Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Janssens heeft het woord.
Voorzitter, minister, er verschenen in de voorbije weken erg verontrustende mediaberichten over de angstcultuur onder jonge moslims die via het islamonderwijs zou worden verspreid. Dat is de verdienste van Montasser AlDe’emeh, die zijn bevindingen daarover in Knack heeft neergepend. Zijn analyse komt erop neer dat veel moslimkinderen in angst leven, omdat ze onder meer in de islamlessen op school zo worden gehersenspoeld dat ze ervan overtuigd zijn dat wie niet volgens de islamitische voorschriften leeft, in de hel zal belanden en na de dood zal worden gemarteld. In eerste instantie was er sprake van dat dit beperkt zou zijn tot de Brusselse scholen, maar in het artikel schrijft AlDe’emeh zelf: “Van Kortrijk tot Maasmechelen, van Hoogstraten tot Aarlen zijn vandaag tienduizenden Belgische moslimjongeren bang om te leven.” Het zijn de imams, de islamgeleerden en de predikers die verantwoordelijk zouden zijn voor het verspreiden van een dergelijke angstcultuur onder jonge moslimleerlingen.
Er waren dan een aantal reacties op dat artikel. Een reactie in het bijzonder, van een zogenaamd vooraanstaand moslim, voorspelde weinig goeds. Het ging met name over de voorzitter van de koepel van de Marokkaanse moskeeën UMIVEL. Hij is van oordeel dat de door AlDe’emeh aangehaalde bangmakerij gewoon deel uitmaakt van de islam. Hij zei dat AlDe’emeh zich daar niet over hoort uit te spreken, want geloven in de bestraffing in het graf en de antichrist hoort nu eenmaal bij het geloof.
Minister, dat zijn erg verontrustende feiten en reacties, zeker als je weet dat in het Nederlandstalig onderwijs om en bij de 60.000 leerlingen islamitische godsdienst krijgen in het basis- en het secundair onderwijs. Er zijn in Vlaanderen ook 738 islamleerkrachten. De bevoegdheid voor dat levensbeschouwelijk onderricht in de scholen ligt natuurlijk bij de levensbeschouwingen zelf. De verantwoordelijkheid voor de opleiding en voordracht van islamleerkrachten, de leerplannen en de inspectie ligt bij het Centrum Islamonderwijs, dat functioneert onder het toezicht van de Moslimexecutieve, die overigens zelf niet onbesproken is. Mijns inziens wordt de problematiek met betrekking tot dat islamonderricht door de regering te veel herleid tot een kwestie van diplomering of een gebrek aan diplomering en van professionalisme. De vraag is fundamenteler wat mij betreft: hoe moet er worden omgegaan met een godsdienst die tevens een maatschappijleer is waarvan de waarden botsen met die van de verlichting? Er is in het verleden, en ook vandaag de dag nog, door sommigen dan ook voor gepleit dat de overheid het levensbeschouwelijk onderricht zelf meer in handen zou nemen, om deze toestanden te vermijden.
Minister, wat is in eerste instantie uw reactie op dat onderzoek en de bevindingen van Montasser AlDe’emeh? Zult u naar aanleiding van die berichtgeving eventueel het islamonderricht laten doorlichten? In de plenaire vergadering van 10 mei is het daar al heel kort over gegaan. Toen zei u dat u daardoor was gechoqueerd en dat u de inspectiediensten hun werk zou laten doen ter zake: zij moeten nagaan wat er van aan is en wat we hieraan kunnen doen. Wat hebt u op dat vlak intussen al gedaan? Hebt u inderdaad de inspectie daarover al gecontacteerd? Kunt u wat meer toelichting geven over wat hier allemaal mee gaat gebeuren in de komende dagen en weken? Bent u ook van oordeel dat onderricht van een doctrine als de islam, die op fundamentele terreinen botst met de waarden van onze samenleving, in feite wel een plaats heeft in ons onderwijs, en waarom wel of niet? Wilt u desgevallend de organisatie van en de controle op het islamonderricht, en eventueel ook op de andere levensbeschouwingen, meer in handen nemen? Welke andere initiatieven zult u nemen om te garanderen dat scholieren tijdens de islamles geen wereldbeeld en maatschappijvisie opgedrongen krijgen die fundamenteel botsten met de waarden van de verlichting?
