Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Vlaanderen nam in 2010-2011 de vaccinatie tegen het humaan papillomavirus (HPV) op in zijn vaccinatieprogramma. Het huidige vaccin, opgenomen in het vaccinatieprogramma van de Vlaamse Gemeenschap, bevat slechts twee types HPV. Op die manier kan ongeveer 70 procent van de baarmoederhalskankers voorkomen worden, maar dit vaccin beschermt niet tegen genitale wratten.
Binnenkort komt er echter een nieuw vaccin ter beschikking, dat beschermt tegen negen types van HPV, waarbij 90 procent van de baarmoederhalskankers zal kunnen worden voorkomen. Dat is een winst met 20 procent. Daarnaast zien we ook een hogere bescherming tegen vulvaire kanker, vaginale kanker, anale kanker en een bijna verdubbeling van de bescherming tegen hoog-risico precancereuze laesies. Deze laesies hebben, net zoals de hierboven vermelde kankers, een enorme impact op het leven van de patiënt.
Bovendien biedt dit vaccin een zeer hoge bescherming tegen genitale wratten. Genitale wratten zijn een erg vervelende en steeds terugkerende ziekte. Vaccinatie heeft aangetoond dat we op zeer korte termijn de incidentie in de algehele populatie significant kunnen verminderen. Dit nieuwe vaccin biedt de mogelijkheid om meisjes een veel betere bescherming te bieden tegen baarmoederhalskanker, genitale wratten, maar ook tegen de hierboven genoemde kankers.
Vlaanderen kan heel mooie cijfers voorleggen in verband met de HPV-vaccinatiegraad bij meisjes. Zijn er plannen om het Vlaams HPV-vaccinatiebeleid verder te optimaliseren en aldus een betere bescherming te bieden tegen de hierboven vermelde kankers? Houdt het beleid ook rekening met het probleem van de genitale wratten?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voor het vaccinatieprogramma in Vlaanderen proberen we zo veel mogelijk te vertrekken van de adviezen van de Hoge Gezondheidsraad (HGR) in verband met bepaalde vaccinaties. Het advies over HPV-vaccinatie wordt door een werkgroep binnen de HGR geactualiseerd. Dit advies wordt aangekondigd voor een van de volgende weken of maanden. Daarin zal zeker ook rekening worden gehouden met de nieuwe realiteit, namelijk een nieuw vaccin, dat bredere bescherming kan bieden.
Voor de overheidsopdrachten om vaccins te leveren wordt rekening gehouden met diverse criteria. Natuurlijk is een van deze criteria de kostprijs, maar ook elementen qua kwaliteit worden in rekening genomen. Daarbij komen onder andere de kwaliteit en de duur van de bescherming aan bod. Dat was bij de huidige en vorige opdracht ook het geval. Ook met de mogelijke bescherming tegen genitale wratten werd rekening gehouden. Het geheel van de scores die worden behaald door de diverse offertes, bepaalt dan wat de keuze wordt.
Van 2010 tot 2014 werd voor het vaccinatieprogramma gevaccineerd met drie dosissen van een vaccin tegen vier types HPV, waarvan er twee baarmoederhalskanker kunnen veroorzaken en twee andere types betrokken zijn bij het ontstaan van genitale wratten. Sedert juli 2014 wordt gevaccineerd met twee dosissen van een vaccin met twee types HPV, dus zonder de types die genitale wratten veroorzaken.
De huidige overheidsopdracht loopt eind juni 2018 af. Bij de voorbereiding van de nieuwe overheidsopdracht zal met alle nodige aspecten rekening worden gehouden.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik denk dat het vooral heel belangrijk is dat men inderdaad, zoals u zelf aanhaalt, naast die kostprijs toch echt wel bekijkt welke kwaliteit zo’n vaccin biedt. We zien dat men in dit geval toch wel extra kan worden beschermd tegen een significant aantal HPV-types. Het lijkt me dus zeer belangrijk dat ook dat wordt meegenomen. De bescherming gaat van 70 naar 90 procent. Dat is toch een winst met 20 procent. Dat is toch zeker en vast niet niks. U zegt dat het advies blijkbaar de volgende weken wordt verwacht. Ik hoop dat hiermee verder rekening zal worden gehouden in dat advies.
