Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
De heer Poschet heeft het woord.
Ontwikkelingssamenwerking wordt zowel als gewest- als als gemeenschapsbevoegdheid ingevuld, waardoor de Vlaamse Gemeenschap voor Ontwikkelingssamenwerking in zowel het Vlaamse als het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bevoegd is. Voor 2017 deden vanuit Brussel-Hoofdstad enkel de stad Brussel en de gemeente Sint-Joost-ten-Node een beroep op de subsidiemogelijkheden – misschien omdat zij het dichtst bij het Vlaams Parlement liggen, ik weet het niet. Zij krijgen elk 45.000 euro van de Vlaamse Gemeenschap.
Waar in het Vlaamse Gewest de sectorale subsidies inkantelden in het Gemeentefonds, gebeurde dit voor Brussel-Hoofdstad niet. De bestaande regelgeving bleef van kracht.
Minister-president, hoe wordt de administratief-inhoudelijke ondersteuning vanuit de Vlaamse overheid voor de gemeenten gegarandeerd?
Op welke wijze worden de lokale besturen op de hoogte gebracht van de mogelijkheid tot Vlaamse subsidies voor een gemeentelijk Ontwikkelingsbeleid? Cijfers uit de brochure ‘Van Noord-Zuid naar Mondiaal’ van de Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten (VVSG) tonen aan dat er in 2014 op de 308 Vlaamse gemeenten 84 financieel ondersteund werden met een impulssubsidie van het Departement internationaal Vlaanderen. Dat was 27,2 procent van het totale aantal gemeenten. In Brussel-Hoofdstad bedraagt dit percentage maar 10,5 procent: 2 op 19 gemeenten. Hoe verklaart u het verschil in participatie? Wordt een beroep gedaan op de regierol van de Vlaamse Gemeenschapscommissie – u weet wel: de Brusselpoot van de Vlaamse Gemeenschap in onze hoofdstad – om bij de bekendmaking van de subsidiemogelijkheden te helpen? Worden de Vlaamse schepenen systematisch mee aangeschreven bij rondzendbrieven over mogelijke subsidies?
Op welke wijze wordt het Nederlandstalige karakter van de gesubsidieerde initiatieven opgevolgd?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Mijnheer Poschet, uw vraag heeft een bepaalde herhalingswaarde. Ik heb op 10 februari 2015 al op exact dezelfde vragen geantwoord. Ik heb toen gezegd dat we de VVSG subsidiëren om niet alleen de Brusselse maar alle Vlaamse gemeenten te ondersteunen bij hun ontwikkelingsbeleid. Ik heb toen ook gezegd dat de VVSG die gemeenten jaarlijks op de hoogte brengt van de bestaande mogelijkheden. Als ze dat wensen, kunnen de Brusselse gemeenten advies inwinnen en vragen stellen aan onze Vlaamse administratie. Uiteraard kunnen ze ondersteuning krijgen van de VVSG, die daartoe expliciet de opdracht heeft gekregen en daarvoor ook subsidies krijgt.
Ik heb toen al gezegd dat het blijkbaar niet evident is om Brusselse gemeenten mee te krijgen in Vlaamse programma’s. Ik heb toen ook gewezen op het Integratie- en het Inburgeringsbeleid. Daar stappen een aantal gemeenten niet mee in.
Wat betreft de gemeentelijke ontwikkelingssamenwerking is de respons op onze subsidieoproepen beperkt, ondanks de sensibilisering door de VVSG. De gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid en beslissen zelf of ze al dan niet in het programma stappen. Enkel de stad Brussel en Etterbeek namen drie keer deel aan het convenantenprogramma. Aan Sint-Joost-ten-Node werd in 2014 voor het eerst subsidie toegekend. De gemeente Jette heeft bij mijn diensten wel nog inlichtingen ingewonnen, maar heeft uiteindelijk geen subsidieaanvraag ingediend.
We moeten de participatie ruimer zien dan het aanvragen van subsidies. De VVSG biedt vormingen aan voor gemeentelijke ontwikkelingssamenwerking. Alle Brusselse gemeenten worden hiervoor uitgenodigd. Meerdere Brusselse gemeenten zijn hier ook op ingegaan: de stad Brussel, Sint-Joost-ten-Node, Etterbeek, Koekelberg en Sint-Gillis.