Minister Crevits heeft het woord.
Ik heb het ook al publiekelijk gezegd: het kan natuurlijk niet dat onze leerlingen vanuit religieuze of andere overwegingen in onze scholen bang worden gemaakt door leerkrachten. Evenmin is het aanvaardbaar dat leerkrachten zouden aanzetten tot gedragingen die in strijd zijn met het pedagogisch project van een school, met het schoolreglement, met de Grondwet of het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Levensbeschouwelijk onderwijs dient niet om onze leerlingen bang te maken of te isoleren, maar net om meer inhoudelijke duiding te geven bij de levensbeschouwing en jongeren er ook kritisch naar te leren kijken.
Ik heb na kennisname van de feiten onmiddellijk contact laten opnemen met de inspectie islamitische godsdienst. Zij hebben dan contact opgenomen met de Scholengroep Brussel van het GO!. In overleg met coördinerend directeur Jacky Goris gaat onze inspectie islamonderwijs op 21 juni met alle honderd islamleerkrachten van de Scholengroep Brussel dieper in op deze problematiek.
Dus het is de bedoeling dit grondig uit te praten, na te gaan wat er precies aan de hand is en hoe we kunnen vermijden dat dit in de toekomst nog gebeurt.
Het is ook belangrijk dat leerkrachten leren om te gaan met vragen over de duivel, straffen in het graf enzovoort en de leerlingen kunnen geruststellen.
De inspecteurs-adviseurs geven ook aan dat ze de afgelopen jaren een aantal keer gecontacteerd werden in verband met bangmakerij. De werkwijze is dan dat de levensbeschouwelijke inspectie onmiddellijk een klasbezoek organiseert, waarbij men ook met de plaatselijke directeur in gesprek gaat en de leerkrachten worden bijgestaan.
Het lesmateriaal mag uiteraard nooit in strijd zijn met de eindtermen of met de geldende wetten, de Grondwet en het EVRM. Indien er onregelmatigheden worden vastgesteld of indien er sprake is van ernstige of blijvende tekortkomingen kan de directeur de levensbeschouwelijke inspectie op de hoogte brengen. Hoewel de inspectie levensbeschouwelijke vakken bevoegd is voor de vakdidactiek en het inhoudelijke, heeft de directeur ook het recht om een les bij te wonen om het algemeen pedagogisch-didactische te controleren. Als de inspecteur-adviseur oordeelt dat een leerkracht inhoudelijk zwaar in de fout ging, kan de inspecteur-adviseur de erkenning van de leerkracht om islamonderwijs te mogen geven, intrekken. Ook een directie kan, wanneer er zich problemen voordoen op pedagogisch vlak, de leerkracht ontslaan. U kent de procedures. Het is niet omdat het over levensbeschouwing gaat dat de directeur niet het recht heeft om de les bij te wonen en actie te ondernemen indien inbreuken zouden worden vastgesteld.
Dit neemt natuurlijk niet weg dat kinderen, zoals ook duidelijk naar voren kwam in de berichtgeving in de media, dingen kunnen opvangen in de thuis- of vrijetijdssfeer, in bepaalde vzw’s of elders. Indien zij hier vragen of bezorgdheden over hebben en deze komen in de klas ter sprake, dan is het wel een taak van het onderwijs en meer bepaald van de leerkracht islam om deze dingen te kaderen en de leerlingen gerust te stellen. Daarom is het van belang dat ook onze islamleerkrachten verder geprofessionaliseerd worden. Zoals ik eerder zei, komen ze op 21 juni allemaal samen. Ik verwijs ook naar het initiatief dat het GO! heeft genomen om de voorbije weken 600 islamleerkrachten pedagogisch beter en sterker te scholen.
Deze studiedag had tot doel na te gaan hoe het best kan worden omgegaan met polarisering, met leerlingen die plots de evolutieleer verwerpen, hoe je die leerlingen kunt bijstaan en hoe je actief burgerschap in de lessen kunt integreren.
