Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Vraag om uitleg over de provinciale doelstellingen voor windenergie
Verslag
De heer Danen heeft het woord.
Minister, u hebt samen met mevrouw Schauvliege, minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, al een of meerdere overlegrondes met de verschillende provinciale besturen achter de rug. In de conceptnota Windkracht 2020 werd een timing vooropgesteld voor de provinciale doelstellingen voor windenergie. Die zouden worden vastgelegd tegen 1 april 2017. Ik hoop dat het geen aprilgrap was, want die datum is natuurlijk altijd vatbaar voor al dan niet gepaste grappen en grollen.
In het verslag van 4 april 2017 namens de commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn over de conceptnota Windkracht 2020 laat u weten dat u en minister Schauvliege de vertegenwoordigers van de provinciebesturen samen hebben ontvangen, waarbij hun werd gevraagd de locaties te bepalen voor 1 april 2017. Die locaties zouden door het kernteam en andere betrokkenen worden samengebracht tijdens het paasreces en onmiddellijk daarna zou er opnieuw worden samengekomen. U gaf aan te willen landen met uw plan tegen de zomer van dit jaar.
Minister, hebben de verschillende provinciebesturen de mogelijke locaties voor windturbines aangegeven? Om hoeveel locaties per provincie gaat het? Wat is het potentieel vermogen van deze locaties? Werden de provinciale doelstellingen voor windenergie al vastgelegd? Wat zijn die doelstellingen? Hoe zijn ze over de verschillende provincies verdeeld? Kunt u, op basis van de gegevens die tot op heden werden ontvangen, inschatten of de doelstelling van 1563 gigawattuur (GWh) bijkomend windvermogen wordt gehaald tegen 2020? Zult u effectief landen tegen de zomer van dit jaar, zoals u eerder hebt vooropgesteld?
Minister, u bent een sterke believer in alles wat zonne- en windenergie aangaat. U hebt ook een warmteplan aangekondigd. Meer specifiek rond de conceptnota Windkracht 2020 hebt u de ambitie vooropgesteld om 1563 GWh bijkomende productie uit windenergie te realiseren tegen 2020. U zou een bottom-upbenadering hanteren in samenspraak met de provincies waarin u heel wat expertise meent te herkennen. In onderling overleg zou u tot een provinciale verdeling van de Vlaamse windenergiedoelstelling komen. U had daarvoor een verdeling vooropgesteld tegen 1 april, en dat was geen grap.
Als die verdeling er eenmaal was, zou de Vlaamse overheid een samenwerkingsverband opzetten waarin de Vlaamse provincies, samen met de Vlaamse overheid, de sector en de steden en gemeenten de realisatie van de doelstelling voor windenergie op land faciliteren. Dit om ervoor te zorgen dat ook de gemeenten meehelpen met het uitwerken en waarmaken van het Vlaamse windenergiebeleid, dat inderdaad zeer belangrijk is om de lokale besturen te betrekken bij dit beleid en de doelstellingen die worden vooropgesteld.
Minister, hebt u al een akkoord met de provincies over de verdeling van de Vlaamse windenergiedoelstelling? Hoe ziet deze verdeling er uit? Met welke factoren werd of wordt rekening gehouden bij de opmaak van deze verdeling? Zijn de gemeenten betrokken geweest bij de opmaak van de provinciale verdeling en op welke manier? Het Windplan 2020 spreekt ook van een thematische werkgroep defensie en burgerluchtvaart. Ik meen te weten dat die al van start is gegaan. Welke concrete resultaten zijn er op heden geboekt?
Minister Tommelein heeft het woord.
In het kader van de verdere uitwerking van de conceptnota Windkracht 2020 heb ik samen met minister Schauvliege, bevoegd voor de omgeving, reeds meerdere keren overleg gepleegd met vertegenwoordigers van de verschillende Vlaamse provincies – zoals u weet, zijn er dat vijf – om het samenwerkingsverband verder vorm te geven.
Er waren ook nog andere spelers aanwezig, zoals mensen uit de sector, en ook de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) was vertegenwoordigd. Ik mocht hierbij de bereidwilligheid ervaren om samen de schouders onder de realisatie van de vooropgestelde doelstelling te zetten.
