Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, in een artikel van De Standaard van 16 mei 2017 lezen we dat meer dan de helft van de ontwikkelaars en investeerders beweert dat de steden en gemeenten niet mee zijn in wat experts als de toekomst van het bouwen beschouwen. Dat zou moeten blijken uit een bevraging van de Beroepsvereniging van de Vastgoedsector (BVS).
Volgens deze beroepsvereniging zijn de lokale besturen er niet happig op om vergunningen te geven aan projecten met compactere en hogere woningbouw. Nochtans bepaalt het witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen dat op alle niveaus het ruimtelijk beleid op bepaalde goed gelegen locaties moet durven te kiezen voor hoogbouw om zo de druk op de open ruimte weg te nemen. Ik citeer uit het witboek: “De realisatie van innovatieve woonvormen zorgt ervoor dat mensen aangepast kunnen blijven wonen en dat grote woningen terug beschikbaar komen voor een meer optimale bezetting.”
De gedelegeerd bestuurder van de BVS staat achter het plan om geen natuur meer aan te snijden voor bebouwing en om te verdichten in de kernen van steden en gemeenten. Maar dan moeten, zo beweert men, dezelfde steden en gemeenten natuurlijk wel durven mee te gaan in vooruitstrevende projecten.
Minister, toen ik deze vraag heb ingediend, had ik nog geen kennis van het verslag van de beleidsatria. Toevallig heb ik dat gisteren wel gekregen omdat ik aanwezig was op het beleidsatrium van de provincie Limburg. Ik lees erin dat steden en gemeenten niet zozeer niet durven of kunnen, maar wel duidelijk vragen naar handvatten en beleidskaders. Enerzijds is er nog altijd het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, met de 60/40 procentregeling en de regeling rond 15 en 25 wooneenheden voor respectievelijk het buitengebied en het stedelijk gebied. Anderzijds is er het witboek met de principes van het ruimtelijk rendement dat men wil bereiken via intensivering en verweving en hergebruik.
Soms is het dus wat tegenstrijdig en is de kritiek die men uit tegenover een aantal lokale besturen, niet altijd even terecht omdat men daar vaak te maken heeft met die tweestrijd.
Minister, bent u ervan op de hoogte dat de steden en gemeenten momenteel eerder een afwachtende houding zouden aannemen tegenover hoogbouw en andere innovatieve projecten zoals kangoeroewoningen? Zo ja, wat is uw standpunt hierover?
Hoe houdt u de vinger aan de pols over welke trends sinds de goedkeuring van het witboek BRV zich te velde wel of juist niet aan het doorzetten zijn? Welke instrumenten zet u daarop in? Hebt u instrumenten, behalve externe studies, om beleidsevaluaties te doen?
Op welke termijn plant u de eerste actieprogramma’s? Ik verwijs dan naar de beleidsatria, waar specifiek werd gevraagd naar de handvatten en de beleidskaders. Ik kan ook verwijzen naar een van de tien gebiedsgerichte werkgroepen waarin specifiek werd ingezet op hoogbouw. Het gaat over de gebiedsgerichte werkgroep Oostkust, die zelf aangaf dat er nood was aan het beleidskader voor hoogbouw.
Een gelijktijdige realisatie van een hoge leefkwaliteit is essentieel. Hoe kunt u garanderen dat dit wordt opgenomen in de verdere regelgeving zoals ze in het BRV is gepland?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega Peeters, de aanleiding van uw vraag is een bevraging van de beroepsvereniging van de vastgoedsector bij de ontwikkelaars en investeerders. Hun bevindingen hebt u toegelicht. U zegt zelf dat mijn diensten beleidsatria organiseren met de bedoeling om input te verzamelen voor de verdere uitwerking van de zes beleidskaders die de realisatiegerichtheid en doorwerking in de lokale praktijk beogen en bewerkstelligen. De lokale atriumdeelnemers gaven op dat moment alvast blijk van ambitie om met de nieuwe beleidsprincipes aan de slag te gaan. Sommigen waren er reeds ten gronde mee bezig; anderen nog in mindere mate, maar ze zijn nog op zoek naar goede praktijkvoorbeelden.