Tot slot wil ik erop wijzen dat wanneer een directeur of leerkracht met dergelijke zaken geconfronteerd wordt, er ook contact kan en moet worden opgenomen met de inspecteurs-adviseurs islamonderwijs of met onze deradicaliseringsambtenaar en met het netwerk van islamexperten.
Wat uw derde vraag betreft, mijnheer Janssens, verschillen we wellicht van mening. Ik heb hier al meermaals de waarde van onze vakken levensbeschouwing benadrukt en van het feit dat alle levensbeschouwingen en de onderwijsverstrekkers samen zich engageren rond de interlevensbeschouwelijke dialoog.
De keuzevrijheid van leerlingen om zich via het levensbeschouwelijk onderwijs verder te verdiepen in de eigen godsdienst of levensbeschouwing beschouw ik zeker als een meerwaarde voor de persoonlijke vorming van de leerling. De islam is naast de anglicaanse, israëlitische, katholieke, orthodoxe en protestantse-evangelische godsdienst een van de erkende godsdiensten in België. Scholen in het officieel onderwijs moeten verplicht de keuze aanbieden tussen onderwijs in alle erkende godsdiensten, aangevuld met de niet-confessionele zedenleer Ik verwijs hiervoor ook naar artikel 24, paragraaf 1, van onze Grondwet. Uiteraard moet dit gebeuren binnen de grenzen van de Grondwet en het EVRM en met respect voor ieders vrijheid en geloof, via een rationele islam.
De levensbeschouwelijke vakken zijn de bevoegdheid van de levensbeschouwelijke instantie. De leerplannen moeten in overeenstemming zijn met de internationale en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder. Daarnaast mogen ze niet in strijd zijn met de bekrachtigde eindtermen en ontwikkelingsdoelen. In dit kader heb ik in januari één voltijdse equivalent aan de onderwijsinspectie toegevoegd die instaat voor het inhoudelijk doorlichten van de leerplannen en het lesmateriaal. Dit zal de leerkrachten ondersteunen bij hun lesopdracht.
Indien een leerkracht zich niet houdt aan deze voorwaarden, wordt een procedure ingezet. Deze namiddag komt de onderwijsinspectie langs in de commissie, heb ik begrepen. Daar kunnen ook een aantal maatregelen worden genomen: zowel voor het erkenningsonderzoek van een nieuwe instelling als voor de doorlichting kan de inspectie levensbeschouwelijke vakken een aanvullende, maar specifieke opdracht krijgen van de inspecteur-generaal.
De inbreng van de inspecteurs-adviseurs levensbeschouwelijke vakken kan belangrijk zijn bij de beoordeling van de erkenningsvoorwaarden die bepaald worden. Daar zijn ook wel hefbomen.
Zoals u ook weet, heb ik recent een akkoord bereikt met de Moslimexecutieve om er, wat de scholing van de leerkrachten islam betreft, voor te zorgen dat in de toekomst iedereen een erkende opleiding volgt die minstens een master- of bacheloropleiding is. Dat is een cruciale en noodzakelijke stap voorwaarts om de kwaliteit van het islamonderwijs in onze scholen te verbeteren. Mevrouw Sminate heeft me daar een paar weken geleden al een actuele vraag over gesteld.
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. U hebt in eerste instantie verwezen naar de Brusselse problematiek, of het feit dat deze problematiek zich voornamelijk in Brussel voordoet vermits men daar nu ook een overleg gaat plannen met de Moslimexecutieve en met de betrokkenen. U zegt dat er in het verleden al gelijkaardige signalen zijn geweest, maar wat heeft men daar dan precies mee gedaan? U zegt dat leerkrachten zouden kunnen worden ontslagen wanneer zij worden betrapt op het verspreiden van dergelijke hatelijke radicale boodschappen via de islamlessen aan jonge moslimleerlingen.
