Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s van de meerderheid, ik ben blij dat we in zo’n druk bijgewoonde commissievergadering de spits mogen afbijten. Het gaat natuurlijk om een zeer belangrijk dossier voor de toekomst van ons Vlaams onderwijs.
We hebben vanuit het veld de laatste weken en maanden heel veel signalen opgevangen van mensen die ongerust zijn. Ze zijn ongerust over de toekomst van onze kinderen en de kwaliteit van het inclusief onderwijs, dat we met z’n allen toch ontzettend belangrijk vinden. Ik wil hier vandaag toch de stem van de stakeholders vertolken omdat u toch had aangekondigd, minister, in genummerde decreten niet te veel oplapwerk te doen. U werd daarin ook altijd zwaar aangemoedigd door de heer De Meyer. Maar als ik nu die bundel amendementen zie die we hier op het laatste moment te verwerken krijgen, kunt u alvast die belofte naar ons gevoel – en ik denk naar het gevoel van heel veel scholen en ouders met kinderen met bijzondere zorgnoden – niet gestand doen.
Ik wilde getuigenis afleveren van een aantal mensen, bijvoorbeeld van Isabelle. Ze heeft een zoon van 13, die momenteel in het algemeen secundair onderwijs les volgt met gon-ondersteuning (geïntegreerd onderwijs). Zij mailde mij met de vraag om meer duidelijkheid te krijgen, niet alleen voor haar en haar zoon maar ook voor de leerkrachten die hem al die jaren ondersteund hebben.
Ze zegt: “Wat betekent die onzekerheid voor ons concreet? Het CLB heeft mij, omdat ze zelf nog geen zicht hebben op de concrete invulling van de zorg, een doorverwijzing gegeven voor het buitengewoon onderwijs. Zowel de school van mijn zoon als het CLB als wijzelf geloven dat hij, mits individuele ondersteuning, wel in het aso kan blijven. Maar zoals de zaken er momenteel voorstaan, waarbij we al hebben opgevangen dat autisme niet langer een prioriteit zal zijn binnen de ondersteuningsteams en we nog steeds niet weten welke ondersteuning er überhaupt zal zijn, zien we ons verplicht te overwegen de stap naar het buitengewoon onderwijs te zetten. We hebben nog twee weken om definitief te bevestigen of wij onze plaats daar zullen opnemen. Ik hoop dan ook dat u deze boodschap kunt meenemen. Vele ouders en leerlingen kunnen niet langer wachten om te weten waar ze aan toe zijn en de huidige onzekerheid heeft echt wel zware gevolgen, ook voor de jongeren.”
Een andere getuigenis, minister, is deze van Marilou. Zij is gon-autismebegeleider in vier basisscholen en twee middelbare scholen en dat al gedurende tien schooljaren. Zij getuigt van de enorme onvrede en onrust rond de concrete uitrol van het zorgondersteuning. Die is algemeen, zowel bij directies als leerkrachten, gewoon en buitengewoon onderwijs, gon-begeleiders en ion-begeleiders (inclusief onderwijs), die zich geheel vergeten voelen. Marilou zegt dat alle betrokken partijen het op dit moment totaal niet meer haalbaar zien om het ondersteuningsteam nu al concreet te starten op 1 september 2017.
“Het is niet haalbaar in tijd, niet haalbaar in vorm en niet haalbaar in het goed voorbereiden en coachen van personeel dat in handondersteuningsteam zal werken. Persoonlijk voel ik op het terrein heel veel gebrek aan motivatie van nochtans georganiseerde en sterk gemotiveerde leerkrachten. Veel leerkrachten uit het buitengewoon onderwijs voelen het nieuwe model aan als louter een opvangnet voor wie geen job meer zal hebben. Door het verminderen van het aantal kinderen in het bijzonder onderwijs om aan leerlingen met problemen en een context net wel die extra zorg en ondersteuning te kunnen geven, is nochtans intrinsiek gemotiveerd personeel nodig, en niet iemand die in een ondersteuningsteam stapt omdat hij of zij geen job meer heeft, hoe nobel ook de job garantie ook moge zijn. Wat er nu zal gebeuren, is een gevaarlijke onzichtbare kuil voor de kwaliteit van ons onderwijs.”
Dat zijn twee getuigenissen, minister, u hebt er zelf ongetwijfeld ook ontvangen – van op het veld. Het zijn mensen die met de beste bedoelingen en vanuit een echte overtuiging en een echt zorgzame omgang met de leerlingen een noodkreet slaken.
Dat is ook wat wij belangrijk vinden: zorgzaam onderwijs op maat van elk kind. We streven daarbij uiteraard het recht op inclusie maximaal na en voor ons van sp.a zijn er twee dingen die daarbij centraal staan. Eerst en vooral: het welzijn en de leerwinst van het kind voor meer kinderen dan vandaag in het gewoon onderwijs vanwege het decreet uiteraard; maar ook heel erg gelieerd met specifieke doelgroepen en zorgnoden als dat buiten het gewone onderwijs blijft.
Goed onderwijs is uiteraard altijd een wisselwerking tussen verschillende stakeholders: leerkrachten, leerlingen, directies, ouders en overheden. Goed onderwijs kan maar geboden worden als de combinatie van mensen, hun engagement en expertise met voldoende middelen financieel omkaderd worden om die expertise maximaal te laten renderen.
Wat zien we dan? Als we de voorbije maanden die discussies in het kader van het nieuwe zorgondersteuningsmodel in navolging van het M-decreet bekijken, dat het vertrouwen waarvan hier twee mensen getuigen, of het wantrouwen, in het systeem te groot aan het worden is. Dat is inderdaad het gevolg van politiek gebakkelei, van botsende belangen, en dat vinden we niet bevorderlijk. Vertrouwen in het systeem is belangrijk voor de kwaliteit of het welslagen van de kwaliteit van ons onderwijs, en dan heb je inderdaad al die stakeholders nodig. U hebt de voorbije dagen en weken onderhandelingen gevoerd met de vakbonden en de inrichtende machten, twee belangrijke stakeholders, minister.
Andere belangrijke stakeholders zijn echter natuurlijk de jongeren en hun ouders zelf. We zien dat in een advies van 23 februari 2017 heel veel belanghebbende organisaties die toch heel dicht bij de doelgroep staan, zoals de ouderkoepels van het Gemeenschapsonderwijs en het vrij onderwijs, Gelijke Rechten voor Iedere Persoon met een Handicap (GRIP), het Vlaams Patiëntenplatform, verenigingen van personen met een handicap, de Gezinsbond, Ouders voor Inclusie en het netwerk van armoedeverenigingen, allemaal zeggen dat de afstemming met hen als ouders en belangenverenigingen minimaal was en is. Ze werden nauwelijks betrokken. Er was geen mogelijkheid om daadwerkelijk te bemiddelen, om los van de netten en de vakbonden hun stem en die van hun kinderen te laten horen.
Minister, wij van sp.a hebben dit dossier altijd met de nodige omzichtigheid benaderd. Het is een moeilijk dossier, een zwaar dossier, waar naar ons gevoel weinig partijpolitieke profilering bij past. Onze visie is dat er inderdaad nood is aan de integratie en versterking van een nieuw zorgmodel. We zijn voorstanders van een integratie van middelen, van gon, van ion, van de waarborgmiddelen en van de 15 miljoen euro waarin u extra voorziet. We hebben u daar overigens voor gefeliciteerd. Als we echter een nieuw zorgmodel uitrollen en we willen dat al op 1 september in werking doen treden, dan moeten voor ons een aantal voorwaarden correct zijn vervuld.
Eerst en vooral is het allerbelangrijkste dat de noden van leerlingen centraal komen te staan. Ik zei dat al in de inleiding van mijn betoog. Ter zake zagen we toch al in uw ontwerpconceptnota dat de leerlinggebonden zorg geleidelijk aan wat naar het achterplan verschoof, ten voordele van leerkrachtgebonden ondersteuning, en dat vinden wij geen goed model. Wij menen dat een versterkt zorgmodel op drie evenwaardige pijlers gestoeld moet zijn. De eerste pijler is de volwaardige leerlinggebonden zorg, die echt het kind rechtstreeks ten goede komt, en ook die 25.000 leerlingen in ons basis- en secundair onderwijs die vandaag gon-begeleiding krijgen. De tweede pijler is uiteraard de professionalisering en versterking van leerkrachten. Dat betekent dat er in de toekomstige zorgondersteuningsteams uiteraard ruimte moet zijn voor de verschillende expertise, en dat die ook maximaal aan kwaliteitscriteria moet voldoen en in het team aanwezig moet zijn, maar ook, waar mogelijk en nodig, moet kunnen worden ingekocht uit andere sectoren, zoals de welzijnssector. De derde pijler is uiteraard de versterking van het beleidsvoerend vermogen van al onze schoolteams, zodat eigenlijk alle scholen op termijn inclusief worden, of dat nu een school van het buitengewoon of van het gewoon onderwijs is.
De netoverschrijdende samenwerking vinden we een vierde belangrijke voorwaarde. We gaan ervan uit dat zorg vooral op maat van leerlingen moet worden geboden. Er is heel veel multidisciplinaire expertise ter zake, uit verschillende velden en ook in verschillende scholen. Als we die willen samenbrengen, dan doen we dat het best netoverschrijdend en zo dicht mogelijk bij de leerlingen en hun ouders.
Ten vijfde denken wij dat de reële zorgnoden van het kind centraal moeten staan: niet hoeveel kinderen er in een bepaalde school zitten, wel hoeveel kinderen met bepaalde zorgnoden er in een bepaalde school zitten of in een regio die zal worden gedekt door een ondersteuningsteam. Dan maakt het eigenlijk niet uit of dat kind medisch geattesteerd is en daardoor zorgnoden heeft, dan wel of het niet medisch geattesteerd is, maar ook bepaalde zorgen moet krijgen op school, gelinkt aan zijn schoolcarrière.
Een zesde element is dat we denken dat een aantal van de expertisevelden die we vandaag kennen in de types 4, 6 en 7 van het buitengewoon onderwijs, en misschien ook zelfs in type 2, moeilijker in één regionaal ondersteuningsteam zullen kunnen worden gevat. Ik sprak deze week nog met vertegenwoordigers van Ganspoel. Zij ondersteunen blinde kinderen in heel Vlaanderen, omdat dat een zeer specifieke problematiek is. Zo zijn er ook maar, gelukkig, zeshonderd jongeren in heel ons Vlaams onderwijs. Hun specifieke expertise moet echter natuurlijk leerlinggebonden blijven en breder over te dragen zijn, breder dan alleen maar de regio waar ze zijn gevestigd. In dit concrete geval is dat Vlaams-Brabant.
Een zevende element dat we vanwege sp.a willen benadrukken, is dat werkzekerheid voor leerkrachten uiteraard belangrijk is, maar dat motivatie in het onderwijs, zoals u kon vernemen uit de getuigenis van Marilou, ook staat of valt met werkbaar en kwaliteitsvol werk. Wat dat betreft, moet ons toch van het hart dat het palmares van deze regering tot nader order niet zo rooskleurig is. U hebt, ondanks de invoering van het M-decreet, wat toch wel extra druk legt op scholen, toch bespaard op de werkingsmiddelen. Die discussie hebben we gisteren in de plenaire vergadering ook nog gehad. Ook het Katholiek Onderwijs heeft daarvoor aan de alarmbel getrokken. Bij het begin van de legislatuur hebt u de CLB’s qua werkingsmiddelen 10 procent armer gemaakt, en hebt u ook nog eens ingegrepen op de personeelsomkadering van de CLB’s, ook al met 2 procent, ook al krijgen zij toch wel bijzondere opdrachten en bijkomende taken in het kader van de uitrol van het M-decreet. Dan zwijg ik nog over de minder gunstige pensioenregeling en het afschaffen van de verlofstelsels, die vanuit de federale overheid ook een impact hebben op de Vlaamse leerkrachten. De combinatie van dat alles leidt ertoe dat de werkdruk, die onhoudbaar is, het Vlaams onderwijs opzadelt met het grootste aantal burn-outs van alle maatschappelijke sectoren. Ook de barometer van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) geeft toch wel duidelijk aan dat men in het onderwijs de werkdruk, die acuut problematisch is, ontzettend sterk ziet stijgen sinds 2014.
Vandaar het pleidooi voor kwaliteitsvol en werkbaar werk, ook in de nieuwe ondersteuningsteams, maar ook een pleidooi om er in het buitengewoon en in het gewoon onderwijs met dit model extra aandacht aan te besteden.
Minister, het achtste element is waarschijnlijk de olifant in de kamer. Er is daar de voorbije dagen, ondanks ons beider engagement om na het uitstel van de vraag van vorige week niet te communiceren, toch heel veel over gezegd in de media door verschillende stakeholders. Wel, als we middelen groeperen en herverdelen, en we vinden het met zijn allen belangrijk dat ze aankomen bij de kinderen die de zorgen echt nodig hebben, dan is ook een eerlijke verdeling van die middelen belangrijk. Dat moet ook rekening houden met de inspanningen die verschillende stakeholders, netten en scholen in het verleden hebben geleverd. Als je daar een scheeftrekking ziet, zou dit model ervoor moeten zorgen dat niet alleen good practices worden beloond, dat de zorgnoden als belangrijkste criterium gelden voor de kinderen, en dat effectief de ondersteuningsteams op langere termijn kunnen evolueren naar een lineair model zonder dat meteen vandaag te moeten doen.
Minister, ik wil u in deze fase een aantal concrete vragen stellen.
Hoe zal het nieuwe zorgondersteuningsmodel georganiseerd en gefinancierd worden? Wat ons betreft: vertrekkend vanuit de zorgnoden van elk kind en de expertise van de betrokken leerkrachten en anderen in ons Vlaamse onderwijs.
Wie komt in aanmerking om deel uit te maken van de ondersteuningsteams? Welke garanties hebben deze personeelsleden op werkbaar werk?
