Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer Van Malderen heeft het woord.
Mijn vraag gaat over de ontevredenheid binnen de sector van de dienstencheques. De aanleiding was een online-enquête van het ABVV. Enige tijd geleden organiseerde het ABVV een enquête over de arbeidsomstandigheden in de dienstencheque- en schoonmaaksector. Uit de meer dan tweeduizend ingevulde enquêtes komt één duidelijk resultaat naar voor: de poetsvrouwen zitten op hun tandvlees.
Maar liefst 94 procent van de werknemers in de sector ondervindt fysieke klachten. Het gaat vooral over rugpijn en gewrichtspijnen, maar ook nek en voeten. 94 procent, dat is een behoorlijk – om niet te zeggen dramatisch – hoog cijfer. 77 procent ondervindt mentale klachten van het werk: vermoeidheid, stress, slaapproblemen en energietekort.
We vinden daar een aantal verklaringen voor, en die werden ook als duiding bij de enquête gegeven. Dienstenchequewerknemers zijn geïsoleerd aan de slag bij klanten thuis. Klanten hebben de neiging om te vragen ‘kan je dit doen? kan je dat doen?’ naargelang hun persoonlijke noden. De arbeidsdruk stijgt ook wegens een verhoogde concurrentie tussen de werknemers doordat ze alsmaar meer oppervlakte moeten poetsen in dezelfde of minder tijd. Er is bovendien weinig sociale controle. Er is een zeer groot verloop, de uitval van de werknemers is groot.
Onlangs kwam er in een bedrijf ook nog een discussie rond verloning bij. We vangen weinig positieve signalen op uit de sector over de tevredenheid van werknemers.
Onderschrijft u, minister, de aangekaarte problematieken? Zult u initiatieven nemen om de verschillende problematieken aan te pakken? Ik kijk uit naar het ongetwijfeld uitgebreide antwoord.
Neen, mijnheer Van Malderen, ik kan en moet kort zijn, beter dan ikzelf weet u dat de verloning bij dienstenchequesbedrijven door de zesde staatshervorming uitdrukkelijk een federale bevoegdheid is gebleven. Dat bewijzen ook nog eens de voorbereidende werken, die zeggen dat alles inzake de verloning en het welzijn op het werk voor de dienstenchequesbedrijven federale materie is. Dat is belangrijk.
Vanuit de Vlaamse overheid kunnen we wel – en dat doen we ook – ondersteunend werken door een sensibiliserend beleid te voeren waarbij we de sector aanmoedigen om in te zetten op een preventief welzijnsbeleid voor de werknemers en zo de kwaliteit van hun tewerkstelling te verhogen. De sectorconvenanten en het Opleidingsfonds dienstencheques kunnen hieraan meehelpen.
In 2016-2017 werd met de sociale partners van het paritair subcomité voor de erkende ondernemingen die buurtwerken of -diensten leveren een sectorconvenant afgesproken. Werkbaar werk werd in dit convenant opgenomen als een prioriteit. Die wordt geconcretiseerd door een zestal acties, waarbij de aandacht vooral gaat naar het verspreiden en aanmoedigen van een werkbaarheidsscan die specifiek voor de dienstenchequesector werd ontwikkeld. De scan is het element van sensibilisering, maar het kan meer zijn: als ze er aan het werk gaan, kan dat ook helpen. Werkgevers hebben vaak, onbewust misschien, te weinig aandacht voor werkbaar werk.
Daarnaast hebben we het Opleidingsfonds dienstencheques. Dit fonds kent jaarlijks een opleidingsbudget toe aan erkende dienstenchequesondernemingen. Die kunnen dat bedrag ontvangen indien ze goedgekeurde opleidingen organiseren voor hun werknemers. Verschillende van die opleidingen zijn gericht op ergonomie op de werkplek en mentale weerbaarheid van de werknemer. Ook daar is er een aanzet.
De rest, alle wetgeving, blijft federale materie.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Ik dank u voor uw antwoord, minister. Het sectorconvenant waar u naar verwees, is inderdaad een middel. Dat vereist opvolging.
Ik ben blij dat u verwijst naar het opleidingsfonds. Daar hebt u het over mentale weerbaarheid. Het lijkt me nuttig om daar in te gaan op het geïsoleerd werken in een thuisomgeving. Ik denk dat het ons zou verbazen hoe dat voor sommigen een vorm van isolement betekent. Er is geen feedback, er is weinig interactie. Dat maakt het voor de werknemers niet altijd gemakkelijk.
Ik denk dat u een deel van de bevoegdheden die u in dezen wel hebt, veronachtzaamt, en dat zijn toeleiding en bemiddeling. We gaan er maar al te gemakkelijk van uit dat poetsen een job is die iedereen kan, laat staan poetsen in een thuisomgeving en geïsoleerd, zoals geschetst. VDAB moet heel zorgvuldig toeleiden naargelang de profielen. De juiste werknemers moeten daar terechtkomen. Als 94 procent lichamelijke en 77 procent psychische klachten aangeeft, dan moeten we daarmee aan de slag gaan. Sensibiliseren is één; gezien het grote verloop in de sector is het ook belangrijk om die mensen toe te leiden die daarvoor echt in aanmerking komen.