De communicatie gebeurt vanzelfsprekend in het Nederlands, voornamelijk de Nederlandstalige ambtenaren en schepenen zijn bijgevolg ingegaan op dit aanbod.
Wat betreft de regierol van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, verwijs ik naar mijn antwoord op uw schriftelijke vraag 146 evenals voor het antwoord op de vraag of de Vlaamse schepenen systematisch mee aangeschreven worden. Er is geen systeem van rondzendbrieven, het is de VVSG die communiceert met de steden en gemeenten en die daar ook voor gesubsidieerd wordt.
Het Nederlandstalige karakter van de initiatieven wordt op dit ogenblik niet actie per actie gecontroleerd. We leggen gemeenten weinig of geen planlast meer op. Het wordt wel opgenomen in de algemene rapportering over de uitgevoerde activiteiten, die vanzelfsprekend in het Nederlands gebeurt.
De heer Poschet heeft het woord.
Minister-president, ik heb daar inderdaad nog al vragen over gesteld omdat dit thema mij na aan het hart ligt en omdat ik vind dat het Vlaamse Gemeenschapsbeleid voor de volle 100 procent ook in Brussel-Hoofdstad moet toegepast worden. Wat dat betreft zitten we op dezelfde golflengte.
Mijn vragen gingen over meer samenwerking met de Vlaamse Gemeenschapscommissie en over het betrekken van die Vlaamse schepenen, als lokale ankerpunten die lokaal een rol kunnen spelen en een brugfunctie kunnen vervullen tussen de 19 Brusselse gemeenten en de Vlaamse overheid, omdat die piste volgen mij nog altijd onvoldoende bewandeld wordt. Het is me niet duidelijk of de VVSG volledig bevoegd is voor de ondersteuning van Brusselse gemeenten, dan wel enkel voor gemeenschapsbevoegdheden. In elk geval wordt er naar mijn mening onvoldoende ingespeeld op de Brusselse specificiteit. Ik vraag geen beleid ‘à la tête du client’, ik vraag gewoon om rekening te houden met de specificiteit van Brussel als hoofdstad en om daarbij andere partners te betrekken om de subsidiemogelijkheden en de vormings- en ondersteuningsmogelijkheden van de Vlaamse Gemeenschap voor de Brusselse gemeenten en de Brusselse Vlamingen, of de Nederlandstalige Brusselaars zo u wilt, te vergroten.
Mevrouw Soens heeft het woord.
De sectorale subsidies voor ontwikkelingssamenwerking zijn ingekanteld, dat is al eerder gezegd. Is er al enig zicht is op de impact van die inkanteling op de middelen die naar ontwikkelingssamenwerking gaan? Ik kan mij voorstellen dat als gevolg daarvan vanuit de gemeenten nu minder middelen beschikbaar worden gemaakt voor de gemeentelijke ontwikkelingssamenwerking.
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Ik ben schepen van Ontwikkelingssamenwerking in Beveren. Dat geld wordt inderdaad ingekanteld, maar het is de verantwoordelijkheid van de schepen dat die 0,7 procent wel wordt bestemd voor ontwikkelingssamenwerking. Bij ons gebeurt dat ook.
In de beleidsbrief van de minister-president staat dat de VVSG inderdaad actief moet meewerken om die gemeenten verder aan te sporen en werk te maken van het lokaal mondiaal beleid. Naar aanleiding van de duurzame ontwikkelingsdoelen is er concrete nood aan technische omkadering om deze mondiale agenda een zinvolle plaats te geven binnen het lokale Noord-Zuidbeleid.
Minister-president, kunt u al een eerste evaluatie van die samenwerking met de VVSG geven?
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Mijn vraag sluit aan bij de opmerking van de heer Poschet. Minister-president, u hebt verwezen naar de VVSG, maar is er ook een mogelijkheid tot samenwerking met wat hier in Brussel bekend is als de Vereniging van Brusselse Steden en Gemeenten om die monitoring en die opvolging van dat Vlaams Gemeenschapsbeleid in Brussel beter bekend te maken?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Mijnheer Poschet, de VVSG heeft geen bevoegdheid in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Ze heeft als Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten die overeenkomst daarover met ons gesloten en ze moet zich nu van haar taak kwijten: de gemeenten informeren, het vormingsaanbod bekendmaken. Ik heb de gemeenten vermeld die op dat aanbod ingaan in Brussel. Gelet op de autonomie van de gemeenten kunnen we ze niet verplichten om op dat aanbod in te gaan en we kunnen ze, net zoals in het verleden, niet verplichten om op het subsidieaanbod in te gaan.