Zo bleek ook dat er van het definitieve BRV wordt verwacht dat het concrete richtlijnen bevat die het kader aangeven waarbinnen gewerkt kan worden. Dat is wat we aan het doen zijn: werken aan die beleidsambities, aan afgestemde regelgeving en een goed instrumentarium. Het inzetten op begeleiding en het faciliteren van kennisuitwisseling vormen belangrijke speerpunten om de lokale besturen op weg te helpen.
Mijn standpunt over hoogbouw, compacte woningbouw, kangoeroewoningen, innovatieve woonvormen is u bekend. Ik ben voorstander van die innovatieve woonvormen omdat ik denk dat we niet anders kunnen en omdat het de toekomst is als we de open ruimte veilig willen stellen. Dit staat in het witboek BRV dat de Vlaamse Regering heeft goedgekeurd.
De beleidskaders in opbouw bevatten diverse acties die momenteel in ontwikkeling en in voorbereiding zijn. Verschillende sporen worden daarbij gevolgd, gaande van een instrumentengids, een webtool met gevisualiseerde voorbeelden en good practices, pilootprojecten waaruit lokale besturen kunnen leren, beleidsatria, kennisuitwisseling over vastgoedtransacties, meerwaardecreatie, leerplatform voor kennisuitwisseling over de instrumentele inzet in typeopgaven voor gebieden, maar ook het aansturen op het verantwoord loslaten van gewoonteregels. Goede praktijkvoorbeelden zijn in dezen de beste spraakmakers.
Het BRV vormt samen met de introductie van het systeem van de beleidsplanning een basis voor een dynamisch ontwikkelingsbeleid. De evoluerende set beleidskaders binnen het BRV moet ons toelaten flexibel in te spelen op nieuwe trends en maatschappelijke veranderingen. In het witboek BRV werken we ook aan een monitoring.
Na het verschijnen van het witboek is men gestart met de opmaak van een ‘ruimterapport’. Beide oefeningen kunnen dienen als opstap naar een structurele monitoring. Het zal vooral zaak zijn om aan de hand van kernindicatoren op regelmatige basis vast te stellen of het pakket aan beleidsacties in voldoende mate effect heeft op het terrein.
Er zijn natuurlijk ook nog andere initiatieven. Ik heb verwezen naar de beleidskaders in het witboek BRV, maar er is ook een consultatie bezig met de lokale besturen en de Vlaamse adviesraden. Er is ook een partnerforum georganiseerd. Er is ook een begeleidingsgroep met honderd vertegenwoordigers van lokale besturen en andere overheidsdiensten en het middenveld. En dan is er nog het provinciaal beleidsatrium.
Het verhogen van het ruimtelijk rendement kan inderdaad niet los worden gezien van de kwaliteit van onze leefomgeving. Die strategische doelstelling heb ik ook laten opnemen zodat onze ruimte in 2050 beschikt over een gevarieerd palet van leefomgevingen. De realisatie van ruimtelijke ontwikkelingsprojecten zal moeten gebeuren door het toepassen van een set kernkwaliteiten: groen en voorzieningen, verkeersveiligheid en de gezondheid van mensen en rekening houden met lokale karakteristieken zoals het landschap. Op pagina 89 van het witboek staat: “Verdichting mag geen verlies aan leefkwaliteit tot gevolg hebben.” Het staat er dus letterlijk in.
De operationele aanpak zet vooral in op betrokkenheid van bewoners en gebruikers bij projectontwikkeling, zodat de kernkwaliteiten zullen kunnen worden gebruikt.
Ik wil ook verwezen naar het ontwerp voor aanpassing van de codex waarin nu al heel concrete instrumenten staan om de lokale besturen te helpen. Als het in het parlement kan worden goedgekeurd, dan zijn er een aantal tools beschikbaar zoals bijvoorbeeld voor zorgwonen, waar lokale besturen onmiddellijk mee aan de slag kunnen gaan.
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik denk dat we – hopelijk toch – heel veel mogen verwachten van de handvatten of van de instrumenten die straks zullen worden aangereikt. Ik lees ook in het verslag van het beleidsatrium van maart 2017 waar 170 lokale deelnemers aanwezig waren, dat de leidinggevende ambtenaar of politici wel een aantal maatregelen willen nemen, maar vaak botsen op het RSV met de vastgelegde principes die nog altijd van toepassing zijn en die vaak niet overeenstemmen met wat in het witboek staat en straks ook in de beleidskaders moet worden opgenomen. Vandaar dat op die atria ook werd gezegd dat men veel verwacht van die overkoepelende criteria die straks worden gegeven.