Wat zijn de kwaliteitscriteria waarop mensen worden geselecteerd om deel uit te maken van de ondersteuningsnetwerken? Zullen ze regionaal netoverschrijdend werken? Op basis van welke parameters zullen de ondersteuningsteams gefinancierd worden: de 70/30, of is daar nog iets aan gewijzigd? 70 op leerlingenaantal en 30 op zorgnoden: dat is naar ons aanvoelen geen correcte weerspiegeling van wat nodig is om dit zorgondersteuningsmodel te laten werken. Het zou zijn alsof u de SES-middelen (socio-economische status) zou verdelen op basis van het aantal kinderen. Eigenlijk weten we met z’n allen dat sommige kinderen nu eenmaal meer zorg en meer nood hebben.
We hopen dan ook dat u ons vandaag ietwat wijzer kunt maken. We betreuren alvast dat we dit toch wel zeer last minute in de maag gesplitst krijgen. Maar we zijn bereid om eerst te luisteren naar wat er finaal uit de bus is gekomen.
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Gennez, dank u wel om uw vraag met een week uit te stellen omdat de onderhandelingen nog volop bezig waren. Ik heb u dat al persoonlijk gezegd.
Collega’s, het Vlaams Parlement heeft in 2014, op het einde van de vorige legislatuur, het M-decreet goedgekeurd. Dat heeft natuurlijk een aantal belangrijke implicaties. We zien dat de trend, die ook al voor 2014 was ingezet, zich doorzet: sinds de invoering van het M-decreet lopen nog meer kinderen met zorgnoden dan vroeger school in het gewoon onderwijs. Dat is een goede zaak want wij voeren met dit decreet de duidelijke beslissingen in het kader van het VN-verdrag uit, beslissingen die we ook hebben goedgekeurd.
Collega’s, de twee voorbeelden van mevrouw Gennez verbazen mij niet. Maar ze doen uitschijnen alsof er de voorbije twee jaar over de huidige regeling geen alarmkreten zijn geslaakt door heel veel leerkrachten. Ik heb leerkrachten ontmoet die zeggen dat de waarborgregeling er nu wel is, maar dat zij daar niets aan hebben omdat ze in hun scholen niet wordt ingezet. Ik heb leerkrachten ontmoet die alarm sloegen omdat kleutertjes met het syndroom van Down helemaal geen ondersteuning krijgen en daar totaal geen recht op hebben. Ik heb leerkrachten ontmoet die in hun klas kinderen hebben met zware gedragsstoornissen en waar nul ondersteuning wordt geboden omdat de regelgeving het niet toelaat. Ik heb parlementsleden ontmoet die zeggen dat ik daar iets aan moet doen want het systeem van GON-ondersteuning (geïntegreerd onderwijs) is zeer rigide: twee uurtjes voor groepen leerlingen gedurende twee jaar, voor iedereen gelijk, alsof niet elk kind verschillend is en alsof het niet veel beter zou zijn om op maat en op de behoeften van de kinderen te werken.
Al deze kritieken en opmerkingen hebben ons, samen met de evaluaties van het M-decreet, ertoe aangezet om te zoeken naar een nieuw model om zo snel mogelijk ondersteuning op de klasvloer te bieden.
Mevrouw Gennez, het is juist dat ik vrij laat op het jaar ben. Ik begrijp ook dat er zorgen zijn op het veld. Maar de budgetcontrole heeft mij met 15,2 miljoen euro voor het volgende schooljaar de nodige budgettaire zuurstof gegeven om eindelijk werk te maken van het gefaseerd invoeren van een nieuw model om alle kinderen in Vlaanderen de ondersteuning te bieden die ze nodig hebben.
Afgelopen dinsdag heb ik, met het mandaat van de Vlaamse Regering, waar dit dossier meermaals werd besproken, een akkoord bereikt met de sociale partners. Dat akkoord moet ervoor zorgen dat we én het extra budget toekennen en inzetten, én een stap zetten naar een nieuw ondersteuningsmodel. De sociale partners hebben een aantal weken geleden een brief aan mij gericht met een expliciete vraag om het ondersteuningsmodel één jaar uit te stellen. Ik heb in de voorbije weken in onderhandelingen gemerkt dat deze vraag tot uitstel niet meer gedragen was en dat men absoluut en actief wilde dat er werk werd gemaakt van de invoering van een nieuw model vanaf 1 september 2017. Ook dit horende, denk ik dat alle ingrediënten aanwezig zijn om werk te maken van een nieuw model.
Voor de paasvakantie hebben we met de Vlaamse Regering de contouren vastgelegd van een nieuw ondersteuningsmodel. Er is dan onmiddellijk contact opgenomen met de onderwijsverstrekkers en de vakbonden. We hebben die geïnformeerd over de mogelijkheid die er is om het nieuwe model uit te rollen. Er is dan een zeer intensief proces opgestart met de partners om het geleidelijk aan in te voeren en om, collega Gennez, rekening te houden met de adviezen die gegeven waren. Vorige vrijdag hebben we een en ander opnieuw besproken binnen de Vlaamse Regering. Dinsdag zijn de besprekingen met de sociale partners afgerond. Er is afgesproken om geen communicatie te doen tot de bespreking hier in het parlement ook aangevat en afgerond was. Er is dan met de meerderheidspartijen zeer intens overlegd, tot gisterenavond laat, om die zaken die nodig zijn om decretaal te verankeren, ook af te spreken.
Waarom is een decretale vertaling nodig, collega’s? U weet dat in de voorbije twintig jaar geïntegreerd onderwijs (gon) en inclusief onderwijs (ion) altijd geregeld zijn via omzendbrieven. We stellen nu voor om dat niet te doen, omdat we meteen ook een aantal personeelskwesties willen regelen, en personeelskwesties moeten decretaal geregeld zijn.
De parlementsleden zullen straks een amendement toelichten. Dat is ook uitgedeeld. Maar ik kan moeilijk niets zeggen, dus ik geef toch toelichting bij het akkoord dat binnen de regering, in de besprekingen met de sociale partners en na bespreking met onze parlementsleden van de meerderheid bereikt is. Collega Gennez, een aantal van de zaken die u opsomt, zijn ook onze zorg. Een aantal zorgen en bekommernissen delen we dus absoluut. Ik zal een paar zaken aanhalen.
Voor ons is het absoluut belangrijk dat er in de toekomst meer dan vandaag mogelijkheden bestaan om kinderen met zorgnoden op een flexibele wijze de ondersteuning te geven die ze nodig hebben. Ten tweede willen we absoluut een verzekering van de continuïteit van de zorg en het wegnemen van de onzekerheid voor de huidige personeelsleden en ook het behoud van de huidige competenties. Ten derde willen we in een traject voorzien waardoor de noodzakelijke verschuivingen van mensen, middelen en zorg geleidelijk en natuurlijk kunnen plaatsvinden. En ten vierde willen we ook een zeer duidelijk en afgebakend traject opzetten naar een nieuw statuut voor personeelsleden die in het ondersteuningsmodel werkzaam zijn.
We voeren het nieuwe systeem ook geleidelijk in, met garanties naar tewerkstelling voor eenieder op 1 september 2017. Ik onderstreep dat nog eens: garanties naar tewerkstelling voor eenieder op 1 september 2017, en ook, collega’s, met een garantie naar uitbreiding met meer dan driehonderd voltijdse personeelsleden.
Wat zijn de principes? Het ondersteuningsmodel is een eerste stap in het versterken van gewone scholen, zodat minder kinderen in het buitengewoon onderwijs hoeven in te stromen. Maar de gespecialiseerde setting van het buitengewoon onderwijs blijft bestaan en is voor sommige kinderen ook op lange termijn absoluut noodzakelijk. We hebben dat debat in de voorbije weken hier ook al een aantal keren gevoerd.
Centraal staat de ondersteuning van de leerling. Scholen werken in het kader van die ondersteuning van kinderen met bijzondere noden samen en delen expertise, zowel binnen scholen buitengewoon onderwijs, binnen scholen gewoon onderwijs, als tussen de beide onderling, ongeacht het net. De middelen komen toe daar waar leerlingen ze nodig hebben, namelijk op de klasvloer. We gaan er ook expliciet op toezien dat elke euro die geïnvesteerd wordt, op de klasvloer terechtkomt, en niet ergens onderweg blijft hangen.
Hoe wordt het expertisebreed ondersteuningsnetwerk uitgebouwd? Scholen buitengewoon onderwijs werken samen, zodat er een brede expertise aanwezig is, die ook gedeeld wordt. Zij vormen met scholen gewoon onderwijs een ondersteuningsnetwerk. We doen dat op basis van de bestaande samenwerkingen. Ook hier, collega’s, wil ik benadrukken dat het voor mij cruciaal is dat de samenwerkingen die vandaag bestaan en goed lopen, in de toekomst ook behouden blijven. Ik wil dat ook zien in de samenstelling van de netwerken.
Scholen buitengewoon onderwijs zorgen zo voor een Vlaanderendekkend aanbod, waardoor er, in tegenstelling tot wat vandaag wel het geval is, geen leerlingen en scholen uitgesloten worden van de nodige ondersteuning. Ondersteuning moet dus Vlaanderenbreed aangeboden worden. Scholen zetten ook hun expertise daar in waar nodig. De scholen buitengewoon onderwijs zorgen er ook voor dat hun personeelsleden op de klasvloer kunnen ondersteunen. Dat betekent ook dat de organisatie efficiënt moet zijn, dat reistijden ingekort worden en dat opdrachten zo weinig mogelijk versnipperd zijn.
Wat de afbakening van de samenwerkingsverbanden betreft, zijn we vertrokken van het Vlor-advies (Vlaamse Onderwijsraad), waarin gepleit wordt om voor de vorming van de toekomstige ondersteuningsnetwerken inderdaad te vertrekken van de bestaande samenwerkingsverbanden die ontstaan zijn in het kader van het geïntegreerde onderwijs en de prewaarborgregeling. Dat proces loopt nu.
Tegen uiterlijk 30 juni – dat is ook logisch, want dat is het einde van het schooljaar – moet er uitsluitsel zijn over de samenstelling van de ondersteuningsnetwerken. We hebben gevraagd dat de scholen laten weten met wie ze samenwerken. Zo’n netwerk kan netgebonden worden gevormd, maar kan dan over de netten heen samenwerken. Het gaat ons zeer in het bijzonder over expertise die ingezet wordt op de juiste plaats en om het behoud van wat vandaag al goed loopt. Dat wat de principes betreft om het ondersteuningsnetwerk uit te bouwen.
Hoe wordt de omkadering bepaald? Hoe bepalen we hoeveel middelen in een netwerk worden ingezet? We hebben ten eerste het totale budget samengevoegd. Collega Gennez, u zei daarnet dat u dat een goede zaak vindt. Ik geef u eventjes de middelen mee: voor gon en ion besteden we op dit ogenblik 63 miljoen euro, de waarborg bedraagt 25 miljoen euro volgend schooljaar. Het extra budget dat vrijgemaakt is voor volgend schooljaar is 15,2 miljoen euro. Er zijn ook de middelen voor de competentiebegeleiders, namelijk 3,6 miljoen euro. Die middelen blijven bij de pedagogische begeleiding maar de mensen moeten volledig worden ingezet in de netwerken, dus ook dichtbij, op de klasvloer.
Om te berekenen hoeveel omkadering een netwerk dat is gevormd, krijgt, vertrekken we inderdaad van een meer lineaire verdeling. In de evolutie naar meer inclusief onderwijs wil ik echt weg van de pure medische diagnostiek of het gemotiveerde verslag. We willen dat de ondersteuning direct op de klasvloer komt bij die kinderen waar scholen, ouders en centra voor leerlingenbegeleiding samen een ondersteuningsnood vaststellen. We gaan inderdaad uit van de totale populatie van de leerlingen in scholen gewoon onderwijs. We weten op voorhand niet welke kinderen een zorgnood zullen ontwikkelen en in welke scholen die kinderen school lopen.
Heel wat kinderen – ik zal er straks nog iets meer over zeggen – met zorgnood hebben vandaag geen attest, ofwel omdat ze niet in het juiste hokje passen, ofwel omdat de ouders de weg niet volgen om die medische diagnose te stellen. Om te vermijden dat we straks duizenden verschillende attesten hebben en nog meer kinderen dan vandaag labelen, hebben we alle leerlingen meegenomen in de berekening. Voor alle duidelijkheid: collega Gennez, ik denk dat u een link maakt die wij niet leggen. Er is de berekening van de omkadering, maar dat is iets helemaal anders dan de aanwending van de middelen. Die middelen moeten uiteraard aankomen bij de kinderen die ondersteuningsnoden hebben, maar je moet als ondersteuning natuurlijk wel een enveloppe ondersteuningsmiddelen ter beschikking stellen, en daar wordt ook rekening gehouden met alle leerlingen die in het gewone onderwijs school lopen.
Om de geschiedenis toch nog mee te nemen en niet te bruusk over te stappen, telt het gemiddeld aantal gon-leerlingen van de voorbije zes schooljaren voor 30 procent mee in de berekening. Wanneer we spreken over inclusief onderwijs, moeten we in de toekomst kunnen garanderen dat elk kind met een zorgnood, ook een kind dat niet het juiste attest heeft en elke leerkracht die met een dergelijke ondersteuningsvraag geconfronteerd wordt, een antwoord krijgt. We willen zo ook de jacht op attesten vermijden.
We doen hiermee ook een sociale correctie. Als we kijken naar het profiel – toch wel relevant – van de ouders van de gon-leerlingen vandaag, zijn het vooral leerlingen van hoogopgeleide tweeverdieners die gon krijgen. Er is een zeer interessant gon-onderzoek van 2012 waaruit blijkt dat 86,9 procent van de ouders beiden voltijds betaald werk heeft; bijna 7 op 10 van de ouders heeft een diploma hoger onderwijs. 57 procent heeft allebei een diploma hoger onderwijs. Als we dat afzetten op het gemiddelde van Vlaanderen over het hebben van een diploma secundair onderwijs, dan ligt dat een stuk lager. Mij zou het bijzonder verbazen als leerlingen met bijzondere zorgnoden in overgrote mate zouden wonen of leven in gezinnen waar de ouders een diploma hoger onderwijs hebben. Collega's, door nu de volledige leerlingenpopulatie mee te nemen, doen we net een sociale correctie omdat we afstappen van de nood aan medische labeling en toelaten dat scholen, centra voor leerlingenbegeleiding en ouders samen gaan zoeken en op flexibele wijze gaan zoeken naar de beste manier om een leerling ondersteuning te geven.