Andere kanalen hebben ook een zeer divers effect. Ik verwijs nogmaals naar het vrijwillige inburgerings- en integratiebeleid dat we al jaren aanbieden in Brussel, en waarop er dus ook een zeer verscheiden reactie is. Met ons Agentschap Integratie en Inburgering hebben we ter zake zelf het heft in handen genomen.
Mevrouw Soens, dit is een lokale verantwoordelijkheid. Ik kan daar niet op antwoorden. U kunt eventueel na verloop van tijd aan collega Homans de vraag stellen in het kader van de beleids- en beheerscyclus. Als we zeggen dat we hun niet opleggen om plannen en rapporten op te maken, dan is het evident dat we niet kunnen antwoorden op uw vraag ter zake. Dat is een zaak van lokale democratie, met vertrouwen daarin. Ik lees alleszins met betrekking tot cultuur dat er tot nu toe in de steden en gemeenten geen problemen zijn, dat er geen afwending is van die middelen. Integendeel, we ervaren dat de meeste steden en gemeenten verder gaan met hun jeugdbeleid, verder gaan met hun cultuurbeleid, verder gaan met hun beleid inzake ontwikkelingssamenwerking. Zoals ik vroeger al heb gezegd, ik denk niet dat veel besturen zich dat zouden kunnen veroorloven, want er is ook nog een lokale democratie, die controlerend werkt, en er zijn ook heel wat actieve, bewuste burgers die zouden optreden. Dat staat echter los van deze vraag, want in dit geval is het uiteraard zo dat het wel degelijk gaat om subsidies, en niet om een inkanteling in het Gemeentefonds.
Wat de VVSG betreft, daar is nog geen evaluatie van. Ik neem aan dat de samenwerking met de VVSG op het gepaste moment ook zal worden geëvalueerd, zoals we dat altijd doen, om te bekijken of dat effect sorteert, of we daarmee doorgaan. Voor het Vlaamse Gewest zal het uiteraard voor heel de cyclus in hoofdzaak of uitsluitend gaan over het ondersteunings- en vormingsaanbod, en niet over het begeleiden bij het aanvragen van subsidies, aangezien dat een element is dat wegvalt voor het volledige Vlaamse Gewest.
De heer Poschet heeft het woord.
De opmerking omtrent de VSGB, dus de vereniging van de stad en de gemeenten van Brussel, lijkt me interessant. Die kan misschien wel samenwerken met de VVSG om meer te werken aan de bekendmaking.
Waar u eigenlijk niet op hebt geantwoord – maar ik had het te laat door om een bijkomende vraag te stellen – is de vraag over het bewaken van het Nederlandstalige karakter van die gesubsidieerde initiatieven. Ik heb het zelf al meegemaakt: ik was op evenementen van het lokale ontwikkelingssamenwerkingsbeleid in Brussel die met Vlaams geld werden gesubsidieerd en waar amper sprake was van de Vlaamse Gemeenschap en helemaal geen woord Nederlands viel. Ik ben de eerste om te pleiten voor middelen en beleid vanuit de Vlaamse Gemeenschap richting Brussel, maar dan vind ik dat de lokale besturen ook correct moeten zijn en het Nederlands daar een plaats moeten geven. Ik zou dus een oproep willen doen om dat ook voldoende op te volgen.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Ik heb gezegd dat we inderdaad op die projecten als dusdanig geen controle doen. We kunnen eens nagaan, want ik heb daar hier geen zicht op, of de voorwaarden daaromtrent wel expliciet genoeg zijn geformuleerd. Natuurlijk zul je dat nooit afdoend kunnen controleren, tenzij we telkens mensen ter plaatse sturen. Dat is dan weer een enorme planlast, een veel grotere nog dan deze die we gewend waren. Ik wil bekijken in welke mate we dat eventueel kunnen aanscherpen, maar het is natuurlijk in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van die steden en gemeenten in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, die een tweetaligheidsbeleid moeten voeren en waarvan we weten dat ze dat op een aantal vlakken niet doen. Ik zal echter bekijken in hoeverre een en ander in de voorwaarden staat, maar u weet ook dat we niet ter plaatse een controleur kunnen bijplaatsen om te zien hoe alles op het terrein verloopt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.