Minister, ik weet niet of u er zelf al zicht op hebt wanneer die beleidskaders er zouden zijn. U hebt daarvoor verwezen naar de lokale atria, maar er zijn ook nog de provinciale beleidsatria en het partnerforum. Ik weet niet of de verslagen daarvan al beschikbaar zijn en of we die eventueel zouden kunnen krijgen. Ik neem aan dat daarin toch wel iets meer informatie staat over de concrete beleidskaders zoals we die straks mogen verwachten.
Minister, kunt u zelf al aangeven waar er eventueel via gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen al voorbeelden zijn waarbij wordt ingezet op een meer regelluw principe? Ik denk dat ik daarvoor kan verwijzen naar voorgaande vragen die in de commissie zijn gesteld. Ook specifiek over hoogbouw heb ik ruim een jaar geleden nog een vraag gesteld. Kunt u dus voorbeelden geven die gerealiseerd zijn via ruimtelijke uitvoeringsplannen op gewestelijk niveau?
In het begin van uw antwoord wees u er al op dat er goede voorbeelden zijn die als principe kunnen worden gehanteerd. Misschien zijn er ook specifieke cases op het Vlaamse niveau waarnaar lokale besturen kunnen verwijzen. De kritiek dat lokale besturen het niet willen, is niet terecht. Heel vaak botsen ze op de bestaande principes in het RSV, en heel veel besturen vragen dan ook om een overkoepelend criterium aangereikt te krijgen zodat ze kunnen meestappen met de trend die echt inzet op ruimtelijk rendement.
De heer Vandaele heeft het woord.
Het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, BRV, schuift inderdaad terecht het principe naar voren van een verhoging van het ruimtelijk rendement. Daar staan we helemaal achter, maar, collega Peeters, het is een dubbele beweging. Aan de ene kant moeten we inbreiden, het ruimtelijk rendement verhogen en op sommige plaatsen kan dat ook betekenen hoger bouwen. Aan de andere kant moeten we dan natuurlijk op andere plaatsen de open ruimte bewaren en minder aansnijden. Die twee elementen zijn bijzonder belangrijk, en dat is het evenwicht in het BRV. We kunnen dus niet het ene wel en het andere niet doen: het moet samen in een dubbele beweging. Voor ons is het geen probleem om nieuwe bouwmethoden, woonvormen, vormen van verdichting mogelijk te maken en procedures en regelgeving waar nodig te versoepelen. Tegelijk moet dan ook wel de open ruimte maximaal worden gevrijwaard, voor water, voor bos, voor landbouw. En we moeten stoppen met niet-kerngerichte ontwikkelingen. Hoger bouwen kan volgens mij ook niet overal. We moeten gemeenten wat ruimte laten, want in bepaalde dorpskernen is ‘appartementering’ niet per se wenselijk en misschien zelfs in tegenspraak met bepaalde visies van het BRV.
Nog één extra vraagje, minister. Is er in dit hele verhaal, dat niet eenvoudig is – dat weten we – geen behoefte aan een soort handboek met good practices waar lokale besturen iets aan hebben? Bent u daar al mee bezig? Is er iets op komst?
De heer Tobback heeft het woord.
Ik wil me deels bij collega Vandaele aansluiten. Uit de studie blijkt dat er een kloof bestaat tussen aan de ene kant de mooie principes van het witboek, waarvan we de meeste in het parlement heel breed ondersteunen, en aan de andere kant de instrumenten om die principes in de praktijk te brengen. Op zich heeft dat volgens mij niet veel te maken met onwil of onkunde van gemeenten, maar wel met het ontbreken van essentiële hefbomen die gemeentebesturen, provinciebesturen en het Vlaamse Gewest de mogelijkheid geven om bepaalde keuzes te maken en de principes van het BRV in de praktijk te brengen.
