Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Minister, de West-Vlaamse Milieufederatie heeft onlangs een rapport gepresenteerd over de intensieve veeteelt en de gezondheidsrisico’s die het wonen in een veeteeltgebied met zich mee zou kunnen brengen.
Het rapport van de West-Vlaamse Milieufederatie is gebaseerd op meer dan honderd wetenschappelijke publicaties en geeft een overzicht van een groot deel van de gezondheidsbedreigende aspecten van de veeteelt. Het rapport focust vooral op de directe gezondheidsrisico’s door onder andere blootstelling aan fijn stof en ammoniak, maar ook op de langetermijneffecten, zoals resistentie bij schimmels.
De grootste conclusie van het rapport is dat er geen grootschalig bevolkingsonderzoek bestaat over de gezondheidseffecten of dat zo’n onderzoek niet gepubliceerd wordt. Nochtans zijn er volgens de West-Vlaamse Milieufederatie redenen genoeg om aan te nemen dat er verontrustende evoluties zijn. Die zouden de overheid moeten aanzetten tot het voeren van een grootschalig onderzoek, het voorlichten van de bevolking en het invoeren van een voorzorgsprincipe.
Op 10 mei stelden collega’s en ikzelf daarover al vragen aan de minister bevoegd voor de landbouw, mevrouw Schauvliege. Zij antwoordde dat ze het verzoek tot onderzoek wilde steunen en dat ze het ook expliciet onder de aandacht van haar federale collega bevoegd voor de volksgezondheid zou brengen. Ondertussen zijn er in het federale parlement vragen gesteld aan de minister van Volksgezondheid. Mevrouw De Block zei dat het beperken van de milieueffecten van de veeteelt en het meten van de milieugevolgen aan de gewesten toekomt. Ze is wel bereid om aan dat punt de nodige aandacht te schenken, mocht het geagendeerd worden in het kader van het Nationaal Actieplan Milieu-Gezondheid, waar Milieu- en Gezondheidsministers van deelstaten en het federale niveau samen aan werken. Maar volgens de minister kan zij binnen haar bevoegdheden niet meer doen dan de vraag stellen wat de gewesten en de gemeenschappen rond de problematiek ondernemen en of ze humane biomonitoring uitvoeren die toelaat het gezondheidseffect te meten. Ze stelde ook nog dat ze bereid is om de Hoge Gezondheidsraad te vatten op vraag van collega’s van de deelstaatregeringen om de kwestie van de gezondheidsgevolgen van de intensieve veeteelt te onderzoeken.
Minister, aangezien er blijkbaar een beetje gepingpongd wordt van de ene minister naar de andere en van het ene niveau naar het andere, wil ik u graag de volgende vragen stellen. Gaat u initiatieven nemen in navolging van het rapport van de West-Vlaamse Milieufederatie? Komt er een onderzoek naar mogelijke gezondheidsrisico’s eigen aan de intensieve veeteelt? Aangezien minister De Block stelt dat ze op vraag van een collega uit een deelstaatregering een initiatief wil nemen ten aanzien van de Hoge Gezondheidsraad, bent u als minister bereid om daarop in te gaan?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, tot op heden was er in Vlaanderen geen grootschalig onderzoek dienaangaande. In vroegere en huidige hotspotonderzoeken werd prioriteit gegeven aan de invloed van chemische agentia op de volksgezondheid. Er wordt momenteel wel deelgenomen aan een Europees project dat het dragerschap bij mensen van antibioticaresistente organismen onderzoekt.
Ik onderken het verband tussen intensieve veeteelt en volksgezondheid dat uit buitenlands onderzoek en uit het rapport ‘Intensieve veeteelt en gezondheid omwonenden West-Vlaanderen’ van de West-Vlaamse Milieufederatie blijkt. Vragen naar de impact van bepaalde milieufactoren op de volksgezondheid zijn legio en erg divers. In tijden van budgettaire en personele krapte moeten we prioriteren en moeten we kijken waar we het geld voor onderzoek bewust aan kunnen spenderen. En dat moet gebeuren in die onderzoeken waar de grootste noden aan zijn.