Maar het feit dat er blijkbaar tot nu toe nog niemand is ontslagen, of het feit dat dit aan het licht is gekomen doordat hierover een artikel in Knack is verschenen, wil toch zeggen dat in mijn ogen de inspectie haar werk niet voldoende of niet goed genoeg heeft gedaan. Als je de omvang van het probleem ziet, zoals het artikel in Knack het beschrijft, hadden er toch al eerder lichten op rood moeten springen. Ook als je weet dat onder andere Jacky Goris, hoofd van het Brusselse gemeenschapsonderwijs, al regelmatig zorgwekkende signalen over radicalisering in het Brusselse onderwijs de wereld in heeft gestuurd. Dan denk ik dat de Inspectie tot nu toe wat dit betreft voor een deel in gebreke is gebleven.
Minister, u hebt niet aangegeven of dit nu ook een kwestie is van een georkestreerde angstcultuur, die ook in scholen in Vlaanderen aanwezig is. Dat bleek althans uit het artikel in Knack. Ik heb er daarnet naar verwezen. De auteur zei dat we deze problematiek in heel België, van de kust tot Voeren, zien terugkomen in de islamlessen. Ook de dubieuze Koranschooltjes spelen hierin een slechte rol. Ik heb u hierover al eerder ondervraagd. Het bedroeft mij dat er vanuit de overheid geen enkele controle is op die Koranscholen in Vlaanderen.
Minister, hebt u aanwijzingen dat dit ook in scholen in Vlaanderen het geval is, dat men daar even verontrustende signalen heeft opgevangen over het islamonderricht? Zo ja, in welke mate kunnen wij de inspectie versterken en voldoende uitrusten om dit fenomeen niet alleen zo snel mogelijk te detecteren maar vooral in de toekomst te vermijden?
De heer Van Dijck heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik wil beginnen met een anekdote uit mijn familiegeschiedenis. 65 jaar geleden was mijn grootvader een ‘elektrieker’, een elektricien. Hij had zich een bouwpakket aangeschaft. Dat was het eerste televisietoestel dat bij ons in het dorp verscheen. Hij had dat in de vitrine staan. Daarop kon hij beelden van de Nederlandse Omroep Stichting (NOS) tonen. Het Nationaal Instituut voor de Radio-omroep (NIR) zond nog geen beelden uit. Op die manier deed de tv zijn intrede in dat Kempische dorp. En wat gebeurde er met mijn tante, die toen kleuter was in de kleuterschool? Zij werd door het nonneke voor de hele klas bestempeld als slachtoffer omdat bij haar de duivel in huis was.
Ik vertel deze anekdote naar aanleiding van deze vraag omdat wij ons anno 2017 zoiets niet meer zouden kunnen inbeelden in ons onderwijs. Wij stellen dikwijls vast dat er een spanning zit tussen wat enerzijds inderdaad wordt verwacht in ons onderwijs en wat er blijkbaar heden ten dage toch wel naar voren komt wanneer het over levensbeschouwelijke vakken gaat. Minister, ik ben altijd een pleitbezorger geweest van levensbeschouwelijk onderwijs in ons onderwijs. Dat is ook een element in onze samenleving, welke keuze je ook maakt. Ik bots dan inderdaad op die spanning tussen de vrijheid die we geven aan levensbeschouwingen om in ons leerplichtonderwijs aanwezig te zijn, en anderzijds de contouren die wij anno 2017 vastleggen in de Grondwet, in het EVRM en noem maar op, in wat wij gemeengoed vinden in het begin van de 21e eeuw.
Minister, uw antwoorden op de vragen stemmen mij enigszins tevreden. Maar ik zou toch willen oproepen tot een blijvende alertheid, want dat zijn dingen die echt niet kunnen. Er worden maatregelen genomen om ook in het islamonderwijs de kwaliteit op te krikken. Wij geven de katholieke catechese ook niet meer zoals die 65 of 100 jaar geleden in Vlaanderen werd gegeven. Ook daar zijn evoluties. Daarom vertelde ik daarnet die anekdote. Wij moeten er dus zorg voor dragen dat de manier waarop de islam in Vlaanderen wordt onderwezen de garantie bevat dat bepaalde regels worden gerespecteerd die wij in onze West-Europese samenleving hanteren. Ik denk dat we daarover straks ook vragen kunnen stellen aan de inspectie.