Dat gaat over meer dan het verwijzen naar structuurplannen. Dat gaat bijvoorbeeld ook over financiering van gemeenten en over prioriteiten. We zijn het allemaal eens dat het ruimtelijk rendement moet verhogen, maar het witboek zegt ook niet onterecht dat dat bij voorkeur moet gebeuren in locaties die goed ontsloten zijn. Het ‘appartementeren’ van een dorpskern die op zeven kilometer van het dichtste treinstation ligt, staat ook haaks op de principes van het BRV. Het is misschien leuk voor de financiën van het gemeentebestuur en in theorie is het een verhoging van het ruimtelijk rendement, maar het lost niets op aan bijvoorbeeld de grote verkeersproblemen die het gevolg zijn van onze ruimtelijke versnippering.
Er is dus absoluut nood aan instrumenten zowel voor de gemeentebesturen als voor andere besturen om die principes echt in de praktijk te brengen en te bepalen waar we zullen verdichten en het ruimtelijk rendement verhogen en waar, inderdaad collega Vandaele, we ter compensatie niet meer zullen bouwen. Dat laatste is in Vlaanderen natuurlijk altijd een probleem. Als we ergens niet goed in zijn, dan is het wel in vastleggen dat er op sommige plaatsen gewoon niet mag worden gebouwd.
Deze discussie zullen we waarschijnlijk ook wel voeren tijdens de bespreking van de codextrein – als die er ooit komt, want ik heb begrepen dat hij alweer is uitgesteld – en in de periode daarna. Het heeft geen zin grote principes te formuleren, wanneer de instrumenten ontbreken – financieel, bestuurlijk en qua afwegingskader – om ze ook in de praktijk te brengen. Want dan gebeuren er de gekste dingen en krijgen we plots drie woonlagen in de tuin van een slecht gelegen woning. Ik denk niet dat we daarmee ook maar iemand vooruit helpen, behalve misschien de eigenaar van de grond, die er een cent aan verdient. Maar dat is niet meteen de bedoeling van ruimtelijke ordening.
Collega’s, ik wil me kort even aansluiten, vooral bij het punt van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Iedereen is het erover eens dat we zoeken naar kwaliteitsvolle verdichtingsmethodes. Met de ruimte die we innemen om te wonen, moeten we zo zuinig mogelijk omspringen, maar we moeten daarbij ook rekening houden met het dorpskarakter en met de vraag of we wel overal appartementen moeten bouwen. Op dat punt zijn de lokale besturen volgens mij het best geplaatst om keuzes te maken, en ze maken ook zeer verstandige keuzes, die niet enkel door financiële overwegingen worden gedreven. Ik denk echt niet dat lokale besturen op die manier met hun bewoners en dorpen omgaan, integendeel. Lokale besturen kunnen dus het best bepalen hoe ze tot leefbare kernen komen, maar vanuit Vlaanderen moeten ze wel algemene instrumenten aangereikt krijgen die ze lokaal op een diverse manier kunnen inzetten.
Op plaatsen die ver liggen van collectieve verkeersmodaliteiten, moeten we misschien niet verdichten, werd hier gesuggereerd. Ik had niet begrepen dat dat de beleidslijn van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen was. Mobiliteit is een van de parameters om mee te nemen in de hele discussie over hoe we waar en hoeveel verdichten, maar er worden nog heel wat andere parameters mee in rekening genomen. Collectieve mobiliteit is met andere woorden niet de enige drijfveer. Leefbaarheid van dorpen en dergelijke meer zijn ook belangrijke parameters. Kunt u bevestigen, minister, dat dat effectief zo is, want het lijkt me belangrijk voor de planning van de lokale besturen voor de komende maanden en jaren, in afwachting dat het volledige Beleidsplan Ruimte Vlaanderen met bijbehorende instrumenten wordt uitgerold.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Ik heb al een paar keer geschetst welk traject we lopen. We hebben het witboek, het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, maar de afspraak is dat dat gepaard gaat met een instrumentendecreet én een financiële screening en plan. Uw bezorgdheden, mijnheer Tobback en anderen, zijn terecht. We moeten het hele plaatje zien, maar dat is ook zo gepland en afgesproken in de regering, en op al die fronten wordt op het moment gewerkt. In verband met het witboek hebben 108 gemeenten advies uitgebracht. Het is de bedoeling dat alles wordt verwerkt en dat we nog voor de zomer alles ontvangen. We moeten dat dan uiteraard nog zelf grondig bekijken. Dat is de voorlopige planning.