Echo’s uit het terrein geven mij aan dat er iets te gemakkelijk op automatische piloot wordt gereden.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
De werkbaarheid van werknemers in de dienstenchequesector en de schoonmaaksector is inderdaad een heel belangrijk aandachtspunt, maar dat is het al veel langer dan vandaag. Voltijds poetsen is inderdaad niet vanzelfsprekend.
Er bestaan heel wat praktische tips voor werknemers om dat werk lichter te maken. Ik denk bijvoorbeeld aan correcte hef- en tiltechnieken die men kan aanleren. Misschien moeten die tips beter worden uitgerold. Daarmee wil ik niet zeggen dat er overregulering en complexiteit moet komen, neen, het moet vooral een bottom-upverhaal zijn en starten bij de mensen die het werk werkbaar moeten maken. Ik denk aan de sociale partners, maar ook de werkgevers zelf. Zij moeten daar voldoende aandacht aan schenken.
We moeten de jobs in de dienstencheque- en de schoonmaaksector zeker stimuleren. Het zijn jobs die heel wat meer 50-plussers aanwerven en in dienst houden. Die pluspunten mogen zeker niet verloren gaan. Minister, ik ben blij dat u verwijst naar het opleidingsfonds van de dienstenchequewerknemers. In de opleidingsdatabank zag ik dat er een speciale opleiding ergonomie bestaat. Kunnen er nog meer stimulansen komen om die cursus te promoten bij werkgevers?
Minister, ik vind het een heel belangrijk thema. U probeerde er zich snel van af te maken. Ik heb de evaluatie gelezen van de vorige vraag, de evaluatie tussen werkgevers en VDAB over de 60 procentregel. Er blijft een tekort aan werkkrachten voor de dienstenchequesector en er is een groot verloop; dus zorgen dat de juiste mensen worden toegeleid, is essentieel. Dat is uw opdracht. Het is ook belangrijk dat we aan het imago van de sector meewerken.
Die 60 procentregel komt uit een vorige vraag, maar daarom had ik die evaluatie al gelezen, en vandaar dat ik er nu naar verwijs. Er is dus een groot verloop en we moeten de juiste werknemers krijgen. We moeten er ook voor zorgen dat de sector een beter imago krijgt. Alleen moeten werken, voltijds poetsen is een heel zware opdracht. Die elementen, minister, dat is een deel van uw verantwoordelijkheid.
We hebben geen vakbondsenquêtes nodig om te weten dat poetshulpen vaak fysieke en ook mentale klachten hebben. Ook werknemers uit andere sectoren worden daarmee geconfronteerd als ze in een rechtstreekse relatie tegenover veeleisende klanten staan. Ik zeg dit niet om de zaken te minimaliseren, maar wel om te nuanceren. De dienstenchequesector heeft enkele minder aantrekkelijke facetten, maar we mogen ook niet vergeten dat 90.000 mensen in Vlaanderen een reguliere job hebben dankzij die sector, terwijl ze vroeger vaak in het zwarte circuit poetsten. Daar waren sociale bescherming en aandacht voor fysieke en psychische belasting nihil.
Kan het beter? Uiteraard. De aandacht voor burn-out en welzijn op het werk groeit. Zeker de grotere dienstenchequeondernemingen werken op eigen initiatief aan een welzijnsbeleid, al dan niet in navolging van het sectorconvenant en zijn acties. Uiteraard heeft dit een eigen belang, want een afwezige werknemer is een dure werknemer, zeker in een sector met kleinere winstmarges. Los van het economische aspect is het ons oprecht streven om gelukkige werknemers te hebben. Minister, in hoeverre worden de goede praktijken bij de grote dienstenchequeondernemingen opgevolgd, geïnventariseerd en breed meegenomen voor het algemeen welzijn van de poetshulp?
Goede voorbeelden en goede praktijken delen is zeker een element dat in die sector kan en zal komen.
Mevrouw Claes en mijnheer Van Malderen, natuurlijk zijn toeleiding en bemiddeling essentieel. Voor mij is dat vanzelfsprekend. Als de bemiddelaars van VDAB niet de juiste toeleiding en niet de juiste bemiddeling zouden doen… Men gaat er niet van uit dat iedereen kan poetsen. Als dat wel zo zou zijn, dan zouden we heel wat minder werklozen hebben. Het is een situatie waarin je zelfstandig moet kunnen werken, er zelfstandig naartoe kunnen gaan. Dat zijn een aantal vereisten. Leren poetsen zullen heel veel mensen kunnen, maar dat is niet alles. Dat wordt meegenomen, anders zou het geen knelpuntberoep zijn. Veel andere aspecten komen daaraan te pas, zoals ook de moeilijke uren in de verplaatsingen. Het is niet aan iedereen gegeven, maar dat zijn elementen die VDAB heel duidelijk meeneemt. Ik dacht dat dit wel geweten is, het is de hoofdjob van VDAB: de bemiddeling organiseren, de toeleiding op de juiste manier doen en zoveel mogelijk op maat van het individu de juiste mensen naar de juiste jobs leiden, al was het een opstap naar iets anders. Ik zal niet dieper ingaan op de 60 procent, want dat komt een volgende keer aan bod. Ik heb begrepen dat er gevraagd was om dat uit te stellen, niet door mij, ik wil dat gerust behandelen, maar daarom zal ik er nu niet dieper op ingaan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.