Minister, ik stel u de vraag die mevrouw Sminate naar voren schoof: in hoeverre kunnen wij in de toekomst de inspectie en de controle op de levensbeschouwelijke vakken versterken en verder uitbouwen, los van het feit dat wij zouden willen interveniëren in de levensbeschouwing an sich? Wij moeten de garantie blijven beogen dat de basisregels niet geschaad worden en dat de rechten van het kind in dezen ten volle gerespecteerd worden.
De heer De Ro heeft het woord.
Voorzitter, dit thema houdt mij lokaal al een paar jaar bezig. En dan heb ik het niet specifiek over alleen maar angstcultuur, maar vooral over de sterkte of zwakte van leerkrachten in levensbeschouwelijke vakken. Mijnheer Janssens, ik kan in elk geval getuigen dat in mijn thuisstad sterke leerkrachten islamitische godsdienst, die hun eigen geloof echt wel kennen en die tegengas kunnen geven, de afgelopen jaren van onschatbare waarde zijn geweest om te vermijden dat er nog veel meer jongeren zijn geradicaliseerd en/of vertrokken naar het buitenland. Collega’s uit andere steden vertellen mij net hetzelfde verhaal.
Maar er zijn niet alleen sterke leerkrachten, dat is hier al verschillende keren aangehaald. Er wordt een traject gelopen door de verschillende overheden. U vermeldde het GO! dat die inspanningen doet. Ik zie ook de inspectie zelf. Zeker de inspecteur van de provincie Antwerpen verdient daar alle lof. Want die man crost het hele land door en is overal elke dag aan het werk om mensen te versterken, in de hoop zo snel mogelijk zo veel mogelijk leerkrachten levensbeschouwelijke vakken (LBV) islamitische godsdienst te versterken en zo te kunnen helpen bij deradicalisering. Mensen die op dat vlak sterker in hun beroep staan, kunnen ook aan dit soort zaken het hoofd bieden.
Wat mij niet volledig duidelijk is, minister, is hoe groot dit probleem is binnen het onderwijs. In de tweede ronde heeft de heer Janssens dat ook gevraagd. Want afgaande op het artikel en de commentaren, is het een amalgaam. Ik weet niet of het Franstalige scholen in Brussel zijn of dat het zeer veel Nederlandstalige scholen zijn. Ik weet niet of het in Vlaanderen is of daarbuiten. Maar ik merk wel dat het vaak gaat over islamlessen in al dan niet erkende moskeeën.
Als het zou gaan om lessen binnen erkende moskeeën, denk ik dat minister Homans binnen de Vlaamse Regering daarin ook een rol te spelen heeft. Minister, is er daarover binnen de regering tussen uzelf en minister Homans de afgelopen maanden en weken overleg gepleegd om daarin samen op te treden?
Wat de collega’s van die leerkrachten LBV en dan vooral de directies betreft, vind ik het heel goed dat u nog eens hebt onderstreept wat een directeur wél kan doen. Ik ontmoet nog altijd directeurs of collega’s van inrichtende machten die redelijk onzeker zijn, soms zelfs onwetend, over welke rol zij kunnen spelen ten opzichte van het bewaken van de kwaliteit van alle LBV-vakken die in hun school worden gegeven. Het gaat dan niet uitsluitend over islam, maar ook over niet-confessionele zedenleer, rooms-katholieke godsdienst, joodse godsdienst.
Zij mogen lessen bijwonen, ze mogen kijken naar de rol die ze spelen binnen het team, kunnen teamopdrachten opnemen, op de speelplaats aanwezig zijn, bij klassenraden aanwezig zijn. Bij zulke activiteiten kan het zeker helpen dat de communicatie toch nog eens – tot uit den treuren – wordt meegegeven, ook door de pedagogische begeleiding en de reguliere inspectie, naar directies en collega-leerkrachten, dat het niet zo is dat wat er in die klas gebeurt volledig los zou staan van het reguliere onderwijs en dat niemand daar enig zicht op zou hebben.