Goede voorbeelden zijn voor mij de beste trigger om lokale besturen te overtuigen. Goede voorbeelden zijn gebundeld en worden meegegeven op de verschillende overlegmomenten. Het is inderdaad de bedoeling, mijnheer Vandaele, om er een soort handboek rond te maken. We hebben al dergelijke handboeken. Denk maar aan het handboek over groen in de stad dat het Agentschap voor Natuur en Bos in alle gemeenten heeft verspreid. We hebben dus ervaring met het opmaken van zo’n handboek, en ook hier is het de bedoeling dat te doen. Samen met de bouwmeester rollen we ook proefprojecten uit om lokale besturen te overtuigen om daarmee aan de slag te gaan.
Ik zal nakijken of we voorbeelden kunnen bezorgen van ruimtelijke uitvoeringsplannen die al een aantal ‘regelluwe’ bepalingen bevatten en waarmee mensen aan de slag kunnen. Ik kan dat niet zo meteen uit mijn mouw schudden. In de commissie hebben we wel al twee keer de vraag gekregen hoe men op dit alles kan anticiperen. Ik heb toen ook aangegeven dat mensen er eigenlijk al mee aan de slag kunnen. Er zijn al een aantal voorbeelden. Brugge heeft bijvoorbeeld al de intentie dat te integreren.
De verdichting is inderdaad niet alleen mogelijk aan knooppunten van collectief vervoer. Collectief vervoer is wel een van de aspecten en in het witboek staat expliciet dat we op die plaatsen vooral inzetten op het ontwikkelen van grote kantoorruimtes en grote initiatieven waar heel veel mensen dagelijks naartoe moeten. Het is echter niet zo dat er geen verdichting of ontwikkeling mogelijk is op plaatsen zonder collectief vervoer. Ook dat staat in het witboek. Het kan allebei, maar we moeten vooral op verdichting inzetten. In het witboek staat trouwens ook een expliciete verwijzing naar bijvoorbeeld de fietssnelwegen die volop in ontwikkeling zijn. Ook dat is een belangrijk aspect dat ontwikkeling mogelijk kan maken. Natuurlijk is ook het mobiliteitsplan van belang. Ik heb begrepen dat het de bedoeling is dat snel op tafel te leggen. Nogmaals, al deze zaken zijn in voorbereiding en moeten samen landen: het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, het Instrumentendecreet en de financiële engagementen. Op het terrein leeft het volop en dat is positief. Iedereen wil ermee aan de slag en in onze diensten zijn er mensen constant beschikbaar om op heel concrete vragen te antwoorden en ondersteuning te geven. Ook de diensten van de Bouwmeester staan ter beschikking van de lokale besturen om met hen aan de slag te gaan.
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Dank voor uw antwoorden, minister. Ik heb alleszins al genoteerd dat we van u misschien een reeks voorbeelden mogen verwachten van gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen waarin de regelluwheid werd opgenomen. Ik heb ook genoteerd dat we waarschijnlijk nog voor de zomer de beleidskaders mogen verwachten. Aan de collega’s wil ik nog even meegeven dat ik het niet alleen heb over ruimtelijk rendement in de zin van verhoging of hoogbouw, maar dat we alleszins alle principes van het witboek onderschrijven, zeker ook het vrijwaren van de open ruimte. Dat hangt uiteraard samen met het ruimtelijk rendement en met de principes van verwevenheid en intensifiëring. Ik ben echter ook blij, minister, dat u zelf expliciet aangeeft dat kernversterking en -verdichting op meerdere principes is geënt en niet alleen op het principe van de verkeersknooppunten, zoals collega Tobback aanhaalde. Ik denk dat we allemaal achter het vrijwaren van de open ruimte staan, maar daarvoor hebben we nood aan sturingsmodellen en instrumenten. Willen we vooruit, dan moeten we zo snel mogelijk dat alles aangereikt krijgen. Ik heb er het volste vertrouwen in dat dat inderdaad komt, net zoals ook de codextrein, waarin ook bepaalde principes zijn opgenomen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.