Sommige provincies staan al verder dan andere. Het komt er nu op aan alle provincies te overtuigen van de urgentie, de sense of urgency, om de doelstellingen per provincie vast te leggen. Daaraan moet nog worden gewerkt.
Ik had verwacht dat tijdens onze laatste vergadering elke provincie reeds een concreet voorstel klaar zou hebben, maar we hebben enkel een voorstel van de provincie Oost-Vlaanderen ontvangen. Op de vergadering zelf heeft ook de provincie Vlaams-Brabant aangekondigd dat het verrassend veel potentieel zou hebben, meer dan ik had ingeschat. Ondertussen heb ik ook begrepen dat de provincie West-Vlaanderen uit de startblokken is geschoten met het project langs de E40. Oost-Vlaanderen heeft een concreet voorstel om tachtig tot honderd bijkomende turbines te plaatsen en vergunnen tegen 2020.
Alle provincies zijn echter wel al aan de slag gegaan – ik moet de mensen van de provincies daarvoor danken, ook de gedeputeerden die verantwoordelijk zijn, maar ook de gouverneurs die, zonder enige uitzondering, allemaal hun schouders onder dit project hebben gezet – en ze finaliseren nu een inschatting van het potentieel voor windenergie op hun grondgebied en inventariseren ook de mogelijke belemmeringen hierbij. Ik ga geregeld zelf eens op het terrein. Vorige week nog was ik in Riemst, en daar heb ik ook gesprekken gehad en gezien dat het een zeer gegeerde plaats is om heel veel windturbines te plaatsen, maar daar kan het dan wel iets van het goede te veel zijn.
Op die manier kunnen we spoedig tot een onderlinge verdeling van de doelstelling uit de conceptnota tussen de verschillende provincies komen. Dan maken we samen een duidelijk actieplan om dit te realiseren. Het is niet voldoende om voorstander te zijn, het is niet voldoende om de baan op te gaan, we moeten ook realiseren en uitvoeren. Het gaat om mogelijkheden binnen het huidige beleidskader waar kan, en aanpassingen aan ons beleidskader waar opportuun.
De provincies zijn ook in overleg met het Vlaams Kernteam Windenergie. Op basis van die gesprekken zal worden ingeschat of en hoe het bijkomend potentieel kan worden gerealiseerd en tot welke onderlinge verdeling de verschillende Vlaamse provincies kunnen komen. Het is op dit moment nog te vroeg om de definitieve potenties door te geven, maar het is wel onze ambitie om tegen de zomer met deze officiële verdeling te landen.
Een werkgroep met de Vlaamse overheid en de militaire diensten, onder trekkerschap van de sectorfederatie, werkt intussen actief aan oplossingen. Ook hiervan verwacht ik dat we tegen de zomer concrete resultaten zullen kunnen voorleggen.
Ik heb met federaal minister Bellot overleg gepleegd om ook binnen de burgerluchtvaart te komen tot een dergelijke werkgroep, om concrete resultaten te kunnen boeken. Hij heeft zich daartoe bereid verklaard. Ook Belgocontrol heeft zich al bereidwillig getoond om ten aanzien van lopende en nieuwe dossiers de adviesverlening te herbekijken en anderzijds om tot een goeie samenwerking te komen inzake de inplanting van windturbines in de omgeving van luchthavens. Ook radar- en radioapparatuur in Vlaanderen spelen daarbij een belangrijke rol met het oog op een veilige werking van de luchthavenactiviteiten en een maximalisatie van het Vlaams windenergiepotentieel. Ook met Belgocontrol worden er heel concrete afspraken verwacht in de komende periode.
Ik zou zeggen, het gaat vooruit. Gaat het snel genoeg? Neen, het kan nog altijd sneller, maar ik hoop in de komende weken tot concrete resultaten te komen.
De heer Danen heeft het woord.