Ik merk in de vraag en in aantal vragen op het veld dat er veel verwarring is tussen de wijze waarop de omkadering berekend wordt, de enveloppe voor het netwerk, en de manier waarop die omkadering wordt aangewend. Het is belangrijk om een goed onderscheid te maken tussen deze twee elementen. De aanwending moet wel gebeuren op basis van reële zorgnoden. Dan is het doorlopen van een handelingsgericht traject van belang. Dat bepaalt dan wat kinderen nodig hebben, en daardoor verliest men minder tijd bij het uitzoeken wat er precies allemaal mis is met het kind.
Hoe wordt de inzet op de klasvloer geregeld? Hoe kom je bij het kind terecht? Het ondersteuningsnetwerk maakt concrete afspraken over de manier waarop men op basis van de reële zorgvragen in de betrokken scholen de toegekende omkadering inzet op de klasvloer. Het gaat hier over fase 2 en 3 van het zorgcontinuüm omdat fase 0 en 1 in de normale beleidsvoering van scholen aanwezig moet zijn. We gaan dus na hoe we de omkadering kunnen inzetten op de klasvloer en voor welke leerlingen dat zal gebeuren.
Er moet een evenwicht worden gezocht tussen leerlinggerichte en leerkrachtgerichte ondersteuning. Bijvoorbeeld voor kinderen met gedragsproblemen: als je de leerkracht op een goede manier ondersteunt, zal ook de leerling en de volledige klas goed ondersteund zijn. Soms hebben kinderen individuele begeleiding nodig, soms is het ook beter om de leerkracht globaal te ondersteunen.
Hier maken we een onderscheid. Voor de ondersteuning van blinde, dove, motorisch beperkte kinderen en voor kinderen met een diep mentale handicap is er de rugzakfinanciering.
Dat betekent dat er garantie is dat de ondersteuning in de klas persoonlijk bij het kind aankomt. We vertrekken hier van het budget dat vandaag voor deze groep kinderen voorhanden is, maar dit budget fluctueert mee a rato van het aantal leerlingen dat hiervoor een gemotiveerd verslag heeft. Het gaat over kinderen van het type 2, 4, 6 en 7. Scholen die een aanbod 2, 4, 6 en 7 hebben, moeten er wel voor zorgen dat er een netoverstijgend ondersteuningsnetwerk gevormd wordt waarop alle scholen gewoon en buitengewoon onderwijs, ongeacht het net, rechtstreeks een beroep kunnen doen. We doen dus een voorafname voor deze groep van het totale budget. Als er meer kinderen komen, gaat het budget omhoog en als er minder kinderen komen, fluctueert het budget naar beneden.
Wat betreft de kwaliteitscontrole, wordt er een stuurgroep opgericht met vertegenwoordiging van de sociale partners en van de overheid. Die stuurgroep volgt de implementatie op van de ondersteuning voor het omgaan met specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon onderwijs en monitort dat ook. Die stuurgroep overlegt over eventuele bijsturingen en ontwikkelt een competentieprofiel voor de leden van het ondersteuningsteam.
Collega’s, er zijn ook een aantal overgangsmaatregelen die er net voor moeten zorgen dat we niet bruusk te werk gaan. Het invoeren van een nieuw model van ondersteuning en van een nieuw mechanisme zorgt voor verschuivingen, ook van middelen. Daarom kiezen we voor een geleidelijke invoering, gespreid over meerdere jaren. Zoals ik al zei, voor de kinderen die doof, blind, zwaar motorisch gehandicapt zijn en een diep mentale beperking hebben, behouden we de leerlinggebonden rugzakfinanciering. We zorgen ervoor dat alle scholen buitengewoon onderwijs in de eerste fase de gon-middelen krijgen. Die bouwen we dan geleidelijk af, en we voegen de middelen gradueel toe aan het ondersteuningsbudget. Ze zitten dus nog een paar jaar bij de scholen en dan gaan we ze in het globale budget stoppen.
Die maatregelen wil ik in het perspectief plaatsen dat het totale budget voor de ondersteuning stijgt met 15,2 miljoen euro en ook stijgt door de waarborgregeling: de waarborg stijgt van 6 miljoen euro naar 25 miljoen euro. Hoe komt dat? Binnen die waarborg zie je dat minder kinderen schoollopen in het buitengewoon onderwijs. U weet dat we type 9 opgericht hebben voor kinderen met autismespectrumstoornissen (ASS). Dat betekent dat je ook binnen de scholen voor buitengewoon onderwijs een verschuiving krijgt van bepaalde types en dus ook een andere financiering waardoor er middelen vrijkomen. De middelen die vrijkomen, zetten we globaal in het netwerk in waardoor we, zoals ik al zei, 300 extra vte’s kunnen inzetten voor de begeleiding van kinderen met zorgnoden.
We compenseren het globale verlies binnen een onderwijsnet. Hiervoor voorzien we in de transitieperiode in een fonds a rato van het totale verlies. Dit fonds is een voorafname op het globale budget voor het ondersteuningsmodel. We halen er dus de middelen 2, 4, 6, en 7 uit, en dan gaan we kijken wie verlies lijdt. Die middelen stoppen we in een fonds dat ervoor zorgt dat er geen effectieve verliezen zijn, dat de personeelsleden die dreigen af te vloeien, hun job kunnen behouden en dat er geen verlies is aan tewerkstelling. De middelen van de overige gon-omkadering worden bevroren in het volgende schooljaar op het niveau van het schooljaar 2016-2017. We gaan die geleidelijk aan ontvriezen en toevoegen aan de overlast. Binnen het onderwijsnet is, na bespreking in de paritaire commissie, het engagement genomen dat er geen verliezen zijn aan tewerkstelling en bestaande ondersteuningen, zodat je een vrij natuurlijke flux kunt krijgen via overdracht van lestijden of uren. Het budget dat vrijkomt, wordt telkens toegevoegd aan het globale budget.
Na drie jaar maken we een evaluatie van het netoverschrijdend karakter van het nieuwe model. Het fonds kan dan na de overgangsperiode, als dat nodig zou zijn, fungeren als een blijvende incentive voor netoverschrijdende samenwerking. We hebben dus gedurende drie jaar een transitieperiode. Daarna evalueren we en dan kijken we of we het fonds kunnen houden voor netoverschrijdende ondersteuning omdat, collega Gennez, die netoverstijgende samenwerking heel belangrijk.
Daarnaast is het ook van belang om een duidelijk traject te schetsen naar een aangepast personeelsstatuut voor de ondersteuners. Ook hier zijn er zorgen op het terrein. Werken met een overgangsperiode biedt een opportuniteit om dat nieuwe statuut op een onderbouwde manier voor te bereiden en uit te werken. De transitie naar een nieuw ondersteuningsmodel zal ook een verschuiving van personeelsleden en hun competenties vergen. Om het voor de betrokken personeelsleden en schoolbesturen zo zorgzaam mogelijk te laten verlopen, gelden in deze overgangsperiode aparte regels voor het personeelsstatuut, maar die vormen geenszins een voorafname van een aangepast statuut voor de ondersteuners.
Collega’s, dit zijn de grote principes van het bereikte akkoord. Het is voor mij echt cruciaal en belangrijk om te onderstrepen dat de keuze die we maken met het nieuwe ondersteuningsmodel, een sociale keuze is en een keuze die scholen, meer dan vandaag het geval is, zal toelaten om ondersteuning op maat aan te bieden aan leerlingen die dat nodig hebben, maar die tegelijk voor bepaalde types kinderen de garantie van steun in de vorm van rugzakfinanciering in zich draagt en tevens in de mogelijkheden voorziet om, veel meer dan vandaag het geval is, leerkrachtgerichte ondersteuning aan te bieden.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw toelichting. Een en ander is inderdaad opgeklaard bij dezen. Daarvoor zijn alvast wij, maar hopelijk ook veel mensen in het veld, blij. Duidelijkheid is de basis van vertrouwen. Bij de inhoud is nog wel wat ruimte voor discussie.
Wat ik goed vind – en dat heb ik ook daarstraks gezegd –, is de 15 miljoen euro extra – u bevestigt dat – en ook het integreren van de middelen.
U geeft ook aan dat de types 2, 4, 6 en 7 – dus dove kinderen, blinde kinderen, kinderen met een diep mentale handicap en motorische stoornissen – een leerlinggebonden rugzakfinanciering houden. Ik denk dat u hiermee tegemoetkomt aan een belangrijke zorg op het terrein. Tot daar het goede nieuws, minister.
Minder goed nieuws vinden we uiteraard de lineaire benadering, waarin wel een overgang wordt vastgelegd, maar die vertrekt naar ons aanvoelen te weinig van de reële zorgnoden, met en zonder medisch attest. Als je een zorgmodel uitrolt, moet je dat inderdaad doen op basis van de specifieke zorgnoden. Zoals u zelf terecht zegt in uw antwoord, zit de basiszorg 0 en 1 al vervat in de klassieke financiering. En daar moet sowieso elke school en elk kind in zijn traject en zijn specifieke noden volgen. Maar hier werken we toch aan een extra zorgondersteuningsmodel, waarbij we dus ook extra middelen genereren die effectief moeten toekomen bij die kinderen met verhoogde zorgnoden die in het gewone onderwijs instromen als gevolg van het M-decreet. En het is net die doelgroep die je dus zuiver moet houden en ook zuiver moet kunnen herkennen om effectief de middelen bij hen op de klasvloer te laten toekomen.
Minister, ik weet perfect dat de berekening van de enveloppe en het realiseren van de zorg, het beantwoorden van die zorg, twee verschillende elementen zijn. Maar als je het mij vraagt, moet die overlap wel zo groot mogelijk zijn. En ik heb het gevoel dat dat, met die 70 procent op basis van leerlingenaantal, te beperkt is en blijft en dat u met uw meerderheid, ondanks noodkreten van op het terrein, toch wel wat blijft volharden in de boosheid.
Waar ik ook niets over heb gehoord, zijn de ouders, de belangenverenigingen. Zij voelen zich echt afwezige partners, ook al gaat het natuurlijk over hún kinderen, die zíj het beste kennen, van wie zíj effectief weten wat er nodig is, in overleg met de ondersteuningsdienst, met de scholen, met de CLB’s. Zij blijven hier toch wel aan de kant staan.
Wij denken dat, met wat u voorstelt, de scheeftrekking tussen de netten behouden blijft, al wordt ze wel wat uitgevlakt in de tijd. We denken niet dat dat een goede zaak is. En als we vandaag net over het muurtje kijken, naar Nederland, dan zien we dat men daar al langer experimenteert met die samenwerkingsverbanden voor zorg, die effectief zijn uitgerold, maar dat het op dit moment bij onze noorderburen niet goed loopt met de financiering.
En dan zou het toch wel geen kwaad kunnen om daaruit lessen te trekken. Soms zijn ‘good practices’ zeer inspirerend, maar in dit geval zijn ‘bad practices’ misschien inspirerend. Ik hoop dat we dat niet gaan zien in ons onderwijs. Zegt u dan niet dat men u van op het veld niet heeft gewaarschuwd. Want, als ik zeg dat er te weinig betrokkenheid is van ouders en hun vertegenwoordigers, zeg ik tegelijkertijd ook dat, als u die ondersteuningsteams uitrolt, de controle op de aanwending van die middelen door de overheid essentieel is, wil men debacles zoals in Nederland vermijden.
En dan is ook mijn vraag: hoe zal dat worden georganiseerd? Naar mijn gevoel vindt men netoverschrijdend samenwerken belangrijk en bewijst men daaraan lippendienst, maar heeft men weinig concrete hefbomen en schrijft men op dit moment redelijk dwingend in om dat in de feiten nog meer te doen dan vandaag het geval is.
Een risico bij uw model is dat het gevaar blijft bestaan dat, als in een ondersteuningsteam het buitengewoon onderwijs de leiding neemt, een aanzuigeffect richting buitengewoon onderwijs wordt gegenereerd. Dat lijkt ons niet aan te bevelen. Het moet effectief de doelstellingen van het M-decreet dienen: meer evolutie naar inclusie in het gewoon onderwijs. Dat was toch waarvoor we het allemaal van bij het begin hebben gedaan.
Tot slot is er de noodkreet van heel veel ouders. Zij zeggen: ‘Wij zijn toch wel ongerust.’ Want vanaf 1 september, als dit systeem, zoals het was uitgetekend in uw conceptnota, vorm krijgt, is het risico toch wel zeer groot dat wij op geen enkele manier nog aan bod komen om te bepalen wat de mate en de inhoud van de geboden ondersteuning voor onze kinderen zal zijn, wat methodiek, wat therapeutische visie betreft. Het wordt een ‘te nemen of te laten’-pakket, en dat is natuurlijk niet op maat van de zorgen van heel veel kinderen en hun ouders. We denken dat er daar ruimte moet zijn om een breder keuzepalet aan te bieden, op maat van de zorgnoden van alle kinderen.
Minister, u zegt: ‘We willen ook een sociale ingreep doen.’ Wie ben ik om daar iets tegen te hebben? Ik ben zelf nog schepen van Onderwijs geweest in Mechelen. Wij hadden heel specifieke, flankerende onderwijsprojecten – dat was nog vóór type 9 – rond de begeleiding van leerlingen met autisme. En na drie jaar hebben we inderdaad zelf vastgesteld dat er in Mechelen, met een zeer diverse schoolpopulatie – 60 procent leerlingen met een migratieachtergrond in het basisonderwijs –, geen enkel kind met een migratieachtergrond was dat autisme bleek te hebben. Als men dan zegt dat die medische attesttering een sociale bias heeft, dan ben ik de eerste om u daarin te volgen. Maar dan zien we dat de gon-middelen vandaag ‘open end’ worden ingezet. Dat staat nog budgettair verankerd.
Maar dan lees ik wel in de conceptnota: “Op langere termijn werken we in het kader van de hervormde gon een budgetbeheersbaar systeem uit. De vroegere ‘open end’-financiering van gon bevatte te weinig prikkels voor responsabilisering om efficiënt met de ter beschikking gestelde middelen om te gaan.”
