sterker kunt maken door die attendering die u net hebt geschreven, daarin op te nemen.
Wat betreft de inspectie, zitten de scholen natuurlijk met wat ze hebben gekregen aan doorzettingsverslagen en dat is meestal uit het verleden. Men verwijst daar dan naar: ‘de inspectie heeft gezegd dat’. Ik vraag dan meestal op basis van welk doorzettingsverslag dat is. Als dat de datum van 2014 is, dan is dat ondertussen natuurlijk achterhaald, omdat we die extra richtlijn hebben gegeven.
Ik ben blij, minister, dat het pleidooi dat we telkens hebben gehouden voor de mogelijkheid om in individuele gevallen – om ervoor te zorgen dat de leerling toch de inhoud verwerft en toch geen C-attest krijgt, maar een A-attest – gevolg heeft gekregen en dat u dat steunt. Ik ben daar zeer tevreden mee, maar ik zou toch willen voorstellen om in de omzendbrief de attendering letterlijk op te nemen zodat het voor eens en altijd voor scholen duidelijk is dat dit de lijn van de overheid is en zodat u daarover wat minder vragen krijgt.
De heer De Meyer heeft het woord.
Ik heb me in het verleden ook aangesloten bij de vraag om de mogelijkheid open te laten om bijkomende proeven te organiseren, maar ik ben wel eerder verrast dat onze collega meent dat er een hardnekkige gedachte is in de scholen dat bijkomende proeven niet zouden mogen. Mijn ervaring is op dat vlak anders.
Uiteraard willen we het liefst zo weinig mogelijk proeven, maar het is evident dat er in sommige situaties, ten voordele van de leerlingen, er wel bijkomende proeven zijn of vakantietaken. Het is een kwestie van het juiste evenwicht.
Vorige week ben ik nog op een paar promotiefeesten geweest in verschillende scholen. Ik heb ook gesprekken gehad met leerkrachten. In geen van beide scholen heb ik dit gerucht geconstateerd, integendeel. In beide scholen werden bijkomende proeven georganiseerd en ook vakantietaken.
Ik deel de bezorgdheid, maar ik denk dat de realiteit, volgens mij dan toch, op het onderwijsveld genuanceerder is.
Minister Crevits heeft het woord.
Nog een aanvulling, ik volg niet alleen u, mijnheer Daniels. U hebt uitvoerig geciteerd wat we allemaal hebben afgesproken, zoals de conceptnota’s, dus ik volg ook mezelf. Ik ben gewoon consequent met de afspraken die we gemaakt hebben in de voorbije periode.
Ik heb er geen enkel probleem mee om die paragraaf nog eens op te nemen, maar een annotatie bij een omzendbrief heeft het grote voordeel dat we nog eens speciaal attenderen op de argumentatie van wat we doen, en dat de kans dat de scholen dat lezen, ook wel wat groter is. Maar ik heb er geen probleem mee om dat nog eens letterlijk te laten opnemen.
De koepels hebben ons daar ook al over bevraagd. Ik heb hen zelfs persoonlijk gemeld wat ik zou veranderen aan de regelgeving. In die zin ben ik ook wel wat verrast, zoals collega De Meyer, dat er zoveel scholen bang zouden zijn om het te doen. Men is niet verplicht om het te doen, maar de mogelijkheid bestaat.
Wat de communicatie van een net betreft, mag u mij dit gerust overhandigen, ik kan dat ook met de personen zelf bespreken.
Collega’s, ik zou de vraag niet hebben gesteld, mocht ik geen vragen hebben gekregen. Ik heb er in totaal zeventien gekregen, van leerkrachten uit klassenraden en directies, maar ook van ouders. Er zijn ouders die denken dat er geen herexamens meer gegeven worden omdat dat niet meer mag van de overheid. Dat wordt dan gezegd aan ouders: het is een C-attest met twee tekorten, omdat herexamens niet meer mogen. Dan wordt er verwezen naar pedagogische richtlijnen en dergelijke meer.
Ik ben blij, mijnheer De Meyer, dat die twee scholen die u bezocht hebt, het goed begrepen hebben, maar ik stel toch vast dat er veel andere zijn. Ik heb het nog eens nagekeken: het zijn zeventien verschillende issues die ik heb gekregen. Ik heb telkens ook zeer consequent verwezen naar … Maar de hardnekkigheid van een aantal zaken bracht me ertoe om deze vraag om uitleg nog eens te stellen.
Als u de verduidelijking die u hebt rondgestuurd, ook opneemt in de omzendbrief, denk ik dat dat voor eeuwig en altijd uit de wereld zou moeten zijn, en dat ik u hierover in de toekomst geen vragen meer zal moeten stellen. Dat zou alvast positief zijn in het licht – en daarover gaat het, collega’s – van ervoor te zorgen dat leerlingen de inhoud beheersen, dat we het zittenblijven terugdringen en dat we procedures voorkomen van ouders die het er niet mee eens zijn, en niet omdat er een herexamen is, maar omdat er volgens hen een marge op zit.
De vraag om uitleg is afgehandeld.