Ik meen dan ook dat het beter is om werk te maken van goede algemene methodieken voor Vlaanderen die de relatie tussen milieufactoren en gezondheid kunnen onderzoeken. Op langere termijn kunnen hopelijk de methodieken en structuren die door de partnerorganisatie milieugezondheidszorg en door Intego, een huisartsenpeilsysteem met een luik rond milieugezondheid, ontwikkeld worden, ingezet worden voor dergelijke onderzoeksvragen.
Op korte termijn meen ik dat men voor Vlaams beleid rond het probleem intensieve veeteelt en gezondheid kan terugvallen op het rapport van 2016 van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu uit Nederland ‘Veehouderij en gezondheid omwonenden’ en onderzoek door federale instellingen zoals het wetenschappelijk comité van het Federale Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen (FAVV), het Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie (CODA) en het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV)/Intituut Pasteur. Dat geeft in wezen al beleidsaanknopingspunten voor de problematiek van bestaande gezondheidseffecten, negatieve én positieve, in de onmiddellijke omgeving van intensieve veeteelt. Het overdoen van dit onderzoek in Vlaanderen lijkt ons met de momenteel beschikbare middelen geen verantwoorde keuze gelet op de kosten-batenbalans. We geven zoals gezegd voorlopig de voorkeur in te zetten op meer generieke methodieken die de relatie tussen milieufactoren en gezondheid onderzoeken.
In de zijlijn daarvan kan ik meedelen dat het team infectieziekten van Zorg en Gezondheid – naast het Agentschap Innoveren en Ondernemen – deelneemt aan het Europese ‘i-4-1-Health’ Interregproject. ‘i-4-1-Health’ wil antibioticaresistentie bij gezonde burgers, patiënten en de varkens- en pluimveesector inzichtelijk maken. Zorg en Gezondheid werkt mee aan het werkpakket 4. Een van de onderzochte elementen is de relatie tussen het beroep van de ouders van kinderen en de invloed op MDRO-dragerschap (MultiDrug Resistente Organismen).
Minister Schauvliege heeft onlangs met de vertegenwoordigers van de West-Vlaamse Milieufederatie een gesprek gehad over de conclusies van het rapport. Ik zal hierover dus verder met haar afstemmen. Naar aanleiding van dit rapport en van het onderzoeksrapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu uit Nederland zal door Zorg en Gezondheid worden bekeken hoe we met dit thema verder moeten in het beleid. De eerste ideeën gaan in de richting van informeren van het artsenkorps – vooral dan huisartsen, pediaters en longartsen – in de regio’s met intensieve veehouderij en in de richting van het meer vergaand meenemen van deze gegevens in de procedure van de milieueffectenrapportage. Een en ander verdient uiteraard overleg met mijn collega bevoegd voor de omgeving, minister Schauvliege.
De problematiek is erg complex, en bijgevolg ook de beleidsmatige aanpak. De potentieel ziekmakende factoren zijn talrijk – endotoxines, fijn stof, resistente microbiële agentia, geurhinder enzovoort – en de mogelijke gezondheidseffecten ook. In de kantlijn wil ik even aangeven dat zowel negatieve als positieve gezondheidseffecten beschreven worden in onder meer het rapport uit Nederland. De betrokken domeinen en actoren zijn veeltallig. Niet-limitatief denk ik alvast aan federaal minister van Volksgezondheid De Block en van Milieu Marghem, aan de veehouders, aan arbeidsgeneeskunde, aan het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen, de consument die goedkoop en veilig vlees wil, Ruimtelijke ordening, Landbouw, Leefmilieu en Omgeving, het Europese landbouwbeleid, lokale besturen, de verschillende instanties die werken rond klimaatverandering, de artsen en huisartsen, Dierenwelzijn enzovoort.