Wanneer we dus nu de doelgroep zo gaan vergroten dat we alle kinderen bereiken, de kinderen met een medisch attest die men nu al bereikt, en de nieuwe die men nog moet bereiken en de zorgnoden concreet in kaart brengt, dan zal men of die open end moeten behouden waar ik vandaag geen zicht op heb, of men zal nog wat meer dan die 15 miljoen euro extra moeten investeren. De zinsnede uit de conceptnota baart natuurlijk op dat vlak wel zorgen, met name het feit dat men hier met een gesloten enveloppe dreigt te gaan werken. We weten welk effect dat heeft, onder andere bij de CLB’s. Dat is geen systeem voor ons Vlaams onderwijs. De open end is ons zeer dierbaar en ik hoop dat dit ook in het zorgondersteuningsmodel vervat zal blijven.
De heer Daniëls heeft het woord.
Dit is een belangrijke kwestie waar heel veel mensen mee bezig zijn. Je kunt vandaag geen school binnenstappen zonder dat het M-decreet ter sprake komt. We maken dat allemaal mee.
De afgelopen dagen hebben wij als parlementsleden een schouwspel gezien tussen koepels, een gehakketak over wie welke middelen van ons krijgt binnen welk net en wie die middelen mag aansturen. Mijn fractie zag dat schouwspel niet graag. Het M-decreet en de ondersteuning gaat niet over de vraag welke koepel wat krijgt en wie wat gaat doen, dat gaat over een leerling die in een klas zit en die een ondersteuningsnood heeft. Die leerling genereert middelen en zit in de klas bij een leerkracht die niet goed weet wat hij of zij daarmee aan moet. Daarnaast zijn er medeleerlingen in die klas die daar ook les willen volgen.
De kern van wat voorlag, is de vraag hoe we er maximaal voor kunnen zorgen dat die leerling wordt ondersteund en die leerkracht wordt ondersteund op een manier die passend is voor leerling en leerkracht. Daar gaat het over.
Wij zijn zeer blij dat we dit met de commissieleden lang hebben besproken. Ik vind dat de meesten van ons er nog heel fris uitzien. (Opmerkingen van Caroline Gennez)
Mevrouw Gennez, ik ben blij dat u er ook goed uitziet, u ziet er wellicht goed uit omdat u het resultaat hebt gehoord van de minister. We zullen een aantal klemtonen nog benadrukken.
Het is nu niet gezegd, maar ik denk wel dat we moeten zeggen dat het buitengewoon onderwijs blijft bestaan. Het buitengewoon onderwijs blijft bestaan voor die kinderen voor wie het gewoon onderwijs onmogelijk is. Het is belangrijk om dat nogmaals te benadrukken.
U kunt het zwart op wit lezen, zowel in het decreet als in de memorie, maar ik lees het toch even voor want dit is voor mijn fractie een cruciale passage: “Dit decreet heeft tot doel kinderen met een ondersteuningsnood maximaal en effectief ondersteuning te bieden in de klas en de betrokken leerkracht te ondersteunen en competent te maken met en voor deze ondersteuningsnood.” Met andere woorden, zij die van plan waren om hier allerlei nieuwe structuren mee op te zetten, met mensen in Brussel die pedagogische studiedagen zouden organiseren ver weg van de school waar het gebeurt, die zijn eraan voor de moeite, en gelukkig maar want het gaat over de leerling en de leerkracht.
Een ander punt dat wij onder de aandacht willen brengen, zijn de zogenaamde kleine types. Minister, u hebt het inderdaad goed geschetst, kleine types klinkt wat raar, maar dat zijn de types 4, 6 en 7.
Ik gebruik dat woord niet meer, ik heb daarover discussie gevoerd met mijn kabinet. Ieder type is groot.
Dat is juist, ik begin me wat zorgen te maken dat u mijn voorbereiding hebt gelezen, want hier staat: kleine types, we stoppen met dat te zeggen. Ik gebruik het wel omdat het in de onderhandelingen is gezegd.
Het gaat hier over type 4, type 6 en type 7. Type 4 gaat over kinderen met een motorische beperking. Het gaat bijvoorbeeld over kinderen met dyspraxie en heel wat leerkrachten weten niet goed hoe daarmee om te gaan. Type 7 gaat over auditieve beperking. Dat zijn types waarvan we zeggen dat de rugzak blijft bestaan. De rugzak hangt aan het kind, en dat is voor ons als fractie belangrijk omdat het gaat over die kinderen waarvan leerkrachten echt niet weten hoe ze daarmee moeten omgaan.
Type 2 is daaraan toegevoegd, en bewust. Type 2 gaat over kinderen met een IQ lager dan 60 die daarnaast ook sociale aanpassingsproblemen hebben. Voor die leerlingen moet dat echt rugzakgebonden zijn.
Mevrouw Gennez, u zegt dat dit allemaal goed en wel is, maar wat met de rest? Wat met de leerlingen van het basisaanbod, de vroegere licht mentale beperking en leerstoornissen, en type 3: emotionele of gedragsstoornis, type 9: autismespectrumstoornis, type 7: spraak- of taalstoornis? Vroeger hadden we daar een probleem met flexibiliteit. Het ging gedurende 2 jaar over 2 uur. Alle scholen en leerkrachten gaven aan dat sommige leerlingen dat nodig hebben bij de overgang en dat er dan heel intensief moet worden gewerkt, maar dat ging dus niet. Dat lossen we nu op door naast die rugzak die flexibiliteit in te bouwen zodat Jordy gedurende 4 weken elke week 4 uren krijgt. Voor Mohamed is er na een vakantie even opnieuw intensieve opvolging nodig. Dat is voor ons cruciaal.
Mijn collega, mevrouw Krekels, zal daar straks nog andere klemtonen aan toevoegen die we ook nog willen leggen.
Wat belangrijk is bij de inzet van het personeel, is dat we heel duidelijk aangeven wat de hoofdopdracht is. De hoofdopdracht bestaat in de ondersteuning van het onderwijzend personeel en van het kind dat ondersteuning nodig heeft in het gewoon onderwijs. Dat is de taak van die mensen in het ondersteuningsnetwerk. Die taak is niet: vergaderen, plannen uittikken, vragenlijsten opstellen die tot planlast zouden leiden enzovoort. Neen, het gaat om effectieve ondersteuning van het onderwijzend personeel en het kind.
Mevrouw Gennez, u verwijst naar Nederland. Ik ben blij dat u dat doet, want ik ging dat ook doen omdat we daar inderdaad een voorbeeld hebben van zaken die we niet willen. Om die reden hebben we ook een zeer uitgebreide evaluatie uitgeschreven, zowel in het decreet als in de memorie. We vragen namelijk dat zowel het gehanteerde verdelingsmechanisme, die 30/70, als de personeelseffecten, maar ook drie en vier, de ondersteuning in de klas voor de leerkrachten en de leerling, en de doelmatige aanwending van de middelen eigenlijk worden nagekeken door de inspectie en door de diensten van het departement. Dat is natuurlijk wat men toen in Nederland niet heeft ingeschreven. Dat was het probleem dat het Rekenhof had. Het Rekenhof heeft in Nederland gezegd: ‘we weten eigenlijk niet waarvoor ze het moesten gebruiken, dus we kunnen ook niet vastleggen of het oneigenlijk gebruikt is’.
We hebben er met onze fractie en onze collega’s van de meerderheid over gewaakt dat erin staat dat wij als parlementslid ook hier die evaluatie wel degelijk kunnen maken en kunnen inzetten.
Wat betreft de middelen die zouden worden ingezet of gebruikt, krijgt het rugzakprincipe de voorkeur van mijn partij. Ik verwijs naar Welzijn. Daar hebben we de persoonsvolgende financiering. Dat is 100 procent rugzak. We hebben geoordeeld dat we die rugzak wel degelijk gaan aanwenden voor die types. Dat zit in de totaliteit, dat zit in de lineariteit. Mevrouw Krekels zal daar verder op ingaan.
De middelen moeten in de klas komen. Zou het kunnen zijn dat men binnen een ondersteuningsnetwerk zegt: ‘We moeten nog een aantal dingen hebben die we samen moeten leggen om te coördineren’? Wel, dat is voor ons geen probleem. Maar, dan moeten alle scholen uit dat ondersteuningsnetwerk – allemaal, gewoon en buitengewoon – in het lokaal overlegcomité hun akkoord geven, om op die manier te allen tijde te vermijden dat er middelen wegstromen of worden afgewend voor een taak waarvoor ze niet bedoeld zijn. Want het is juist, collega’s, de middelen zijn beperkt en dus moeten we er effectief voor zorgen dat ze worden ingezet waarvoor ze ingezet moeten worden.
Het amendement dat u nu gekregen hebt, zouden we eigenlijk moeten uitdelen in de scholen en aan leerkrachten. Er staat namelijk letterlijk in waarvoor het dient, er staat in wat wij als parlementsleden van de meerderheid – en dat is ook gebleken uit de onderhandelingen tussen verschillende onderwijspartners en de regering – belangrijk vinden. We willen de desinformatie op verschillende vlakken immers tegengaan. Ik denk echt, collega’s, dat we dat allemaal samen moeten doen. Collega’s van de oppositie, ik roep u op om juist en duidelijk te communiceren om te zorgen dat allerlei wilde verhalen die nu de ronde doen niet verder worden verspreid, integendeel zelfs, dat ze zouden worden ontkracht.
Wij zijn bijgevolg tevreden dat we accenten hebben kunnen leggen, dat we de discussie overstegen hebben over welke netten de middelen moeten krijgen en dat we naar het belang van de leerling en de leerkracht hebben gekeken. Dat betekent dat de middelen moeten worden ingezet voor de leerlingen die het nodig heeft, voor een aantal zelfs met de rugzak en voor de leerkracht in de klas met het behoud van de expertise van het personeel uit het buitengewoon onderwijs.
De heer De Ro heeft het woord.
Voorzitter, dames en heren, er zijn vandaag drie amendementen uitgedeeld. Het zijn er maar drie. Aan OD XXIII, het laatste decreet van de vorige legislatuur, hebben sommige collega’s van de toenmalige meerderheid een tenniselleboog overgehouden door de hoeveelheid amendementen die toenmalig minister Smet had ingediend. Deze drie amendementen brengen zeer veel vernieuwing op het terrein, en behelzen wel wat inhoud. Ze regelen vooral dat er 106,6 miljoen euro aan rechtstreekse ondersteuning op het veld komt, 15 miljoen euro meer dan we op dit moment hebben. Ik heb het gisteren nog in de plenaire vergadering gezegd: het is 15 miljoen euro waarvan meerderheid of oppositie moeilijk kunnen beweren dat ze niet naar de kinderen met de grootste behoeften gaan in ons onderwijs.
Het werk van de sociale partners, samen met de administratie en de kabinetten, van het afgelopen jaar, dat wil ik hier toch benadrukken, is heel belangrijk gewest op de weg die we hebben afgelegd en waarvan wij de eindsprint in de laatste 24 uur hebben getrokken. Maar het was noodzakelijk, zoals de heer Daniëls zei, dat er ook een eindsprint in het parlement kwam. Er zaten heel belangrijke elementen in dat akkoord. Het belangrijkste, het samenvoegen van al die middelen om tot één geïntegreerde ondersteuning te komen, kan moeilijk worden overschat. Daar is met alle sociale partners, werkgevers- en werknemersorganisaties, koepels en netten aan gewerkt, en dat valt niet te onderschatten.
Inderdaad, de afgelopen uren zijn er nog belangrijke wijzigingen aangebracht. Ik denk dat ik mag zeggen dat de geest van onze gesprekken vanmorgen en gisteren er één was van: hoe kunnen we effectief aan ouders, leerkrachten, leerlingen en Vlamingen verzekeren – via decretale basis – dat die meer dan 100 miljoen euro ondersteuning terechtkomt waar het moet? Hoe gaan we garanderen dat, in tegenstelling tot wat mevrouw Gennez zei, netoverschrijdende samenwerking geen lippendienst zal zijn? Op dat vlak schoot de tekst wel te kort.
Voor mijn fractie is de netoverschrijdende samenwerking geen theoretisch model of een puur ideologisch model, maar een model van gezond verstand. Ook al in de periode dat de eerste vrouwelijke minister van Onderwijs, Marleen Vanderpoorten, op uw stoel zat, minister, misschien met nog veel meer weerstand dan vandaag, moest zij dat invoeren of belichamen. Ze moest mensen gaan overtuigen om dat te doen. Er is wel één gelijkenis tussen die periode en vandaag, en dat is dat ook toen al ouders, leerkrachten en leerlingen bij schoolbezoek, op recepties, bijeenkomsten, studiedagen, aan parlementsleden, aan schepenen van Onderwijs, aan de minister van Onderwijs, aan iedereen die verantwoordelijkheid droeg, de vraag stelden: als Vlaanderen effectief 11,3 miljard euro investeert in Onderwijs en voor deze bijzondere noden 106,6 miljoen euro, kan dat dan niet efficiënter als we de krachten bundelen? Als we niet altijd naar 1958 kijken maar naar 2000, 2004, 2017 en 2018.
Dat was ook de reden waarom de vergadering van de commissie Onderwijs gisteren over bestuurlijke organisatie lang geduurd heeft. Dit was geen politiek spel van meerderheid en oppositie. Ik hoorde bezorgdheid bij sp.a, bij Groen, Open Vld, CD&V en de N-VA over het effectief inzetten van onze middelen. Uiteraard is er niemand in dit Vlaams Parlement die inzake de inhoud van onderwijs en de inzet van de inrichters, waar ze in geloven en wat hen bezielt, de vrijheid van onderwijs wil beperken. Omgekeerd, vrijheid kan niet zonder verantwoordelijkheid. De vrijheid van onderwijs betekent ook dat men met het grootste budget dat de Vlamingen ter beschikking stellen, het onderwijsbudget, verstandig omgaat.