Ik wil ook onderstrepen, namens een aantal collega’s uit het officiële onderwijs, dat, als men contact opneemt met de inspectie levensbeschouwelijke vakken – in het meervoud – er de laatste jaren echt een evolutie in is geweest. Zelfs directies zeggen mij dat als er problemen zijn met leerkrachten LBV, er sneller kan worden opgetreden en wordt opgetreden dan mochten dezelfde soort problemen zich voordoen met leerkrachten binnen het reguliere onderwijs.
Elke bangmakerij, elke slechte leerkracht op dat vlak is er een te veel, ook voor onze fractie. Laat dat duidelijk zijn. Maar vooraleer het allemaal op één hoop wordt gegooid en ook de goede mensen in dezen, zowel bij de levensbeschouwelijke inspectie als bij de levensbeschouwelijke leerkrachten, aan de schandpaal worden genageld, wilde ik toch ook wel de andere kant van de medaille meegeven, van op het terrein.
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega, ik heb drie elementen aangestipt.
Minister, fundamenteel is dat u stelt – en zeer terecht – dat de internationaalrechtelijke en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder moeten worden geëerbiedigd.
Twee, de inspecteur-adviseurs levensbeschouwelijke vakken hebben hierin een zeer belangrijke rol.
Drie – en dat blijkt niet alleen uit het gesprek dat we nu hebben, maar ook uit vroegere gesprekken die we al gehad hebben in deze commissie en ook in de plenaire vergadering – een blijvend werkpunt is hoe dan ook de kwaliteitsvolle opleiding van mensen die islamitische godsdienst geven. Dit blijft hoe dan ook een belangrijk werkpunt.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, ik heb eerst een algemene opmerking. Ik heb soms het gevoel dat ik op dit ogenblik een achterstand van veertig jaar aan het inlopen ben. Als we zien hoe we nu pas maatregelen nemen rond de verplichte diplomering van leerkrachten islam, hoe we proberen heel kort op de bal te spelen, hoe er stappen voorwaarts worden gezet, dan kan ik niet anders dan besluiten dat er in het verleden minder aandacht voor is geweest. Die aandacht nu is volgens mij zeer terecht.
Ik probeer op alle fronten vooruitgang te boeken. Maar ik wil jullie, ingaand op wat de heer De Ro zei, een mooie anekdote meegeven. Niet over mijn grootvader, want die was geen elektricien, maar spoorwegarbeider – al heeft de anekdote wel iets met de spoorwegen te maken.
Gisteren ben ik met de trein naar Antwerpen gegaan, wat in de heenreis fantastisch was, want ik kwam op tijd aan om de verkiezing Leraar van het Jaar bij te wonen. Een van de genomineerde leraren was een leerkracht islam. Het was zeer ontroerend om vast te stellen hoe de leerlingen in filmpjes zijn – want het was een man en hij zat in de zaal – verwezenlijkingen loofden en de manier waarop hij met zijn leerlingen omgaat. Dat deed mij bijzonder veel plezier.
Dat speelt in op wat u zegt, mijnheer De Ro: er zijn echt heel veel leraren die een grote meerwaarde zijn, ook als het gaat over levensbeschouwelijk onderricht. Maar we moeten kort op de bal spelen. We moeten ervoor zorgen dat ze degelijk en goed zijn opgeleid, dat er kansen zijn voor professionalisering en dat, als er inbreuken zijn op het EVRM, op de Grondwet, er wordt ingegrepen en dat directieleden inderdaad goed weten dat ze lessen kunnen bijwonen, dat ze kunnen ingrijpen naar de leerkracht toe, dat er tal van kanalen zijn waarop ze een beroep kunnen doen. De mensen die het in onze scholen niet nauw nemen met de regels of waarover er zorgen zouden zijn, moeten eruit. Zo eenvoudig is het. Daarvan moeten we met z’n allen werk maken.
Ik heb geen vat op wat er in de Koranscholen gebeurt. Ik heb u dat al vaker gezegd. De Koranscholen situeren zich in de vrije tijd. Stel dat we alle levensbeschouwingen uit het onderwijs zouden halen, dan blijft de beleving van levensbeschouwingen beperkt tot de private sfeer en heb je er helemaal geen vat meer op. Dan zou het ook onmogelijk zijn dat goede elementen, zoals die leraar van gisteren, een meerwaarde via het onderwijs zouden kunnen zijn.