Minister, als ik het goed begrijp, zijn de doelstellingen per provincie niet vastgelegd. Dus kunnen provincies ook niet zeggen of ze die doelstellingen zullen halen, aangezien er geen doelstellingen zijn. Kunt u mij daar meer specifieke informatie over geven? Wanneer wordt die doelstelling dan wel vastgelegd, als dat nu nog niet is gebeurd? Ik vind het belangrijk om te weten of u inschat dat u het bijkomend windvermogen van 1563 gigawattuur dat u hebt vooropgesteld tegen 2020, op basis van de door u beschikbare gegevens kunt halen.
Ik begrijp uit uw antwoord dat de provincies Antwerpen en Limburg nog niet veel van zich hebben laten horen. Klopt dat? Indien niet, dan zou ik graag hebben dat u zich corrigeert.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Het is duidelijk een ‘work in progress’. De provincies zijn van goede wil, begrijp ik, en de provincie Oost-Vlaanderen het meest van al, met een heel concrete doelstelling. Dat kan geen toeval zijn.
Als ik u goed begrijp, mogen we dus tegen de zomer een akkoord verwachten met de provincies over de verdeling van de doelstelling over de vijf provincies. Ik had ook gevraagd op welke manier de lokale besturen, de steden en gemeenten, betrokken worden bij deze oefening door de provincies of door de Vlaamse overheid. Ik wil erop aandringen dat de lokale besturen effectief worden gehoord bij het opmaken van de doelstellingen. Ik denk dat het draagvlak van onderuit begint bij onze lokale besturen. Zij verdienen het zeker om volwaardig te worden betrokken bij deze belangwekkende oefening.
Tot slot: met betrekking tot Defensie en de burgerluchtvaart, begrijp ik dat de werkgroepen eerder op projectniveau oplossingen proberen te vinden en niet structureel een ander beleid kunnen of willen uitstippelen met betrekking tot de advisering vanuit Defensie en Belgocontrol over windprojecten. Die projectgebaseerde benadering is goed als ze effectief concrete resultaten boekt. Graag daaromtrent nog wat meer uitleg.
Minister Tommelein heeft het woord.
Ik heb niet gezegd dat de andere provincies niets doen, mijnheer Danen. Integendeel, het gaat over de heel concrete doelstellingen, want zowel bij de provincie Limburg, niet de meest windrijke provincie van het land, als bij de provincie Antwerpen is er een zeer grote bereidwilligheid om mee te werken aan het project. Het is niet zo dat de provinciale besturen naar de andere kant kijken. Het is trouwens ook niet zo, het in één ruk doortrekkende, dat alle gemeenten naar de andere kant kijken.
Ik moet wel tot mijn grote spijt nog altijd vaststellen dat de meeste bezwaren die gemaakt worden tegen een eventuele inplanting van windmolens, van de gemeentelijke autoriteiten komen, van de lokale besturen. Ik zie dat ook op het terrein. Enerzijds is dat te wijten aan een gebrek aan empathie bij de windmolenbouwers zelf, die al veel eerder moesten zijn overgestapt op participatieve projecten. Als je naar participatie gaat, dan kan je wel degelijk bij de bevolking een draagvlak krijgen, dat er vandaag niet is omdat er actiecomités ontstaan waar de lokale bestuurders niet onmiddellijk weg mee weten. Ik zie dat ook en ik betreur dat. Ik geef daarom de heer Bothuyne gelijk dat gesprekken met de gemeenten moeten worden gevoerd. We kunnen natuurlijk altijd vragen dat de minister met de meer dan driehonderd gemeenten in gesprek gaat. Ik denk niet dat dat de bedoeling is. Als wij ervoor kiezen om een windplan te maken met de provincies, dan moeten de provincies ook hun verantwoordelijkheid nemen en moeten ze praten met de gemeenten in hun eigen provincie om tot een billijke verdeling te komen wat betreft de inplanting van windmolens.
Het is voor mij overduidelijk dat een aantal inplantingen niet de meest optimale zijn, maar dat er wel degelijk een aantal potentieelgebieden aanwezig zijn, ik denk maar aan de Antwerpse haven, aan industrieterreinen en langs autosnelwegen waar de lijnopstelling dikwijls wel aan te bevelen is. Ik zie op lokaal niveau inderdaad nog heel veel weerstand, niettegenstaande het feit dat de globale publieke opinie zich niet tegen windmolens verzet. Het gaat om lokale gevoeligheden, het gaat om participatie. Daar heeft de provincie een rol te spelen. Het is een zeer bewuste keuze om te werken via de provincies om het inderdaad van onderuit te kunnen doen, mijnheer Bothuyne, en ervoor te zorgen dat de gemeenten allemaal voor hun verantwoordelijkheid worden geplaatst. Ik denk dat we dat in de komende maanden nog meer zullen moeten doen.