Er zijn namen genoemd, onder meer door collega Gennez, ongetwijfeld zullen anderen ook nog namen kunnen noemen en getuigenissen brengen. Ik wil negen namen meegeven: Ona, Ilse, Nina, Ella, Jennick, Dimitri, Valerie, Marijke en Sofie. Dat zijn de negen mensen die verbonden zijn aan de waarborg basisonderwijs en secundair onderwijs in mijn thuisstad Vilvoorde.
Zij zijn de eerste generatie die binnen die waarborg over hun net heen zijn gaan werken. Die negen mensen waren door OD XXVI verplicht om netoverschrijdend te werken in het secundair onderwijs, maar dat was niet verplicht voor het basisonderwijs. Minister, ik heb toen aan u gezegd dat ik niet altijd het hoge woord zou voeren, maar ook de daad ter plaatse zou uitvoeren. Wij ondersteunen tien scholen. Het is het moment waar je moed moet tonen als verantwoordelijke in onderwijs om te zeggen dat die tiende school geen school zal zijn van ons eigen net. Wij gaan onze middelen inzetten om een collega-school van een ander publiek net te ondersteunen in onze stad. Waarom? Omdat de kinderen die het buitengewoon onderwijs verlaten hebben de afgelopen jaren vanwege de geest van het M-decreet, het geleidelijk aan evolueren naar een inclusieve maatschappij en een inclusief onderwijs, niet alleen binnen uw eigen net in de gewone scholen terechtkomen. Die komen ook in scholen van andere netten terecht. Die scholen netoverschrijdend ondersteunen, is het werk dat moet gebeuren. We hebben gisteren bij de onderhandelingen voortdurend op dat soort cases gewerkt. Die scholen leveren eigenlijk het bewijs van het ongelijk van mensen die nog altijd in de geest van het verleden leven en zeggen: ‘Wat van mij is, moet van mij zijn. Ik deel niet, ik werk niet samen.’
Zij waren niet de eerste generatie die rond specifieke noden netoverstijgend werkten. Ik was gechoqueerd door de berichten die ik soms hoorde over de onderhandelingen tussen de sociale partners. Daar werd gezegd dat als in dat toekomstig ondersteuningsmodel men niet alleen leerlingen gaat begeleiden en ondersteunen maar ook leerkrachten, het netgebonden moet zijn. Wel, het is een schande dat dat ergens wordt gezegd door onderwijsleidinggevenden, terwijl al meer dan dertig jaar mensen in het gon en ion leerlingen en leerkrachten ondersteunen over de grenzen van netten heen. Ik ken geen gon’ers of ion’ers die alleen maar naar de leerling kijken en die denken dat de klastitularis er niet toe doet, dat de zorgcoördinator er niet toe doet, dat die zorgjuf er niet toe doet. Dat zijn net mensen die het in hun hart, in hun DNA hebben om samen te werken en voor dat kind hun best te doen.
In plaats van ontgoocheld te zijn over wat we hoorden, heb ik met veel plezier vastgesteld dat over de grenzen van de drie regeringspartijen heen, we op 24 uur tijd hard, inhoudelijk en terdege onderhandeld hebben om tot betere teksten te komen. We gaan voor het officieel onderwijs aan de inrichters vragen om logische regio's te maken. Waarom logische regio's? Wel, uit dezelfde getuigenis van die waarborg, kan ik u meegeven, collega's, minister, toehoorders, dat hoe kleiner en efficiënter die regio is, hoe minder uren de ondersteuners in de toekomst, maar ook in het verleden, onderweg zijn van school naar school, van leerling naar leerling en van leerkracht naar leerkracht. Ik hoor van mensen van de pedagogische begeleiding en de inspectie, dat het ergste aan hun job, in de file staan is, als West-Vlaamse inspecteur naar Limburg moeten rijden of als Limburgse pedagogische begeleider een school in het Gentse moeten gaan ondersteunen en anderhalf uur onderweg zijn. Wij kunnen niet de mobiliteit van Vlaanderen verbeteren, spijtig genoeg – andere commissies zijn daarmee bezig, collega Daniëls – maar we kunnen er wel voor zorgen dat die mensen zo dicht mogelijk bij de leerlingen en de leerkrachten zijn die ze moeten ondersteunen.
Zo zullen we komen tot minstens een officieel netwerk per regio, maar wij maken van die regio geen eiland – geen brexit in onderwijs. Die officiële netwerken zullen absoluut kunnen samenwerken door scholen van het vrije net toe te laten om toe te treden en anderzijds door de expertise die ze niet hebben, in te kopen bij netwerken van het vrije net. Ik vrees een beetje dat de netoverstijgende samenwerking bijna een persoonlijke queeste wordt. Ik geloof daar eerlijk gezegd heel sterk in. Ik denk dat er nog een aantal dossiers op de planken liggen de komende maanden en jaren waar deze geest veel sterker in zou moeten zitten. Daar zal ik op dat moment op terugkomen.
Er zijn mensen die nu zeggen: ‘Als het op het veld leeft, waarom moet je dat dan in een tekst gaan verplichten?’ Wel, daar zijn gisteren bij de hoorzitting genoeg getuigenissen in het publiek gebracht, en nadien achter de schermen hebben nog veel collega's andere voorbeelden gegeven van plaatsen waar het ofwel mondeling werd meegegeven om toch maar binnen het eigen net te werken of het zelfs in de instructies op de websites van de netten en de koepels heel duidelijk stond om binnen het net te blijven, maar waar de vrijheid van onderwijs eigenlijk nog weinig ter zake deed. Concluderend, het is met deze passages in de amendementen verheven tot de norm. Ik hoop dat we daar veel verder in gaan de komende jaren.
Collega Gennez, u hebt terecht verwezen naar controle. Als we destijds met zorgverbreding en onderwijsvoorrangsbeleid zijn gestart onder minister Van den Bossche en nadien onder minister Vanderpoorten, het GOK-beleid (gelijke onderwijskansen), dan is er altijd een heel belangrijke rol aan de administratie en de inspectie gegeven voor het nagaan en controleren van de juiste inzet, niet om mensen de les te spellen over hoe ze iets moeten doen, maar om effectief de letter en de geest van dit soort decretale teksten zoveel mogelijk te laten komen bij degenen die het nodig hebben. Het inbouwen van een onafhankelijke evaluatie na twee jaar, eigenlijk een permanente evaluatie, maar met het afleveren van een dergelijke evaluatie binnen twee jaar, moet de volgende zittingsperiode van het Vlaams Parlement en de volgende minister van Onderwijs de kans geven om, waar we steken hebben laten vallen, wij in het parlement, de administratie in de voorbereiding of op het terrein, dat recht te zetten.
Concluderend, collega's: er wordt een heel belangrijke stap gezet naar de linearisering. Ik ben blij dat de minister heel duidelijk een bezorgdheid heeft, die de afgelopen legislatuur gedeeld werd door veel ministers en de meeste fracties, om de sociale ‘bias’ uit vaak privaat aangekochte ondersteuning, te ondervangen. We kunnen geen ouders die het beter hebben, beletten om de beste zorgen voor hun kinderen in te kopen. Wij allemaal, publiek, politiek en administratie, zitten aan de kant van de gelukkige ouders of de kansrijke ouders, maar we kunnen er als wetgever wel voor zorgen dat scholen waar de kinderen komen van ouders die dat geluk niet hebben, die middelen krijgen op basis van een model dat op dat vlak eerlijker is. We vangen met dit decreet en deze teksten ook een aantal lacunes op, financiële lacunes en wettelijke lacunes van het M-decreet. Het is al gezegd door collega Daniëls: type 2 en type 3 zaten financieel niet zo binnen gon zoals we toen eigenlijk al wettelijk hadden vastgelegd. Hierin wordt voorzien door de minister bij de begrotingscontrole en door haar collega van Begroting en Financiën, minister Tommelein.
De evolutie van de laatste jaren op het terrein wordt door dit decreet gesteund, waar ik uitermate blij om ben. Minister, collega's, ik vind het ook heel belangrijk dat de middelen gelinkt zijn aan die scholen voor buitengewoon onderwijs waar die expertise zit. Ik doe ook een oproep aan iedereen die bezig zal zijn met het inrichten van die netwerken om die mensen de kans te geven om op geregelde tijdstippen in hun ankerschool te toeven, hun basisschool in het buitengewoon onderwijs waaraan ze verbonden zijn, want daar doen ze uiteindelijk weer nieuwe ervaringen op en kunnen ze spreken met collega's die niet in die teams zitten, maar die nog effectief met kinderen in het buitengewoon onderwijs werken.
Controle en evaluatie vinden wij heel belangrijk. Als laatste wil ik een waarschuwing geven om ruimte te geven aan de lokale mensen met expertise zodat de middelen die we gaan toebedelen op een manier worden ingezet dat ze effectief naar die leerlingen en leerkrachten gaan waar binnen een prioriteit mee moet worden gewerkt. Dat zal inderdaad ook voor ons in het parlement af en toe betekenen dat, als we bepaalde zorgvragen krijgen, we moeten zeggen dat het behoort tot het stukje zorg dat de basiszorg moet zijn van elke school in het gewoon onderwijs niveau 0 en 1. Alle andere zorg zou normaal met dit decreet kunnen worden opgevangen. Een heel belangrijke, die ik ook op het terrein zie gebeuren, bij de waarborgers, bij de gon’ers: ik hoop effectief dat die mensen de ruimte krijgen om de zorg die ze gaan geven aan leerlingen en leerkrachten, in samenwerking te kunnen doen en na raadpleging van niet alleen ouders maar ook van leerlingen. Want zo werkt het buitengewoon onderwijs, collega's. Wie dat kent, weet dat de stem van de leerlingen, wat leerlingen voelen, wat leerlingen beleven, door die leerkrachten en begeleiders effectief wordt meegenomen.
Als er alternatieven zijn die we vergeten zijn, als er zaken zijn waar wij in onze bescheiden wijsheid niet in zijn geslaagd, dan horen we het graag en dan lezen we met heel veel plezier alternatieven en andere amendementen.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, het M-decreet is intussen twee jaar in werking. We weten allemaal dat het absoluut niet van een leien dakje is gelopen. Het was een decreet dat op het einde van de vorige legislatuur nog moest worden goedgekeurd, maar dat duidelijk onvoldoende was voorbereid, met alle gevolgen van dien.
Velen van ons, mijn partij ook, vinden inclusie een heel goed principe. We vinden dat kinderen zoveel mogelijk met hun leeftijdsgenootjes, ongeacht de verschillen, moeten kunnen opgroeien en het recht hebben om in een inclusieve maatschappij groot te worden. Dat is een principe waar wij volledig achter staan. Maar als je dat onvoorbereid en zonder extra middelen en ondersteuning invoert, zoals is gebeurd, dan kan dat heel wat drama's veroorzaken. We zijn allemaal getuige geweest van die drama's, minister, de voorbije twee jaar. Er zijn heel wat kinderen geweest die misschien beter in het buitengewoon onderwijs hadden gezeten en van wie je voelde dat ouders en het kind zelf misschien alleen daar de rust hadden kunnen vinden die ze op dat moment nodig hadden omdat de ondersteuning in het gewoon onderwijs bijvoorbeeld onvoldoende was voor zo'n kind. Zij konden daar soms niet naartoe omdat ze geen verslag hadden. Omgekeerd waren er heel wat kinderen die misschien toch wel het gewone onderwijs wilden proberen maar die dan, onder tafel vaak – en daar zijn ook getuigenissen van, bijvoorbeeld van de kinderrechtencommissaris –, werden geweigerd. Leerkrachten legden misschien niet het nodige enthousiasme aan de dag om de kinderen op te vangen. Vaak was de wil er wel. Ik ken heel wat leerkrachten die mij ook hebben verteld dat ze wel willen, maar dat de ondersteuning er gewoon niet is, dat het niet zal lukken om zo'n kind te geven waar het recht op heeft in een klas en dat ze het niet zien zitten. Dat was vaak de reden waarom kinderen die inclusief onderwijs wel wilden proberen, toch werden doorverwezen naar het buitengewoon onderwijs.
Minister, zulke zaken zouden moeten worden opgelost. Ik denk dat een kind, waar het ook zit, eigenlijk de ondersteuning verdient en zou moeten krijgen waar het recht op heeft. Ik weet niet of het met dat decreet het geval zal zijn. Ik stel me daar grote vragen bij.
Minister, we hebben inderdaad al heel grote inspanningen gezien op het terrein. Gon was een systeem. Het was niet perfect. Het was te weinig. Er waren te weinig uren soms, maar heel wat mensen hebben het beste van zichzelf gegeven en trajecten gelopen met kinderen die mooi zijn geweest, die ervoor gezorgd hebben dat er expertise is opgebouwd en dat er vertrouwensbanden met kinderen en met scholen werden opgebouwd.
De waarborgteams zijn nu twee jaar bezig, ook voor hen. Dit is iets nieuws en ze hebben zich in het systeem moeten gooien. Ze hebben dat gedaan met heel veel enthousiasme.
Minister, u gaat nu een systeem overhoop gooien waarin – ik ben het absoluut met u eens – verandering moest komen. We konden op deze manier niet verder werken. Minister, het is half mei, en u wilt het in september in werking laten treden. Dat is hallucinant. Dat is bijna niet mogelijk. We wisten van bij de inwerkingtreding van het M-decreet dat gon hervormd moest worden, dat die waarborgteams iets tijdelijks waren. U hebt intussen jaren gehad om zoiets voor te bereiden. Het feit dat we nu zo'n groot, nieuw, toekomstig ondersteuningsmodel op enkele maanden van het begin van het nieuwe schooljaar nog moeten goedkeuren in dit parlement, vind ik vrij hallucinant en echt niet getuigen van goed beleid. Het is iets wat de toekomst van het inclusief onderwijs, van het M-decreet, van onderwijs voor kinderen met grotere zorgnoden echt moet uittekenen en we doen dat op deze manier. Ik kan daar niet echt bij.
Wat ik wel goed vind, is dat u 15 miljoen euro extra hebt kunnen vinden. De vraag is of het genoeg zal zijn. Ik denk dat het een evidentie was, al van bij de inwerkingtreding van het M-decreet, dat zonder extra middelen en ondersteuning zoiets niet meer houdbaar was voor de mensen op het terrein. Die middelen waren dus broodnodig. Laat ons hopen dat ze volstaan.