Mevrouw Sleurs heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik hoor dat u inderdaad wacht op het advies van de HGR. Dat kan ik natuurlijk begrijpen, maar ik zou hier toch willen oproepen tot een uitbreiding op Vlaams niveau, en dat om verschillende redenen: omdat het nonavalent vaccin inderdaad toch wel een veel grotere bescherming biedt, maar tevens omdat we ondertussen weten dat het spectrum van HPV-gerelateerde anomalieën bij jongeren toch wel verschilt van dat bij volwassenen. Ik roep hier dus op om in uw analyses toch een uitbreiding te willen bekijken, niet alleen bij meisjes naar een jongere leeftijd, vanaf 9 jaar, omdat we weten dat dat een nog betere bescherming biedt, maar zeker en vast ook naar jongens, om zo een veel betere bescherming te bieden met het oog op de preventie, het vermijden van diverse genitale en andere kankers.
Minister, een beetje geprikkeld door de vraag van mevrouw Saeys heb ik ook wat opzoekingswerk gedaan. Het werk dat de HGR doet, is in het buitenland eigenlijk al voor een stuk verricht. Met name in Canada is men de kosteneffectiviteit van dat nieuwe vaccin gaan onderzoeken. Daaruit blijkt objectief dat dat nieuwe vaccin beter is dan het bestaande. Het minder goede nieuws is dat dat nieuwe vaccin dubbel zo duur is. Wil men dat de kosteneffectiviteit in verhouding tot de prijs gunstig blijft, dan zou het verschil in kostprijs tussen het oude en nieuwe vaccin niet meer dan 11 dollar mogen zijn. Vandaag is dat verschil groter.
Het goede nieuws is natuurlijk dat dat nieuwe vaccin met de jaren ook goedkoper wordt. Timing is alles ter zake. Dat is vandaag in ontwikkeling en men voorziet dat men die gap van 11 dollar – u moet dat dan maar omrekenen naar euro’s – binnen afzienbare tijd zou kunnen dichtrijden, zodat men qua kosteneffectiviteit en terugverdieneffect opnieuw een gunstig scenario krijgt.
Timing lijkt me ter zake dus alles te zijn. Als men hier echter zomaar zegt dat je dat moet uitbreiden zonder dat we daar de centen voor zien, sta me toe te zeggen dat we daar toch ook naar zullen kijken.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik sta verbaasd van jullie kennis van de sector en van de evoluties, zelfs internationaal. Dat is natuurlijk belangrijk, maar ik ben ook blij met de nuances die zijn aangebracht. We moeten ons goed realiseren dat een overheid er in dezen alles aan moet doen om zich te baseren op wat wetenschappelijke evidentie mogelijk maakt en verantwoordt. We mogen immers ook niet onder stoelen of banken steken dat er soms enorme belangen van de ene en de andere op het spel staan. De overheid moet ervoor zorgen dat de overheidsmiddelen zo goed mogelijk worden besteed.
Zonder me over dit concrete geval te kunnen uitspreken – want ik heb absoluut niet die kennis – moeten we er natuurlijk over waken dat we niet in redeneringen terechtkomen waardoor monopolies en wat dan ook allemaal enorme kosteninducerende effecten kunnen hebben. Dat moet dus een afweging zijn, en wij moeten die maken. We moeten daar uiteraard ook de middelen voor mobiliseren als dat gewettigd is. Dat is echter toch een proces waarvan ik altijd denk: laten we toch proberen zo veel mogelijk te objectiveren en af te gaan op evidentie. Mijnheer Van Malderen, daarbij zijn uiteraard ook de internationale ervaringen belangrijk.
U zult mij dus niet horen improviseren over dit thema. Ik geef het proces aan dat we zullen doorlopen voor de volgende overheidsopdracht die eraan staat te komen tegen 2018.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik denk dat iedereen in deze commissie wel beseft dat we moeten gaan naar kostenefficiëntie. Het lijkt me de normaalste zaak van de wereld dat de overheid moet bekijken welke middelen tegenover wat staan. Als we echter zien dat er toch een grote winst te boeken valt op dit vlak, dan lijkt het me zeker en vast de moeite waard om dit toch eens goed onder de loep te nemen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.