Het kan dat gemeenten echt in de onmogelijkheid zijn om windmolens te plaatsen. Iedereen moet beseffen dat windmolens heel veel zonnepanelen vertegenwoordigen. Ik krijg veel vraag om nu het zonneplan uit te werken, ook vandaag op de wereldzonnedag vraagt men mij dat. Met heel veel plezier, maar een windmolen zorgt nog altijd voor duizenden zonnepanelen.
Als een gemeente gezien een specifieke situatie echt in de onmogelijkheid is om een windmolen te plaatsen, dan moet ze maar een ander initiatief nemen. Het is voor mij niet meer aanvaardbaar dat de lokale besturen gewoon de andere kant opkijken en denken dat andere lokale besturen het wel voor hen zullen doen. Dat is niet het geval als men inkomsten kan halen uit energie, zoals energiedistributie waarbij er dividenden naar de gemeenten gaan. Ik verwacht dan ook van de gemeenten dat ze evenveel inspanningen doen om hernieuwbare energie te produceren. Ook dat kan hun gemeente en hun inwoners ten goede komen.
De heer Danen heeft het woord.
Ik kan alleen maar vaststellen dat er al heel veel gebeurd is, maar dat er nog veel meer werk op de plank ligt. Laten we daar samen werk van maken. Minister, ik deel uw bezorgdheid. Ik zie ook heel wat actiegroepen opstaan binnen gemeenten, waar gemeentebesturen die soms aanvankelijk voor het project zijn, uiteindelijk dan toch tegen zijn. Ik betreur dat heel erg. Ik hoop dat we dat alleszins kunnen keren om op die manier iedereen zijn verantwoordelijkheid te laten nemen.
Die lokale besturen vervullen inderdaad een cruciale rol en we moeten hen voor hun verantwoordelijkheid plaatsen, minister, zoals u zegt. Anderzijds meen ik te weten dat de provincie Oost-Vlaanderen voluntaristisch een doelstelling naar voren heeft geschoven van honderd windturbines. Om die doelstelling te formuleren, heeft ze geen systematisch contact opgenomen met de lokale besturen. Eigenlijk is het betreurenswaardig dat de provincie doelstellingen formuleert, die goed zijn en toe te juichen zijn, maar dat daarbij niet van de gelegenheid gebruik is gemaakt om de lokale besturen daar ten volle bij te betrekken. Als men dat doet in een vroeg stadium, dan zal het draagvlak verhogen en zal men de risico’s op beroepsprocedures of andere problemen kunnen vermijden. Ik doe dus een warme oproep aan onze provincies en aan u, minister, om de lokale besturen volwaardig en vroeg te betrekken bij het opmaken van deze plannen.
Ik vergeet er wel bij te vermelden dat ik in de laatste maanden alle provincies heb aangedaan, met uitnodiging van alle gemeentebesturen. De gemeentebesturen hebben allemaal de kans gehad om te komen luisteren naar met wat de Vlaamse overheid bezig is en om vragen te stellen zoveel ze wilden. Kom mij dus niet vertellen dat de gemeentebesturen niet in de gelegenheid zijn om overleg te hebben over waar we met de Vlaamse overheid mee bezig zijn. Ze weten dat goed genoeg. Ofwel waren gemeentebesturen aanwezig en hebben ze volop meegewerkt, ofwel waren ze doelbewust afwezig omdat ze met hun project in hun maag zitten. Maar ze hebben wel degelijk de gelegenheid gehad om met mij daarover een gesprek aan te gaan.
Trouwens, als een burgemeester met mij een gesprek wil over iets, dan kan hij mij altijd opbellen. Ik ben altijd bereid om over een specifiek probleem een gesprek te voeren.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.