Laat ons hopen dat ze volstaan om al de kinderen die nog een rugzakfinanciering nodig hebben in die types die echt heel specifieke ondersteuning vragen, die kindspecifieke ondersteuning te kunnen geven en dat ook alle andere kinderen met verhoogde zorgnoden de zorg zullen krijgen waar ze recht op hebben. Het was ook echt wel de bedoeling van de nieuwe ondersteuning dat die kinderen met verhoogde zorgnoden voldoende zorg zouden krijgen.
En dan stellen wij ons vragen bij die 70/30-verdeling. Minister, ik ben het absoluut met u eens dat we moeten afstappen van het principe van financiering op basis van labels. We moeten af van het label-denken en evolueren naar een manier om ervoor te zorgen dat kinderen de zorg krijgen die ze nodig hebben zonder dat er altijd een etiketje op moet worden geplakt. We zijn het eens dat we willen afstappen van het medisch model.
De vraag is of dit wel de juiste manier zal zijn. Ik zie toch wel een aantal kwalijke gevolgen van de verdeling zoals die nu voorligt. Ik denk dat het de deur opent voor een heel ongelijke financiering. U zegt dat u wilt werken met ondersteuningsnetwerken die op basis van het aantal leerlingen die ze zullen ondersteunen, financiering zullen genereren. Die zal dan kunnen worden ingezet op basis van de zorgnoden van de kinderen. Minister, ik kan me goed voorstellen dat er ondersteuningsnetwerken zullen zijn die een heel aantal grote aso-scholen onder hun hoede zullen hebben en die dus heel veel middelen zullen genereren op basis van het aantal leerlingen, maar waarvan er absoluut geen zekerheid is dat zij een groot aantal kinderen zullen moeten bedienen met het grootst aantal zorgnoden. Omgekeerd kan het zijn dat er ondersteuningsnetwerken zullen zijn die minder middelen zullen genereren op basis van het aantal leerlingen, maar die misschien wel heel veel bso-scholen onder hun hoede zullen hebben waar heel veel kinderen in de B-stroom zitten die misschien vroeger in het buitengewoon onderwijs zouden hebben gezeten, en veel meer ondersteuning nodig zullen hebben. Ik kan me inbeelden dat er een grotere ongelijkheid zal zijn die sommige bevoordeelt en andere minder.
Minister, ik denk ook dat dit een manier is om de middelen die moeten worden ingezet, ongelooflijk te verdunnen en uit te smeren zonder dat ze echt terechtkomen waar ze moeten terechtkomen. Zullen ze op de klasvloer terechtkomen? Dat is een vraag die ik heb. Neem me niet kwalijk dat ik al die pagina’s amendementen die wij als oppositie nu voor het eerst zien, nog niet heb kunnen doornemen. U zegt – en ik hoor het ook van een aantal collega's – dat die garantie is ingebouwd en dat er een evaluatie komt en dat u op die manier kunt zien dat de middelen effectief worden ingezet waar ze moeten worden ingezet. Ik zal met heel veel interesse lezen op welke manier dit zal gebeuren en hoe die garantie effectief in de amendementen is ingeschreven. Voorlopig heb ik het nog niet echt gehoord, maar het kan iets zijn dat de laatste 24 uur is toegevoegd door de parlementsleden die eraan hebben gewerkt. Ik heb het nog niet gezien.
Minister, het netoverschrijdende – ik heb er al vaak de nadruk op gelegd – is heel belangrijk. Het is zinloos om in een bepaalde stad of regio drie of vier ondersteuningsteams te hebben die netgebonden zijn, die elk scholen van een net zullen bedienen maar waar – ik geef altijd het voorbeeld van Gent – dan te weinig scholen zouden zijn die in dat net moeten worden bediend waardoor ondersteuners inderdaad naar het Meetjesland zouden moeten rijden, lang onderweg zijn en dus minder tijd bij de kinderen kunnen doorbrengen. Het is de evidentie zelve om op het vlak van netoverschrijdend werken stappen vooruit te zetten in plaats van stappen achteruit. Er werd al serieus netoverschrijdend gewerkt door de gon-begeleiders. We moeten dit verder aanmoedigen in plaats van ontmoedigen.
De vraag is maar of dit effectief zal gebeuren. Deze Vlaamse Regering heeft nu niet echt een track record als het over netoverschrijdend samenwerken gaat. Bij de pedagogische begeleidingsdiensten waren netoverschrijdende initiatieven, die zijn afgeschaft. De expertisenetwerken waren netoverschrijdend, die zijn afgeschaft. Competentiebegeleiding was aanvankelijk netoverschrijdend, dat is afgeschaft.
Het zou mij absoluut verheugen mocht die tendens van het afschaffen van netoverschrijdende samenwerking, die we de voorbije jaren hebben gezien, gekeerd zijn. Maar ik stel me daar grote vragen bij. Ook dat is iets wat ik nog moet nalezen in de amendementen die voorliggen en in de nota.
Ik hoor dat er, wat het officiële net betreft, alvast stappen vooruit worden gezet en dat een aantal zaken wat sterker zijn verankerd. Ik heb dat nog niet kunnen nakijken. Het Katholiek Onderwijs zou daar wat buiten vallen. Daar blijkt dat het mogelijk zou moeten zijn om ook expertise uit andere netten in te zetten, als het Katholiek Onderwijs dat wenst. Mijn vraag is of ze dat ook effectief zullen wensen. Naar wat ik hoor, is de uitrol van hun ondersteuningsnetwerken al volop aan de gang, en is het zo dat dat niet altijd netoverschrijdend is, dat dat ook niet is zoals de ondersteuning daarvoor georganiseerd werd. Heel wat gon-begeleiders signaleren mij: ‘Ik kwam in bepaalde scholen en heb een vertrouwensband opgebouwd met bepaalde scholen in een ander net, meer bepaald in het katholiek onderwijs. Ik heb daar kindjes die ik begeleid. Ik zal daar niet meer mogen komen.’ Dat is wat er op dit moment gaande is in het veld, minister. En dat is voor mij een stap achteruit, geen stap vooruit.
Ik geloof in de goede intenties en in de wil om echt netoverschrijdend te gaan werken. Ik denk dat heel wat collega’s dat ook inzien. Maar ik vraag me af of het, ten eerste, voldoende verankerd zal zijn in de teksten die we hebben gekregen, en ten tweede, effectief op het terrein zal gebeuren.
De heer Daniëls heeft gezegd: ‘Ik ben ontzettend blij dat we de discussie over de netten en over wie hoeveel centen krijgt en wie de winnaars en de verliezers zijn, hebben kunnen overstijgen.’ Ik ben ook hier niet zeker dat dat het geval is, minister. Uit de klanken die we al hebben gehoord en hebben kunnen lezen, de eerste reacties in de pers, blijkt toch dat er wel sprake is van een grote winnaar in het nieuwe model. Er is een net dat toch wel heel wat middelen en voltijds equivalenten zal krijgen. Er is echter een ander net dat een grote verliezer is. Niet onmiddellijk, want er is een soort van overgangsperiode ingebouwd. Maar op termijn ziet dat net toch wel heel wat middelen verloren gaan.
Laat het net dát net zijn dat heel wat inspanningen had geleverd om inclusiever en meer netoverschrijdend te gaan werken. Uit het voorstel dat nu voorligt, door die 70/30-verdeling, zien we dat die inspanningen eigenlijk niet gehonoreerd, maar eerder afgestraft zijn. Dat vind ik een spijtige zaak.
Minister, ik kan nog niet heel diep ingaan op de inhoud. We hebben de teksten net op de banken bedeeld gekregen. Ik zal ze met veel interesse lezen. Maar als er geen substantiële veranderingen zijn gebeurd op de vorige non-papers zoals die voorlagen, vrees ik dat de elementen die voor ons belangrijk zijn – een eerlijke verdeling, ervoor zorgen dat het geld toekomt bij die kinderen die de hoogste zorgnoden hebben, netoverschrijdend werken en het niet benadelen van een aantal partners ten voordele van een aantal andere onderwijsverstrekkers – toch nog blijven rechtstaan.
Collega’s, de CD&V-fractie vindt het heel waardevol dat de sociale partners de voorbije dagen hebben samengezeten om met een toch wel sterk akkoord naar dit parlement te komen.
Waarom vinden wij dat een sterk akkoord? Ten eerste, omdat er voor gekozen is om de middelen te integreren. We hebben tot vandaag verschillende potjes gehad die konden worden aangewend. Maar nu is toch wel de keuze gemaakt voor een meer integrale benadering. Dat is een goede zaak, omdat dat meer flexibiliteit mogelijk maakt om te doen wat nodig is op het terrein.
Mevrouw Meuleman, u zei daarnet: ‘Er is één grote winnaar.’ Ik dacht toen meteen: we gaan ervan uit dat dat inderdaad het kind is. En dát moet de doelstelling zijn. (Opmerkingen van Elisabeth Meuleman)
En ik heb in geen enkel geval het gevoel gehad, als ik het akkoord van de sociale partners heb doorgenomen, dat er één grote winnaar van de partners is. Er zijn meerdere winnaars die erop vooruitgaan, omdat het een beter ondersteuningsmodel is dan datgene wat we tot op vandaag hebben kunnen doen.
Dé grote winnaar moet echter het kind zijn, en ik denk dat we in dezen grote stappen vooruit zetten.
Wat wij belangrijk vinden, is dat het medisch deficitdenken wordt verlaten. Ik heb hier vandaag gehoord dat men ermee akkoord gaat dat we dat medisch deficitdenken moeten verlaten en dat het handelingsgericht werken meer centraal moet komen te staan. Het klopt dat we af moeten geraken van die labeling die we vandaag hebben. Iedereen zegt dat. Dan zeg ik: laten we dat dan ook doen. Laten we dan geen probleem maken van die 70 en 30 procent. Als we dat immers voluit doorvoeren, dan betekent dat dat we 100 procent lineariteit realiseren. Omdat we voorzichtig zijn in Vlaanderen, zijn we geland op een 70/30-regel, maar als we het medisch deficitdenken verlaten en de ontlabeling doorvoeren, dan moeten we eigenlijk voor de 100 procent gaan. We vinden het dus positief dat die lineariteit daarin zit en dat daardoor ook die leerlingen die vandaag opgroeien in gezinnen die zich financieel niet in de mogelijkheid bevinden om de attesten te vergoeden, nu ook zonder label, zonder attest op ondersteuning kunnen rekenen. Dat is een belangrijke stap vooruit: men kan op het onderwijsveld, in de klas, door de leerkracht, met heel veel expertise kiezen voor ondersteuning op maat van het kind dat die nodig heeft. Collega Gennez, u zei dat dit model inclusie tegengaat. Neen, dit maakt het net mogelijk om meer inclusief te werken. Daarom hebben wij dat nodig. Het zal tot meer inclusie leiden. Het is toch wel belangrijk dat we dat hier even centraal stellen.
Wat we vaststellen op het terrein, is dat er tot op vandaag reeds enorme inspanningen zijn geleverd, dat leerkrachten bereid zijn om in de toekomst die inzet te blijven geven, maar we moeten ervoor zorgen dat de professionalisering bij het leerkrachtenkorps alle kansen krijgt. Dit ondersteuningsmodel biedt kansen daartoe. Die verdere professionalisering is nodig bij leerkrachten, binnen de ondersteuningsteams, bij de competentiebegeleiders. We moeten ervoor zorgen dat we een kader bieden waarin dat mogelijk is. Hiermee worden daarin stappen gezet, want expertisedeling wordt mogelijk gemaakt. We zorgen ervoor dat die mensen die vandaag reeds expertise hebben ontwikkeld, die vandaag reeds zijn tewerkgesteld in ondersteuningsjobs, die mooie, belangrijke job kunnen blijven doen. Dat is belangrijk, want we hebben alle expertise nodig die in Vlaanderen tot op vandaag reeds is ontwikkeld, om die in de toekomst in te zetten. Daarom is die expertisedeling van belang. We hebben die samenwerking heel sterk ingeschreven. CD&V vindt het belangrijk dat er qua samenwerking een grote vrijheid is gelaten, binnen hetzelfde net, maar ook netoverschrijdend, en dat binnen die vrijheid van samenwerking onderwijskwaliteit en expertise centraal staan. Op die manier worden alle scholen uitgenodigd om na te gaan op welke manier de beste kwaliteit van onderwijs kan worden aangeboden, de beste expertise die aanwezig is op het veld, op de juiste plaats kan worden ingezet en er alle vrijheid en ruimte is voor scholen om daarin de juiste keuzes te maken. Dat is in dit voorstel opgenomen en het is ook cruciaal om te doen wat nodig is.
We hebben er ook voor gezorgd dat we het M-decreet en het nieuwe ondersteuningsmodel ook zeer goed blijven opvolgen. Er moet nog een hele weg worden afgelegd. Daarom is het goed dat we blijven opvolgen welke stappen er worden gezet, welke effecten er zijn. De evaluatie is dus heel expliciet opgenomen in het voorstel. We vinden het belangrijk dat er niet enkel een kwantitatieve evaluatie wordt vooropgesteld, maar ook een kwalitatieve evaluatie.
Want waar het om gaat, is een kwalitatief sterk onderwijs en een kwalitatief sterke ondersteuning voor de kinderen die het nodig hebben. Dus moeten we de evolutie van die kwaliteit van dat onderwijs en van de ondersteuning die in de klas aan leerkrachten en kinderen wordt gegeven, verder opvolgen, zodat we binnen een aantal jaren de juiste conclusies kunnen trekken over de toekomst van ons inclusief onderwijs en hoe we dat verder kracht kunnen bijzetten.
De heer De Meyer zal voor onze fractie nog spreken.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Voorzitter, er is heel veel te doen geweest om dit dossier. Er is heel veel bezorgdheid rond geweest. Iedereen wil er graag zijn stempel op drukken. Er zijn al veel vragen om uitleg over gesteld, actuele vragen ook. Er zijn soms te lange tussenkomsten gebeurd, niet omdat men dwars wou liggen, maar omdat men oprecht bezorgd was, maar we letten op deze keer.