Aangezien de bevoegdheden die verband houden met de problematiek zich zowel op gewest-, gemeenschaps- als op federaal niveau bevinden, is het een goed idee om de problematiek rond intensieve veeteelt en de volksgezondheid te bespreken binnen het National Environment Health Action Plan (NEHAP). Dit kan een eerste forum zijn om de beleidslijnen rond dit thema op elkaar af te stemmen binnen de verschillende administraties. Binnen het NEHAP kan eveneens worden beslist om een advies te vragen aan de Hoge Gezondheidsraad. Ook daar is het kwestie om de capaciteit van de Hoge Gezondheidsraad zorgzaam te benutten. Het dupliceren van wat we al weten uit het Nederlandse rapport en een reeks wetenschappelijke onderzoeken, lijkt me niet opportuun. Mochten er evenwel specifieke vragen rijzen in deze problematiek, zullen we zeker niet aarzelen de hulp van het wetenschappelijk adviesorgaan in te roepen.
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Ik dank u voor uw uitgebreid antwoord, minister. Het klopt dat er zowel negatieve als positieve effecten uit de diverse studies naar voren komen. Dat is natuurlijk de reden waarom er vraag komt naar bijkomend onderzoek: omdat er tot nu toe geen eensluidende conclusies te trekken vallen. Het is niet zozeer dat we gaan dupliceren wat we al weten, het is eerder dat de informatie momenteel niet eenduidig is.
Ik vind het alleszins positief, minister, dat u bereid bent om bij de federale collega aan te geven om dit te agenderen op de Hoge Gezondheidsraad.
Minister Schauvliege heeft in haar antwoord letterlijk gezegd dat zij die oproep van de West-Vlaamse Milieufederatie dat de federale onderzoeksinstellingen hun onderzoeksinspanningen voortzetten en versterken, wel degelijk ondersteunt. U bent daar iets minder expliciet in, ofwel heb ik u niet goed begrepen. Ik heb alleszins wel begrepen dat u toch de thematiek nader wilt bekijken en verder wilt zien hoe u dat beleidsmatig kunt inpassen. Ik snap natuurlijk wel dat de onderzoeksmiddelen beperkt zijn. Ik denk ook dat we hier niet al te licht over mogen gaan.
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Ik ben blij met het genuanceerde antwoord, minister, in deze zaak. Inderdaad, ook andere aspecten moeten worden meegenomen.
U zegt dat de beleidslijnen binnen het NEHAP op elkaar moeten worden afgestemd. Ik heb ter zake nog wat suggesties. De landbouw staat in totaal garant voor 6 procent van de productie van fijn stof. Dat betekent dat 94 procent van andere activiteiten komt. Het blijkt ook dat die fijnstofproductie in de landbouw sinds 1995 gedaald is met 45 procent. Als die studie er komt, of de vraag om advies van de Hoge Gezondheidsraad, zou het goed zijn de productie van fijn stof in andere sectoren en het effect daarvan op de volksgezondheid mee te onderzoeken.
Uit de studie blijkt ook dat het gezondheidsrisico vooral op de boeren zelf slaat, de mensen die in de sector werken, en in veel mindere mate op de omwonenden van de veestallen. Als aan de collega’s van de overkant en aan de Hoge Gezondheidsraad om een onderzoek wordt gevraagd, kan men misschien de vraag opnemen in welke mate het onderscheid tussen beide categorieën – boeren en omwonenden – in de studie werd nagegaan. Er zijn al diverse zaken onderzocht, maar de causaliteit is nog niet eenduidig aangetoond.
Nog een punt is de zogenaamde YOPI-groep (young, old, pregnant and ill) van jongeren en ouderen, met een verhoogd risico.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, ik wil me niet voordoen als expert ter zake, maar als ik die gegevens allemaal bij elkaar leg, lijkt het me dat we dit eerst en vooral op het niveau moeten brengen waar de verschillende administraties samen een reflectie kunnen formuleren. We krijgen dat nooit fatsoenlijk in beleid vertaald binnen de juiste context als we er niet eerst voor zorgen dat het besproken wordt door alle representatieve stakeholders. We gaan dat bespreken met minister Schauvliege. Dat lijkt me de eerste stap te zijn die we nu kunnen realiseren.
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Ik blijf het dossier opvolgen. Ik kijk uit naar de stappen die met de minister van Landbouw zullen worden ondernomen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.