Voor mij is het echt van belang dat we ingrijpen. Ik denk dat ik echt probeer te doen wat kan. Mijn medewerkster overlegt ook bijzonder veel met de EMB en ik merk dat de EMB ook stappen voorwaarts gezet. Collega Janssens, gisteren stelde u een vraag over de ramadan. We hebben contact opgenomen met de EMB die onmiddellijk een communicatie heeft gedaan. Ik zie dat als stappen voorwaarts om ook echt uit de positie te geraken van ‘jullie willen niet meewerken’. Ik hoop dat deze flow kan worden aangehouden want collega's, ik ben het ermee eens dat er nog werk aan de winkel is. Dat wil ik zeker niet verbloemen, maar we proberen op een positieve en constructieve wijze te werken. Ik zie ook dat het officieel onderwijs en het GO!, maar ook het katholiek onderwijs via de dialoogschool, echt proberen om banden te smeden en de kwaliteit van de opleiding een stuk beter te maken.
Ik wil best de directies nog eens op de hoogte brengen van wat ze kunnen doen. Ik stel toch wel vast dat, als het gaat over de evaluatie van leerkrachten, directies dat nog altijd niet echt als een stukje bedrijfsvoering beschouwen. Ik vind het vrij logisch dat men evalueert en lessen bijwoont. Het gaat niet alleen over lessen levensbeschouwing, want het is gewoon van belang dat men daar werk van maakt. Ik wil best nog eens een communicatie doen naar de scholen of het als aandachtspunt meenemen in een volgende ronde op welke manier je met evaluaties omgaat of hoe je dat op de best mogelijke wijze doet. Dat is geen enkel probleem.
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, op een van de belangrijkste vragen hebt u nog niet geantwoord. In welke mate worden we hiermee in Vlaanderen geconfronteerd? In uw eerste antwoord ging het voornamelijk over Brussel terwijl uit het artikel blijkt dat toch wel heel wat scholen of gemeenten in Vlaanderen hier ook betrokken partij in zijn, althans zo blijkt uit het onderzoek van Montasser AlDe'emeh. U hebt niet gezegd in welke mate u op de hoogte bent dat we dergelijke signalen ook ontvangen in scholen in Vlaanderen. Maar goed, ik kom er ongetwijfeld op een later moment nog op terug.
Minister, zoals we uit uw verhaal niet mogen concluderen dat één zwaluw de lente maakt, zo ga ik ook niet beweren dat alle islamleerkrachten over dezelfde kam moeten worden geschoren. Omdat ik zelf geen controle kan uitoefenen op die islamleerkrachten, beroep ik mij op signalen die ik in de media opvang, zoals van Montasser AlDe'emeh en zijn recent onderzoek, maar ook van Jacky Goris die zich al in eerdere interviews liet ontvallen dat islamleerkrachten zich vaak beroepen op extremistische teksten en dat er wel degelijk een probleem is van radicalisering.
Ik ben dus van mening dat we niet alleen in het verleden maar ook vandaag de dag te laks met dergelijke verontrustende berichten omgaan om de moslims toch maar niet veel voor het hoofd te stoten. Ik denk dat er in het verleden te weinig aandacht aan is besteed, maar ook dat er vandaag veel te laks wordt opgetreden. Minister, zoals u weet, maken zachte heelmeesters stinkende wonden, en daar zien we ook de gevolgen van. De radicalisering neemt toe, zowel via het islamonderwijs, de Koranscholen, de moskeeën enzovoort. En dan komen we tot de pijnlijke vaststelling dat nu zelfs kwetsbare kinderen, jonge mensen, van jongs af aan worden gehersenspoeld.
Minister, ik wil u oproepen om toch kordater op te treden dan tot nu toe het geval is om te voorkomen dat nog meer jonge moslims dan nu het geval is, zich ontpoppen tot tikkende tijdbommen in onze samenleving.
De vraag om uitleg is afgehandeld.