Dit ligt me na aan het hart omdat het over onze kinderen gaat, en dan zeker over de kinderen met specifieke onderwijsbehoeften. Ze willen zich in het onderwijs manifesteren, ze willen het aankunnen. De ouders zijn bezorgd, we willen hun de ondersteuning bieden die zij nodig hebben. Het is dus een belangrijk dossier.
We leggen hier iets voor dat echt wel kan werken. Een van de pijlers is al een paar keer aan bod gekomen, en er zijn vanuit de oppositie nogmaals bezorgdheden over geuit, en dat is het lineair systeem dat we nu gaan gebruiken. Het is een beetje spijtig in de pers gekomen omdat er ongerustheid rond was. Ineens ging het over middelen die al dan niet gingen toekomen. Er werd net op gewezen dat er winnaars en verliezers zouden zijn, maar dat klopt eigenlijk niet. Er zijn alleen maar winnaars, want er is uiteindelijk meer geld bij gestoken. We hebben al 106 miljoen euro die we gaan kunnen gebruiken. De 15 miljoen euro die erbij zijn gekomen voor de type 2- en 3-kinderen, zijn zeker niet min en gaan zeker goed besteed kunnen worden. Het is altijd het kind dat centraal moet staan, en dat is voor ons ook zeker zo altijd al geweest.
Binnen het lineair systeem gaan we over naar een 70/30-verdeling. Dat is belangrijk, ook voor mij vanuit mijn ervaring als zorgcoördinator. Er zijn altijd kinderen die uit de boot vallen omdat ze zorg nodig hebben, maar die binnen het huidige systeem niet altijd krijgen. Nu zal dat wel kunnen.
De zorgleerlingen die geen gemotiveerd verslag hebben, gaan nu toch in aanmerking komen om via ondersteuning extra zorg te genereren. Ze zullen extra ondersteuning krijgen vanuit een expertiseteam. Dat lijkt me heel belangrijk, daarom kunnen wij ons ook vinden in dit systeem.
Nog een belangrijk gegeven voor ons is – en dat heeft de heer De Ro al uitgebreid toegelicht – het feit dat er netoverschrijdend gewerkt wordt. We hebben de vraag van de heer De Ro dan ook zeker ondersteund en zelf aangegeven dat we dit heel belangrijk vinden, niet alleen maar omdat dit functioneler zou zijn voor de inzet van de middelen, maar vooral omdat op het terrein al heel netoverschrijdend gewerkt wordt en een bepaalde expertise en samenwerking is opgebouwd tussen scholen over de netten heen. Er zijn goede verbanden ontstaan. Er is begrip ontstaan tussen die scholen, vertrouwen ook, wat heel belangrijk is in dit gegeven. Op deze manier kan dat blijvend worden verdergezet.
We vonden het ook heel belangrijk dat dit in het decreet werkelijk werd opgenomen en beschreven, zodat we het kunnen aanmoedigen en incentives geven. We willen hen vooral aansporen om de middelen goed in te zetten. Natuurlijk kunnen we op deze manier de nabijheid confirmeren: scholen moeten niet verder weg gaan omdat hun school ver weg ligt van het net; ze kunnen binnen bepaalde regio’s kort op de bal spelen en ‘schoolnabij’ werken. Dat is een belangrijk element van dit netoverschrijdend samenwerken.
Nog een belangrijk gegeven zijn de competentiebegeleiders. Vandaag werden zij ingezet om iedereen competitiever en deskundiger te maken, maar we hebben in het decreet ingeschreven dat zij deel kunnen uitmaken van het ondersteuningsteam, zodat ze dichter bij de leerkrachten ook hun expertise kunnen delen omdat het natuurlijk ook die leerkracht is die het in praktijk moet omzetten. Hoe dichter de competentiebegeleider naast een leerkracht staat, hoe meer succesvol de leerkracht het in de praktijk zal kunnen omzetten. Dat is voor ons ook een heel belangrijk element.
Minister, u hebt gesproken over die zes jaar. Aanvankelijk was er sprake van drie jaar voor het budget: om terug te gaan naar het gemiddelde van gon over drie jaar. Wij vonden het heel belangrijk om daar een beetje jaren bij te doen en naar zes jaar over te gaan, temeer omdat daar ook jaren voorkomen van voor het M-decreet. We weten allemaal dat bij het begin van het M-decreet, in het eerste jaar en het jaar ervoor en erna, heel veel onrust is geweest, en onzekerheid over het gon-gegeven, waardoor wat geaarzeld werd met het schrijven van verslagen en gemotiveerde verslagen die nodig waren om gon-begeleiding te kunnen krijgen. Om een realistisch beeld te kunnen geven rond het budget dat we moeten inzetten, vonden we het realistischer en eerlijker dat we zes jaar terug in de tijd gingen zodat we effectief kunnen werken met een goed budget en een realistisch gegeven om de kinderen die een rugzak nodig hebben, een rugzak te kunnen bieden, en om de kinderen die zorg nodig hebben, een goede zorg te kunnen bieden binnen het lineair systeem en de verhouding van 70/30.
Minister, wij zijn ervan overtuigd dat we in dit decreet een ondersteuning kunnen bieden die in eerste instantie het kind ten goede komt. Het is een ondersteuningsdecreet waarin het kind effectief centraal staat. Ook de leerkracht zal ondersteuning kunnen krijgen waar nodig en zal de deskundigheid die hij of zij vraagt kunnen krijgen. We zullen het personeel van het buitengewoon onderwijs immers kunnen inzetten dichtbij die leerkracht en dichtbij die klas.
Minister, voorzitter, ik wil iedereen bedanken die een bijdrage heeft geleverd in dit gegeven. We hebben heel goed kunnen samenwerken tussen de collega’s onderling, met het kabinet en met de administratie. Ik wil iedereen danken voor dat mooie geheel. We moeten uiteraard de evaluatie afwachten om te zien of we effectief de juiste keuze hebben gemaakt, maar ik geloof erin en ik denk dat we dit echt 100 procent kans moeten geven.
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, uw betoog was zo sterk dat ik bijzonder kort zal zijn. Ik wil één element extra benadrukken en ik wil ook even ingaan op een element uit de repliek van mevrouw Gennez.
Ik las daarnet een tweet: “De weg die de sociale partners de voorbije weken aflegden om het ondersteuningsmodel te realiseren, kan niet worden onderschat. Trots.” Getekend: Marianne Coopman.
Ik denk dat dit zeer terecht is. Veel respect voor de sociale partners die een grote bijdrage hebben geleverd om te komen tot de consensus die er vandaag is. Ik wil dit benadrukken omdat ik niet meedoe aan om het even welk intentieproces ten aanzien van de sociale partners.
Mevrouw Gennez, u hebt eventjes naar mij verwezen in verband met de genummerde decreten. Ik voel me verplicht om daarop te antwoorden. Vandaag is het 18 mei, niet eind juni of begin juli. Er zijn vier amendementen waarvan u er vorige week een mee hebt ondertekend. De drie andere worden vandaag voorgelegd. Deze amendementen zorgen voor een structureel ondersteuningsmodel voor de toekomst. Het is niet mijn gewoonte om grote woorden te gebruiken, maar ik denk dat met deze drie amendementen een stukje onderwijsgeschiedenis wordt geschreven. Wanneer ik naar het onderwijsveld luister in mijn regio, dan hoor ik mensen die vragen om zo snel mogelijk een beslissing te nemen. Mogelijks hoort u andere stemmen, mevrouw Gennez, maar dat is wat ik hoor op het onderwijsveld in mijn regio.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Ik wil me aansluiten bij de woorden van mijn fractiegenoten, de heer Daniëls en mevrouw Krekels. Wat hier voorligt, is heel belangrijk. Verschillende leden van de commissie hebben dat al aangetoond. Iedereen onderstreept het belang van kwaliteitsvol onderwijs, ik denk dat niemand in de commissie of in Vlaanderen opteert voor minder kwaliteit.
De vraag is natuurlijk welke keuzes we maken om kwaliteit te waarborgen. En daarover durven de meningen wel eens verschillen. In het proces zoals dat nu is gevoerd waarbij de vraag is hoe we verder invulling geven aan die nood van kinderen, ook ten gevolge van het M-decreet, ga ik ervan uit dat de verschillende actoren die aan tafel zitten en daarover voorstellen formuleren, dat doen vanuit dat inzicht voor kwaliteit. Maar daaruit moet men natuurlijk een aantal zaken distilleren.
We hebben de voorbije uren met de meerderheid een amendement besproken. Daarbij zijn een aantal termen gevallen die zeer relevant zijn. Op een bepaald moment gisteravond zei iemand dat een van de basissen van ons regeerakkoord het geven van autonomie en vertrouwen is. Ik denk dat dit inderdaad heel belangrijk is. Maar wij als decreetgever moeten er natuurlijk ook op toezien dat de autonomie en het vertrouwen die we geven aan schoolbesturen, instellingen en diegenen die het onderwijs organiseren en die het waarmaken in de klas, vervolgens niet door anderen worden beknot. Dat dreigt soms wel eens te gebeuren, niet alleen in dit dossier maar ook in andere dossiers, wanneer we het over planlast en dergelijke hebben. Wanneer wij autonomie en vertrouwen geven, zijn er anderen die met planlast komen waar wij geen vat op hebben. Dat is voor ons een moeilijk evenwicht.
Op basis van wat er eerst is besproken met de sociale partners, hebben wij deze tekst als parlementsleden grondig bekeken. Wij hebben onze tijd daarvoor genomen en wij hebben er als parlement – dat werd gisteren nog gezegd – zout en peper aan toegevoegd. Het was de heer De Ro die dat zei. Ik begrijp ook de collega’s van sp.a en Groen die zeggen dat ze die teksten nog moeten lezen. Nu ik hen echter gehoord heb, ben ik ervan overtuigd dat zij zich ook in deze teksten zullen vinden. Ik wil geen voorafname doen, maar ik heb daar een nogal sterk vertrouwen in. Maar collega’s, neem vooral de tijd om dat rustig te bekijken en om de juiste afweging te maken.
De bedoeling die we hebben, is dat de nood moet worden gelenigd in de klas bij de leerling en bij de leerkracht.
Een tweede kleine bemerking wil ik maken met betrekking tot het al dan niet lineaire. Er is al veel over gezegd, maar ik denk, collega Gennez, dat je soms niet anders kunt dan voor een stuk de weg van het lineaire te bewandelen, met twee restricties. Dat is enerzijds dat we al een voorafname doen voor een aantal typologieën, maar anderzijds hebben we ook oog en oor voor kinderen en jongeren die geen attesttering of etikettering hebben, maar waarbij de school wel degelijk weet en men in de klas wel degelijk aanvoelt welke nood er is. Daar heb je niet altijd objectieve maatstaven voor en je kunt nog minder die maatstaven op een of andere manier controleren of verifiëren. Een zekere vorm van lineaire ondersteuning met extra middelen is belangrijk.
Zo kom ik bij het derde punt dat ik wil maken: de extra middelen. Collega's, ik herinner me nog, toen we over het M-decreet discussieerden in 2014 met de vorige regering, dat het M-decreet door velen niet alleen werd geëtiketteerd als zijnde een weg van inclusief onderwijs maar ook als een besparingsronde. Vergeet dat niet, hé. Dat werd gezegd, hé: een besparingsronde. We hebben toen in het decreet een aantal garanties ingeschreven waarbij vrijgekomen middelen in het buitengewoon onderwijs – dat buitengewoon onderwijs blijft heel relevant en noodzakelijk, collega Daniëls heeft dat heel duidelijk onderstreept – moeten worden ingezet waar ze voor dienen. Het was geen besparingsronde. Minister, u bent er zelfs nog in geslaagd om dat niet alleen duidelijk te maken, maar er komen zelfs bijkomende middelen zodat het valse gegeven dat het een besparing is, wordt doorprikt.
In ieder geval wordt een belangrijke stap gezet. Natuurlijk is het nu aan scholen, aan leerkrachten en aan ondersteuners om het waar te maken. Is dit zaligmakend? Daar zijn we niet zeker van. Ik denk dat er voldoende elementen in zitten om de trein op het juiste spoor te zetten. Wij hebben ook afspraken gemaakt met betrekking tot evaluatie. Wanneer gaan we een evaluatie doen? Gaan we dat deze legislatuur nog doen? Laat ons eerlijk zijn: daar is de tijd te kort voor. Scholen moeten eerst de kans krijgen om dit uit te werken en te implementeren. Iets moet duidelijk op slagkracht zijn vooraleer je het kan evalueren. Ik denk dat we dit moeten overlaten aan degenen die na ons komen. Laat ons hopen dat we er allemaal bij zijn, bij degenen die na ons komen. In ieder geval kunnen we deze stap zetten. Ik hoop dat de scholen daarmee aan de slag kunnen in het belang van de kinderen waar het om gaat, zoals iedereen hier zegt. Dat moeten de winnaars zijn, en niemand anders.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega's, dank u wel voor de uitgebreide uiteenzettingen. Ik wil eerst benadrukken dat er over meerderheid en oppositie heen, eenzelfde grote bezorgdheid is. Ik heb hier kritiek van de oppositie gehoord over de inhoudelijke keuzes die we maken, maar ik heb geen kritiek gehoord over de uitgangspunten die we allemaal samen hanteren. Die uitgangspunten zijn over meerderheid en oppositie heen gelijk.
Het is nog niet expliciet gebeurd, maar ik wil Theo Mardulier van onze administratie en zijn team danken. Deze mensen hebben fantastisch werk geleverd. Ze zijn hier aanwezig. Zonder hun steun en zonder de cijfermatige en inhoudelijke inbreng die ze hebben gedaan, zouden we er niet in geslaagd zijn om op zo een korte tijd een gedegen onderbouwing te geven aan een nieuw zorgmodel. (Applaus)
We zeggen het te weinig dat we onze mensen van de administratie nodig hebben.
Ik kom even terug op een aantal punten die zijn aangehaald. Collega De Meyer heeft verwezen naar de tweet van Marianne Coopman. Mijn mensen waren erbij, er is niet over één nacht ijs gegaan met de sociale partners. Het waren lange gesprekken, waar iedereen uitgebreid de tijd heeft genomen, waarbij een aantal mensen zeer gelukkig zijn en er nog een aantal zorgen zijn die we hebben proberen mee te nemen in het verhaal. Ik wil ook de parlementsleden danken die tot gisteravond laat, ook nog deze morgen en tot vanmiddag, mee een aantal verbeteringen hebben aangebracht aan wat door de regering al was beslist en wat door de sociale partners mee vertaald was en nu zijn beslag in de regelgeving moest krijgen.
Collega's, de eerste kritiek die ik nog eventjes wil 'ontmoeten', is de kritiek over de linearisering. Ik heb twee kanten gehoord. Langs de ene kant heb ik bij de oppositie gehoord dat het logisch is dat we een beetje naar linearisering gaan want er is op dit ogenblik een sociale gap waarbij er bij de kinderen die geattesteerd ondersteuning krijgen een scheeftrekking zit. De vraag is natuurlijk op welke manier je naar die totale linearisering gaat. De Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) heeft zelfs expliciet in zijn advies geschreven dat een 100 procent lineaire niet absoluut noodzakelijk is, terwijl we nu de middenweg zoeken tussen volledige linearisering en toch nog een stuk extra gewicht geven aan de attestering.
De keuze die we hebben gemaakt, is een weloverwogen keuze. Ik heb hier geen enkel argument gehoord dat deze keuze bij mij nog in twijfel kan doen trekken. Je kunt er niet van uitgaan dat – ik vond het een beetje een foute vergelijking als ik zo vrij mag zijn – kinderen in het aso geen zorgnoden hebben en dat de ondersteuning allemaal bestaat bij kinderen die beroepsonderwijs volgen. We willen verdorie toch niets liever dan dat kinderen ook met specifieke zorgnoden de sprong maken naar het hoger onderwijs en dat ze ook in het aso de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben.
Er dus bij vooronderstelling van uitgaan dat aso-kinderen eigenlijk geen nood hebben aan ondersteuning, vind ik niet goed als uitgangspunt. We plannen trouwens bij de keuze die we maken, een zeer expliciete overgangsperiode. Het gaat niet zomaar in. We pakken nog een paar jaar tijd om het te laten ingaan en we plannen ook een zeer uitdrukkelijke evaluatie om na te gaan of de ondersteuning terechtkomt bij de kinderen die het nodig hebben.
Collega Gennez, ik wil een uitspraak van u rechtzetten. We hebben niet bespaard op het CLB-personeel. Niet. Neen, absoluut niet. Het stond aanvankelijk in het akkoord, maar ik heb het niet gedaan. Er is niet bespaard op de omkadering van het CLB. We hebben zelfs sneller vast benoemd. Gelieve dit eventjes in de notulen te gaan bekijken. Dit is niet gebeurd. Op het personeel is niet bespaard. Het is dus niet beslist.
Collega Gennez, in een tweede kritiek vraagt u af waar de ouders zijn in dit verhaal. We hebben met de ouders een parallel traject gelopen en we houden ook met hun zorgen rekening in wat we hier voorleggen. We willen trouwens ook in elk netwerk een aanspreekpunt voor ouders en we vragen ook dat netwerken samen met de ouders de zorgnood gaan bepalen. Ouders krijgen in het nieuwe model dus expliciet een plaats.
Er was een verwijzing naar Nederland. Die rugzakfinanciering heeft daar inderdaad een drift op attesten veroorzaakt. Vandaar dat wij een gemengde keuze maken. Wij zeggen dat er een stukje rugzakfinanciering voor bepaalde types is. Voor andere types maken we een gesloten enveloppe waarbinnen prioriteiten moeten worden gemaakt. Een groot verschil, collega Gennez, is dat in Nederland de samenwerkingsverbanden opgelegd zijn vanuit de overheid. Wij hebben de keuze gemaakt om dat niet te doen en om, niet de netten en de koepels, maar de scholen de keuze te geven om zich te organiseren in een netwerk.
Ik verwijs naar een passage in het amendement waar expliciet staat: “Scholen kunnen opteren voor ondersteuning door een ondersteuningsnetwerk van een ander net. Wij willen de versterking van internettensamenwerking. Voor de vorming van de ondersteuningsnetwerken wordt maximaal ingezet op samenwerking met scholen van andere netten. Deze samenwerking kan minimaal de volgende vormen aannemen. Ten eerste, scholen kunnen opteren voor ondersteuning door een netwerk van een ander net, en twee, door het versterken van de internettensamenwerking.”
Het is evident dat als je gaat samenwerken, je met hetzelfde budget meer kinderen ondersteuning op maat zult kunnen aanbieden.
Bovendien is ook bepaald door het parlementaire amendement dat voor het gesubsidieerd officieel onderwijs en het GO! van de Vlaamse Gemeenschap de inrichtende machten tegen 1 januari 2018 sluitende afspraken maken over logische regionale gebieden waarbinnen er slechts één ondersteuningsnetwerk actief is.
Deze bepaling is inderdaad op vraag van de parlementsleden, en zeker op vraag van collega De Ro, ingevoegd, maar past volledig binnen het onderzoek dat we hebben gedaan en dat door mij ook is ondersteund, om de samenwerking in het publieke net te versterken. We hebben er een commissie over gehad die verslag heeft uitgebracht en dan zijn er een aantal voorstellen gedaan om het publieke net beter te laten samenwerken. U kunt het lezen in het amendement, en ik vind dat het ook zeer helder op papier staat.
Een opmerking die ik ook niet begrijp, is dat er een aanzuigeffect zou zijn naar het buitengewoon onderwijs. Wij laten de ondersteuning voor het gewoon onderwijs starten vanuit de ondersteuning vanuit het buitengewoon onderwijs, maar dit kan nooit een rush naar het buitengewoon onderwijs tot gevolg hebben, integendeel. Het gaat over de ondersteuning van kinderen in het gewoon onderwijs. Vanwaar organiseer je die ondersteuning? Vanuit de plaats waar de meeste expertise zit, maar die leerkrachten ondersteunen natuurlijk wel in het gewoon onderwijs en niet in het buitengewoon onderwijs.
De collega’s hebben ook al proberen uit te leggen op welke manier we nu proberen om een meer sociale verdeling te krijgen. De mensen van de inspectie, de mensen van AgODi, de stuurgroep en het lokaal overlegcomité houden toezicht op de aanwending van de middelen. We geven vertrouwen aan het netwerk om de middelen te verspreiden over de kinderen die het nodig hebben, maar er is ook toezicht. Er zal ook worden geëvalueerd, en waar nodig, zullen we op termijn moeten bijsturen.
Collega Meuleman, u zegt dat het onvoorbereid wordt ingevoerd. Ik vind dat een beetje een belediging voor het traject dat in de voorbije twee jaar gevolgd is en waar ook de mensen van mijn kabinet bijna voltijds mee bezig zijn geweest, evenals de administratie, de inspectie die goede voorbeelden is gaan zoeken. Het is totaal niet zo dat we hier onvoorbereid voor gaan, maar we hadden extra budget nodig om te kunnen starten. Het momentum is er nu. Kijk ook naar de reactie van de sociale partners. Wij moeten nu voluit doorgaan om ervoor te zorgen dat iedereen van start kan gaan.
Dit is trouwens ook geen volledige breuk. Ik heb net gezegd dat we jaar na jaar de middelen geleidelijk zullen ontvriezen. De huidige gang van zaken blijft dus nog een stukje bestaan en zal jaar na jaar worden afgebouwd en vervangen worden door het nieuwe systeem. Dus ook hier hebben we aan gedacht.
Collega’s, de financiering is een stuk open end. Voor het andere deel vertrekken we van een enveloppe. Maar uiteraard, als de middelen ontoereikend zijn, zullen we moeten evalueren en zullen ze – maar dat doen we nu ook – desgevallend moeten worden toegevoegd.
Maar het is wel van belang dat er, zoals we al zeiden, geen rush op attesten ontstaat, ook niet in de toekomst.
We schaffen helemaal niet de kindspecifieke ondersteuning af, integendeel. Ik denk dat we daarover heel veel uitleg hebben gegeven. Er is ook een zeer duidelijke paragraaf opgesteld over de evaluatie.
Collega’s, er is een groot verschil tussen de omkadering die we vastleggen – de steun, de enveloppe die we geven aan het netwerk – en de aanwending op het terrein. Als je die twee zaken uit elkaar kunt houden, zie je de enorme opportuniteiten die er zijn om net richting het kind veel flexibeler dan vandaag ondersteuning te kunnen bieden.
Wat winnaars en verliezers betreft, zijn er inderdaad verschuivingen van middelen. Maar we gaan daar zeer zorgzaam mee om, door er, zoals ik al zei, voor te zorgen dat nu in eerste instantie niemand zijn of haar job verliest – dat blijft gewaarborgd – en door dan ook geleidelijk aan te evolueren. Trouwens, als, zoals is vastgelegd in het amendement, al het publieke net zich verenigt qua ondersteuning, dan zijn er alleen maar winnaars op het terrein. En dat zou een bijzonder goede zaak zijn.
Collega’s, dit zijn mijn korte antwoorden. Ik heb vooral heel veel opmerkingen en accenten gehoord vanuit verschillende hoeken. Ik heb ook geprobeerd om een aantal kritieken te weerleggen die gegeven werden. Maar ik ben er echt van overtuigd dat we, door de komende weken het terrein zeer snel te informeren, op 1 september kunnen starten. De sociale partners zaten eergisteren eigenlijk al klaar om die vertaling op het terrein te doen. We hebben gevraagd om te wachten tot na het overleg met de parlementsleden. Ze hebben dat ook gedaan. Nu kunnen ze dus ook van start gaan om iedereen correct te informeren, nadat er ook binnen de meerderheid een akkoord werd bereikt.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Ik wil de ‘kumbaya’ tussen de meerderheidsfracties uiteraard niet verstoren. Ik gun de minister ook haar trofeetje. Maar as we speak, collega’s, krijg ik mails en sms’en van mensen uit het veld. Een directeur uit het katholieke onderwijs meldt mij: ‘Was het maar waar. Ik zou gráág netoverschrijdend samenwerken. Ik heb daarvoor ook met mensen in mijn school en andere scholen van andere netten, as we speak, overleg, maar de Guimardstraat gaat op de rem staan.’ (Opmerkingen)
Ik zeg het maar. Het is dan blijkbaar niet op die manier aangekomen bij de mensen op de vloer. Het doet mij een beetje denken aan de hervorming van het secundair onderwijs. We kunnen in het parlement of in de achterkamers van de regering zoveel conceptnota’s, akkoorden en amendementen bij een decreet maken als wij willen, als de inrichtende machten hun hakken in het zand zetten, dan zijn de mensen op het terrein en de kinderen bij wie de zorg moet toekomen het slachtoffer.
En het is niet ik, collega’s, die dit zegt, maar de mensen op het terrein zelf. Ik hoop dat het omgekeerd is. Ik geloof graag in de woorden van collega De Ro, ik geloof graag in de woorden van de heer Van Dijck. We zullen ‘the proof of the pudding in the eating’ zien. Want niemand heeft er belang bij dat de kinderen niet toekomen waar ze zouden moeten toekomen.
En het is niet iemand uit het gemeenschapsonderwijs die mij dit mailtje stuurt.
Twee, uiteraard vindt sp.a het waardevol dat de sociale partners effectief mee aan tafel zitten om akkoorden te maken, zowel vakbonden als inrichtende machten. Maar wij hadden toch graag gehad dat de ouderverenigingen – en zij geven dat ook zelf aan – zelf ook betrokken waren, niet alleen in de uitvoering, maar ook in de totstandkoming van het dossier. En dat is toch wel altijd het geval in onderwijsbeleid: er wordt veel óver kinderen en hun ouders gesproken, maar naar ons gevoel te weinig mét kinderen en hun ouders.
Drie, ik probeer het compromis hier diagonaal te lezen. Er liggen uiteraard nobele intenties aan ten grondslag. Werkzekerheid is belangrijk. Maar of de absolute werkzekerheid 100 procent kan worden verzoend met de individuele noden van elk kind... Dat leeft wat op gespannen voet met elkaar. Je ziet dat ook hier in dit compromis.
Minister, ik zou willen concluderen met eerst te verwijzen naar de CLB’s. Die 2 procent was wel degelijk vastgelegd. Gelukkig hebben we geprotesteerd en hebt u dat ook ingetrokken. (Opmerkingen)
De 10 procent op de werkingsmiddelen hebt u wel bespaard, ondanks het toegenomen aantal opdrachten en taken. En eigenlijk is het M-decreet inderdaad niet bedoeld als een besparingsmaatregel. Dat heeft de heer Van Dijck zeer terecht geschetst. Maar men heeft in het onderwijs wel zwaar bespaard op die werkingsmiddelen. Het M-decreet invoeren in een besparingscontext is dus sowieso moeilijk en dat blijkt nu ook op het terrein.
Ik herhaal de bezorgdheid rond die open end. We zullen dat uiteraard in het oog houden. Het is – laten we hopen – een akkoord met winnaars. Dat hebben ze zelf ook aangegeven. Het katholieke onderwijs is de verliezer. Dat geeft het GO! duidelijk aan, wegens die ‘linearisering’. Zij blijven dat betreuren.
Maar ik zou vanop de parlementsbanken een oproep willen doen aan de minister van Onderwijs. Ik denk dat het nooit goed is om het eigen net te schofferen. Dat is jaren niet gebeurd. Voorgangers van sp.a en Open Vld kregen uiteraard kritiek. Het is een goede zaak dat kritiek op een minister mogelijk is. Maar ik denk dat we er geen belang bij hebben om in een schoolstrijd 2.0 terecht te komen.
Deze regering heeft een slecht trackrecord als het op netoverschrijdende samenwerking aankomt. De expertisecentra zijn afgeschaft, de consortia in het volwassenenonderwijs, de netoverschrijdende pedagogische begeleiding. Nu schrijft men die samenwerking vrijblijvend in, maar meteen wordt er vanop het terrein anders gereageerd. Wij gaan het compromis dus zeer aandachtig doornemen en we zullen onze stem bepalen, maar ik vrees dat het onvoldoende draagvlak vindt in het veld om mee te kunnen goedkeuren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.